Organisatie | Waterland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Welstandsnota Waterland 2013 |
Citeertitel | Welstandsnota Waterland 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Kaart A tot en met O Kaart P |
Artikel 3.1 bevat een overgangsbepaling.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-12-2014 | art. 2.26a | 27-11-2014 Elektronisch Gemeenteblad, 11-12-2014 | 258-86 | ||
12-07-2013 | 18-12-2014 | art. 2.26a, bijlage | 04-07-2013 Elektronisch gemeenteblad, 2013, 28 | 258-56 | |
07-06-2013 | 12-07-2013 | Nieuwe welstandsnota 2013 | 23-05-2013 Elektronisch gemeenteblad, 2013, 23 | 175-33 |
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 april 2013;
overwegende dat het gewenst is een nieuwe welstandsnota vast te stellen in verband met de inwerkingtreding van de Wabo, het mogelijk maken van een ambtelijke welstandelijke toets door wijziging van het Besluit omgevingsrecht, het integreren van het afsprakenkader Waterland-oost en in verband met wijzigingen in de structuur van de nota;
gelet op artikel 12a Woningwet,
In deze Welstandsnota wordt verstaan onder::
a. beschermd stads- of dorpsgezicht: gebied dat vanwege de ruimtelijke of cultuurhistorische waarde door de Minister is aangewezen tot beschermd gebied krachtens de Monumentenwet;
b. beschot: afwerking van een wand met planken, schroten of rabatdelen;
c. bijbehorend bouwwerk: een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak; zoals bedoeld in het Besluit omgevingsrecht.
d. blinde muur of gevel: gevel of muur zonder raam, deur of andere opening.
e. borstwering: lage dichte muur tot borsthoogte.
f. boeibord: opstaande kant van een dakgoot of dakrand, meestal uitgevoerd in hout of plaatmateriaal.
g. boerderij: gebouw of gebouwen op een erf met een (oorspronkelijk) agrarische functie en het daarbij horende woonhuis waaronder de stolp, kop-hals-romp en andere typen.
h. bouwblok: een aan alle zijden door straten, wegen of groen begrensde groep gebouwen, die een stedenbouwkundige eenheid vormt.
i. bouwlaag: verdieping van een gebouw.
j. bovenbouw: het bovendeel van een gebouw; heeft meestal betrekking op de schuine kap van een huis met de daarbij behorende kopgevels; bij een erker het deel dat op de (gemetselde) plint wordt geplaatst.
k. dakkapel: uitbouw op een hellend dakvlak.
l. dakopbouw een toevoeging aan de bouwmassa die het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert.
m. drager en invulling: de drager is de constructie van een gebouw, waaraan de invulling is toegevoegd om te beschermen tegen weer en wind (heeft vooral betrekking op gebouwen uit de jaren vijftig en zestig, waarbij het verschil tussen drager en invulling werd gebruikt om de woning in een groot gebouw of rij huizen te onderscheiden).
n. ensemble: architectonische en stedenbouwkundige compositie van meerdere panden.
o. erker: kleine toevoeging van ten hoogste één bouwlaag aan de gevel van een gebouw, meestal uitgevoerd in hout en glas.
p. geleding: verticale of horizontale indeling van de gevel door middel van inspringingen.
q. gepotdekseld: gedeeltelijk over elkaar gespijkerde planken om inwatering tegen te gaan.
r. gootklos: in de muur bevestigd stuk balk ter ondersteuning van een goot
s. goedjaarseind: van oorsprong een aanbouwtje aan een schuur met schuine kap voor het vee; ondergeschikt aan de hoofdvorm van de boerderij; tegenwoordig vaak als woonfunctie bij het woonhuis.
t. kaakberg/kapberg: een hooiberg waarvan de zijkanten zijn dichtgemaakt met hout.; de schuur is van houtskelet en de kap wordt gedragen door vier kolommen; het beeld is een vierkante houten schuur.
u. kop: in het algemeen gebruikt om de smalle kant van een rechthoekige vorm aan te duiden, bijvoorbeeld bij een gebouw
v. latei: draagbalk boven gevelopening
w. lessenaarsdak: dak met één hellend, niet onderbroken, dakvlak
x. lijst: een meestal versierde en geprofileerde rand als bekroning van de bovenzijde van een gevel
y. maaiveld: bovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft, de grens tussen grond en lucht
z. makelaar: verticale balk op de kopse kant van een zadeldak, die oorspronkelijk ter ondersteuning was maar vanaf de negentiende eeuw vooral decoratief is
aa. mansardekap: dakvorm waarbij het onderste deel van het dak steiler is dan het bovenste deel waardoor een geknikte vorm ontstaat
ab. metselverband: het zichtbare patroon van metselwerk
ac. middenstijl: vertikaal deel in het midden van deur- of raamkozijn.
ad. nok: horizontale snijlijn van twee dakvlakken, de hoogste lijn van het dak
ae. onderbouw: het onderdeel van een gebouw; heeft meestal betrekking op de begane grond van een huis met een zadeldak
af. ondergeschikt: voert niet de boventoon
ag. op vlucht staan: dat een houten topgevel iets voorover helt, waardoor deze loodrecht lijkt te staat; een loodrechte topgevel lijkt, als gevolg van gezichtsbedrog, achterover te hellen.
ah. overstek: bouwdeel dat vooruitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel
ai. parcellering: indeling in percelen
aj. plaatmateriaal: bouwmateriaal dat in plaatvorm geleverd wordt, zoals hout (triplex en multiplex), kunststof (onder andere trespa) of staal (vlak of met profiel)
ak. plint: een duidelijk te onderscheiden horizontale lijn aan de onderzijde van een gebouw
al. poer: rechthoekige of trapeziumvormige stenen ondersteuning, onderdeel van fundering
am. rabatdelen: een wand, waarvan de horizontaal aangebrachte planken met messing en groef in elkaar grijpen en waarbij in aansluiting aan de messing (aan de bovenkant) een hol is geschaafd
an. rollaag: horizontale rij stenen boven een gevelopening of aan de bovenzijde van een gemetselde wand
ao. rooilijn: lijn die de grens aangeeft waarbinnen gebouwd mag worden
ap. schilddak: dak met tenminste drie hellende vlakken
aq. stolp: boerderijtype met wonen, werken en stallen onder één groot dak
ar. textuur: de voelbare structuur van een materiaal (bij metselwerk dus de oneffenheden van de steen en het voegwerk)
as. trendsetter: een eerder ontwikkeld soortgelijk (standaard) bouwplan, waarover de welstandscommissie een positief advies heeft uitgebracht
at. voorgevellijn: denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een bouwwerk
au. voorkant: de voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorkant van een gebouw; en de zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde direct grenst aan de weg of openbaar groen
av. windveer: plank aan weerskanten van een pannendak, bevestigd langs de buitenste rij pannen
aw. wolfseind: schilddak met afgeschuinde punten.
ax. zadeldak: dak met twee tegenoverliggende dakvlakken die bij de nok samenkomen
ay. zijgevellijn: denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een bouwwerk
§ 2.1. Algemene welstandscriteria
De algemene welstandscriteria, die in deze paragraaf worden genoemd, richten zich op de zeggingskracht en het vakmanschap van het architectonisch ontwerp en zijn terug te voeren op vrij universele kwaliteitsprincipes.
De algemene welstandscriteria liggen (haast onzichtbaar) ten grondslag aan elke planbeoordeling, omdat ze het uitgangspunt vormen voor de uitwerking van de gebiedsgerichte en objectgerichte welstandscriteria. In praktijk bieden die uitwerkingen meestal voldoende houvast voor de planbeoordeling.
In bijzondere situaties, wanneer de gebiedsgerichte en de objectgerichte welstandscriteria ontoereikend zijn, kan het nodig zijn expliciet terug te grijpen op de algemene welstandscriteria.
Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een bouwplan afwijkt van de bestaande of toekomstige omgeving maar door bijzondere schoonheid wél aan redelijke eisen van welstand voldoet.
De welstandscommissie kan burgemeester en wethouders in zo’n geval gemotiveerd en schriftelijk adviseren van de hardheidsclausule gebruik te maken en af te wijken van de gebiedsgerichte en objectgerichte welstandscriteria. In de praktijk betekent dit dat het betreffende plan alleen op grond van de algemene welstandscriteria wordt beoordeeld en dat de bijzondere schoonheid van het plan met deze criteria overtuigend kan worden aangetoond. Het niveau van ‘redelijke eisen van welstand’ ligt dan uiteraard hoog, het is immers redelijk dat er hogere eisen worden gesteld aan de zeggingskracht en het architectonisch vakmanschap naarmate een bouwwerk zich sterker van zijn omgeving onderscheidt.
Artikel 2.2. Relatie tussen vorm, gebruik en constructie
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat de verschijningsvorm een relatie heeft met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt is, terwijl de vormgeving daarnaast ook zijn eigen samenhang en logica heeft.
Een bouwwerk wordt primair gemaakt om te worden gebruikt. Hoewel het welstandstoezicht slechts is gericht op de uiterlijke verschijningsvorm, kan de vorm van het bouwwerk niet los worden gedacht van de eisen vanuit het gebruik en de mogelijkheden die materialen en technieken bieden om een doelmatige constructie te maken. Gebruik en constructie staan aan de wieg van iedere vorm.
Daarmee is nog niet gezegd dat de vorm altijd ondergeschikt is aan het gebruik of de constructie. Ook wanneer andere aspecten dan gebruik en constructie de vorm tijdens het ontwerpproces gaan domineren, mag worden verwacht dat de uiteindelijke verschijningsvorm een begrijpelijke relatie houdt met zijn oorsprong.
Daarmee is tegelijk gezegd dat de verschijningsvorm méér is dan een rechtstreekse optelsom van gebruik en constructie. Er zijn daarnaast andere factoren die hun invloed kunnen hebben zoals de omgeving en de associatieve betekenis van de vorm in de sociaal-culturele context. Maar als de vorm in tegenspraak is met het gebruik en de constructie dan verliest zij daarmee aan begrijpelijkheid en integriteit.
Artikel 2.3. Relatie tussen bouwwerk en omgeving
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is.
Bij het oprichten van een gebouw is sprake van het afzonderen en in bezit nemen van een deel van de algemene ruimte voor particulier gebruik. Gevels en volumes vormen zowel de externe begrenzing van de gebouwen als ook de wanden van de openbare ruimte die zij gezamenlijk bepalen. Het gebouw is een particulier object in een openbare context, het bestaansrecht van het gebouw ligt niet in het eigen functioneren alleen maar ook in de betekenis die het gebouw heeft in zijn stedelijke of landschappelijke omgeving. Ook van een gebouw dat contrasteert met zijn omgeving mag worden verwacht dat het zorgvuldig is ontworpen en de omgeving niet ontkent. Waar het om gaat is dat het gebouw een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan.
Over de wijze waarop dat bij voorkeur zou moeten gebeuren kunnen de gebiedsgerichte welstandscriteria duidelijkheid verschaffen.
Artikel 2.4. Betekennissen van vormen in de sociaal-culturele context
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat verwijzingen en associaties zorgvuldig worden gebruikt en uitgewerkt, zodat er concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit.
Voor vormgeving gelden in iedere cultuur bepaalde regels, net zoals een taal zijn eigen grammaticale regels heeft om zinnen en teksten te maken. Die regels zijn geen wetten en moeten ter discussie kunnen staan. Maar als ze worden verhaspeld of ongeïnspireerd gebruikt, wordt een tekst verwarrend of saai. Precies zo wordt een bouwwerk verwarrend of saai als de regels van de architectonische vormgeving niet bewust worden gehanteerd.
Als vormen regelmatig in een bepaald verband zijn waargenomen krijgen zij een zelfstandige betekenis en roepen zij, los van gebruik en constructie, bepaalde associaties op. Pilasters in classicistische gevels verwijzen naar zuilenstructuren van tempels, transparante gevels van glas en metaal roepen associaties op met techniek en vooruitgang.
In iedere bouwstijl wordt gebruik gemaakt van verwijzingen en associaties naar wat eerder of elders reeds aanwezig was of naar wat in de toekomst wordt verwacht. De kracht of de kwaliteit van een bouwwerk ligt echter vooral in de wijze waarop die verwijzingen en associaties worden verwerkt en geïnterpreteerd binnen het kader van de actuele culturele ontwikkelingen, zodat concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit. Zorgvuldig gebruik van verwijzingen en associaties betekent onder meer dat er een bouwwerk ontstaat dat integer is naar zijn tijd doordat het op grond van zijn uiterlijk in de tijd worden geplaatst waarin het werd gebouwd of verbouwd.
Bij restauraties is sprake van herstel van elementen uit het verleden, maar bij nieuw- of verbouw in bestaande (monumentale) omgeving betekent dit dat duidelijk moet zijn wat authentiek is en wat nieuw is toegevoegd. Een ontwerp kan worden geïnspireerd door een bepaalde tijdsperiode, maar dat is iets anders dan het imiteren van stijlen, vormen en detailleringen uit het verleden. Associatieve betekenissen zijn van groot belang om een omgeving te ‘begrijpen’ als beeld van de tijd waarin zij is ontstaan, als verhaal van de geschiedenis, als representant van een stijl. Daarom is het zo belangrijk om ook bij nieuwe bouwplannen zorgvuldig met stijlvormen om te gaan, zij vormen immers de geschiedenis van de toekomst.
Artikel 2.5 Evenwicht tussen helderheid en complexiteit
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat er structuur is aangebracht in het beeld, zonder dat de aantrekkingskracht door simpelheid verloren gaat.
Een belangrijke eis die aan een ontwerp voor een gebouw mag worden gesteld is dat er structuur wordt aangebracht in het beeld. Een heldere structuur biedt houvast voor de waarneming en is bepalend voor het beeld dat men vasthoudt van een gebouw. Symmetrie, ritme, herkenbare maatreeksen en materialen maken het voor de gemiddelde waarnemer mogelijk de grote hoeveelheid visuele informatie die de gebouwde omgeving geeft, te reduceren tot een bevattelijk beeld.
Het streven naar helderheid mag echter niet ontaarden in simpelheid. Een bouwwerk moet de waarnemer blijven prikkelen en intrigeren en zijn geheimen niet direct prijsgeven. Er mag best een beheerst beroep op de creativiteit van de voorbijganger worden gedaan. Van oudsher worden daarom helderheid en complexiteit als complementaire begrippen ingebracht bij het ontwerpen van bouwwerken. Complexiteit in de architectonische compositie ontstaat vanuit de stedenbouwkundige eisen en het programma van eisen voor het bouwwerk. Bij een gebouwde omgeving met een hoge belevingswaarde zijn helderheid en complexiteit tegelijk aanwezig in een evenwichtige en spanningsvolle relatie.
Artikel 2.6. Schaal en maatverhoudingen
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een samenhangend stelsel van maatverhoudingen heeft dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen.
Ieder bouwwerk heeft een schaal die voortkomt uit de grootte of de betekenis van de betreffende bouwopgave. Grote bouwwerken kunnen uiteraard binnen hun eigen grenzen geleed zijn maar worden onherkenbaar en ongeloofwaardig als ze er uitzien alsof ze bestaan uit een verzameling losstaande kleine bouwwerken.
De maatverhoudingen van een bouwwerk zijn van groot belang voor de belevingswaarde ervan, maar vormen tegelijk één van de meest ongrijpbare aspecten bij het beoordelen van ontwerpen. De waarnemer ervaart bewust of onbewust de maatverhoudingen van een bouwwerk, maar wáárom de maatverhoudingen van een bepaalde ruimte aangenamer, evenwichtiger of spannender zijn dan die van een andere, valt nauwelijks vast te stellen.
Duidelijk is dat de kracht van een compositie groter is naarmate de maatverhoudingen een sterkere samenhang en hiërarchie vertonen. Mits bewust toegepast kunnen ook spanning en contrast daarin hun werking hebben.
De afmetingen en verhoudingen van gevelelementen vormen tezamen de compositie van het gevelvlak. Hellende daken vormen een belangrijk element in de totale compositie. Als toegevoegde elementen (zoals een dakkapel, een aanbouw of een zonnecollector) te dominant zijn ten opzichte van de hoofdmassa en/of de vlakverdeling, verstoren zij het beeld niet alleen van het object zelf maar ook van de omgeving waarin dat is geplaatst.
Artikel 2.7 Materiaal, textuur, kleur en licht
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat materiaal, textuur, kleur en licht het karakter van het bouwwerk zelf ondersteunen en de ruimtelijke samenhang met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan duidelijk maken.
Door middel van materialen, kleuren en lichttoetreding krijgt een bouwwerk uiteindelijk zijn visuele en tactiele (tastbare) kracht, het wordt zichtbaar en voelbaar. De keuze van materialen en kleuren is tegenwoordig niet meer beperkt tot wat lokaal aan materiaal en ambachtelijke kennis voorhanden is. Die keuzevrijheid maakt de keuze moeilijker en het risico van een onsamenhangend beeld groot. Als materialen en kleuren teveel los staan van het ontwerp en daarin geen ondersteunende functie hebben maar slechts worden gekozen op grond van decoratieve werking, wordt de betekenis ervan toevallig en kan het afbreuk doen aan de zeggingskracht van het bouwwerk. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het gebruik van materialen en kleuren geen ondersteuning geeft aan de architectonische vormgeving of wanneer het gebruik van materialen en kleuren een juiste interpretatie van de aard en de ontstaansperiode van het bouwwerk in de weg staat.
§ 2.2. Gebiedsgerichte welstandscriteria
Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria zijn gebaseerd op de identiteit van Waterland en het architectonisch vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Deze criteria geven aan hoe een bouwwerk ‘zich moet gedragen’ om in zijn omgeving niet teveel uit de toon te vallen, en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden gebruikt.
Het vaststellen van het welstandsniveau is cruciaal voor het opstellen van de welstandscriteria. Het welstandsniveau moet aansluiten bij het gehanteerde ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de gewenste ontwikkelingen. In theorie zijn vier welstandsniveaus mogelijk:
In de gemeente Waterland worden op basis van overeenkomsten in functionele, stedenbouwkundige en/of architectonische kenmerken 16 deelgebieden onderscheiden.
De historische kern van Monnickendam beslaat het gebied dat in bijlage 1 (Gebiedsbepaling) van deze welstandsnota is aangegeven als ‘Afbeelding A’.
Het gebied wordt omsloten door de Zuidervesting/Vestinggracht, de Nieuwe Zijds Burgwal, het Noordeinde, de Haringburgwal en ’t Prooyen. Tot dit gebied wordt ook de westelijke rand van Monnickendam gerekend.
De oorspronkelijke stedelijke structuur is bewaard gebleven. Nog steeds wordt de entree van de stad gevormd door drie oorspronkelijke hoofdstraten: Noordeinde, Zuideinde en Kerkstraat (Zarken). Het dijkkarakter van Noordeinde en Zuideinde is nog herkenbaar door een verkaveling met lange smalle percelen haaks op deze hoofdassen en een stegenpatroon in dezelfde richting. De overige straten zijn bijna allen zijstraten en hebben een beperkte verkeersfunctie.
Door de compactheid van de bebouwing is er, behalve via stegen, nauwelijks relatie met het achterliggend stedelijk gebied. Kenmerkend zijn de laag gelegen stoepen als gevolg van de door dijkophoging hoger gelegen rijweg.
Naast de stedenbouwkundige structuur is ook in de aard van de bebouwing het karakter van de vroegere waterstad bewaard gebleven. De oudste bebouwing bevindt zich langs de dam of zeedijk, het tegenwoordige Noord- en Zuideinde. De historische bebouwing aan deze hoofdassen (Noordeinde, Zuideinde en Kerkstraat) kenmerkt zich door individuele panden binnen aaneengesloten gevelwanden. De meeste gevelwanden staan direct langs de weg in een strakke rooilijn. Hier en daar wordt de strakke rooilijn onderbroken door een bijzondere functie (bijvoorbeeld de kerk) die enkele meters achter de rooilijn ligt.
Langs de hoofdstraten zijn de schaal en maat van de bebouwing doorgaans groter dan in de zijstraten. De gebouwen zijn hier opgebouwd uit maximaal drie bouwlagen, terwijl in de zijstraten het aantal lagen één of twee met kap is. De meeste gebouwen staan haaks op de weg en hebben een zadeldak of topgevel. Een enkele keer komt er een klokgevel voor. Daarnaast zijn er wolfseinden (meestal achter een gevellijst) en platte daken (als onderdeel van meerdere dakschilden).
Aan het Noordeinde heeft de bebouwing richting de Dam een hogere beeldbepalende waarde. Het gaat hier om het Raadhuis en een aantal statige achttiende eeuwse huizen. Het verschil in Parcellering, perceelgrootte en de afwisseling tussen lijst- en topgevels geven de straatwanden een belangrijk aanzien. Ook aan het Zuideinde heeft de bebouwing nabij de Dam een hogere waarde dan in het overige gedeelte van de straat. De gehele straat is, mede door haar bochtig beloop en profilering, karakteristiek. De Kerkstraat kent naast een aantal beschermde monumenten ook nieuwere objecten. De bebouwing aan weerszijden van de Zarken, het verlengde van de Kerkstraat, heeft een grote architectonische eenheid. De gebouwen langs de Oude en Nieuwe Zijds Burgwal behoren tot de eerste en tweede uitleg van de stad (1400). De panden hebben één of twee bouwlagen met zadeldak en maken onderdeel uit van een gevelwand.
Aan de Nieuwe Zijds Burgwal staan zowel rijtjeswoningen als losse woningen (soms gescheiden door steegjes). De nokrichting van de woningen is meestal haaks op de weg, maar soms ook evenwijdig aan de weg.
Zowel de Lindengracht als het water langs ’t Zand en het Bloemendaal zijn voor het karakter van Monnickendam van groot belang. De bebouwing langs ’t Zand is beeldbepalend door de aanwezigheid van verscheidene waardevolle panden. De bebouwing aan de Haven en ‘t Zand is de meest karakteristieke van de binnenstad vanwege de wisselende rooilijnen en de grote afwisseling in het aantal bouwlagen. Hoewel de bebouwing langs de zuidzijde van de Lindengracht individueel geen bijzondere waarde heeft, is het totaalbeeld door de goede schaalverhouding waardevol.
Het hoofdmateriaal van de gebouwen in de binnenstad bestaat uit baksteen. In de kleinere straatjes en steegjes wordt (meestal voor zijgevels) ook hout gebruikt. De panden in de hoofdstraten zijn rijk gedetailleerd en versierd (o.a. sierlijsten), waardoor ze een luxere uitstraling krijgen.
Aan de Nieuwe Zijds Burgwal staat een rijtje woonhuizen met wit gevelstucwerk en met grijze plinten tot aan de onderdorpel van de benedenramen (De Krim).
Het oorspronkelijke stedenbouwkundige karakter en de historische gebouwen zijn van grote waarde voor het karakter van de stad.
Behoud van het bebouwings- en verkavelingspatroon is van groot belang aangezien deze patronen de dragers vormen van de stedelijke hoofdstructuur en een belangrijke karakteristiek van het gebied zijn. Nieuwe ruimtevormende elementen (o.a. bebouwing) dienen in de stedelijke hoofdstructuur te worden ingepast. Het karakter van het gebouw dient te passen bij de regionale uitstraling en cultuurhistorische betekenis van het gebied.
3. Welstandsniveau: beschermd stadsgezicht en bijzonder welstandsgebied
Het welstandstoezicht moet een bijdrage leveren aan het maximaal behouden en versterken van de stedenbouwkundige, morfologische, architectonische en culturele waarden van de binnenstad van Monnickendam. De monumentale panden zijn beschermd wat betreft vorm en detaillering, zo kan het oorspronkelijke karakter worden behouden. Het welstandstoezicht is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van de ruimtelijke karakteristiek en de samenhang van het gebied.
4. Gebiedsgerichte welstandscriteria historische kern Monnickendam
b. Massa en opbouw van het gebouw
c. Detaillering, materiaal en kleur
het gebruik van kunststof is niet toegestaan, tenzij sprake is van een gevel (of dakvlak) die (dat) niet (of nauwelijks) zichtbaar is vanaf de openbare buitenruimte; in laatstgenoemde situaties is het, onder de voorwaarde dat sprake moet zijn van houtgelijkende materialen en detailleringen, wel toegestaan kunststof toe te passen
oeverbeschoeiingen moeten traditioneel worden gedetailleerd, dienen in principe te worden uitgevoerd in hout en dienen in beginsel zo laag mogelijk te worden gehouden, met uitzondering van oeverbeschoeiingen langs de grachten in de binnenstad van Monnickendam; aanwezige hoogteverschillen moeten, behalve langs de grachten, met een natuurlijk talud worden opgevangen
De historische kern van Broek in Waterland beslaat het gebied dat in bijlage 1 (Gebiedsbepaling) van deze welstandsnota is aangegeven als ‘Afbeelding B’.
Het gebied wordt omsloten door de Noordmeerweg in het noorden, het Dokterspad en Grutterspad, de N247, de Broekermeerdijk en de bebouwing ten westen van ’t Havenrak. Tot dit gebied wordt ook het gebied ten zuiden van de N247 gerekend. Het gaat hier om lintbebouwing langs de Molengouw en het Zuideinde.
Broek in Waterland is ontstaan op de plaats waar een af-wateringsstroom in zee uitmondde. De bebouwing concentreerde zich rond het huidige Havenrak en breidde zich in noordelijke en zuidelijke richting in beperkte mate uit.
De hoofdstructuur van Broek in Waterland is nog gelijk aan die van de ontstaansperiode en bestaat uit een open water ’t Havenrak waarop een aantal vaarten samen komen (Molengouw, Zesstedenvaart, ’t Dee, Broekervaart).
Aan ’t Havenrak en parallel aan de verschillende vaarten is een langgerekte bebouwingstructuur ontstaan, bestaande uit een aantal (smalle) hoofdwegen en enkele steegjes.
Omdat de meeste straten op het plein bij de zeventiende eeuwse Nederlands Hervormde Kerk uitkomen, kan dit deel van het dorp als middelpunt worden beschouwd. De hoofdstraten hebben een belangrijke woon- en verkeersfunctie.
De doorgaans vrij ruime percelen liggen deels haaks (bijvoorbeeld langs Havenrak) en deels onder een bepaalde hoek (bijvoorbeeld langs De Erven) op de hoofdwegen. De verspringende rooilijnen en de verscheidenheid in bebouwing hebben tot gevolg dat de oorspronkelijke dorpskern een gevarieerd straatbeeld heeft.
De kenmerkende houtbouw overheerst in het karakteristieke dorpsbeeld. Enkele later gebouwde uit steen opgetrokken panden worden verspreid in de dorpsbebouwing aangetroffen. Over het algemeen doen zij, vanwege het neutrale karakter, het historisch beeld nauwelijks geweld aan.
De gebouwen (grotendeels met woonfunctie) bestaan overwegend uit één bouwlaag met kap. Er komen zowel lijstgevels en topgevels, als daarvan afgeleide varianten voor. De woningen staan meestal met de nokrichting haaks op, maar soms ook evenwijdig aan de weg. Vanwege de verspringende rooilijnen is de relatie tussen de straat en het gebouw verschillend.
Langs de oostzijde van het Havenrak zijn de huizen echter min of meer in één rooilijn gerangschikt. De meeste woningen hebben een voortuin, doch wisselend in omvang. Soms komt het ook voor dat de woning direct aan de weg is gesitueerd.
In het hart van de oude kern staat een aantal bijzondere gebouwen: de Nederlands Hervormde Kerk en een voormalig schoolgebouw. Deze gebouwen wijken in maat en schaal af van de rest van de bebouwing.
Het straatje De Laan, is aan één zijde bebouwd met een aantal waardevolle houten huizen, die met de soms rijk versierde topgevels naar de straat zijn gericht. Leeteinde, een smal straatje, bezit door zijn bochtig verloop en rijke boombegroeiing een hoge schoonheidswaarde. Het is voornamelijk slechts aan één kant bebouwd. De merendeels oudheidkundig waardevolle huizen (o.a. Wees- en Armenhuis) zijn in een verspringende rooilijn gesitueerd.
Het Roomeinde heeft een geheel eigen karakter. Vele opvallend fraaie houten huizen, waarvan een aantal is gerestaureerd, begrenzen ter weerszijden deze tussen de bebouwing doorslingerende dorpsstraat. Ofschoon de bebouwing steeds west-oost is gericht, zijn huizen en boerderijen ten opzichte van elkaar sterk verspringend gesitueerd. Ondanks de openheid van de bebouwing, bezit een groot gedeelte van het Roomeinde een opvallende beslotenheid. De relatie met de westelijk gelegen weilanden is door de soms open erven en stegen bewaard gebleven.
De gebouwen zijn meestal rijk gedetailleerd. Dit uit zich bijvoorbeeld in de versierde topgevels of gevellijsten. Het materiaalgebruik is doorgaans hout en steen. Een groot deel van de woningen bestaat alleen uit hout. In andere gevallen is een combinatie van deze materialen toegepast: de eerste bouwlaag is van steen, de tweede bouwlaag is met hout bekleed. Enkele woningen zijn geheel uit steen opgetrokken. Voor de daken zijn dakpannen gebruikelijk. Broeker grijs en Bentheimer (voor beschot), groen of wit (voor ramen) en gebroken wit (voor lijstwerk) zijn kleuren die voor bebouwing in de dorpskern kenmerkend zijn.
De opvallende ruimtelijke structuur, de lintbebouwing en de kenmerkende grotendeels rond het Havenrak geconcentreerde houtbouw zijn van grote waarde.
In dit gebied worden geen grootschalige ontwikkelingen verwacht. Behoud van het bebouwings- en verkavelingspatroon is van groot belang aangezien deze patronen de dragers vormen van de landschappelijke hoofdstructuur en een belangrijke karakteristiek van het gebied zijn. Nieuwe ruimtevormende elementen (o.a. bebouwing) dienen in de landschappelijke hoofdstructuur te worden ingepast. Het karakter van het gebouw dient te passen bij de regionale en cultuurhistorische betekenis van het gebied.
3. Welstandsniveau: beschermd dorpsgezicht en bijzonder welstandsgebied
Het welstandstoezicht moet een bijdrage leveren aan het maximaal behouden en versterken van de stedenbouwkundige, architectonische en culturele kwaliteiten. De opvallende ruimtelijke structuur en kenmerkende houtbouw moeten voor de toekomst behouden blijven. In dit gebied is het welstandstoezicht gericht op het handhaven, herstellen en versterken van de ruimtelijke karakteristiek en de samenhang van het gebied.
4. Gebiedsgerichte welstandscriteria historische kern Broek in Waterland
b. Massa en opbouw van het gebouw
c. Detaillering, materiaal en kleurgebruik
het gebruik van kunststof is niet toegestaan, tenzij sprake is van een gevel (of dakvlak) die (dat) niet (of nauwelijks) zichtbaar is vanaf de openbare buitenruimte; in laatstgenoemde situaties is het, onder de voorwaarde dat sprake moet zijn van houtgelijkende materialen en detailleringen, wel toegestaan kunststof toe te passen
De historische kern van Marken beslaat het gebied dat in bijlage 1 (Gebiedsbepaling) van deze welstandsnota is aangegeven als ‘Afbeelding C’.
Het voormalige eiland Marken behoort tot het kleipolderlandschap. Het verkavelingspatroon is hier grillig en volgt in hoofdlijnen de loop van oude veenstroompjes. Opvallend zijn de in de open polder verspreid voorkomende, circa 2.00 meter hoge werven. Marken bestaat van oorsprong uit 27 van dit soort werven, met een hoge bebouwingsdichtheid en steile taluds. Het verkavelingspatroon op de werven wordt gevormd door een onregelmatige blokverkaveling van kleine percelen.
Deze werven met de typische houtbouw torenen uit boven het omringende open en vrijwel bomenloze, met sloten doorsneden grasland. Ruimtelijk is er een onderscheid tussen de Kerkbuurt en de overige werven. Het bebouwingspatroon van het merendeel van de werven is terug te brengen tot een vierkant met twee elkaar kruisende paden, waarbij in iedere hoek ruimte is voor ongeveer vier huizen. Het bebouwingspatroon in de Kerkbuurt daarentegen kenmerkt zich door de ovale basisvorm van de werf. Haaks op de hoofdweg zijn de woningen in rijen gesitueerd. Enkele woningen zijn inmiddels gesloopt voor betere lucht- en lichttoetreding. Op deze plekken zijn kleine openbare ruimtes ontstaan.
De werven in het zuidoosten van Marken, aan het Zereiderpad en de Moeniswerf, worden gekenmerkt door een geïsoleerde ligging, kleine omvang en intensief bebouwde woonbuurten. De hoge dichtheid leidt ertoe dat de openbare weg en het privé-terrein meestal in elkaar overlopen.
De inrichting van de karakteristieke rechthoekige haven met de hoge steiger in het midden is nog altijd afgestemd op de bottervloot van de Marker visserij.
Karakteristiek voor Marken is dat, behalve een stenen voeting, de woning volledig uit hout is opgetrokken. De onderkant van de voorgevel bestaat meestal uit hout op een stenen plint. Daarboven bevinden zich schuiframen met een roedeverdeling. Het bovenschot bestaat uit verticaal aangebrachte planken waarin meestal een raam of luik is aangebracht. De planken aan de zijkanten van de woning zijn horizontaal aangebracht. De ingang bevindt zich in principe in de voorgevel, maar kan zich ook in een van de zijgevels bevinden. Aanvankelijk bezaten de Marker woonhuizen geen schoorsteen.
In Marken zijn vier verschillende typen woningen te vinden: de lage woning, de verhoogde woning, woningen gedeeltelijk op palen gebouwd en woningen geheel op palen gebouwd. Het karakteristieke lage Marker woonhuistype is vooral op de werven te vinden. De kapruimte en de nokhoogte zijn groot ten opzichte van de onderbouw. Op de hellingen van de werven staan verhoogde woningen waarbij de borstwering in hoogte varieert om een gelijke nokhoogte te bereiken.
e paalwoningen staan in een lange rij parallel aan de weg. Dit type komt onder andere voor op de Kets. Het woongedeelte is bereikbaar via een trap die tegen een houten beun is aangebracht. De onderbouw bestaat uit zware stijlen. De onderkant van de woningen werd niet volledig dichtgemaakt. Op de Rozenwerf komen veel woningen voor met een sterk overhellende voorgevel.
De oudste huizen zijn zwart geteerd. De nieuwere woningen, uit de negentiende eeuw, zijn groen geverfd. Soms zijn de uithollingen in het rabatprofiel wit geverfd. De kozijnen, windveren, makelaars en waterborden zijn wit geverfd. De dakpannen zijn overwegend rood; er komen echter ook grijze gesmoorde dakpannen voor. Kenmerkend zijn ook de kleine schuurtjes (klompenhokken) die geheel in de stijl van de karakteristieke Marker woningen zijn gebouwd.
Marken beschikt door haar traditierijke woon- en leefcultuur over een aantal nationaal cultuurhistorische waarden. Belangrijk zijn bijvoorbeeld de overheersende houtbouw, de clusterstructuur van de werven en de hoge concentratie van de woningen op de werven. Tegelijkertijd is de tegenstelling tussen de dicht bebouwde werven en de onbebouwde tussenruimte waardevol. Ondanks de latere bebouwing op het maaiveld is de onderlinge relatie tussen met name de werven Witte Werf, Grote Werf en Rozenwerf aan het Zereiderpad niet verstoord geraakt. Deze is daardoor van grote waarde voor het silhouet van het eiland. De kleinste van alle woonbuurten, de Moeniswerf, is mede door zijn geïsoleerde ligging en beperkte bereikbaarheid via het Moeniswerverpad ook landschappelijk bijzonder en waardevol.
De openheid van het weidegebied en de transparantie van de bleekvelden rond de werven zijn voor het ruimtelijk karakter van Marken van groot belang.
Behoud van het bebouwings- en verkavelingspatroon is van groot belang aangezien deze patronen de dragers vormen van de landschappelijke hoofdstructuur en een belangrijke karakteristiek van het gebied vormen. De openheid tussen de bestaande clusters en op de bleekvelden moet in stand worden gehouden. Dit betekent dat aan de voet van de werf de helling en het zicht op de bebouwing in stand dient te blijven. Hoge beplanting en schuttingen moeten daarom voorkomen worden. Bij een breed en lang perceel is een kleinschalige berging vlakbij het woonhuis onder voorwaarden mogelijk. Eventuele nieuwe ruimtevormende elementen (o.a. bebouwing) dienen in de landschappelijke hoofdstructuur te worden ingepast. Van belang is dat het karakter van nieuwe bouwwerken dient te passen bij de regionale en cultuurhistorische betekenis van het gebied. Aanvullingen op het bestaande silhouet zijn bijvoorbeeld mogelijk door sprekende, gedifferentieerde daklijnen in nieuwbouw toe te passen.
3. Welstandsniveau: beschermd dorpsgezicht en bijzonder welstandsgebied
Marken is als beschermd dorpsgezicht aangewezen vanwege de karakteristieke houtbouw, de nederzettingscultuur van de afzonderlijke werven en het contrast tussen hoger gelegen bebouwde werven en de overwegend onbebouwde tussenruimten. In dit gebied is het welstandstoezicht gericht op het handhaven, herstellen en versterken van de ruimtelijke karakteristiek en de samenhang van het gebied.
4. Gebiedgerichte welstandscriteria historische kern Marken
b. Massa en opbouw van het gebouw
bijgebouwen op bleken dienen aan te sluiten bij bestaande bijgebouwen op bleken en moeten zo dicht mogelijk bij de werf of de buurt geplaatst worden; de nokrichting dient in de lengterichting van het bijgebouw te liggen en moet radiaal vanaf het centrum van de werf of buurt liggen waarbij doorzichten zoveel mogelijk worden gerespecteerd
3. Detaillering, materiaal en kleur
het gebruik van kunststof is niet toegestaan, tenzij sprake is van een gevel (of dakvlak) die (dat) niet (of nauwelijks) zichtbaar is vanaf de openbare buitenruimte; in laatstgenoemde situaties is het, onder de voorwaarde dat sprake moet zijn van houtgelijkende materialen en detailleringen, wel toegestaan kunststof toe te passen
balkon- en dakterrasafscheidingen, anders dan op traditionele balkons en beunen met buitentrap aan houten huizen, dienen in principe van metaal te zijn met spijlen waardoor een grote openheid ontstaat; de kleur dient donker te zijn; het hekwerk dient in dit geval ruim binnen de dakrand (boeiboord) geplaatst te worden
De historische kern van Zuiderwoude beslaat het gebied dat in bijlage 1 (Gebiedsbepaling) van deze welstandsnota is aangegeven als ‘Afbeelding D’.
Tot het beschermd dorpsgezicht Zuiderwoude behoort voornamelijk de bebouwing langs de Zuiderwouder Dorpsstraat. De overige bebouwing valt onder de welstandscriteria van het landelijk gebied. Het dorp Zuiderwoude ligt temidden van een aantal Aeën en Dieën (inbraakgeulen en meren). De ruimtelijke structuur van Zuiderwoude wordt bepaald door de samenkomst van wegen en vaarwegen bij de kerk. De samenhang van de nederzetting met het omringende gebied is in ruimtelijk opzicht zeer groot. De bebouwing is in hoofdzaak gesitueerd langs de Dorpsstraat. Het beloop daarvan, evenwijdig aan de Zwet, wordt bepaald door de lengterichting van de verkaveling van het veenweidegebied. De ondiepe bouwpercelen zijn loodrecht op de weg verkaveld. Het ruimtelijk karakter van het gedeelte van de Dorpsstraat bij de kerk, vanouds de dorpskern, wordt gekenmerkt door een zekere beslotenheid ten opzichte van de rest van het dorp. Hier komt aan weerszijden vrijstaande bebouwing voor, aan de kant van de weg gescheiden door voortuinen en aan de overzijde over het algemeen direct aan de weg gelegen. Aan deze laatste kant is de bebouwingsdichtheid relatief hoog. De percelen zijn ondiep, strak begrensd door de daarachter gelegen kavelsloot. De perceelsbreedte varieert en de tussenruimten tussen de panden zijn klein. Aan de kant van de Zwet zijn de percelen dieper en breder en is er meer ruimte tussen de panden. Het smalle dwarsprofiel van de Dorpsstraat en de kleine onregelmatigheden in het beloop van de beide rooilijnen versterken de ruimtelijke beslotenheid ter plaatse. Doorzichten zijn in het gehele lint aanwezig. Bij het Dijkeinde wordt de structuur gekenmerkt door een grotere openheid en een meer landelijk karakter.
Zuiderwoude wordt gekenmerkt door een typische lintbebouwing bestaande uit overwegend karakteristieke arbeidershuisjes, enkele stolpboerderijen en kaakbergen. De bebouwing is klein van schaal. De verspringende rooilijnen geven het lint een afwisselend straatbeeld: sommige woningen staan direct langs de weg en sommige worden door een voortuin (variërend van 1 tot 6 meter) van de weg gescheiden. De nieuwe school is achter de wegsloot, meer in het weidegebied, gesitueerd.
Aan de Zuiderwouder Gouw en de Aandammergouw nabij het kruispunt, is de bebouwing vrijstaand en staat dicht bij de weg in een onregelmatige rooilijn.
De arbeiderswoningen bestaan overwegend uit één bouwlaag met kap. Tussendoor staat zo nu en dan een pand met twee bouwlagen met een vaak steile kap. De topgevels zijn gevarieerd. Er komen zowel zadeldaken als schilddaken voor. De duidelijk ontworpen goten zorgen voor een duidelijke overgang tussen de gevel en het dak. De nokrichting is zowel dwars op, als evenwijdig aan de straat. Ook komen op de bredere percelen panden met stolpdaken voor.
Kenmerkend is een zekere eenheid in opbouw en geleding van de gevels en in materiaalgebruik. De meeste gebouwen zijn opgetrokken met de karakteristieke houten gevelbekleding. In sommige gevallen wordt het hout gecombineerd met metselwerk: de eerste bouwlaag bestaat dan uit steen, terwijl de topgevel met hout is bekleed. Incidenteel komt het voor dat de woning of gebouwen met een bijzondere functie zoals de school in zijn geheel uit baksteen (soms ook met stucwerk) bestaat. De daken zijn met keramische dakpannen bekleed.
Kenmerkend is het gevarieerde kleurgebruik, namelijk licht en donker groen, licht grijs en beige.
Het huidige ruimtelijke karakter van Zuiderwoude wordt nog altijd bepaald door de situering van het lintvormige dorp loodrecht op de Kerk Ae. De oorspronkelijke relatie tussen de nederzetting en het omringende agrarisch gebied is vrijwel geheel aanwezig en waardevol. Het bebouwingsbeeld is waardevol vanwege zijn schoonheid en zijn ruimtelijke structurele samenhang. Van bijzondere waarde zijn de verschillende dakvormen van voormalige boerderijen met kaakbergen.
Behoud van het bebouwings- en verkavelingspatroon is van groot belang aangezien deze patronen de dragers vormen van de landschappelijke hoofdstructuur en een belangrijke karakteristiek van het gebied zijn. Behoud van de doorzichten naar het achterliggende landelijk gebied is hierbij van belang. Nieuwe ruimtevormende elementen (o.a. bebouwing) dienen in de landschappelijke hoofdstructuur te worden ingepast. Van belang is dat het karakter van het gebouw dient te passen bij de regionale en historische betekenis van het gebied.
De aanwijzing van Zuiderwoude als beschermd dorpsgezicht is met name gericht op de ruimtelijke structuur van het dorp in samenhang met de historisch waardevolle bebouwing en ook op de directe relatie van de nederzetting met het omringende agrarische gebied. Het welstandstoezicht is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van de ruimtelijke karakteristiek en de samenhang van het gebied.
4. Gebiedgerichte welstandscriteria historische kern Zuiderwoude
b. Massa en opbouw van het gebouw
c. Detaillering, materiaal en kleurgebruik
het gebruik van kunststof is niet toegestaan, tenzij sprake is van een gevel (of dakvlak) die (dat) niet (of nauwelijks) zichtbaar is vanaf de openbare buitenruimte; in laatstgenoemde situaties is het, onder de voorwaarde dat sprake moet zijn van houtgelijkende materialen en detailleringen, wel toegestaan kunststof toe te passen
Het lint Ilpendam beslaat het gebied dat in bijlage 1 (Gebiedsbepaling) van deze welstandsnota is aangegeven als ‘Afbeelding E’.
Tot dit gebied behoort de bebouwing langs De Noord, de Dorpsstraat, de Monnickendammerrijweg en het Havenpad. Bij de Monnickendammerrijweg begint de grens met het landelijke gebied zodra er geen woningen aan de oostzijde meer staan.
De oorspronkelijke dorpskern ligt ingeklemd tussen de oude loop van het Noord-Hollands Kanaal en de Purmerringvaart. Beide wateren komen in de oude kern samen en bepalen in belangrijke mate het ruimtelijk beeld.
De bebouwingsstroken aan weerszijden van de Noord, Kerkstraat, Dorpsstraat en Monnickendammer-rijweg bieden een gevarieerd beeld in bebouwingspatroon.
Bijzondere kwaliteiten zijn de doorzichten naar het landelijk gebied (met name het Molenpad) en het sterke contrast aan de Noord, waar de oude ontsluitingsroute slechts aan één zijde is bebouwd en waar zich aan de andere zijde een bomenrij en een park bevinden. Langs de Monnickendammerrijweg domineert de woonfunctie. Deze weg vormt een overgangsgebied van het dorp naar het landelijk gebied, waarbij de gesloten bebouwing overgaat in een meer open structuur.
De oorspronkelijke dorpskern wordt gekenmerkt door een typische lintbebouwing bestaande uit overwegend kleine woningen met zadeldak en enkele bijzondere gebouwen (kerken, dorpshuis, brandweer). De verspringende rooilijnen geven het straatbeeld een gevarieerd karakter. De woningen staan vlak naast elkaar, met de gevel naar de straat gericht en veelal direct aan de weg. In enkele gevallen wordt de woning door een kleine voortuin van de weg gescheiden. De woningen staan zowel haaks op als langs de weg. In de Dorpsstraat buigt de gevelwand met individuele panden met de bochten in de weg mee. De bijzondere functies en nieuwere invullingen zijn vaak iets terug gelegen ten opzichte van de rooilijn. De woningen bestaan uit één of twee bouwlagen met meestal een zadeldak. Incidenteel komt ook een wolfskap met een gedetailleerde gevellijst voor. Bijzondere functies wijken af van de schaal en de maat van de woonbebouwing.
De gebouwen zijn zorgvuldig en karakteristiek gedetailleerd (dorpels, vensterbanken, glasroeden). Het hoofdmateriaal voor de gevels is metselwerk, de kozijnen zijn van hout. Het kleurgebruik is traditioneel en bestaat voornamelijk uit aardtinten.
De typische lintbebouwing met karakteristieke panden is waardevol voor Ilpendam. In de oude kern bevindt zich een beperkt aantal rijks- en provinciale monumenten en panden die door de gemeente zijn aangewezen als gemeentelijk monument.
Het ruimtelijk beleid van de gemeente is vastgelegd in bestemmingsplannen. Er wordt geen aanvullend kwaliteitsbeleid gevoerd. In dit gebied zijn geen grootschalige veranderingen te verwachten. Behoud van het bebouwings- en verkavelingspatroon is van belang aangezien deze patronen de dragers vormen van de landschappelijke hoofdstructuur en een belangrijke karakteristiek van het gebied zijn. Nieuwe ruimtevormende elementen (o.a. bebouwing) dienen in de landschappelijke hoofdstructuur te worden ingepast.
Behoud van de zichtlijnen is van groot belang aangezien de beleving van het landschap in belangrijke mate vanaf de wegen plaatsvindt. Door toekomstige bebouwings- en beplantingselementen te situeren achter (en niet naast) de bestaande bebouwing kan hiermee rekening worden gehouden. Het karakter van het gebouw dient te passen bij de lokale uitstraling van het gebied.
Het welstandstoezicht moet een bijdrage leveren aan het behoud van de ter plaatse aanwezige stedenbouwkundige, architectonische en culturele kwaliteiten. Voorkomen moet worden dat nieuwe toevoegingen leiden tot een aantasting van de bestaande structuur.
4. Gebiedsgerichte welstandscriteria lint Ilpendam
b. Massa en opbouw van het gebouw
c. Detaillering, materiaal en kleurgebruik
Het lint Watergang beslaat het gebied dat in bijlage 1 (Gebiedsbepaling) van deze welstandsnota is aangegeven als ‘Afbeelding F’.
De hoofdstructuur van Watergang bestaat uit een langgerekte dorpsbebouwing langs een smalle Dorpsstraat. De Dorpsstraat vormt de centrale as van het dorp, met haaks daarop enkele zijstraatjes. Deze zijstraatjes staan in enkele gevallen in verbinding met de Kanaaldijk. Het dorp wordt gekarakteriseerd door de lintbebouwing, de vele watergangen en kleine ophaalbruggen. Het dorp heeft haar oorspronkelijke uitstraling weten te behouden, omdat er relatief weinig nieuwbouw is toegevoegd. De doorzichten naar het achterliggende open landelijke gebied zijn waardevol voor het aanzien van het dorp.
Kenmerkend voor de Dorpsstraat is de lintbebouwing, bestaande uit kleine arbeiderswoningen, stolpboerderijen, enkele karakteristieke hooibergen en voorraadschuren. Doordat de individuele woonhuizen op een ruime kavel staan en er niet in rooilijnen is gebouwd, heeft het lint een gevarieerde bebouwingsstructuur.
De bebouwing in de tussenstraatjes bestaat uit rijtjeswoningen en enkele vrijstaande woningen uit de jaren zestig en zeventig. De woningen staan in een (licht) verspringende rooilijn. De woningen bestaan uit één bouwlaag met meestal een zadeldak en staan meestal haaks op de weg.
De gebouwen zijn zorgvuldig en karakteristiek gedetailleerd (dorpels, vensterbanken, glasroeden). Het hoofdmateriaal voor de gevels is metselwerk, de kozijnen zijn van hout. Enkele woningen hebben een karakteristieke houten bekleding. Het kleurgebruik is traditioneel, voornamelijk aardtinten.
De kleinschalige structuur, de lintbebouwing en het waterrijke karakter zijn kenmerkende elementen van Watergang en hebben een grote cultuurhistorische waarde.
Het ruimtelijk beleid van de gemeente is vastgelegd in bestemmingsplannen. Er wordt geen aanvullend kwaliteitsbeleid gevoerd. Het beleid is gericht op behoud van de oorspronkelijke kleinschalige bebouwings- en verkavelingstructuur. Het karakter van eventuele nieuwe gebouwen dient te passen bij de regionale uitstraling en cultuurhistorische betekenis van het gebied. In de toekomst wordt het gebied rondom de kerk wellicht aangewezen als beschermd dorpsgezicht.
De kleinschalige structuur, de lintbebouwing en het waterrijke karakter en het oorspronkelijke bebouwings- en verkavelingspatroon maken Watergang een bijzonder welstandsgebied. Vooruitlopend op de mogelijke aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht moet het welstandstoezicht in dit gebied een bijdrage leveren aan het maximaal behouden en versterken van de stedenbouwkundige, architectonische en culturele kwaliteiten van Watergang.
b. Massa en opbouw van het gebouw
c. Detaillering, materiaal en kleurgebruik
gebruik van kunststof is niet toegestaan, tenzij sprake is van een gevel (of dakvlak) die niet (nauwelijks) zichtbaar is vanaf de openbare buitenruimte; in laatstgenoemde situaties is het, onder de voorwaarde dat sprake moet zijn van houtgelijkende materialen en detailleringen, wel toegestaan kunststof toe te passen
Het lint Uitdam beslaat het gebied dat in bijlage 1 (Gebiedsbepaling) van deze welstandsnota is aangegeven als ‘Afbeelding G’.
Tot dit gebied behoort de bebouwing langs de Uitdammer Dorpsstraat. Het bebouwingslint van Uitdam is gelegen langs de Waterlandse Zeedijk. Het westelijk deel van het lint is vrij transparant, waardoor het achterliggende open landschap goed zichtbaar is. Deze transparantie is ook (in mindere mate) aan de oostelijke kant aanwezig, waardoor er doorzichten richting de Waterlandse Zeedijk bestaan.
De bebouwing bestaat uit verschillende typen; er staan voornamelijk kleinere arbeiderswoningen en een enkele stolpboerderij. De sterk verspringende rooilijnen geven het straatbeeld een gevarieerd karakter. De woningen hebben doorgaans een grote voortuin, omdat ze veelal achter op de kavel staan. Oorspronkelijk waren de woningen gericht naar de Waterlandse Zeedijk. Later is de Uitdammer Dorpsstraat aangelegd door de toenmalige achtertuinen van de woningen. Hierdoor zijn de zogenaamde ‘overtuinen’ ontstaan. Bebouwing op de ‘overtuinen’ wordt door de gemeente tegengegaan. De woningen bestaan overwegend uit één bouwlaag met een zadeldak. Incidenteel komen ook woningen met twee bouwlagen voor. De nokrichting is zowel haaks op als evenwijdig aan de weg.
De gebouwen zijn zorgvuldig en karakteristiek gedetailleerd (dorpels, vensterbanken, glasroeden). Het hoofdmateriaal voor de gevels is baksteen en deels hout, de kozijnen zijn van hout. Ook komen er variaties voor waarbij de eerste bouwlaag metselwerk en de topgevel van hout is. Het kleurgebruik is traditioneel.
Het karakter van Uitdam wordt bepaald door de aanwezigheid van de oorspronkelijke lintbebouwing. Het dorp heeft haar oorspronkelijke karakter weten te behouden. De aanwezige zichtlijnen naar het achterliggende landschap en de Waterlandse Zeedijk hebben een grote waarde.
Het ruimtelijk beleid van de gemeente is vastgelegd in bestemmingsplannen. Er wordt geen aanvullend kwaliteitsbeleid gevoerd. In dit gebied zijn geen grootschalige ontwikkelingen te verwachten. Behoud van de zichtlijnen is van groot belang aangezien de beleving van het landschap in belangrijke mate vanaf de wegen plaatsvindt. Door toekomstige bebouwings- en beplantingselementen te situeren achter (en niet naast) de bestaande bebouwing kan hier rekening mee worden gehouden. Het karakter van eventuele nieuwe gebouwen dient te passen bij de lokale uitstraling van het gebied.
Het welstandstoezicht moet een bijdrage leveren aan het behoud van de ter plaatse aanwezige stedenbouwkundige, architectonische en culturele kwaliteiten. Voorkomen moet worden dat nieuwe toevoegingen leiden tot een aantasting van de bestaande structuur.
4. Gebiedsgerichte welstandscriteria lint Uitdam
b. Massa en opbouw van het gebouw
c. Detaillering, materiaal en kleurgebruik
Het bedrijventerrein Ilpendam beslaat het gebied dat in bijlage 1 (Gebiedsbepaling) van deze welstandsnota is aangegeven als ‘Afbeelding H’.
Het bedrijventerrein van Ilpendam ligt ten zuiden van Ilpendam aan het einde van de Dorpsstraat. Aan de zuidzijde van de kern Ilpendam heeft de gemeente inmiddels een kleinschalig bedrijventerrein ontwikkeld. Op dit terrein zijn nieuwe onderkomens gerealiseerd voor reeds aanwezige, lokale bedrijven die oorspronkelijk in de kern waren gevestigd.
Het gebied maakt deel uit van het veenweidelandschap dat overwegend als grasland in gebruik is en een grote mate van openheid heeft. Het gebied is vanaf de openbare weg nauwelijks zichtbaar door de bebouwing en de beplanting op de nabij gelegen begraafplaats.
Het reeds bestaande transportbedrijf Dekker heeft door het ‘loodskarakter’ met beperkte dakhelling een sobere uitstraling. De architectonische kwaliteit van de nieuw gerealiseerd bebouwing is op een hoger niveau komen te liggen.
De detaillering en het materiaal- en kleurgebruik van de gebouwen is sober.
In het gebied staan van oorsprong enkele eenvoudige bedrijfspanden, thans aangevuld met de nieuwbouw van Schouten en Wals. Inmiddels is ook de nieuwe brandweerpost op dit terreintje gerealiseerd. Een beperkt deel van het gebied maakt nog deel uit van een veenweidelandschap.
Het welstandstoezicht is gericht op het handhaven van de basiskwaliteit. Eventuele nieuwbouw of toevoegingen moeten bijdragen aan het behoud of verbetering van de basiskwaliteit van het gebied. Een belangrijk aandachtspunt is dat eventuele ontwikkelingen niet leiden tot een aantasting van het omliggende landschap.
4. Gebiedsgerichte welstandscriteria bedrijventerrein Ilpendam
a. Massa en opbouw van het gebouw
b. Detaillering, materiaal en kleurgebruik
Het bedrijventerrein Het Schouw - Watergang beslaat het gebied dat in bijlage 1 (Gebiedsbepaling) van deze welstandsnota is aangegeven als ‘Afbeelding I’.
Het bedrijventerrein ’t Schouw ligt in het landelijk gebied ten noorden van de Broekervaart en ten oosten van de Kanaaldijk. De gebouwen maken deel uit van een stedenbouwkundig geheel dat is gebaseerd op een clustervorm. Parkeerplaatsen en groenstroken vullen de ruimten tussen de gebouwen.
Het bedrijventerrein bestaat uit losse, grove bebouwing. De bouwwerken vormen voor het merendeel een geheel door de eenheid in vormgeving, gevelindeling, materiaalgebruik en kleur. De panden staan direct aan de straat en bestaan doorgaans uit twee bouwlagen met plat dak.
De architectuur van de panden is vrij eenvoudig en homogeen. De meeste panden hebben een lichte kleur (grijs) gecombineerd met primaire kleuren (rood, geel, blauw) voor kozijnen en deuren. Het materiaalgebruik is overwegend baksteen.
Het terrein heeft vanwege de eenheid in vorm, kleur- en materiaalgebruik een homogeen karakter. Enkele bedrijven vormen hierop een uitzondering; zij hebben een eenvoudiger en verouderde uitstraling.
Het welstandstoezicht is gericht op het handhaven van de basiskwaliteit. Eventuele nieuwbouw of toevoegingen moeten bijdragen aan het behoud of verbetering van de basiskwaliteit van het gebied. Een belangrijk aandachtspunt is dat eventuele ontwikkelingen niet leiden tot een aantasting van het omliggende landschap.
4. Gebiedsgerichte welstandscriteria bedrijventerrein Het Schouw - Watergang
a. Massa en opbouw van het gebouw
b. Detaillering, materiaal en kleurgebruik
Het bedrijventerrein Galgeriet - Monnickendam beslaat het gebied dat in bijlage 1 (Gebiedsbepaling) van deze welstandsnota is aangegeven als ‘Afbeelding J’.
Tot dit gebied behoort de bebouwing op het Galgeriet. Het bedrijventerrein ligt ten oosten van de binnenstad nabij het havengebied. Het bedrijventerrein ligt op een schiereiland aan de overzijde van ’t Prooyen. Diverse loodsen bepalen hier het beeld van het terrein. Op de brede kaden is ruimte voor opslag.
De bebouwingsstructuur kan worden gekenmerkt als een aaneenschakeling van losse grootschalige bebouwing. Alle gebouwen hebben een eigen identiteit. De gebouwen bestaan uit maximaal twee bouwlagen met plat dak.
Er bestaat een verscheidenheid in architectuur en vorm. De oudere gebouwen zijn op eenvoudige wijze opgetrokken uit minder duurzame materialen.
De oudere bedrijfsgebouwen met de matige architectonische kwaliteit geven het terrein een verouderde uitstraling. Met de komst van enkele nieuwe bedrijfspanden wordt het architectonisch niveau iets opgewaardeerd.
Het welstandstoezicht is gericht op het handhaven van de basiskwaliteit. Eventuele nieuwbouw of toevoegingen moeten bijdragen aan het behoud of verbetering van de basiskwaliteit van het gebied. Een belangrijk aandachtspunt is dat eventuele ontwikkelingen niet leiden tot een aantasting van het omliggende landschap.
4. Gebiedsgerichte welstandscriteria bedrijventerrein Galgeriet - Monnickendam
a. Massa en opbouw van het gebouw
b. Detaillering, materiaal en kleurgebruik
Het bedrijventerrein Broek in Waterland beslaat het gebied dat in bijlage 1 (Gebiedsbepaling) van deze welstandsnota is aangegeven als ‘Afbeelding K’.
De bedrijven die aan de Eilandweg en Hellingweg liggen, behoren tot het bedrijventerrein van Broek in Waterland. Het is een relatief kleinschalig terrein dat bestaat uit één hoofdweg waarlangs losse bebouwing staat. Het gebied heeft vanwege het onbebouwde stuk grond en de oude en slecht onderhouden bedrijfspanden een verouderde uitstraling.
In het gebied staat losse grove bebouwing in een verspringende rooilijn. De meeste gebouwen staan direct aan de weg. Alle gebouwen hebben een eigen identiteit. De gebouwen bestaan meestal uit twee bouwlagen met plat dak. Met name aan de westkant van de Hellingweg is een aantal nieuwe panden gebouwd die direct aan de straat staan in een rechte rooilijn.
De oudere gebouwen zijn van een matig architectuurniveau. Ze zijn gemaakt van minder duurzame materialen. De nieuwbouw heeft ook een eenvoudige detaillering, maar is voornamelijk opgebouwd uit baksteen met houten kozijnen.
De oudere bedrijfsgebouwen met de matige architectonische kwaliteit geven het terrein een verouderde uitstraling. Met de komst van enkele nieuwe bedrijfspanden wordt het architectonisch niveau iets opgewaardeerd.
Het welstandstoezicht is gericht op het handhaven van de basiskwaliteit. Eventuele nieuwbouw of toevoegingen moeten bijdragen aan het behoud of verbetering van de basiskwaliteit van het gebied. Een belangrijk aandachtspunt is dat eventuele ontwikkelingen niet leiden tot een aantasting van het omliggende landschap.
a. Massa en opbouw van het gebouw
b. Detaillering, materiaal en kleurgebruik
De dorpsuitbreiding van Ilpendam beslaat het gebied dat in bijlage 1 (Gebiedsbepaling) van deze welstandsnota is aangegeven als ‘Afbeelding L’.
Dit gebied wordt omsloten door de Zonneweg, Watersnip, Tormentil, de Reigerstraat, het bejaardenhuis en de Merelstraat. Ten noorden van de oude kern van Ilpendam is tussen de jaren vijftig en negentig een aantal uitbreidingen gerealiseerd. Centraal in deze wijk, waarin de woonfunctie domineert, bevinden zich ook een brede school en een verzorgingstehuis, dat zijn functie sinds enige jaren heeft verloren. Het woongebied uit de jaren vijftig (tussen de Zonneweg en de Lepelaarstraat) is aaneengesloten verkaveld waardoor geen doorzichten naar het landelijk gebied aanwezig zijn. Het woongebied uit de jaren zeventig en tachtig (tussen de Lepelaarstraat en de Tureluur) heeft een half open verkaveling, waardoor op een aantal plekken doorzichten naar het open landschap aanwezig zijn. Het verkavelingspatroon van het woongebied uit de jaren tachtig en negentig (tussen Tureluur en Molenpad) wordt mede bepaald door de aanwezigheid van waterlopen.
Aan de randen van de dorpsuitbreiding staan vrijstaande woningen en geschakelde twee-onder-een-kapwoningen. In het hart van de wijk bevinden zich rijenwoningen en enkele appartementengebouwen. De woningen hebben één of twee bouwlagen met meestal een zadeldak. De rijtjeswoningen schikken zich doorgaans in strakke rooilijnen. In de nieuwere delen verspringen soms de rooilijnen.
De gebouwen hebben een standaarddetaillering met eenvoudig materiaalgebruik. Woningen worden in het algemeen gekenmerkt door metselwerk (voornamelijk in aardkleuren) en houten kozijnen. Doordat de wijk zich in verschillende bouwstromen heeft ontwikkeld, is er een verscheidenheid in de toepassing van materiaal- en kleurgebruik ontstaan. De recentere woningen zijn deels in witte betonsteen uitgevoerd.
De karakteristieke bebouwing en de heldere stedenbouwkundige structuur uit de jaren vijftig zijn waardevol. In de nieuwe gedeelten zijn de doorzichten naar het landelijk gebied een belangrijk element.
Het ruimtelijk beleid van de gemeente is vastgelegd in bestemmingsplannen. Er wordt geen aanvullend kwaliteitsbeleid gevoerd. Het karakter van het gebouw dient een kwaliteit te hebben die aansluit bij de uitstraling van de wijk.
Het welstandstoezicht moet een bijdrage leveren aan het behoud van de basiskwaliteit van het gebied. Voorkomen moet worden dat nieuwe toevoegingen afbreuk doen aan deze basiskwaliteit.
4. Gebiedsgerichte welstandscriteria dorpsuitbreiding Ilpendam
b. Massa en opbouw van het gebouw
c. Detaillering, materiaal en kleurgebruik
De dorpsuitbreiding van Broek in Waterland beslaat het gebied dat in bijlage 1 (Gebiedsbepaling) van deze welstandsnota is aangegeven als ‘Afbeelding M’.
Broek in Waterland kent verschillende dorpsuitbreidingen. Het eerste gebied wordt omsloten door bebouwing langs de Keerngouw, Nieuwland, Parallelweg en Oosteinde. Tot het tweede gebied behoort de nieuwbouw langs De Draai, de Klinke, de Cornelis Roelestraat en de Dr. C. Bakkerstraat. De derde uitbreiding betreft de straten Hage Weer, Heems Weer, West Weer, Veenderijgouw en Galggouw.
Rondom woonerven en woonstraten staan rijtjeswoningen, twee-onder-een-kapwoningen en (semi) vrijstaande woningen. De woningen bestaan doorgaans uit twee bouwlagen met kap.
De gebouwen hebben een standaarddetaillering met eenvoudig materiaalgebruik. Woningen worden in het algemeen gekenmerkt door metselwerk (in aardtinten) en houten kozijnen.
In het algemeen heeft de nieuwbouw de kleinschalige structuur van de oorspronkelijke kern overgenomen. Sommige woningtypen beschikken over elementen die in de oorspronkelijke karakteristieke woningbouw van Broek in Waterland voorkomen, zoals veel houtgebruik voor de gevelbekleding, de kleinschaligheid en zadeldaken. Aan de randen van de wijk is meestal de relatie met het achterliggende open landschap gehandhaafd.
Het ruimtelijk beleid van de gemeente is vastgelegd in bestemmingsplannen. Er wordt geen aanvullend kwaliteitsbeleid gevoerd. Het karakter van het gebouw dient een kwaliteit te hebben die aansluit bij de uitstraling van de wijk.
Het welstandstoezicht moet een bijdrage leveren aan het behoud van de basiskwaliteit van het gebied. Voorkomen moet worden dat nieuwe toevoegingen afbreuk doen aan deze basiskwaliteit.
4. Gebiedsgerichte welstandscriteria dorpsuitbreiding Broek in Waterland
b. Massa en opbouw van het gebouw
c. Detaillering, materiaal en kleurgebruik
De stadsuitbreiding van Monnickendam beslaat het gebied dat in bijlage 1 (Gebiedsbepaling) van deze welstandsnota is aangegeven als ‘Afbeelding N’.
Tot dit gebied behoren de wijken Oranjewijk, Markgouw, Ringshemmen, Ooster Ee, Binnengouw, Buitengouw en een tussengebied dat loopt vanaf ’t Spil tot de Bernhardlaan.
Oranjewijk en Markgouw kenmerken zich door de naoorlogse woningbouw uit de jaren vijftig en zestig. In de Oranjewijk staan voornamelijk karakteristieke naoorlogse laagbouwwoningen. Markgouw wordt gekenmerkt door de afwisseling in rijtjeswoningen en middelhoogbouw.
De overige wijken (Ringshemmen, Ooster Ee, Binnengouw, Buitengouw) zijn in de jaren zeventig, tachtig en negentig gerealiseerd. Zij worden gekenmerkt door een ruime opzet en een gevarieerde woningbouw. In Ringshemmen en Ooster Ee staan vooral rijtjeswoningen met één of twee bouwlagen met kap. De wijken Binnen- en Buitengouw onderscheiden zich van de andere woonwijken door de ruimere opzet en de aanwezigheid van vrijstaande woningen.
Woningen worden in het algemeen gekenmerkt door metselwerk (aardtinten) en houten kozijnen. Daarnaast komen ook veel woningen voor waarbij vanaf de eerste verdieping sprake is van een houten gevelbekleding.
De belangrijkste kwaliteit van de wijken is de variëteit in woningtypen. Sommige typen beschikken over elementen die in de oorspronkelijke karakteristieke woningbouw van Waterland voorkomen, zoals veel gebruik van hout, kleinschaligheid en zadeldaken.
Het ruimtelijk beleid van de gemeente is vastgelegd in bestemmingsplannen. Er wordt geen aanvullend kwaliteitsbeleid gevoerd. Het karakter van het gebouw dient een kwaliteit te hebben die aansluit bij de uitstraling van de wijk. De relatie met het landschap dient behouden te blijven.
Het welstandstoezicht moet een bijdrage leveren aan het behoud van de basiskwaliteit van het gebied. Voorkomen moet worden dat nieuwe toevoegingen afbreuk doen aan deze basiskwaliteit.
4. Gebiedsgerichte welstandscriteria stadsuitbreiding Monnickendam
b. Massa en opbouw van het gebouw
c. Detaillering, materiaal en kleurgebruik
De dorpsuitbreiding van Marken beslaat het gebied dat in bijlage 1 (Gebiedsbepaling) van deze welstandsnota is aangegeven als ‘Afbeelding O’.
De eerste uitbreidingen van Marken vonden plaats in de jaren dertig tot vijftig. Het betreffen hier de Hoogkamplaan, Noorderwerfstraat, Akkerstraat, De Pieterlanden, Westerstraat, Thamiswerfstraat, Buurterstraat en Zereiderpad. Ten zuidwesten van de Kerkbuurt is de eerste min of meer planmatige bebouwing gerealiseerd. Dit gebied bestaat voornamelijk uit rijtjeswoningen. De laatste dorpsuitbreiding vond plaats in de zeventiger en tachtiger jaren en betreft de Minneweg. Het ligt aan de rand van het eiland en los van de dorpskern van Marken, waardoor het een heel eigen karakter heeft. Tussen de dorpskern en deze nieuwbouwwijk bevindt zich een vrijwel leeg landschap.
De bebouwing uit de dertiger- en vijftiger jaren bestaat grotendeels uit rijtjeswoningen met één bouwlaag en kap. Aan De Pieterlanden is meer recente bebouwing aanwezig. Deze woningen zijn gebouwd in twee lagen met kap en in clusters gesitueerd. Andere elementen zijn de basisschool en de Patmoskerk. Deze elementen zijn qua schaal van een andere orde.
De bebouwingsstructuur van Minneweg is kleinschalig. De wijk bestaat uit korte bouwblokken in smalle woonstraten met stoep en kleine voortuintjes, waarlangs zowel rijtjeswoningen, twee-onder-één-kapwoningen, bejaardenwoningen als vrijstaande woningen zijn gesitueerd. Ook staan er enkele split-levelwoningen die vanuit de woonkamer uitzicht hebben over de dijk.
In de uitbreidingsgebieden is het materiaalgebruik metselwerk (in sommige gevallen gecombineerd met veel hout). In het algemeen is de detaillering vrij zorgvuldig. Het kleurgebruik varieert, meestal zijn aardtinten toegepast. Geregeld komt donkergroen terug.
De uitbreiding uit de jaren dertig en veertig heeft het karakter van een tuindorp en bestaat uit karakteristieke bebouwing in een heldere stedenbouwkundige structuur. Dit gebied vervult een belangrijke verbindende functie tussen de twee oude kernen.
De wijk Minneweg heeft vanwege haar kleinschalige karakter (in zowel bebouwing als ruimtelijke opzet), de relatie met het IJsselmeer en de afgescheiden ligging een geheel eigen karakter.
Het ruimtelijk beleid van de gemeente is vastgelegd in bestemmingsplannen. Er wordt geen aanvullend kwaliteitsbeleid gevoerd.
Het welstandstoezicht moet een bijdrage leveren aan het behoud van de basiskwaliteit van het gebied. Voorkomen moet worden dat nieuwe toevoegingen afbreuk doen aan deze basiskwaliteit.
4. Gebiedsgerichte welstandscriteria dorpsuitbreiding Marken
b. Massa en opbouw van het gebouw
c. Detaillering, materiaal en kleurgebruik
Tot dit gebied behoort het ‘restgebied’ van de gemeente, dat niet is opgenomen in een van de hiervoor genoemde gebieden.
Het landelijke gebied van de gemeente Waterland maakt deel uit van het Hollands-Utrechtse veenweidegebied en wordt gekenmerkt door een grote mate van openheid. Het gebruik is overwegend grasland. Kenmerkend voor het oostelijk deel van het gebied zijn de inbraakgeulen en meren (Aeën en Dieën).
Er kan onderscheid worden gemaakt in het veenweidelandschap, het kleipolderlandschap en het droogmakerijenlandschap. Het veenweidelandschap wordt behalve de openheid ook gekenmerkt door het opstrekkende verkavelingspatroon van lange smalle kavels en door boerderijen in linten langs wegen en dijken. Het kleipolderlandschap behoort bij het landelijk gebied van Marken en wordt gekenmerkt door een onregelmatig kavel- en wegenpatroon. Ten slotte wordt het droogmakerijenlandschap gekenmerkt door een rationeel kavel-, wegen- en slotenpatroon.
De meeste gebouwen in het landelijke gebied maken deel uit van een lint. Karakteristiek zijn de stolpboerderijen op een erf, omgeven door bomen. Behalve de vele stolpboerderijen zijn ook vrijstaande woningen uit de jaren zestig veel voorkomend.
De gebouwen zijn zorgvuldig en karakteristiek gedetailleerd (dorpels, lateien, vensterbanken, glasroeden). Het materiaalgebruik is voor de gevels overwegend steen en voor de kozijnen hout. Het kleurgebruik is traditioneel. De recentere bouw is doorgaans sober gedetailleerd.
Het gebied heeft vanwege de karakteristieke bebouwings- en verkavelingspatronen en de grote mate van openheid een hoge landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten. Verspreid over het landelijk gebied zijn kenmerkende stolpboerderijen van 50 jaar of ouder aanwezig die een grote cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen.
Het ruimtelijk beleid van de gemeente is vastgelegd in bestemmingsplannen. Er wordt geen aanvullend kwaliteitsbeleid gevoerd. In het bestemmingsplan landelijk gebied worden de volgende voorwaarden voor behoud en ontwikkeling genoemd:
vanuit de bebouwingslinten zijn de achterliggende open polders zichtbaar. Behoud van deze zichtlijnen is van groot belang aangezien de beleving van het landschap in belangrijke mate vanaf de wegen plaatsvindt. Door toekomstige bebouwings- en beplantingselementen te situeren achter (en niet naast) de bestaande bebouwing kan hier rekening mee worden gehouden.
behoud van het bebouwings- en verkavelingspatroon is van groot belang aangezien deze patronen belangrijke dragers van de landschappelijke hoofdstructuur vormen en van cultuurhistorische waarde zijn. Nieuwe ruimtevormende elementen (bebouwing en beplanting) dienen in de landschappelijke hoofdstructuur te worden ingepast.
Verwacht wordt dat op grond van ontwikkelingen in de agrarische sector een aantal bedrijven van hoofdberoeps- naar nevenberoepsbedrijf zal overgaan en een aantal bedrijven beëindigd zal worden. Dit kan belangrijke gevolgen hebben voor het beeld van de bebouwingslinten en de doorzichten naar het achterliggende polderlandschap. Wanneer de agrarische bebouwing zijn functie verliest en anderszins gebruikt wordt (bijvoorbeeld wonen) kunnen cultuurhistorisch waardevolle kenmerken verloren gaan door onzorgvuldige uitbreiding of restauratie.
De toenemende vraag naar woningen is een bedreiging voor de openheid van het gebied. Het oprichten van sterk contrasterende bouwwerken kan de historische structuur van het gebied negatief beïnvloeden. Ook moet worden voorkomen dat voor het landelijk gebied typische gebouwen (ook stolpboerderijen) op verkeerde plekken en in niet typische landschappelijke configuratie ten opzichte van elkaar worden gebouwd.
d. Afsprakenkader Waterland-Oost
Dit Afsprakenkader richt zich op het faciliteren van de gewenste ontwikkeling van de landbouw in Waterland-oost, zodat de landbouw economisch vitaal blijft en een rol kan blijven spelen in het beheer van de buitengebieden en tegelijkertijd een karakteristiek en vitaal veenweidelandschap behouden blijft. Het Afsprakenkader geeft aan binnen welke kaders dit mogelijk is. Deze kaders zijn vooral ruimtelijke kaders. Gemeente Waterland beschouwt Waterland-oost als een gebied, waarin voor de ontwikkeling van de landbouw binnen de kaders van behoud en ontwikkeling van natuur en landschap, één beleid van toepassing is. Om deze reden zijn de gebiedsgerichte welstandscriteria voor het landelijk gebied afgestemd op bedoeld afsprakenkader. Daarnaast zijn in deze welstandsnota objectgerichte welstandscriteria opgenomen voor serrestallen, boogstallen en zaagtandstallen. Met dit type stallen kan beter inhoud worden gegeven aan de groeiende wens van agrarische bedrijven om hun bedrijven uit te breiden en daarmee economisch rendabel te houden.
Om in te spelen op de verwachte ontwikkelingen kan met een regulier welstandsniveau worden volstaan. Dit houdt in dat de basiskwaliteit van het gebied behouden moet blijven. Om te voorkomen dat in het landelijk gebied ongewenste nieuwbouw ontstaat (bijvoorbeeld catalogusbouw, boerderettes) mag het gebouw alleen vanuit de volgende invalshoeken worden ontworpen:
Daarbij is het van belang dat de streekeigen landelijke architectuur wordt beschermd, opdat de cultuurhistorische en landschappelijke waarde niet verloren gaat. En dat voor het gebied wezensvreemde gebouwen of elementen (bijvoorbeeld wolfseinden) worden voorkomen.
4. Gebiedsgerichte welstandscriteria Landelijk gebied
b. Massa en opbouw van het gebouw
c. Detaillering, materiaal en kleurgebruik
Artikel 2.26a Planlocatie Kloosterdijk 2
In de toekomstige situatie zal de opzet van het terrein grotendeels veranderen. Een perceel met bedrijfsgebouwen, waaronder een bedrijfswoning, wordt gewijzigd naar een gebied met in totaal 5 woningen, waaronder 1 meergeneratiewoning. De volgende randvoorwaarden voor de ontwikkeling van de locatie worden meegegeven:
Ligging in de rand van Monnickendam
Woningen en bijgebouwen sluiten zoveel mogelijk aan op de maatvoering van nieuwe woningen in het buitengebied. Alleen voor de meergezinswoning is een hoogte van twee bouwlagen met kap toegestaan. Uitgangspunt is een uit meerdere massa’s samengesteld gebouw met een totaal volume van max. 1533m3 en een bijbehorend complex van bijgebouwen van maximaal 360 m2.
§ 2.3. Welstandscriteria voor specifieke bouwwerken
In deze paragraaf worden de objectgerichte welstandscriteria genoemd voor bouwwerken die zo specifiek zijn dat ze, ongeacht het gebied waarin ze worden geplaatst, een eigen serie welstandscriteria vergen. Het gaat hierbij veelal om ‘relatieve’ welstandscriteria. Bij de welstandsbeoordeling worden de criteria geïnterpreteerd in het licht van het concrete bouwplan. Dit in tegenstelling tot de criteria voor de kleinere bouwplannen in de volgende paragraaf, die vrijwel ‘absoluut’ zijn. De objectgerichte welstandscriteria zijn aanvullend van toepassing bij de beoordeling van bouwplannen, dus naast de algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria.
In Waterland zijn de volgende bouwwerken benoemd als objecten waarvoor een beoordelingskader met ‘eigen’ welstandscriteria is opgesteld:
Artikel 2.29. Welstandsniveaus
Ook voor de specifieke bouwwerken is het vaststellen van het welstandsniveau van belang. Het moet aansluiten bij het gehanteerde ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de gewenste ontwikkelingen. In theorie zijn voor de specifieke bouwwerken vier welstandsniveaus mogelijk:
De door het Rijk, de provincie of de gemeente aangewezen monumenten zijn erkend als bouwwerken van groot algemeen belang en genieten een wettelijke bescherming (zie voor een overzicht van monumenten bijlage drie). De welstandsbeoordeling is gericht op het op hoog kwaliteitsniveau handhaven, herstellen en versterken van de historische karakteristieken van de gevel en de samenhang van het monument met zijn omgeving.
Voor de (stolp)boerderijen die niet zijn aangewezen als monument en buiten de beschermde gezichten liggen, wordt een bijzonder welstandsniveau voorgesteld. Dit geldt eveneens voor alle andere aangewezen beeldbepalende panden, de panden die zijn opgenomen bij het Monumenten Inventarisatie Project jongere bouwkunst 1850 - 1940 (MIP) en de waardevolle panden buiten de beschermde gezichten (zie bijlage drie). Het welstandstoezicht is gericht op het voorkomen van aantasting van de karakteristieken en het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit. Het kwaliteitsniveau van ingrepen aan deze bouwwerken moet hoog zijn.
Voor de dakopbouwen, dakkapellen en reclames geldt het welstandsniveau van het gebied waar ze in worden aangebracht. Buiten de beschermde gezichten en buiten de bijzondere welstandsgebieden is dit een regulier welstandsniveau. De gemeente stelt geen bijzondere eisen aan de ruimtelijke kwaliteit maar heeft wel toegesneden welstandscriteria opgesteld omdat de gebiedsgerichte welstandscriteria niet altijd bruikbaar zijn. Het welstandstoezicht is gericht op het handhaven van de basiskwaliteit van deze bouwwerken.
Het aanwijzen van welstandsvrije bouwwerken of objecten wordt in Waterland niet wenselijk geacht.
In de gemeente Waterland komen veel stolpboerderijen voor. Dit piramidevormige boerderijtype is specifiek voor Noord-Holland en komt vanaf de 16e eeuw in dit deel van Nederland voor. Tot in de 20e eeuw zijn stolpboerderijen gebouwd. De stolp dankt zijn kenmerkende vorm aan het hooihuis (de ‘tas’) in het midden, met vier stijlen op de hoeken die het piramidevormige dak dragen. Om de tas heen liggen de stallen en de dars (de ruimte waar de wagens ingereden konden worden en het vee werd binnengevoerd). Het woonhuis is vaak in het hoofdvolume geïntegreerd en soms, voor een beperkt gedeelte, als een apart volume tegen de stolp aangeschoven. De darsdeur (grote schuurdeur) is aangebracht binnen het volume waardoor een verhoging in het schuine dak ontstaat. In de gemetselde buitenwanden van de stolp zitten ter plaatse van de dars en de stallen kleine(re) vensters. Het woonhuis heeft soms een topgevel, van baksteen al dan niet in combinatie met hout, die representatief en rijk bewerkt is. Ook de ingangspartij en de vensters van het woonhuis zijn soms fraai bewerkt.
Het dak is bedekt met dakpannen, al dan niet in combinatie met riet. Soms heeft het dak een ‘spiegel’, wanneer ter plaatse van het naar de weg gekeerde dakvlak het riet als decoratieve uitsparing is weggelaten, en is ingevuld met dakpannen.
De stolp is, althans visueel, een zeer compact boerderijtype. Alle functies zitten in principe onder een dak. Uitbouwen, ook van het woonhuis, komen regelmatig voor. Op dit punt vertoont de stolp veel variatie. Ook de ornamentiek en de vorm van de ramen en topgevels variëren sterk.
2. Waardebepaling, ontwikkeling en beleid
Stolpboerderijen zijn typisch voor Noord-Holland en komen buiten enkele streken in Noord-Duitsland en Denemarken, niet voor. Zij zijn verbonden aan de agrarische geschiedenis van deze streek en zijn daarom van grote cultuurhistorische waarde.
Omdat veel stolpboerderijen hun oorspronkelijke functie hebben verloren komen bouwaanvragen voor aanpassing van deze gebouwen veel voor. Omvorming tot woonhuis is gebruikelijk. Hierbij gaan vaak waardevolle elementen van de boerderij verloren of wordt het karakter zelfs sterk aangetast. Ook wordt bij nieuwbouw regelmatig teruggegrepen naar de stolpvorm.
Inzet van het beleid is het behoud van de structuur en de hoofdkarakteristieken van het gebouw. Onder de hoofdkarakteristieken wordt in ieder geval verstaan de hoofdvorm, het representatieve verschil tussen het woonhuisgedeelte en de stallen/tas en die elementen die verwijzen naar de agrarische geschiedenis van het bouwwerk, zoals de darsdeur en stal/darsvensters. Ook de inrichting van het erf en het behoud van de solitaire positie van de stolp is belangrijk.
Waterland kent ook andere oorspronkelijke boerderijtypen. Voor zover van toepassing is het behoud van elementen zoals hiervoor genoemd voor stolpboerderijen ook voor deze andere oorspronkelijke boerderijtypen van belang.
Het welstandstoezicht moet een bijdrage leveren aan het maximaal behouden van de architectonische en culturele kwaliteiten van de stolp in de landschappelijke context. De opvallende ruimtelijke vorm, stijlkenmerken en de positie van het gebouw in landschap moeten voor de toekomst behouden blijven. Nieuwe stolpen moeten in beginsel ook aan deze kwaliteitseisen voldoen. Het bijzondere welstandniveau vindt zijn beslag in (relatief) strenge criteria.
4. Objecgerichte welstandscriteria voor (stolp)boerderijen
c. Detaillering, materiaal en kleurgebruik
De serre-. boog- en zaagtandstallen zijn een nieuw fenomeen voor de gemeente Waterland. Deze relatief omvangrijke nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen hebben een eigentijdse verschijningsvorm en detaillering. Over het algemeen bieden gebiedsgerichte criteria voor het buitengebied weinig houvast bij de welstandsbeoordeling van deze bouwwerken.
De serrestal is een sinds enkele jaren incidenteel voorkomend stalconcept in de veehouderij. Het wordt gekenmerkt door een eenvoudig uit te breiden systeem van tunnelframes die reeksen boogvormige daken vormen. Het systeem is eenvoudig uit te breiden door de bestaande tunnels te verlengen, of door een nieuwe tunnel er naast toe te voegen. De stal is bruikbaar voor allerlei vormen van veeteelt maar kan ook gebruikt worden voor bijvoorbeeld machineopslag. De basis voor de bovenbouw van de serrestal is een thermisch verzinkt stalen frame. De dakbedekking bestaat uit één of twee lagen kunststof folie met daaroverheen een schaduwdoek. De stal is zowel met een dichte nok als met een (beweegbare) open nok leverbaar. De gevels van de stal worden opgetrokken uit een lage keerwand met daarboven een windbreekgaas of een ventilatiegordijn. Desgewenst zijn de gevels eveneens in andere materialen uitvoerbaar.
De boogstal is eveneens een nieuw stalconcept in de veehouderij. Het wordt gekenmerkt door een kolomloze boogvormige overspanning van 25 tot maximaal 50 meter breed en een hoogte van 6 tot maximaal 12 meter. De boogstal is opgebouwd uit een onderbouw en een bovenbouw. Deze zijn onafhankelijk van elkaar te bouwen. De dakconstructie is ook toe te passen op een conventionele onderbouw. De bovenbouw is opgebouwd uit stalen vakwerkliggers, bekleed met windbreekgaas en waterdicht foliemateriaal. Er is veel keuze in kleur en materiaal van kap en kopgevels. De kopgevels kunnen eventueel ook naar binnen geplaatst worden om een overkapte buitenruimte te maken.
De zaagtandstal heeft een detaillering en materiaalgebruik dat overeenkomt met traditionele veestallen. Alleen de dakvorm is afwijkend. De vorm van het zaagtand- of sheddak roept associaties op met industriële gebouwen. De stal is een eenvoudig uit te breiden systeem van een staalconstructies met traditionele (golfplaat) materialen als muur- en dakbedekking. De verticale kant van de zaagtand is voorzien van windbreekgaas en moet op het noorden georiënteerd zijn. De nokhoogte op de lage (zuid-)kant is ongeveer 4,5 meter en de nok/goothoogte aan de hoge (noord-)kant is ongeveer 7 meter, ongeacht de omvang van de stal. Daarmee is de totale hoogte van de stal soms lager dan traditionele veestallen. De diffuse lichttoetreding vanaf het noorden en de ventilatie zijn bevorderlijk voor de welzijn van de dieren.
2. Waardebepaling, ontwikkeling en beleid
Boerderijen zijn vanwege hun afmetingen en verschijningsvorm sterk bepalend voor het ruimtelijke beeld van het buitengebied. De intrede van serre-, boog- en zaagtandstallen maakt deel uit van de ontwikkeling van schaalvergroting en uitbreiding van boerenbedrijven. De gewenste c.q. ongewenste functies in het buitengebied worden hoofdzakelijk in het bestemmingsplan geregeld. De hierna volgende welstandscriteria zijn met name gericht op een evenwichtige afstemming van de nieuwe gebouwen op de bestaande bebouwing en een goede inpassing op het erf. Het beleid is erop gericht uitbreidingen en nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen in te passen in het landschap. Terughoudende vormgeving en kleurstelling zijn gewenst gezien de openheid van het landschap en de daaruit volgende grote zichtbaarheid van de gebouwen vanaf de linten en wegen. De onderstaande criteria hebben betrekking op de clustering van gebouwen, de ingetogen uitdrukking, de heldere ordening op het erf, de situering en de hoofdrichting van gebouwen. Een compacte opstelling van de bebouwing moet voorkomen dat het open gebied te zeer wordt versnipperd, terwijl een goede hiërarchie van de woon- en bedrijfsbebouwing moet zorgen voor een blijvende herkenbaarheid van de verschijningsvorm van het boerenbedrijf.
De serrestal lijkt in gevoelige situaties niet mogelijk. In een grootschalige omgeving met relatief veel dynamiek is een serrestal wellicht mogelijk. De ter plaats aanwezige landelijke setting is hierin een belangrijke factor. Aandacht blijft nodig voor de uitstraling (materiaal & kleurgebruik, verlichting). Groot nadeel is de nieuwe bouwvorm en het nieuwe silhouet dat in het landschap wordt geïntroduceerd. Grote complexmatige uitbreidingen zijn niet gewenst.
e boogstal is door zijn lage goot en enkelvoudige vorm, mits zorgvuldig gepositioneerd / goed ingepast, vaker mogelijk. In meer ‘gevoelige’ gebieden moet een specifieke afweging worden gemaakt.
De zaagtandstal sluit wat betreft materiaalgebruik, detaillering en de goothoogte aan de zuidkant meer aan bij de traditionele veestallen. Echter de dakvorm van de zaagtandstal roept sterke associaties op met industriële gebouwen. Ook hier is het grote nadeel de nieuwe bouwvorm en het nieuwe silhouet dat in het landschap wordt geïntroduceerd. Bij een zaagtandstal speelt tevens een rol dat de verticale kant van de zaagtand op het noorden georiënteerd moet zijn om effectief te zijn voor de dierenwelzijn, terwijl vanuit welstandsoogpunt de schuine vlakken op de weg georiënteerd moeten zijn. Dit werkt dus alleen als de weg ten zuiden van de stal is. Een andere oriëntatie op de weg is niet wenselijk vanwege de industriële uitstraling van de dakvorm. Om bovengenoemde redenen wordt de zaagtandstal in de gemeente Waterland niet gewenst geacht.
Om in te spelen op de verwachte ontwikkelingen kan met een regulier welstandsniveau worden volstaan. Dit houdt in dat de basiskwaliteit van het gebied behouden moet blijven.
Gemeente Waterland hecht veel waarde aan de beschermde monumenten op haar grondgebied. Voor rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten gelden de bepalingen in de Monumentenwet en/of de bepalingen in de provinciale verordening of gemeentelijke erfgoedverordening. Daarnaast gelden de gebiedsgerichte criteria en aanvullend de onderstaande aparte criteria.
Het welstandstoezicht moet een bijdrage leveren aan het maximaal behouden van de architectonische en culturele kwaliteiten van de beschermde monumenten. Het bijzondere welstandniveau vindt zijn beslag in (relatief) strenge criteria.
3. Objectgerichte welstandscriteria voor beschermde monumenten
b. Detaillering, materiaal en kleurgebruik
In Waterland zijn veel beeldbepalende en waardevolle panden die geen monumentenstatus hebben. Deze gebouwen zijn divers van karakter. In bijlage drie zijn deze gebouwen aangeduid met een B (beeldbepalend pand), een M (pand opgenomen bij het Monumenten Inventarisatie Project jongere bouwkunst 1850 – 1940) of een W (waardevol pand).
De gebouwen hebben met name een cultuurhistorische en/of architectuurhistorische waarde.
b. Detaillering, materiaal en kleurgebruik
Een dakopbouw is een toevoeging van een bouwmassa aan het dak die, in tegenstelling tot een dakkapel, niet ondergeschikt is aan het dakvlak. Een dakopbouw verandert het silhouet van het oorspronkelijke dak en kan een ingrijpende invloed op het straatbeeld hebben. Een dakopbouw kan worden aangebracht in een zadeldak of een asymmetrische kap. Bij dakopbouwen streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn.
Dakopbouwen zijn nooit vergunningsvrij. Vanwege de grote invloed op de omgeving zijn er geen ambtelijke toetsingscriteria voor opgesteld. Een aanvraag voor een dakopbouw wordt altijd aan de welstandscommissie voorgelegd, tenzij sprake is van een trendsetter. De algemene en de gebiedsgerichte welstandscriteria zijn van toepassing maar worden aangevuld met onderstaande objectgerichte welstandscriteria.
Een dakopbouw voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als deze identiek is aan een eerder voor het betreffende bouwblok of straat door de welstandscommissie goedgekeurde en als zodanig aangewezen trendsetter. Informatie over de trendsetters is verkrijgbaar bij afdeling VROM.
5. Objectgerichte welstandscriteria voor dakopbouwen
a. Dakopbouw uit de eerste bouwlaag
b. Dakopbouw over de nok of met verlegde nok
Een dakkapel is een uitbouw in de kap, bedoeld om de lichttoevoer te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten. Dakkapellen die zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte zijn voor het straatbeeld zeer bepalend en tasten al snel de karakteristiek van het schuine dak aan. Daarom geldt als belangrijkste uitgangspunt van de welstandsbeoordeling dat een dakkapel nooit mag domineren in het silhouet van het dak en dat de noklijn van het dak vanaf de weg voldoende zichtbaar moet blijven. Bovendien moet in de meeste gevallen de ruimte tussen dakkapel en goot voldoende zijn. Bijna altijd heeft een plat afgedekte dakkapel de voorkeur boven een schuin aangekapte. Bij meerdere dakkapellen op één doorgaand dak streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Dakkapellen op bijbehorende bouwwerken worden niet wenselijk geacht.
Een dakkapel op het achterdakvlak of het zijdakvlak is binnen bepaalde randvoorwaarden vergunningsvrij. Dat heeft onder meer tot gevolg dat de dakkapel niet preventief, dus vooraf, wordt beoordeeld op redelijke eisen van welstand. Wel kan de gemeente bij een vergunningsvrije dakkapel achteraf ingrijpen als deze in ernstige mate in strijd is met redelijk eisen van welstand (dit gebeurt op grond van de excessenregeling, zie paragraaf 2.5). Bij twijfel wordt vooroverleg met afdeling VROM aanbevolen.
Voor dakkapellen waarover een gemandateerde ambtenaar een welstandsadvies kan uitbrengen zijn in deze welstandsnota loketcriteria opgenomen (zie paragraaf 2.4).
Voldoet een vergunningplichtige dakkapel niet aan de loketcriteria of is er sprake van een bijzondere situatie waarbij twijfel bestaat aan de toepasbaarheid van de loketcriteria dan kan het bouwplan aan de welstandscommissie worden voorgelegd, die bij de beoordeling gebruik maakt van de onderstaande specifieke welstandscriteria, aangevuld met de gebiedsgerichte- en de algemene welstandscriteria. Van zo’n bijzondere situatie is in ieder geval sprake bij een complexe samengestelde dakvorm. Ook is van zo’n bijzondere situatie sprake bij door het rijk, de provincie of de gemeente aangewezen beschermde monumenten.
voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als deze identiek is aan een voor het betreffende bouwblok of in de betreffende straat eerder als zodanig door de welstandscommissie goedgekeurde trendsetter. Informatie over de trendsetters is verkrijgbaar bij afdeling VROM.
5. Objectgerichte welstandscriteria voor vergunningplichtige dakkapellen
f. Materiaal, kleur en detaillering
Met inachtneming van vorenstaande criteria wordt in de onderstaande situaties vrijstelling verleend van de bovenstaande welstandscriteria voor vergunningplichtige dakkapellen:
bij een goothoogte die overeenkomt met de hoogte van de eerste verdiepingsvloer of ten hoogste 50 centimeter daarboven is gelegen, voor een dakkapel in het achtergevel dakvlak breder dan de helft van de gemiddelde breedte van het dakvlak tot maximaal de gehele gevelbreedte minus 50 centimeter aan beide zijden van de dakkapel
bij woningen die zich in een gesloten bebouwing bevinden (waarvan de achtergevels dus niet zijn gericht naar de openbare buitenruimte, maar naar andere woningen), bij een goothoogte die overeenkomt met de hoogte van de tweede verdiepingsvloer of ten hoogste 50 centimeter daaronder of daarboven is gelegen, voor een dakkapel in het achtergevel dakvlak breder dan de helft van de gemiddelde breedte van het dakvlak tot maximaal de gehele gevelbreedte minus 50 centimeter aan beide zijden van de dakkapel
Reclame is een publieke aanprijzing van een bedrijf, een product of een dienst. Reclames vragen vanuit hun doelstelling aandacht en vormen hiermee een belangrijk en beeldbepalend element van de openbare ruimte. In gebieden met commerciële functies zijn reclames op zijn plaats en kunnen ze de visuele aantrekkingskracht van de omgeving verhogen, hoewel daar een kritische grens aan verbonden is. Evenals bij een gebouw speelt ook bij een reclame de relatie met de (stedenbouwkundige) situatie waarin deze wordt geplaatst alsmede het karakter van die situatie een belangrijke rol. Een reclame is geslaagd wanneer deze een volledig geïntegreerd onderdeel van het totale architectonische concept uitmaakt. Blijft de zorg voor een goede inpassing van een reclame in zijn omgeving achterwege dan wordt de reclame ervaren als een verstoring van de visuele kwaliteit van de omgeving en kan zelfs agressief overkomen.
In gebieden waar geen sprake is van commerciële functies zijn reclame-uitingen ongewenst.
Wanneer een reclame een op zichzelf staand bouwwerk is, is voor het aanbrengen daarvan een omgevingsvergunning vereist. Jurisprudentie heeft verder uitgewezen dat wanneer een reclame op een gevel wordt aangebracht, sprake is van een wijziging van een bouwwerk (gevel). In beginsel is ook hier dus een omgevingsvergunning vereist, tenzij de gevel(reclame) (gelegen in niet beschermde stads- en dorpsgezichten) niet naar openbaar gebied is gericht. In laatstgenoemd geval heeft de gemeente in de APV een vergunningplicht voor reclame-uitingen geregeld. Onderdeel van de beoordeling van een aanvraag om omgevings(reclame)vergunning is een welstandelijke toets.
Voor kleine vergunningplichtige reclames, waarvan het gemeentebestuur van mening is dat een positief welstandsoordeel daarover door een gemandateerde ambtenaar kan worden gegeven, zijn in deze welstandsnota loketcriteria opgenomen (zie paragraaf 2.4).
Voldoet een vergunningplichtige reclame niet aan de loketcriteria of is er sprake van een bijzondere situatie waarbij twijfel bestaat aan de toepasbaarheid van de loketcriteria dan wordt het bouwplan in beginsel aan de welstandscommissie voorgelegd, die bij de beoordeling gebruik maakt van de onderstaande specifieke welstandscriteria, aangevuld met de algemene welstandscriteria. Van zo’n bijzondere situatie is in ieder geval sprake bij door het Rijk, de provincie of de gemeente aangewezen beschermde monumenten en in de beschermde stads- of dorpsgezichten.
4. Objectgerichte welstandscriteria voor reclames
e. Afmetingen reclames in bijzondere welstandsgebeiden en dorpslinten
Zone I: de beganegrond verdieping van het pand
afmetingen: maximaal 0.30 x 0.40 meter
Zone II: de borstweringsstrook boven de beganegrond verdieping
hoogte maximaal 60% bandbreedte en maximaal 0.60 meter
lengte maximaal 60% gevelbreedte en maximaal 5.00 meter
één reclame haaks op de gevel:
oppervlakte maximaal 0.50 vierkante meter
bevestigingsconstructie minimaal 0.10 meter en maximaal 0.15 meter
diameter rond bord maximaal 0.80 meter
eventueel van binnenuit verlicht
Zone III: het deel van de gevel boven zone II
geen reclame toegestaan, behalve wanneer naar oordeel van de welstandscommissie en/of uit oogpunt van verkeersveiligheid, plaatsing van de reclame-uiting in zone II ongewenst is
§ 2.4. Loketcriteria voor vergunningplichtige bouwplannen
In deze paragraaf worden de ‘loketcriteria’ gegeven voor de ambtelijke toets van veel voorkomende kleinere bouwplannen. In tegenstelling tot de eerder beschreven relatieve welstandscriteria gaat het in deze paragraaf om vrijwel absolute, objectieve criteria die planindieners vooraf maximale duidelijkheid geven.
Plannen die aan deze criteria voldoen worden in principe niet aan de welstandscommissie voorgelegd, maar worden beoordeeld door een ambtenaar die daartoe door burgemeester en wethouders is gemandateerd. Plannen die niet aan deze loketcriteria voldoen kunnen aan de welstandscommissie worden voorgelegd, die in zo’n geval gebruik maakt van de objectgerichte, de gebiedsgerichte en de algemene welstandscriteria. De loketcriteria zijn hiermee voor de welstandscommissie geen kader voor de beoordeling van bouwplannen. Van een beoordeling door de welstandscommissie kan ook sprake zijn bij door het rijk, de provincie of de gemeente aangewezen beschermde monumenten.
Ook plannen in de beschermde stads- en dorpsgezichten kunnen worden voorgelegd aan de welstandscommissie (Monumenten en welstandscommissie Waterland), tenzij:
Een aangebouwd bijbehorende bouwwerk is een grondgebonden toevoeging aan een gevel van een hoofdgebouw. Als ze zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte, zijn ze voor het straatbeeld mede bepalend. Daarom streeft de gemeente in gebieden met een eenvormige bouwstijl naar een herhaling van uniforme exemplaren die passen bij het karakter van de gebouwen en de straat. Belangrijk is dat de contouren en het silhouet van het hoofdgebouw of bouwblok zichtbaar blijven en dat het bijbehorende bouwwerk qua uitstraling ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk op het achtererf of zijerf is binnen bepaalde randvoorwaarden vergunningsvrij. Dat heeft onder meer tot gevolg dat zo’n bouwwerk niet preventief, dus vooraf, wordt beoordeeld op redelijke eisen van welstand. Wel kan de gemeente bij vergunningsvrije bouwwerken achteraf ingrijpen als deze in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand (dit gebeurt op grond van de excessenregeling, zie paragraaf 2.5). Bij twijfel wordt vooroverleg met afdeling VROM aanbevolen.
Bij een vergunningplichtig aangebouwd bijbehorend bouwwerk treedt het bestemmingsplan in eerste instantie regelend op voor wat betreft rooilijnen en maximale afmetingen.
De hieronder genoemde welstandscriteria zijn bruikbaar voor bijbehorende bouwwerken die volgens het bestemmingsplan zijn toegestaan, of waarvoor burgemeester en wethouders bereid zijn vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan. Voldoet het plan aan deze criteria dan kan een gemandateerde ambtenaar het positieve welstandsoordeel geven. Voldoet het bouwplan niet aan deze criteria dan kan het bouwplan aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Wanneer sprake is van een bijzondere situatie waarbij twijfel bestaat aan de toepasbaarheid van de criteria, dan kan het bouwplan aan de welstandscommissie worden voorgelegd, die bij de beoordeling gebruik maakt van de gebiedsgerichte en de algemene welstandscriteria.
Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als deze identiek is aan een voor het betreffende bouwblok of in de betreffende straat eerder als zodanig door de welstandscommissie goedgekeurde trendsetter. Informatie over de trendsetters is verkrijgbaar bij afdeling VROM.
3. Loketcriteria voor vergunningplichtige aangebouwde bijbehorende bouwwerken
Als er geen trendsetter is, voldoet een aangebouwd bijbehorend bouwwerk in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als aan onderstaande criteria wordt voldaan:
c. Diepte (de afmeting haaks op de gevel)
e. Gevelkleur en materiaalgebruik
1. Beschrijving en uitgangspunten welstandsbeleid
Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is een grondgebonden gebouw. Het bouwwerk staat los op het erf van het hoofdgebouw en is meestal bedoeld als schuur, tuinhuis of garage.
De gemeente streeft in principe naar een bescheiden uiterlijk van bijbehorende bouwwerken: gevels en dakvlakken in donkere gedekte kleuren, eenvoudige kapvorm en geen onnodig grote dakoverstekken of versieringen. Bijbehorende bouwwerken moeten qua uitstraling ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw.
Een bijbehorend bouwwerk op het achtererf of zijerf is binnen bepaalde randvoorwaarden vergunningsvrij. Dat heeft onder meer tot gevolg dat zo’n bouwwerk niet preventief, dus vooraf, wordt beoordeeld op redelijke eisen van welstand. Wel kan de gemeente bij een vergunningsvrij bouwwerk achteraf ingrijpen als dit in ernstige mate in strijd is met redelijk eisen van welstand (dit gebeurt op grond van de excessenregeling, zie paragraaf 2.5). Bij twijfel wordt vooroverleg met afdeling VROM aanbevolen.
Bij een vergunningplichtig bijbehorend bouwwerk treedt het bestemmingsplan in eerste instantie regelend op voor wat betreft rooilijnen en maximale afmetingen.
De hieronder genoemde welstandscriteria zijn bruikbaar voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk dat volgens het bestemmingsplan is toegestaan, of waarvoor burgemeester en wethouders bereid zijn vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan. Voldoet het plan aan deze criteria dan kan een gemandateerde ambtenaar het positieve welstandsoordeel geven. Voldoet het bouwplan niet aan deze criteria dan kan het bouwplan aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Wanneer sprake is van een bijzondere situatie waarbij twijfel bestaat aan de toepasbaarheid van deze criteria dan kan het bouwplan eveneens aan de welstandscommissie worden voorgelegd, die bij de beoordeling gebruik maakt van de gebiedsgerichte en de algemene welstandscriteria.
Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als deze identiek is aan een voor het betreffende bouwblok of in de betreffende straat eerder als zodanig door de welstandscommissie goedgekeurde trendsetter. Informatie over de trendsetters is verkrijgbaar bij afdeling VROM.
Als er geen trendsetter is, voldoet een vrijstaand bijbehorend bouwwerk ieder geval aan redelijke eisen van welstand als aan onderstaande criteria wordt voldaan:
d. Gevelkleur en materiaalgebruik
1. Beschrijving en uitgangspunten welstandsbeleid
Een dakkapel is een uitbouw in de kap, bedoeld om de lichttoevoer te verbeteren en het bruikbaar woonoppervlak te vergroten. Dakkapellen die zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte zijn voor het straatbeeld mede bepalend en tasten al snel de karakteristiek van het schuine dak aan. Daarom geldt als belangrijkste uitgangspunt van de welstandsbeoordeling dat een dakkapel nooit mag domineren in het silhouet van het dak en dat de noklijn van het dak vanaf de weg voldoende zichtbaar moet blijven. Bovendien moet in de meeste gevallen de ruimte tussen dakkapel en goot voldoende zijn. Bijna altijd heeft een plat afgedekte dakkapel de voorkeur boven een schuin aangekapte. Bij meerdere dakkapellen op één doorgaand dak streeft de gemeente naar een herhaling van uniforme exemplaren en een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn. Dakkapellen op bijbehorende bouwwerken worden niet wenselijk geacht.
Een dakkapel op het achterdakvlak of het zijdakvlak is binnen bepaalde randvoorwaarden vergunningsvrij. Dat heeft onder meer tot gevolg dat de dakkapel niet preventief, dus vooraf, wordt beoordeeld op redelijke eisen van welstand. Wel kan de gemeente bij een vergunningsvrije dakkapel achteraf ingrijpen als deze in ernstige mate in strijd is met redelijk eisen van welstand (dit gebeurt op grond van de excessenregeling, zie paragraaf 2.5). Bij twijfel wordt vooroverleg met afdeling VROM aanbevolen.
Voor vergunningplichtige dakkapellen waarvan het gemeentebestuur van mening is dat een positief welstandsoordeel daarover door een gemandateerde ambtenaar kan worden gegeven, zijn in deze paragraaf loketcriteria opgenomen.
Voldoet een vergunningplichtige dakkapel niet aan de loketcriteria dan kan het bouwplan aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Wanneer sprake is van een bijzondere situatie waarbij twijfel bestaat aan de toepasbaarheid van de loketcriteria dan wordt het bouwplan aan de welstandscommissie voorgelegd, die bij de beoordeling gebruik maakt van de specifieke welstandscriteria voor dakkapellen in paragraaf 2.3, aangevuld met de gebiedsgerichte en de algemene welstandscriteria. Van zo’n bijzondere situatie is in ieder geval sprake bij een complexe samengestelde dakvorm. Ook is van zo’n bijzondere situatie sprake bij door het rijk, de provincie of de gemeente aangewezen beschermde monumenten.
voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als deze identiek is aan een voor het betreffende bouwblok of in de betreffende straat eerder als zodanig door de welstandscommissie goedgekeurde trendsetter. Informatie over de trendsetters is verkrijgbaar bij afdeling VROM.
3. Loketcriteria voor vergunningplichtige dakkapellen
Als er geen trendsetter is, voldoet een dakkapel in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als aan onderstaande criteria wordt voldaan:
de dakkapel voldoet aan de objectgerichte welstandscriteria voor vergunningplichtige dakkapellen; in de objectgerichte welstandscriteria voor vergunningplichtige dakkapellen zijn vrijstellingsmogelijkheden opgenomen; wanneer van deze vrijstellingsmogelijkheden gebruik moet worden gemaakt, wordt niet meer voldaan aan deze loketcriteria en is een beoordeling door de welstandscommissie gewenst
1. Beschrijving en uitgangspunten welstandsbeleid
Een dakraam of zonnecollector (zonnepaneel) wordt aangebracht in het dakvlak, waarbij de hoofdvorm van het dakvlak behouden blijft en rondom dakpannen of andere dakbedekking aanwezig is. Dakramen of zonnecollectoren zijn in principe niet erg dominant in het straatbeeld.
Het aanbrengen van dakramen of zonnecollectoren op alle dakvlakken is binnen bepaalde randvoorwaarden vergunningsvrij. Dat heeft onder meer tot gevolg dat het aanbrengen hiervan niet preventief, dus vooraf, wordt beoordeeld op redelijke eisen van welstand. Wel kan de gemeente bij vergunningsvrije dakramen of zonnecollectoren achteraf ingrijpen als deze in ernstige mate in strijd zijn met redelijk eisen van welstand (dit gebeurt op grond van de excessenregeling, zie paragraaf 2.5). Bij twijfel wordt vooroverleg met het bureau VROM aanbevolen.
De welstandscriteria voor dakramen en zonnecollectoren gelden met name bij het aanbrengen hiervan in aangewezen beschermde monumenten en in de beschermde stads- en dorpsgezichten. In de overige gevallen zijn de welstandscriteria voor dakramen en zonnecollectoren slechts richtinggevend. In deze gebieden geldt dat een dakraam of zonnecollector die niet binnen de randvoorwaarden voor het vergunningsvrij aanbrengen hiervan past, in principe niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Een dakraam of zonnecollector voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als deze identiek is aan een voor het betreffende bouwblok of in de betreffende straat eerder door de welstandscommissie goedgekeurde en als zodanig aangewezen trendsetter. Informatie over de trendsetters is verkrijgbaar bij het bureau VROM.
3. Loketcriteria voor vergunningplichtige dakramen, zonnepanelen of zonnecollectoren
Als er geen trendsetter is, voldoet een dakraam
, een zonnepaneel of zonnecollector in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als aan onderstaande criteria wordt voldaan:
e. Aanvullende criteria voor zonnepanelen of zonnecollector bij beschermde monumenten en in bijzondere welstandsgebieden
1. Beschrijving en uitgangspunten welstandsbeleid
Van een gevelwijziging is sprake bij het veranderen of (ver-)plaatsen van een kozijn, venster, raam, deur of gevelpaneel. Omdat de opbouw van de gevel een belangrijk onderdeel is van de architectonische vormgeving van het gebouw en/of de straatwand moeten ook de gevelwijzigingen zorgvuldig worden ontworpen. In principe mag de samenhang en de ritmiek in straatwanden niet worden verstoord door incidentele gevelwijzigingen.
Een gevelwijziging in de achtergevel of een zijgevel van een gebouw is binnen bepaalde randvoorwaarden vergunningsvrij. Dat heeft onder meer tot gevolg dat de gevelwijziging niet preventief, dus vooraf, wordt beoordeeld op redelijke eisen van welstand. Wel kan de gemeente bij een vergunningsvrije gevelwijziging achteraf ingrijpen als deze in ernstige mate in strijd is met redelijk eisen van welstand (dit gebeurt op grond van de excessenregeling, zie paragraaf 2.5). Bij twijfel wordt vooroverleg met afdeling VROM aanbevolen.
Voldoet het plan aan de hieronder genoemde welstandscriteria dan kan een gemandateerde ambtenaar het positieve welstandsoordeel geven. Voldoet het bouwplan niet aan deze criteria of is er sprake van een bijzondere situatie waarbij twijfel bestaat aan de toepasbaarheid van deze criteria dan kan het bouwplan aan de welstandscommissie worden voorgelegd, die bij de beoordeling gebruik maakt van de gebiedsgerichte en de algemene welstandscriteria.
Een kozijn- of gevelwijziging voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als deze identiek is aan een voor het betreffende bouwblok of in de betreffende straat eerder als zodanig door de welstandscommissie goedgekeurde trendsetter. Informatie over de trendsetters is verkrijgbaar bij afdeling VROM.
Als er geen trendsetter is, voldoet een gevelwijziging in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als aan onderstaande criteria wordt voldaan:
Een erfafscheiding is een bouwwerk, bedoeld om het erf af te bakenen van een buurerf of van de openbare weg. Erfafscheidingen aan de openbare weg kunnen van grote invloed zijn op de ruimtelijke kwaliteit. De gemeente onderkent de toenemende behoefte van bewoners om een stuk van hun erf, ten behoeve van meer privacy, af te schermen van de openbare buitenruimte. Het doel van deze welstandscriteria is om een rommelige indruk te voorkomen. Dit is een moeilijke opgaaf, omdat een grote diversiteit aan erfafscheidingen is geplaatst. Deze situaties zijn veelal ontstaan in de periode dat voor dergelijke erfafscheidingen geen vergunning was vereist. Vanaf 1 januari 2003 is voor het plaatsen van een erfafscheiding aan de openbare weg, hoger heeft dan 1 meter, weer een vergunning vereist. Bewoners zijn zich hier vaak niet van bewust. Gevolg is dat regelmatig wordt geconstateerd dat zonder vergunning een nieuwe erfafscheiding aan de openbare weg is geplaatst dan wel is vernieuwd. Voor burgemeester en wethouders is dit de reden geweest om, onder bepaalde voorwaarden, niet meer handhavend op te treden tegen erfafscheidingen aan de openbare weg. Een dergelijke erfafscheiding is in ieder geval niet gelegen vóór (het verlengde van) de achtergevel.
Het plaatsen van een erfafscheiding is binnen bepaalde randvoorwaarden vergunningsvrij. Dat heeft onder meer tot gevolg dat de erfafscheiding niet preventief, dus vooraf, wordt beoordeeld op redelijke eisen van welstand. Wel kan de gemeente bij een vergunningsvrije erfafscheiding achteraf ingrijpen als deze in ernstige mate in strijd is met redelijk eisen van welstand (dit gebeurt op grond van de excessenregeling, zie paragraaf 2.5). Bij twijfel wordt vooroverleg met afdeling VROM aanbevolen.
Erfafscheidingen moeten in beginsel passen bij het karakter van de omgeving. De basiskwaliteit van het betreffende gebied. Zij mogen geen armoedige uitstraling hebben. Uit het verleden blijkt dat het moeilijk is om sturing te geven aan het op een zorgvuldige en professionele manier ontstaan van een erfafscheiding. Dit komt doordat bewoners zich meestal niet bewust zijn van een vergunningplicht. Erfafscheidingen ontstaan hierdoor spontaan, zonder tussenkomst van de gemeente.
De welstandscommissie brengt vaak een negatief advies uit ten aanzien van een zonder vergunning gerealiseerde. De welstandscommissie concludeert over het algemeen dat een dichte erfafscheiding niet past bij het karakter van een wijk die over het algemeen door groen wordt gekenmerkt. Een lange en gesloten (slecht onderhouden) schutting wekt naar mening van de welstandscommissie bij velen het gevoel op van verloedering en sociale onveiligheid. Begroeide hekwerken en beplantingen hebben een vriendelijke uitstraling, daarom gaat de eerste voorkeur altijd uit naar een erfafscheiding van haagplanten zoals liguster of haagbeuken of volledig te begroeien gazen hekwerken.
Burgemeester en wethouders zijn van mening dat, met name in de reguliere welstandsgebieden, ook een dichte houten erfafscheiding acceptabel is. Eventueel geplaatst op een gemetselde plint. Het college is van oordeel dat dergelijke erfafscheidingen inmiddels zo vaak voorkomen, dat zij mede de basiskwaliteit van een buurt bepalen en derhalve een toetsingskader vormen.
De hieronder genoemde welstandscriteria zijn bruikbaar voor een vergunningplichtige erfafscheiding in reguliere welstandsgebieden. Voldoet het plan aan deze criteria dan kan een gemandateerde ambtenaar het positieve welstandsoordeel geven. Voldoet het bouwplan niet aan deze criteria, of is er sprake van een bijzondere situatie waarbij twijfel bestaat aan de toepasbaarheid van deze criteria, dan wordt het bouwplan aan de welstandscommissie voorgelegd, die bij de beoordeling gebruik maakt van de gebiedsgerichte en de algemene welstandscriteria.
Een vergunningplichtige erfafscheiding voldoet aan redelijke eisen van welstand als deze, in een soortgelijke stedenbouwkundige setting, identiek is aan een eerder in de wijk als welstandelijk aanvaardbaar beschouwde erfafscheiding. Informatie over de trendsetters is verkrijgbaar bij afdeling VROM.
5. Loketcriteria voor vergunningplichtige erfafscheidingen
Als er geen trendsetter is, voldoet een erfafscheiding in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als aan onderstaande criteria wordt voldaan:
1. Beschrijving en uitgangspunten welstandsbeleid
Rolhekken, luiken en rolluiken zijn voorzieningen om ruiten van gebouwen tegen inbraak en vandalisme te beschermen. Deze voorzieningen kunnen de omgeving een doods aanzien geven en criminaliteit bevorderen, daarom stimuleert de gemeente in de eerste plaats het toepassen van alternatieve oplossingen zoals geweldbestendig glas of elektronische beveiligingssystemen.
Het plaatsen van een rolhek, luik of rolluik is binnen bepaalde randvoorwaarden vergunningsvrij. Dat heeft onder meer tot gevolg dat het rolhek, luik of rolluik niet preventief, dus vooraf, wordt beoordeeld op redelijke eisen van welstand. Wel kan de gemeente achteraf ingrijpen als het rolhek, luik of rolluik in ernstige mate in strijd is met redelijk eisen van welstand (dit gebeurt op grond van de excessenregeling, zie paragraaf 2.5). Bij twijfel wordt vooroverleg met afdeling VROM aanbevolen.
De hieronder genoemde welstandscriteria zijn bruikbaar voor rolhekken, luiken of rolluiken waarvoor een vergunning moet worden aangevraagd. Voldoet het plan aan deze criteria dan kan een gemandateerde ambtenaar het positieve welstandsoordeel geven. Voldoet het bouwplan niet aan deze criteria of is sprake van een bijzondere situatie waarbij twijfel bestaat aan de toepasbaarheid van deze criteria dan kan het bouwplan aan de welstandscommissie worden voorgelegd, die bij de beoordeling gebruik maakt van de gebiedsgerichte en de algemene welstandscriteria.
Een rolhek, luik of rolluik voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als deze identiek is aan een eerder voor het betreffende bouwblok of straat door de welstandscommissie goedgekeurde en als zodanig aangewezen trendsetter. Informatie over de trendsetters is verkrijgbaar bij afdeling VROM.
3. Loketcriteria voor een vergunningplichtig rolhek, luik of rolluik
Als er geen trendsetter is, voldoet een rolhek, luik of rolluik in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als aan onderstaande criteria wordt voldaan:
1. Beschrijving en uitgangspunten welstandsbeleid
De groei van de mobiele communicatie heeft geleid tot een toename van antenne-installaties in de vorm van spriet-, staaf-, vakwerk- of schotelantennes. De aanbieders van mobiele telefonie in Nederland werken ieder voor zich aan een dekkend netwerk, maar kunnen krachtens de Telecommunicatiewet worden gedwongen hun apparatuur zoveel mogelijk gezamenlijk op één mast of gebouw te combineren. Antennes kunnen vrijstaand worden geplaatst of op of aan een bouwwerk worden aangebracht.
Het plaatsen van een antenne is binnen bepaalde randvoorwaarden vergunningsvrij. Dat heeft onder meer tot gevolg dat de antenne niet preventief, dus vooraf, wordt beoordeeld op redelijke eisen van welstand. Wel kan de gemeente achteraf ingrijpen als de antenne in ernstige mate in strijd is met redelijk eisen van welstand (dit gebeurt op grond van de excessenregeling, zie paragraaf 2.5). Bij twijfel wordt vooroverleg met afdeling VROM aanbevolen.
De hieronder genoemde welstandscriteria zijn bruikbaar voor antennes waarvoor een vergunning moet worden aangevraagd. Voldoet het plan aan deze criteria dan kan een gemandateerde ambtenaar het positieve welstandsoordeel geven. Voldoet het bouwplan niet aan deze criteria of is sprake van een bijzondere situatie waarbij twijfel bestaat aan de toepasbaarheid van deze criteria dan wordt het bouwplan aan de welstandscommissie voorgelegd, die bij de beoordeling gebruik maakt van de gebiedsgerichte en de algemene welstandscriteria.
2. Loketcriteria voor vergunningplichtige spriet-, staaf- of vakwerkantennes
Een spriet-, staaf- of vakwerkantenne voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als aan onderstaande criteria wordt voldaan:
3. Loketcriteria voor vergunningplichtige schotelantennes
Een schotelantenne voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als aan onderstaande criteria wordt voldaan:
1. Beschrijving en uitgangspunten welstandsbeleid
Reclame is een publieke aanprijzing van een bedrijf, een product of een dienst. Reclames vragen vanuit hun doelstelling aandacht en vormen hiermee een belangrijk en beeldbepalend element van de openbare ruimte. In gebieden met commerciële functies zijn reclames op zijn plaats en kunnen ze de visuele aantrekkingskracht van de omgeving verhogen, hoewel daar een kritische grens aan verbonden is. Evenals bij een gebouw speelt ook bij een reclame de relatie met de (stedenbouwkundige) situatie waarin deze wordt geplaatst alsmede het karakter van die situatie een belangrijke rol. Een reclame is geslaagd wanneer deze een volledig geïntegreerd onderdeel van het totale architectonische concept uitmaakt. Blijft de zorg voor een goede inpassing van een reclame in zijn omgeving achterwege dan wordt de reclame ervaren als een verstoring van de visuele kwaliteit van de omgeving en kan zelfs agressief overkomen.
In gebieden waar geen sprake is van commerciële functies zijn reclame-uitingen ongewenst.
Het aanbrengen van een reclame op de gevel heeft een gevelwijziging tot gevolg. Voor een dergelijke gevelwijziging is veelal een vergunning vereist. Onderdeel van een vergunningprocedure is een welstandelijke toets.
In bijzondere gevallen, waarbij niet sprake is van bouwen, wordt een beroep gedaan op de APV. In de APV heeft de gemeente als vangnet een vergunningplicht voor reclame-uitingen geregeld, waarbij niet sprake is van bouwen. Onderdeel daarvan is eveneens een welstandsbeoordeling.
Voor kleine vergunningplichtige reclames, welke zodanig ondergeschikt zijn dat het gemeentebestuur van mening is dat een positief welstandsoordeel daarover door een gemandateerde ambtenaar kan worden gegeven, zijn in deze paragraaf loketcriteria opgenomen.
Voldoet een vergunningplichtige reclame niet aan de loketcriteria of is er sprake van een bijzondere situatie waarbij twijfel bestaat aan de toepasbaarheid van de loketcriteria dan wordt het plan aan de welstandscommissie voorgelegd, die bij de beoordeling gebruik maakt van de specifieke objectgerichte welstandscriteria in paragaaf 2.3, aangevuld met de gebiedsgerichte en de algemene welstandscriteria.
Van trendsetters zal geen sprake zijn. Immers gevels zullen bijna nooit identiek zijn en mocht dit in een enkele situatie het geval zijn dan zal het aan te prijzen bedrijf, product of dienst weer anders zijn.
3. Loketcriteria voor reclames aan de gevel
Een reclame-uiting aan de gevel voldoet in ieder geval aan redelijke eisen van welstand als aan onderstaande criteria wordt voldaan:
§ 2.5. Handhaving en excessenregeling
De gemeente geeft met deze welstandsnota regels voor het welstandstoezicht en spant zich in voor de naleving daarvan. De gemeente Waterland spant zich ook in voor het handhavingsbeleid en spoort illegale bouwwerken of met het bestemmingsplan strijdig gebruik actief op en treedt daartegen op. Hiertoe is in 2011 het ‘Handhavingsbeleidsplan 2011 - 2013’ vastgesteld. Jaarlijks wordt een evaluatie opgesteld aan de hand waarvan trends worden onderzocht. Het handhavingsbeleid dient in te spelen op deze trends.
Daarnaast is in oktober 2006 het Bouwbeleidsplan vastgesteld. Naar aanleiding van dit beleidsplan zal onder andere actiever op verleende vergunningen gehandhaafd worden.
Als voor een vergunningplichtig bouwwerk geen omgevingsvergunning is aangevraagd, dan wel het bouwwerk na realisering afwijkt van de tekeningen waarop de vergunning is afgegeven, krijgt de eigenaar in beginsel de gelegenheid om (alsnog of opnieuw) een vergunning aan te vragen voor het gerealiseerde bouwwerk. Als deze vergunning moet worden geweigerd, bijvoorbeeld vanwege een negatief welstandsadvies, of wanneer vooraf duidelijk is dat de ontstane situatie niet kan worden gelegaliseerd, dan kunnen burgemeester en wethouders degene die tot het opheffen van de situatie bevoegd is, aanschrijven om binnen een door hen te bepalen termijn de strijdigheid op te heffen.
Ook bouwwerken waarvoor geen vergunning hoeft te worden aangevraagd moeten aan minimale welstandseisen voldoen. Volgens artikel 13a Woningwet kunnen burgemeester en wethouders de eigenaar van een bouwwerk dat ‘in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand’ aanschrijven om die strijdigheid op te heffen. Volgens artikel 12a lid 1.b Woningwet moeten de criteria hiervoor in de welstandsnota zijn opgenomen. Deze ‘excessenregeling’ is niet bedoeld om de plaatsing van het bouwwerk tegen te gaan.
Artikel 2.49. Criteria voor een exces
De gemeente Waterland hanteert bij het toepassen van deze excessenregeling het criterium dat er sprake moet zijn van een buitensporigheid in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen evident is en die afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied. Vaak heeft dit betrekking op:
Vergunningsvrije bouwwerken die voldoen aan de welstandscriteria voor veel voorkomende kleine bouwplannen zijn in elk geval niet in strijd met redelijke eisen van welstand.
§ 2.6. Welstandscriteria voor (her)ontwikkelingsprojecten
Deze welstandsnota bevat geen welstandscriteria voor grotere (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Dergelijke welstandscriteria kunnen namelijk niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig programma van eisen aan ten grondslag ligt.
Zodra zo’n (her)ontwikkelingsproject aan de orde is zal de gemeenteraad de welstandscriteria daarvoor vast moeten stellen, als aanvulling op de welstandsnota.
Het opstellen van deze welstandscriteria wordt voortaan een vast onderdeel van de stedenbouwkundige planvoorbereiding. De criteria worden opgesteld door de stedenbouwkundige of de supervisor, in overleg met de welstandscommissie. Tegelijk kunnen afspraken over de werkwijze bij eventuele planbegeleiding en bij de welstandsbeoordeling worden vastgelegd.
Voor dergelijke aanvullingen op de welstandsnota geldt dat de inspraak wordt gekoppeld aan de reguliere inspraakregeling bij de stedenbouwkundige planvoorbereiding.
De welstandscriteria voor de grote (her-)ontwikkelingsprojecten moeten zijn vastgesteld voordat de planvorming van de eerste bouwplannen start en worden bekend gemaakt aan alle potentiële opdrachtgevers in het gebied.
Hoofdstuk 3 overgangsbepaling, inwerkingtreding en citeertitel
Op een aanvraag om omgevingsvergunning, vrijstelling of toestemming anderszins, die is ingediend vóór het tijdstip waarop dit besluit van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de ‘Welstandsnota Waterland 2004 herziening 2009’ van toepassing, zoals deze luidden vóór de vaststelling van de onderhavige beleidsregels, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat de onderhavige beleidsregels worden toegepast.