Organisatie | Dongen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening langdurigheidstoeslag 2013 |
Citeertitel | Verordening langdurigheidstoeslag 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
onder intrekking van de Verordening langdurigheidstoeslag 2012
Wet werk en bijstand
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-04-2013 | 01-01-2012 | Nieuwe regeling | 28-03-2013 gemeentelijke informatiekrant, 18-04-2013 | Onbekend |
Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de belanghebbende die gedurende een onafgebroken periode van 60 maanden aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 100% van de voor hem geldende bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet.
Artikel 3 Hoogte van de langdurigheidstoeslag
Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Toelichting Verordening langdurigheidstoeslag 2013 gemeente Dongen
Deze verordening is tot stand gekomen als gevolg van een wetswijziging waarin van de
langdurigheidstoeslag een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand is gemaakt. Daarnaast maakt de wetswijziging 2012 wijziging van de verordening noodzakelijk.
Hiermee staat de regeling open voor eigen beleidsregels van de gemeente. Deze benadering sluit aan bij het uitgangspunt om daar waar het kan, de gemeente de vrijheid en verantwoordelijkheid te geven zelf invulling te geven aan een regeling en op die manier optimaal maatwerk te kunnen leveren. Een aantal punten vult de wetgever zelf in, onder meer de wijziging van de minimale leeftijd van 23 jaar naar 21 jaar. De doelstelling van de langdurigheidstoeslag blijft onveranderd, te weten het bieden van financiële ondersteuning wanneer men langdurig op een laag inkomen is aangewezen en geen perspectief heeft op verbetering van dit inkomen.
In het eerste lid worden de omschrijvingen van de begrippen langdurig en laag inkomen uitgewerkt. De referteperiode wordt gehandhaafd op 5 jaar.
Het laag inkomen wordt uitgedrukt als percentage van het voor de betrokkene toepasselijke bijstandsnorm. Voor werkenden zal gekeken moeten worden naar het inkomen, afgezet tegen de persoonlijke situatie (alleenstaand, alleenstaande ouder, gehuwden). De Wwb-systematiek m.b.t. de vaststelling van het inkomen is van toepassing. Het begrip ‘laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 100% van de bijstandsnorm. Marginale overschrijdingen van deze 100%-grens dienen genegeerd te worden (zie CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a.).
In het tweede lid worden studenten expliciet uitgesloten van de langdurigheidstoeslag. In de Nota van toelichting bij het wetsontwerp geeft het kabinet aan dat studenten niet worden geacht te behoren tot de doelgroep van de langdurigheidstoeslag (in de huidige wettelijke bepalingen zijn studenten al uitgesloten). Van studenten wordt gesteld dat zij perspectief op verbetering van hun inkomen hebben. Om te voorkomen dat degene met een baan met een minimuminkomen, die zijn positie middels avondstudie probeert te verbeteren, niet in aanmerking zou komen, is bepalend of de studerende in de referteperiode studiefinanciering heeft genoten. Studiefinanciering is immers alleen mogelijk bij een dagstudie en bij studenten beneden een bepaalde leeftijd.
In artikel 3 is de hoogte van de langdurigheidstoeslag geregeld. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en een gezin. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen van per 1 januari van het voorafgaande jaar.
Met de invulling van het begrip peildatum als datum waartegen is aangevraagd wordt aangeslotenbij de jurisprudentie van de CRvB, dat het niet gaat om de datum waarop is aangevraagd (zie CRvB22-07-2008, nr. 07/2304 WWB). De aanvraag wordt daarom steeds geacht te zijn gedaan tegen debeerst mogelijke datum na afloop van een referteperiode.
In artikel 3 is de hoogte van de langdurigheidstoeslag geregeld voor (onder meer) gezinnen. Bij gezinnen waarbij één (of meer) van de gezinsleden is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB, kunnen de overige gezinsleden desondanks als gezin in aanmerking komen voor langdurigheidstoeslag. De uitgesloten gezinsleden in voornoemde situatie definiëren we in deze verordening als "niet-rechthebbend". Het gaat dan om gezinsleden die op grond van artikel 11 of 13 lid 1 WWB zijn uitgesloten van het recht op bijstand, bijvoorbeeld wegens detentie. Dit moet goed onderscheiden worden van gezinsleden die zijn uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag omdat ze niet aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB voldoen. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als een van de meerderjarige gezinsleden jonger is dan 21 jaar. In dat geval komt het hele gezin niet in aanmerking voor langdurigheidstoeslag.
Bij gehuwden moet in het oog gehouden worden dat het recht op langdurigheidstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden belanghebbenden op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op langdurigheidstoeslag (vergelijk bijvoorbeeld CRvB 13-07-2010, nr. 08/2345 WWB, LJN BN2529).
Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikel 11 of 13 lid 1 WWB genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in artikel 3 lid 3 van deze verordening.
Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2012, ondergelijktijdige intrekking van de Verordening Langdurigheidtoeslag 2012.