Organisatie | Olst-Wijhe |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels voor de toepassing van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening voor de gemeente Olst-Wijhl |
Citeertitel | Beleidsregels voor de toepassing van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening voor de gemeente Olst-Wijhd |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet ruimtelijke ordening, art. 3.23
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-02-2010 | 01-10-2010 | Nieuwe regeling | 19-01-2010 Huis aan Huis, 04-02-2010 | Onbekend |
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw;
één of meer gebouwen en/of bouwwerken;
de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het bestemmingsplan een zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
een op de bestemmingsplankaart aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten;
elke bouwconstructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw;
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
tenzij anders vermeld; een ontheffing zoals bedoeld in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke
a.voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b.voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
de gemiddelde hoogte van het natuurlijke terrein ter plaatse van het bouwwerk;
een lijn die een bouwperceel van een ander bouwperceel, ander terrein of van de openbare weg scheidt;
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw;
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van een huishouden, niet noodzakelijkerwijs in gezinsverband;
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, in welk gebouw of welk gedeelte twee of meer woningen zijn gelegen die zijn te bereiken door een of meer gemeenschappelijke verkeersruimten;
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.
Wijze van meten c.q. berekenen
Bij de toepassing van deze bepalingen wordt voor de wijze van meten c.q. berekenen verwezen naar de regeling zoals die is opgenomen in het voor het initiatief van toepassing zijnde (onderliggende) vigerende bestemmingsplan.
de hellinglangs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
de hoogte gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
de (nok/bouw) hoogte van een bouwwerk gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
de inhoud gemetentussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
de oppervlakte gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Deze beleidsregels inzake toepassing van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn slechts van toepassing op de gevallen zoals bedoeld in artikel 4.1.1 eerste lid, onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), voor zover het betreft aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een woning. Opgemerkt kan worden dat deze regeling niet van toepassing is voor erkers. Voor erkers zal per geval worden bekeken of ontheffing wenselijk is.
Artikel 4. Specifieke bepalingen
4.1. Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen
Voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een woning gelden de volgende bepalingen:
a.in de bestemming “Tuin” is het niet toegestaan om met toepassing van artikel 3.23 Wro
b.de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de voorgevel van het hoofdgebouw en
het verlengde daarvan mag 0 meter bedragen en -indien voorzien van een kap- niet minder dan 2 meter;
c.de afstand van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet
minder dan 1 m bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
d.de gezamenlijke oppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdge-
bouw mag niet meer bedragen dan:
met inachtneming van de volgende bepalingen:
De gezamenlijke oppervlakte van bebouwing (aldus alle bebouwing op het perceel aanwezig, zowel aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen en andere bouwwerken als de woning) mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het achter de voorgevel van het woonhuis en het verlengde daarvan gelegen bouwperceel;
a.Indien ten gevolge van het gevraagde plan de thans aanwezige parkeervoorzieningen op het betreffende perceel verloren gaan wordt geen medewerking verleend aan het ontheffingsverzoek
b.Het vorige lid is niet van toepassing indien op het betreffende perceel compenserendeparkeervoorzieningen worden gerealiseerd of indien er nog voldoende parkeergelegenheid aanwezig/over is;
Overeenkomstig artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht handelen burgemeester en wethouders overeenkomstig deze beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot het met de beleidsregel te dienen doel. In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders derhalve afwijken van de beleidsregel.
Bij de gemeente komen met regelmaat verzoeken binnen voor een bouwvergunning. In veel gevallen is de bouwaanvraag in strijd met het geldende bestemmingsplan.
De gevallen die in aanmerking komen voor toepassing van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening zijn omschreven in artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Dit artikel omschrijft vele gevallen waarbij ontheffing mogelijk is. Het gaat hier om de zogeheten "kruimelgevallen", plannen die relatief beperkt van omvang zijn. De meeste voorkomende gevallen zijn omschreven in het eerste lid onder a van dit artikel. Het gaat hierbij om uitbreidingen van woningen en bijgebouwen bij woningen, zowel binnen als buiten de bebouwde kom.
De onderhavige beleidsregels zijn alleen van toepassing op de gevallen zoals bedoeld in artikel 4.1.1 eerste lid, onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), voor zover het betreft aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen bij een woning. Opgemerkt kan worden dat deze regeling niet van toepassing is voor erkers. Voor erkers zal per geval worden bekeken of ontheffing wenselijk is. Dit geldt ook voor alle andere plannen die niet onder de reikwijdte van dit beleid vallen.
Gesteld kan worden dat plannen die voldoen aan het bepaalde in deze beleidsregels minimale consequenties hebben voor de omgeving. De maximaal toegestane afmetingen van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen binnen de bebouwde kom zijn afgestemd op de meeste recente bestemmingsplannen van de gemeente Olst-Wijhe.