Organisatie | Westland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening gemeente Westland 2013ev |
Citeertitel | Afstemmingsverordening gemeente Westland 2013ev |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is vervangen door de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Westland 2015.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2015 | intrekking | 25-11-2014 Elektronisch Gemeenteblad, 06-02-2015 | 14-0457688 | |
21-06-2013 | 01-01-2013 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 28-05-2013 Gemeenteblad Westland, 13-06-2013 | Gbw, 2013, 27 |
De aanpassing van de verordening vloeit voort uit de invoering van de “Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid”, verder te noemen “Fraudewet” per 1 januari 2013.
De kern van de wijzigingen voor de WWB, IOAW en IOAZ is gelegen in het feit dat de mogelijkheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete is terug ingevoerd bij schending van de inlichtingenplicht door een belanghebbende.
Het gevolg voor de afstemmingsverordening behelst het verwijderen van de mogelijkheid tot het opleggen van een afstemming in de vorm van een verlaging van de uitkering bij schending van de inlichtingenplicht. Het opleggen van de bestuurlijke boete en de hoogte daarvan vloeit rechtstreeks voort uit de wet. Voor de verrekening van de bestuurlijke boete WWB bij recidive is een aparte verordening opgesteld.
De overige wijzigingen betreffen het herstellen van foutieve artikelverwijzingen en een aanpassing van de termijn in artikel 5, lid 1 van drie naar één jaar. Ook in artikel 15 lid 1 is deze termijn teruggebracht van drie naar één jaar uit billijkheidsoverwegingen. Daarnaast is in artikel 15, lid twee toegevoegd dat wanneer iemand een voorliggende voorziening heeft verspeeld door de verrekening van een bestuurlijke boete (bijvoorbeeld in de WW) er een verlaging van de uitkering wordt toegepast van 100% gedurende één maand.
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening worden de volgende afkortingen gebruikt:
In deze verordening wordt verstaan onder:
zeer ernstig misdragen jegens het college: het op een dusdanige wijze benaderen van het college, dan wel onder haar ressorterende personen die belast zijn met de uitvoering van de wet, dat dezen zich op een fysieke of psychische wijze dan wel een combinatie van beiden, bedreigd voelen, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet.
HOOFDSTUK 2. HET OPLEGGEN VAN EEN VERLAGING
Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit als bedoeld in het eerste lid, zich voor de vierde maal schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als genoemd in deze verordening, kan het college de hoogte en de duur van de verlaging nader bepalen. Hierbij neemt het college het bepaald in artikel 3, tweede lid van deze verordening in acht.
HOOFDSTUK 5. OVERIGE GEDRAGINGEN
Indien een belanghebbende in de periode van maximaal één jaar voorafgaande aan de aanvraag om een uitkering een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond en mede als gevolg van deze gedraging een beroep op bijstand wordt gedaan wordt bij de volgende gedragingen een verlaging van 100% van de uitkering gedurende één maand opgelegd:
Indien een voorliggende voorziening wegens verrekening van een bestuurlijke boete in verband met herhaalde schending van de inlichtingenplicht niet tot uitbetaling komt, wordt dit als tekortschietend besef van verantwoordelijkheid aangemerkt. De bijstand wordt dan gedurende één maand met 100% verlaagd.
Het bepaalde in het eerste tot en met het derde lid, laat onverlet de mogelijkheid om onder toepassing van artikel 48, tweede lid, onderdeel b van de WWB, het na aftrek van de verlaging resterende recht op bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken tot aan de dag waarop zonder het betoonde tekortschietende besef pas recht op bijstand zou zijn ontstaan.
Het bepaalde in het eerste tot en met het derde lid, laat onverlet de mogelijkheid om onder toepassing van artikel 48, tweede lid, onderdeel b van de WWB het na aftrek van de verlaging resterende recht op uitkering in de vorm van een geldlening te verstrekken tot aan de dag waarop zonder het betoonde tekortschietende besef pas recht op uitkering zou zijn ontstaan.
Indien een belanghebbende niet meewerkt aan de opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 57 van de WWB tot het in zijn naam verrichten van noodzakelijke betalingen uit de algemene bijstandsuitkering voor levensonderhoud, wordt onverminderd het bepaalde in artikel 3, tweede lid, een verlaging opgelegd van 10% van de uitkering gedurende één maand.
Indien een belanghebbende niet of in onvoldoende mate de opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de WWB nakomt, verlaagt het college de uitkering, onverminderd het bepaalde in artikel 3, tweede lid, met 25% gedurende één maand.
HOOFDSTUK 6. SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN
Op gedragingen die plaatsvonden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening, is de op het moment van de gedraging geldende verordening van toepassing, tenzij de huidige verordening leidt tot een minder zware verlaging.