Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Laren

Beleidsregels behorende bij de Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Laren 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLaren
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels behorende bij de Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Laren 2013
CiteertitelBeleidsregels behorende bij de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Laren 2013
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpMaatschappelijke zorg en welzijn
Externe bijlagenBijlage 1 de ICF functies Bijlage 2 de ICF activiteiten en participatie Bijlage 3 normenkader

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De Beleidsregels behorende bij de Voorzieningenverordening Wmo 2010 worden ingetrokken per datum inwerkingtreding van de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Laren 2013.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet maatschappelijke ondersteuning, art. 5

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

27-04-2013nieuwe regeling

05-02-2013

Larens Journaal 19 april 2013

Collegebesluit, 05-02-2013

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels behorende bij de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Laren 2013

 

 

Deel  

Hoofdstuk 1. Inleiding

Voor u liggen de beleidsregels behorende bij de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Laren 2013. De beleidsregels zijn een uitwerking van de verordening zoals die door de gemeenteraad is vastgesteld. In de beleidsregels staat hoe in de praktijk vorm wordt gegeven aan de in de verordening gestelde regels. Er is ook een Toelichting op de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Laren 2013. In de toelichting worden de bepalingen uit de verordening nader uitgelegd. Het Besluit behorende bij de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Laren 2013 vormt de financiële vertaling van de verordening.

 

Doel van de Wmo is dat iedere burger, ook met een beperking, zelfredzaam is en maatschappelijk kan participeren. Het ‘mee kunnen doen aan de samenleving’ staat centraal en wanneer dit niet mogelijk is, biedt het college ondersteuning. In artikel 4 van de Wmo staat de compensatieplicht van het college verankerd. Daar waar burgers beperkingen ondervinden bij:

het voeren van een huishouden; het zich in en om het huis verplaatsen; het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel; het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden;

en hierbij niet of niet volledig in staat zijn om zelf oplossingen te organiseren, heeft het college de plicht om compenserende maatregelen te treffen. Deze maatregelen moeten de effecten van de beperkingen op de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie wegnemen. De compensatieplicht geeft belanghebbenden geen recht op een voorziening. Wel heeft het college de plicht om belanghebbende te compenseren. Dit houdt in dat burgers die beperkingen ondervinden in hun zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie mogen verwachten dat het college hen ondersteunt bij het bereiken van resultaten op bovengenoemde terreinen.

Kernbegrippen van de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Laren 2013 zijn:

maatwerk te bereiken resultaten zelforganiserend vermogen/eigen kracht (mogelijkheden)

In het proces van vraag naar ondersteuning staan de te bereiken resultaten centraal. De voorzieningen die nodig zijn om het resultaat te bereiken zijn ondergeschikt aan het betreffende resultaat. Hierbij geldt: eigen oplossingen gaan voor op compenserende voorzieningen vanuit het college. Bij het vaststellen van het te bereiken resultaat is een gesprek met de Wmo consulent essentieel. Dit gesprek gaat in op verschillende levensdomeinen om zo vanuit een integrale aanpak met de vraag van belanghebbende om te gaan. Hierbij wordt ingegaan op de knelpunten die belanghebbende ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, welke mogelijkheden hij ondanks de beperkingen heeft, welke resultaten hij wenst te bereiken en in hoeverre belanghebbende eigen oplossingen kan realiseren. Daar waar belanghebbende niet (volledig) in staat is om eigen oplossingen te realiseren, ondersteunt het college door voorzieningen te treffen die leiden tot het te bereiken resultaat.

 

In de beleidsregels wordt omschreven hoe het proces van vraag naar ondersteuning ingericht is en hoe de afweging voor de inzet van gemeentelijke ondersteuning wordt gemaakt. Hierbij geldt dat in de afweging het principe van gemotiveerd maatwerk centraal staat. Problemen van burgers hangen veelal met elkaar samen. Zo kan gezondheid invloed hebben op het werk, de woonsituatie of op relaties met vrienden en familie. De oplossingen zijn echter vaak georganiseerd rond stukjes van de vraag van mensen. Om personen met een hulpvraag adequaat te ondersteunen is het van belang dat er één toegankelijke plek is waar breed wordt gekeken naar de vraag en waar samen met belanghebbende prioriteiten worden gesteld: het Wmo loket. Bij het integraal benaderen van de hulpvraag van belanghebbende vervult een gesprek met de Wmo consulent een sleutelrol.

 

Bij het Wmo loket en door de Wmo consulent wordt gewerkt vanuit de gedachte dat personen met dezelfde beperkingen/hulpvraag niet altijd met dezelfde oplossingen geholpen zijn. Elke vraag wordt individueel behandeld en per individu wordt naar passende oplossingen gezocht. De invulling van het proces van vraag naar ondersteuning is wel voor iedereen gelijk, om zo voor iedereen een gelijke aanpak te waarborgen.

 

In hoofdstuk 2 leest u de uitgangspunten van gemeente Laren in de uitvoering van de Wmo. Hoofdstuk 3 gaat over de aanspraak op compensatie. In hoofdstuk 4 wordt per te bereiken resultaat het afwegingskader gegeven. In hoofdstuk 5 wordt besproken hoe het college komt tot de te bereiken resultaten. Hoofdstuk 6 gaat over de bepalingen ten aanzien van de te verstrekken resultaatgerichte voorzieningen. In hoofdstuk 7 ten slotte vindt u de procedurele bepalingen.

Hoofdstuk 2: Uitgangspunten gemeente Laren in de uitvoering van het Wmo beleid

2.1 Inleiding

Uitgangspunten van de gemeente Laren bij de uitvoering van het Wmo beleid zijn:

a. Iedereen moet volwaardig aan de samenleving kunnen deelnemen.

b. Zelfredzaamheid en eigen kracht en verantwoordelijkheid zijn uitgangspunt. Pas als mensen het zelf niet meer kunnen regelen en ook geen beroep kunnen doen op hun eigen sociale netwerk, moet de overheid ondersteuning bieden.

c. De Wmo stelt de vraag (en dus niet het aanbod) centraal. Mensen moeten zelf de regie houden en kunnen kiezen voor die vorm van ondersteuning, die het beste bij hen past.

2.2 Zelfredzaamheid

De Wmo verlangt dat mensen hun eigen verantwoordelijkheid nemen bij het oplossen van hun belemmeringen, zo mogelijk samen met het (sociale) netwerk. Wanneer belanghebbende zich tot het Wmo loket wendt met een hulpvraag wordt eerst onderzocht in hoeverre belanghebbende, eventueel samen met zijn (sociale) netwerk, eigen oplossingen kan realiseren. Eigen oplossingen gaan dan ook voor op gemeentelijke ondersteuning. De eigen oplossingen en oplossingen via het netwerk worden tijdens het gesprek met de Wmo consulent besproken. De belanghebbende kan de eigen verantwoordelijkheid bijvoorbeeld invullen door:

 

1. Het aanschaffen van een algemeen gebruikelijke voorziening:

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die overal te verkrijgen is, laagdrempelig in de aanschaf en ook wordt aangeschaft door mensen zonder beperking.

 

2. Het zelf dragen van de kosten voor de (aanschaf van) de voorziening: Uitgangspunt is dat men zo veel mogelijk op basis van het zelforganiserend vermogen (eigen kracht) in oplossingen voorziet. Hier valt ook financiële eigen kracht onder. Belanghebbende wordt gestimuleerd om de noodzakelijke voorziening(en) zelf aan te schaffen.

 

3. Het organiseren van oplossingen via het netwerk:

Mensen helpen elkaar en zorgen voor elkaar, zoals buren die voor elkaar boodschappen doen, mantelzorgers, bedrijven die vrijwilligersorganisaties steunen en mensen die het initiatief nemen tot activiteiten voor de buurt. Mensen zetten zich voor elkaar in, vaak zonder dat het college zich hiermee bemoeit. Vaak is er in het netwerk veel bereidheid om te helpen.

 

Ook bij het vermogen om eigen oplossingen te realiseren staat het principe van maatwerk altijd centraal. Wanneer de eigen mogelijkheden niet leiden tot het te bereiken resultaat, ondersteunt het college door compenserende maatregelen te treffen.

 

Enkele voorbeelden van de eigen verantwoordelijkheid:

Als belanghebbende altijd al iemand inhuurde voor het schoonhouden van het huis, hoeft daar niets aan te veranderen als hij op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Dat zou anders kunnen zijn als door het ontstaan van de beperking het inkomen daalt. Het kan dan zijn dat iemand de eerder ingehuurde schoonmaakhulp niet meer kan betalen. Dit kan een aanleiding zijn om compenserende maatregelen te treffen om belanghebbende in staat te stellen te wonen in een schoon huis. Het kan ook zijn dat (veel) meer hulp in de huishouding nodig is. Dit kan ertoe leiden dat het college ter compensatie ondersteuning biedt. Belanghebbende kan zo veel mogelijk strijkvrije kleding aanschaffen en gebruiken om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden, zoals een robotstofzuiger, kunnen bekeken worden. Veel mensen zijn gewend gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er voor hun verplaatsingen niets te veranderen als zij in staat blijven om zich met diezelfde auto te verplaatsen. Er is dan geen sprake van noodzaak tot compensatie. Wanneer mensen door hun beperking veel meer verplaatsingen zouden moeten maken, of als de auto voor hun handicap aangepast zou moeten worden, kan er sprake zijn van een ondersteuningsbehoefte/compensatienoodzaak. Belanghebbende kan het netwerk inzetten (meerijden) en/of zelf de kosten dragen voor ritten met aangepast vervoer. Ook kan belanghebbende eventueel (een deel van) de kosten van een eventuele autoaanpassing zelf dragen.

 

Als iemand 65 is en zijn badkamer gaat renoveren mag het college veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee (zoals: Is er plaats voor? Wat is de rol van het bad voor therapie?). 2.3 Mantelzorgers

Binnen de Wmo vormen mantelzorgers en vrijwilligers een bijzondere groep. Zij vallen onder de werking van prestatieveld 6 van de Wmo. Artikel 4 van de Wmo maakt duidelijk dat de mantelzorger geen zelfstandig recht op individuele Wmo voorzieningen heeft, maar dat de voorzieningen die worden toegekend aan degene met de beperking, ook tot doel hebben de taak van de mantelzorger te ondersteunen. In de uitvoering betekent dit dat mantelzorgers zo veel mogelijk moeten worden betrokken bij het gesprek en bij het inzetten van compenserende maatregelen bij degene aan wie zij mantelzorg verlenen. De behoeften van de verzorgde en die van de mantelzorger worden integraal aan de orde gebracht en bij het uiteindelijke besluit meegenomen. In de in hoofdstuk 4 omschreven afwegingskaders komt dit uitgangspunt per resultaat tot uiting. Per resultaat wordt er rekening gehouden met de belangen van de mantelzorger en het eventuele geval van dreigende overbelasting.

Hoofdstuk 3. Aanspraak op compensatie

3.1 Inleiding

De in het vorige hoofdstuk omschreven eigen verantwoordelijkheid wordt vertaald in een aantal algemene bepalingen rondom aanspraak op compensatie. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op deze algemene bepalingen. De afwegingscriteria die worden genoemd moeten niet worden gezien als vaststaande voorwaarden. Deze criteria worden meegenomen in de aanspraak. De rol en positie van de criteria kan van persoon tot persoon verschillen. Niet het criterium op zich, maar de unieke situatie van de klant staat in het proces van vraag naar ondersteuning centraal.

 

De aanwezigheid van een compensatienoodzaak

Het college heeft alleen een compensatieplicht wanneer er sprake is van een compensatienoodzaak. Zonder de aanwezigheid van een compensatienoodzaak, bijvoorbeeld doordat belanghebbende zelf in oplossingen kan voorzien, bestaat er geen grondslag voor het college om compenserende maatregelen te treffen. De aanwezigheid en mate van de compensatienoodzaak wordt aan de hand van zorgvuldig onderzoek vastgesteld. Hierbij staat de persoonlijke situatie van belanghebbende centraal en wordt van belanghebbende verwacht dat hij zo veel mogelijk via eigen oplossingen (zie 3.3) de effecten van de beperkingen op de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie wegneemt.

3.3. Het zelforganiserend vermogen

Er bestaat geen aanspraak op ondersteuning als redelijkerwijs van belanghebbende zelf of van anderen in de omgeving van belanghebbende (zoals huisgenoten, familieleden en overige leden uit het sociale netwerk van de belanghebbende) kan worden verwacht dat zij meewerken aan het bereiken van het resultaat. Van de belanghebbende wordt verwacht dat hij in de eerste plaats zo veel mogelijk een beroep doet op zichzelf en zijn/haar omgeving, voordat hij het college om compenserende maatregelen vraagt (zie 2.2).

 

Onder het eigen netwerk worden uitdrukkelijk ook de mantelzorger(s) verstaan. Met ingang van de Wmo zijn gemeenten verplicht mantelzorgers te ondersteunen. Het kan zijn dat in de ondersteuningsbehoefte van degene met een hulpvraag (voor een deel) kan worden voorzien door de aanwezige mantelzorger steun te bieden. Dit moet goed onderzocht worden. Het is daarom van groot belang dat de mantelzorger ook bij het gesprek met de Wmo consulent aanwezig is of daar in ieder geval bij wordt betrokken. De mantelzorger is immers een belangrijke informatiebron als ervaringsdeskundige. Hij kan ook verhelderen welke taken hij wel/niet kan uitvoeren en in hoeverre compensatie vanuit het college nodig is.

3.4. Goedkoopst- compenserend

Het criterium goedkoopst-compenserend betekent dat een te verstrekken voorziening allereerst compenserend moet zijn en moet leiden tot het resultaat. Een voorziening is compenserend wanneer de effecten van een beperking op de (maatschappelijke) participatie en de zelfredzaamheid weggenomen worden. Zijn meerdere voorzieningen/oplossingen compenserend, leiden meerdere voorzieningen naar het te bereiken resultaat en passen meerdere voorzieningen bij de hulpvraag van de klant, dan wordt uit die voorzieningen/oplossingen voor de goedkoopste maatregel gekozen. Het gaat dan om de voorziening die voor het college het goedkoopst is. Er wordt altijd rekening gehouden met de (sociale) factoren die bij de belanghebbende spelen en de resultaatgerichtheid van de voorziening blijft centraal staan.

 

Er kan ook rekening worden gehouden worden met zogenoemde macro-overwegingen, overwegingen die het gehele beleid en de consequenties betreffen. Een voorbeeld hiervan is het compenseren via het collectief vervoer. Het collectief vervoer ontleent zijn besparingen vanuit de mogelijkheden combinatieritten te maken die de kilometerprijs naar beneden kunnen brengen. Het is dus in het belang van het systeem zo veel mogelijk gebruikers te hebben. Dat mag meetellen: dus ook al is een andere voorziening dan het collectief vervoer wellicht goedkoper, mee mag tellen dat als er uitzonderingen gemaakt worden de basis onder het collectief vervoer in gevaar zou kunnen komen.

3.5. Algemeen gebruikelijk

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen die niet speciaal bedoeld zijn voor mensen met een beperking (zodat de voorziening ook op grote schaal door personen zonder beperking wordt gebruikt), die in een reguliere winkel te koop zijn en die niet (aanzienlijk) duurder zijn dan vergelijkbare producten.

 

Het aanschaffen van algemeen gebruikelijke voorzieningen ligt in lijn met het zelfoplossend vermogen van belanghebbende. Ook bij algemeen gebruikelijke voorzieningen moet goed worden gekeken naar de leefsituatie van belanghebbende en of de betreffende voorziening in de persoonlijke situatie van belanghebbende ook als algemeen gebruikelijk aan te merken is. Want: wat voor de een gebruikelijk is – een thuisbezorgde maaltijd van 10 euro – is voor de ander zeer begrotelijk, zeker als dat een paar maal per week moet gebeuren. Omdat de financiële draagkracht per persoon verschilt, is het van wezenlijk belang om maatwerk te leveren.

3.6. Compensatie via algemene voorzieningen

Het kan zijn dat de effecten van de beperking(en) op de maatschappelijke participatie van belanghebbende via algemene voorzieningen weggenomen kunnen worden. Wanneer een algemene voorziening de goedkoopst-compenserende oplossing is en/of een gelijke of grotere compensatie biedt dan een individuele voorziening, vervalt de compensatie via een individuele voorziening. Dit omdat de algemene voorziening de hulpvraag van belanghebbende dan al beantwoord heeft.

 

Bij algemene voorzieningen gaat het om ondersteuning die in ieder geval:

betrekking heeft op lichte, niet complexe ondersteuning; ingezet wordt voor een incidentele behoefte.

3.7. Voorliggende oplossingen (artikel 2 Wmo)

Voorliggende oplossingen zijn oplossingen op grond van andere wettelijke regelingen, waar belanghebbende gebruik van kan maken. Het gaat daarbij om voorzieningen die belanghebbende kan aanvragen en gebruiken en die (deels) de beperkingen kunnen compenseren. Bekende voorbeelden zijn de kinderopvang, de financiële steun op grond van de Wwb, de hulpmiddelen van de Zvw, de zorg uit de AWBZ, huur- en zorgtoeslag. De Wmo consulent heeft kennis van de bestaande voorliggende voorzieningen en zorgt voor het verstrekken van advies en informatie, een eventuele doorverwijzing, en zo veel mogelijk rechtstreeks voor een directe toeleiding (bijvoorbeeld naar de zorgverzekeraar).

 

In de onderstaande, niet-limitatieve, opsomming staan enkele wetten die voorrang hebben op de Wmo:

AWBZ; Zorgverzekeringswet; TOG 2000; Leerlingenvervoer; WIA.

Als het gaat om participatievraagstukken en/of gemeentelijke ondersteuning wordt uitgegaan van het dienstverleningsconcept één klant – één plan – één contactpersoon. Mensen met vragen over participatie moeten op één centrale plek terecht kunnen (één contactpersoon). Om vragen integraal te kunnen benaderen en tot een meer efficiënte organisatie van de informatie- en adviesfunctie te komen, beleggen we deze functie in het Wmo loket. Bij het Wmo loket wordt breed gekeken naar de vraag van belanghebbende (één plan). Belanghebbenden moeten zo veel mogelijk zelf de regie nemen over de oplossing van hun vragen. Als bij complexe vraagstukken (veel) verschillende partijen zijn betrokken, kan een Wmo consulent de procesregie nemen.

3.8. Eerdere compensatie in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling

Als er al in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is gecompenseerd en de normale afschrijftermijn van de voorziening nog niet is verstreken, wordt niet nogmaals gecompenseerd als belanghebbende aantoonbaar onzorgvuldig met de voorziening is omgegaan (bijvoorbeeld om het huis geschikt te maken, of een voorziening om zich te verplaatsen). Voordat er uitgegaan wordt van een onzorgvuldige behandeling van de voorziening door belanghebbende, doet de Wmo consulent zorgvuldig onderzoek.

 

Wanneer door onzorgvuldig gebruik - of zelfs misbruik - regelmatig reparaties nodig zijn om bijvoorbeeld een vervoersvoorziening rijdend te houden, overlegt een Wmo consulent eerst met belanghebbende om duidelijk te maken dat dit niet de bedoeling is. Wanneer belanghebbende onzorgvuldig omgaat met de voorziening wordt het resultaat niet bereikt en kan men zich afvragen of de compensatie wel noodzakelijk is. Wanneer na het gesprek met de Wmo consulent - en eventuele waarschuwingen daarna - de problemen zich blijven herhalen, dan kan de ondersteuning worden ingetrokken. Het beoogde resultaat wordt door het gedrag van belanghebbende niet bereikt. Zeker bij belanghebbenden die afhankelijk zijn van bepaalde vormen van ondersteuning kan dit een zeer ingrijpende, maar noodzakelijke maatregel zijn. Goed onderzoek (naar de redenen van het verloren gaan van de voorziening) blijft daarom essentieel.

3.9. Medewerking en legitimatie

Om de persoonsgegevens te kunnen vaststellen en verifiëren kan het college het wenselijk vinden dat belanghebbenden zich legitimeren. Dat kan door het overleggen van een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in de Wet op de identificatieplicht. Wanneer de belanghebbende weigert zich te legitimeren, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld. Ten aanzien van vreemdelingen die een aanvraag indienen is het identiteitsbewijs van belang voor het vaststellen van de verblijfsrechtelijke status. Een rijbewijs wordt niet als een geldig identiteitsbewijs aangemerkt, omdat het rijbewijs geen nationaliteit vermeldt.

Hoofdstuk 4: De te bereiken resultaten

4.1 Algemene onderdelen van het afwegingskader

4.1.2 Het gesprek en eigen oplossingen

De te bereiken resultaten op basis van artikel 4 lid 1 van de Wmo zijn:

Het wonen in een schoon en leefbaar huis (4.2) Het wonen in een geschikt huis (4.3) Boodschappen doen en maaltijden aanreiken (4.4) Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding (4.5) Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren (4.6) Het zich in en om de woning verplaatsen (4.7) Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel (4.8) Het ontmoeten van medemensen en het aangaan/onderhouden van sociale verbanden (4.9)

Op deze terreinen heeft het college een resultaatverplichting. Voor alle bovengenoemde resultaten geldt dat er allereerst een gesprek wordt gevoerd met belanghebbende. Om vanuit een integrale benadering met de hulpvraag van belanghebbende om te gaan en optimaal maatwerk te kunnen leveren, is het uitgangspunt om tijdens het gesprek in te gaan op meerdere levensdomeinen. Ten aanzien van de hulpvraag staan de mogelijkheden en eigen oplossingen van belanghebbende centraal. Wat kan belanghebbende zelf doen om het resultaat te bereiken en wat kan het sociale netwerk daarin betekenen (zie ook 2.2)? Is er sprake van gebruikelijke zorg (zie 4.1.3)?

 

Wanneer belanghebbende niet of niet volledig in staat is om eigen oplossingen te realiseren, of wanneer er geen sprake is van gebruikelijke zorg, beoordeelt het college samen met belanghebbende overige oplossingen. Welke voorzieningen compenseren voldoende en in hoeverre leiden deze voorzieningen tot het te bereiken resultaat? Wanneer er sprake is van een compensatienoodzaak en belanghebbende niet of niet volledig in eigen oplossingen kan voorzien, treft het college de nodige compenserende maatregelen om het beoogde resultaat te bereiken.

4.1.3 Gebruikelijke zorg

Van gebruikelijke zorg is sprake als er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar kunnen ook inwonende ouders zijn. Of iemand inwonend is wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, met een eigen huisnummer, eigen nutsvoorzieningen, een eigen voordeur e.d. Alle huisgenoten die ouder zijn dan 18 jaar zijn verplicht om huishoudelijke zorg te bieden. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen draaien. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren. Dit kunnen zij bijvoorbeeld doen door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten kunnen de niet-uitstelbare taken overgenomen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om taken die kunnen worden uitgesteld. Alleen als schoonmaken niet kan worden uitgesteld moet dat direct gebeuren. Voor dergelijke situaties kan het zijn dat, ondanks het aanwezig zijn van gebruikelijke zorg, de gemeente compenserende maatregelen treft om het resultaat te bereiken. De beoordeling van gebruikelijke zorg staat vooral in de afwegingskaders als omschreven in paragraaf 4.2, 4.4, 4.5 en 4.6 centraal.

4.1.4 Vorm van ondersteuning

Afhankelijk van het resultaat kan het college de ondersteuning toekennen in natura, als pgb of als financiële tegemoetkoming. Bij een verstrekking als pgb wordt de ondersteuning die belanghebbende zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen. Belanghebbende betaalt een eigen bijdrage (bij ondersteuning in natura of een pgb) of een eigen aandeel (bij een financiële tegemoetkoming). Als het voor het bereiken van het beoogde resultaat noodzakelijk en wenselijk is, is er een andere vorm van toekennen mogelijk. In het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning 2013 wordt de systematiek voor de totstandkoming van het pgb en financiële tegemoetkoming toegelicht. Wanneer het gaat om diensten kent het college de ondersteuning toe in minuten. Dit kan worden afgerond naar hele en halve uren. Wanneer het een pgb of financiële tegemoetkoming voor de inkoop van goederen gaat, kunnen eventuele kosten van onderhoud en reparatie onder de verstrekking vallen.

4.1.5 Belangen mantelzorgers

Tijdens het gesprek en bij de invulling van de te bereiken resultaten houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers. Hierbij wordt nadrukkelijk aandacht geschonken aan (dreigende) overbelasting van de mantelzorger. Ook kan het gaan om maatregelen die de mantelzorger in staat stellen om de mantelzorg te kunnen verrichten. Zo nodig kan het college via de verzorgde compenserende maatregelen treffen. Het gaat dan om een afgeleid ´recht´ van de verzorgde. De mantelzorger heeft bij wet nog geen zelfstandig ´recht´ op een aanspraak. Bovengenoemde uitgangspunten gelden voor alle te bereiken resultaten. Ten aanzien van een aantal resultaten worden in dit hoofdstuk specifieke afwegingen opgenomen die een rol spelen bij de ondersteuning van/aan mantelzorgers.

4.2 Het wonen in een schoon en leefbaar huis

4.2.1. Inleiding

Wanneer gesproken wordt over het resultaat ‘een schoon en leefbaar huis’ wordt om het resultaat te bereiken ondersteuning ingezet in de vorm van zwaar en licht huishoudelijk werk. Het gaat daarbij concreet om bijvoorbeeld het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overige schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen. Onder de compensatieplicht vallen die ruimten die voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Hierbij wordt in de regel uitgegaan van het niveau van de sociale woningbouw. Dit niveau is vastgesteld in het Bouwbesluit 2012. Echter, persoonskenmerken en speciale omstandigheden van belanghebbende kunnen het noodzakelijk maken van dit uitgangspunt af te wijken.

4.2.2. Specifieke afwegingen voor het resultaat: Het wonen in een schoon en leefbaar huis

Het gaat om alle activiteiten om het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden. Wanneer er compenserende maatregelen worden getroffen, worden de huishoudelijke taken in minuten berekend, met als richtlijn hoofdstukken 5 en 6 uit het document: ’Richtlijn Indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden (MO-Zaak, 2011)’ (zie bijlage 3 bij deze beleidsregels). Deze richtlijnen gelden slechts als afwegingskader voor het bepalen van het volume. De ondersteuning wordt op basis van de persoonlijke situatie van belanghebbende ingezet. De Wmo consulent kan zo nodig de tijd die nodig is om bepaalde activiteiten uit te voeren naar boven en beneden bijstellen. Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Een tweede situatie is dat de mantelzorger niet toekomt aan het schoonmaken van het eigen huis. In beide situaties kan het college via de verzorgde compenserende maatregelen treffen.

4.3. Het wonen in een geschikt huis

4.3.1. Inleiding

‘Het wonen in een geschikt huis’ valt onder artikel 4 lid 1 van de Wmo. De compenserende maatregel moet erop gericht zijn de beperkingen die iemand bij het normale gebruik van de woning ondervindt weg te nemen. Het begrip ‘normale gebruik van de woning’ houdt in dat mensen de normale (elementaire) woonfuncties moeten kunnen verrichten, zoals slapen, eten, lichaamsreiniging, het doen van essentiële huishoudelijke werkzaamheden, horizontale en verticale verplaatsingen binnen de woning, toegang tot de woning en de verzorging van kinderen. Een belangrijke voorwaarde voor compensatie is dat er al een woning is. Iedere Nederlandse burger moet zelf voor een woning zorgen. De compensatieplicht betreft het uitrustingsniveau van de sociale woningbouw, zoals vastgesteld in het Bouwbesluit 2012. Woonvoorzieningen op dat uitrustingsniveau zijn van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Ook ten aanzien van de te hanteren afschrijftermijnen wordt aangesloten bij het niveau van de sociale woningbouw.

4.3.2. Specifieke afwegingen voor het resultaat: Het wonen in een geschikt huis

Iedereen moet zelf zorgdragen voor een woning. Daarbij mag er vanuit worden gegaan dat er redelijkerwijs rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Bij grote aanpassingen aan de eigen woning wordt beoordeeld of verhuizing (naar een al geheel aangepaste woning, of bijvoorbeeld naar een goedkoper en gemakkelijker aan te passen woning) de goedkoopste en meest compenserende oplossing is. Wanneer verhuizen naar een andere woning compenserend is, en ook de goedkoopste oplossing, spelen niet alleen deze twee criteria een rol in de beoordeling. Persoonlijke en sociale aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing op basis van het sociale leven van belanghebbende en eventueel aanwezige mantelzorg. Aan een besluit gaat een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten vooraf.

 

Ook wanneer het om een mantelzorgwoning gaat, gaat het college uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij moet als uitgangspunt genomen worden dat de zorgvrager ten minste dezelfde huisvestingskosten besteedt aan het gebruik van de mantelzorgwoning als hij besteedde voordat er mantelzorg verleend werd. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De Wmo consulent kan adviseren/informeren en ondersteunt zo veel mogelijk als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.

 

Een aanbouw wordt alleen geplaatst als van tevoren vaststaat dat inpandige aanpassing onmogelijk is en als de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties het geval is. Bij eigen woningen is de kans op hergebruik miniem. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit.

 

Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee belanghebbende zo nodig meerdere offertes op kan vragen.

 

Het aanpassen van doelgroepengebouwen gebeurt conform de afspraken zoals die door het college zijn of worden gemaakt met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.

 

Het college betaalt een financiële tegemoetkoming en een pgb voor een bouwkundige aanpassing aan een woning uit aan de eigenaar van de woning (artikel 7 lid 2 Wmo). Hier betaalt belanghebbende een eigen aandeel/eigen bijdrage voor. De beschikking wordt verstuurd aan de belanghebbende, eventueel met een afschrift aan de eigenaar.

 

Het college kan een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning in natura en als pgb verstrekken aan belanghebbende. Hier betaalt belanghebbende een eigen bijdrage voor.

 

Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

 

De normbedragen die gebruikt worden voor de kosten van compensatie zijn, voor zover van toepassing, de bedragen die NIBUD hiervoor hanteert.

4.4. Boodschappen doen en maaltijden aanreiken

4.4.1. Inleiding

De compensatieplicht voor ‘boodschappen doen’ is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Hieronder vallen dus niet de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

 

Het is maatschappelijk aanvaard dat mensen geclusterd boodschappen doen voor een aantal dagen achterelkaar. Hier wordt bij de invulling van dit resultaat bij aangesloten: -uitgegaan wordt van eenmaal per week boodschappen doen. Hierbij geldt dat er zo veel mogelijk gebruik wordt gemaakt van een boodschappenservice, van supermarkten of vrijwilligersorganisaties.

 

Voor het bereiden/aangereikt krijgen van maaltijden kan in sommige gevallen gebruik worden gemaakt van een maaltijdservice. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.

4.4.2. Specifieke afwegingen voor het resultaat: Boodschappen doen en maaltijden aanreiken

Onder dit resultaat worden gerekend de boodschappen voor levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden.

 

Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Voor dergelijke situaties kan het zijn dat, ondanks het aanwezig zijn van gebruikelijke zorg, het college compenseert ten einde het resultaat te bereiken. Wanneer er compenserende maatregelen worden getroffen, wordt de omvang van de ondersteuning in minuten berekend, met als richtlijn hoofdstukken 5 en 6 uit het document: ’Richtlijn Indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden (MO-Zaak, 2011)’ (zie bijlage 3 bij deze beleidsregels). Deze richtlijnen gelden slechts als afwegingskader voor het bepalen van het volume. De ondersteuning wordt op basis van de persoonlijke situatie van belanghebbende ingezet. De Wmo consulent kan zo nodig de tijd die nodig is om bepaalde activiteiten uit te voeren naar boven en beneden bijstellen. Bij boodschappen is het uitgangspunt: eenmaal in de week boodschappen doen. Wanneer blijkt dat alleen meer dan eenmaal in de week boodschappen doen tot het te bereiken resultaat leidt, wijkt het college van dit uitgangspunt af. In het geval van (dreigende) overbelasting van de mantelzorger(s) kan een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor bijvoorbeeld vakantie.

4.5 Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

4.5.1 Inleiding

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken en eventueel repareren van kleding.

 

Het gaat hier om de normale dagelijkse kleding. Uitgangspunt is dat belanghebbende zo veel mogelijk rekening houdt met zijn/haar beperkingen bij het kopen van kleding. Gedacht kan worden aan het inkopen van kleding die zo min mogelijk gestreken hoeft te worden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

4.5.2 Specifieke afwegingen voor het resultaat: Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan en eventueel licht verstelwerk, zoals het vastzetten van een naadje of het aanzetten van een knoop. Bij de berekening van de omvang van de ondersteuning wordt er zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij hoofdstukken 5 en 6 uit het document: ‘Richtlijn Indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden (MO-Zaak, 2011)’ (zie bijlage 3 bij deze beleidsregels).

 

Er worden geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed gestreken.

 

Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding gaat het over het algemeen om uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen moet dat direct gebeuren. Voor dergelijke situaties kan het zijn dat, ondanks het aanwezig zijn van gebruikelijke zorg, het college compenseert om het resultaat te bereiken.

4.6. Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

4.6.1. Inleiding

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (grootouders, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie moet men een permanente oplossing zoeken.

 

De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing. Het college compenseert alleen wanneer een van de/beide ouders/verzorgers zich met een hulpvraag bij het college meldt/melden.

4.6.2. Specifieke afwegingen voor het resultaat: Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Wanneer het gaat om tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is.

 

Wanneer er compenserende maatregelen worden getroffen, wordt bij het bepalen van de omvang zo veel mogelijk aangesloten bij hoofdstuk 5 en 6 uit het document: ’Richtlijn Indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden (MO-Zaak, 2011)’ (zie bijlage 3 bij deze beleidsregels). Deze richtlijnen gelden slechts als afwegingskader voor het bepalen van het volume. De ondersteuning wordt op basis van de persoonlijke situatie van belanghebbende ingezet. De Wmo consulent kan zo nodig de tijd die nodig is om bepaalde activiteiten uit te voeren naar boven en beneden bijstellen.

 

Bij de toekenning stelt het college bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht moet worden naar een definitieve oplossing.

4.7. Het zich in en om de woning verplaatsen

4.7.1. Inleiding

Om verschillende activiteiten in het dagelijks leven zelfstandig uit te kunnen voeren, moet men in staat zijn zich in en om het huis te kunnen verplaatsen. Om de effecten van de mobiliteitsbeperkingen op de (maatschappelijke) participatie van belanghebbende op te heffen, heeft de Wmo het college tot compensatie verplicht.

4.7.2. Specifieke afwegingen voor het resultaat: Het zich in en om de woning verplaatsen

Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan.

 

Wanneer het noodzakelijk is dat het college compenseert, zet het college ondersteuning in om verplaatsingen in en om het huis mogelijk te maken. Als er noodzaak bestaat voor ondersteuning voor dagelijks zittend gebruik, stelt het college via een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies een programma van eisen op.

4.8. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

4.8.1. Inleiding

Het zich lokaal/regionaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om zich in de eigen woon- en leefomgeving/regio te verplaatsen. Het gaat hierbij om vervoer in de vrije tijd, dus niet naar werk, school of dagbesteding. Reizen in de vrije tijd is bijvoorbeeld een rit naar de supermarkt, naar de sportclub of naar familie. Voor reizen naar het werk, een opleiding of naar dagbesteding bestaan aparte regelingen. Het vervoer voor verplaatsingen van meer dan 5 vervoerszones (bovenregionaal vervoer) wordt uitgevoerd door Valys in opdracht van het ministerie van VWS.

4.8.2. Specifieke afwegingen voor het resultaat: Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Het resultaat ‘het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel’ gaat om dagelijkse/recreatieve verplaatsingen binnen een straal van 5 vervoerszones.

 

Wanneer het noodzakelijk is dat het college compenseert, zet het college ondersteuning in om lokale/regionale verplaatsingen mogelijk te maken. Hierbij staat de vervoersbehoefte van belanghebbende centraal en wordt de compensatie afgestemd op de vervoersbehoefte van belanghebbende. Kan men geen 800 meter zelfstandig en in een redelijk tempo afleggen, al dan niet met hulpmiddelen, dan wordt men verondersteld het openbaar vervoer niet te kunnen bereiken. Kan men dat wel, maar zijn er beperkingen bij het vervoer zelf, zoals het in- en uitstappen, het zitten, het zich staande kunnen houden bij het wegrijden of afremmen dan kan het college compenserende maatregelen treffen om het resultaat te bereiken.

 

Het resultaat ’het zich lokaal/regionaal verplaatsen per vervoermiddel’ kan als individuele voorziening door zowel een toekenning in natura als via een pgb worden bereikt. Voor zowel ondersteuning in natura als in de vorm van een pgb betaalt belanghebbende een eigen bijdrage. Wanneer belanghebbende voldoende gecompenseerd is via het collectief vervoer, wordt alleen een pgb verstrekt wanneer een verstrekking in natura niet voldoende compenserend is en niet bijdraagt aan het bereiken van het resultaat. Wanneer voor het collectief vervoer standaard ook een pgb zou moeten worden verstrekt, zou namelijk de mogelijkheid bestaan dat door een leegloop van het collectief vervoer de basis onder dit vervoer uit zou vallen. Voor diegenen die afhankelijk zijn van collectief vervoer zou zo de natura voorziening wegvallen.

 

Wanneer het college om het resultaat te bereiken compenseert, moet de voorziening belanghebbende in staat stellen om ten minste een afstand van 2500 km per jaar kunnen afleggen. Als daar aanleiding voor is kan het college dit aantal ophogen.

 

Wanneer het college via collectieve voorzieningen compenseert, kan belanghebbende voor gebruik van de voorziening een (reizigers)bijdrage moeten betalen in de vorm van (een deel van) het tarief dat voor de voorziening geldt.

4.9. Het ontmoeten van medemensen en het aangaan/onderhouden van sociale verbanden

4.9.1. Inleiding

Het gaat bij dit resultaat om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag. Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

4.9.2. Specifieke afwegingen voor het resultaat: Het ontmoeten van medemensen en het aangaan/onderhouden van sociale verbanden

Het resultaat ‘het ontmoeten van medemensen en het aangaan/onderhouden van sociale verbanden’ gaat om het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen.

Hoofdstuk 5: Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

5.1 Aanmelding voor een gesprek

Het proces van vraag naar ondersteuning begint met een gesprek tussen belanghebbende en een Wmo consulent. Belanghebbende moet zich voor dit gesprek aanmelden. Dit doet hij bij voorkeur via een contactformulier. Dit contactformulier is ook digitaal (als e-formulier) beschikbaar op de website van de gemeente Laren. Ook is het mogelijk om zich mondeling of per e-mail voor een gesprek aan te melden.

 

De afspraak voor het gesprek wordt binnen 10 dagen na de aanmelding gemaakt, in noodsituaties eerder. Hierdoor hebben beide partijen de gelegenheid zich op het gesprek voor te bereiden. Het gesprek zelf volgt zo spoedig mogelijk. Nadat er een afspraak ingepland is, stuurt de Wmo consulent belanghebbende een vragenlijst waarin de te bespreken onderwerpen/vragen staan.

5.2 Het gesprek

Wanneer belanghebbende zich tot het college wendt met een hulpvraag, wordt in eerste instantie een gesprek gevoerd met een Wmo consulent. Het doel van het gesprek is het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte. Gekeken wordt naar een of meer te bereiken resultaten en de oplossingen die daarbij passen, inclusief de eigen mogelijkheden. Dit alles binnen het kader van de compensatieplicht. Het gesprek gaat in op de knelpunten die belanghebbende ondervindt bij zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Hierbij staan de mogelijkheden die belanghebbende ondanks zijn beperkingen heeft centraal. De eigen oplossingen die belanghebbende, eventueel samen met het sociale netwerk, kan organiseren nemen een sterke positie in tijdens het gesprek.

 

Om vanuit een integrale benadering met de hulpvraag van belanghebbende om te gaan, en optimaal maatwerk te kunnen leveren, gaat het gesprek in op meerdere levensdomeinen. De te bespreken levensdomeinen zijn in ieder geval:

daginvulling (de tijd tussen opstaan en naar bed gaan) wonen (verblijf en onderdak) huishouding (wassen, koken, schoonmaken, boodschappen doen) vrijetijdsbesteding (plezier van een hobby, liefhebberij of bezigheid) inkomsten en uitgaven (over geld dat binnenkomt en weer uit gaat) sociale contacten (de omgang met familie, vrienden, kennissen) (verder) leren (een opleiding of cursus nodig hebben of erbij willen doen) vervoer en mobiliteit (verplaatsingen van A naar B) zelfverzorging (de dagelijkse verzorging) zorg voor een ander (dagelijkse verzorging van anderen) administratie (persoonlijke boekhouding bijhouden en papieren bewaren)

Tijdens het gesprek is belanghebbende altijd vrij om andere onderwerpen te bespreken. Het gesprek gaat per levensdomein in op in ieder geval de volgende vragen:

Of belanghebbende belemmeringen ondervindt op het betreffende levensdomein en zo ja, welke. Of belanghebbende wenst dat er iets aan de belemmeringen wordt gedaan. Welke oplossingen volgens belanghebbende de belemmeringen weg zouden kunnen nemen. Wat belanghebbende zelf, eventueel in samenwerking met het sociale netwerk, kan doen om oplossingen te realiseren. Waar belanghebbende hulp van anderen, bijvoorbeeld de gemeente, hulpverleners, instanties nodig heeft.

Belanghebbende kan zelf kwaliteiten hebben die hij graag voor anderen inzet. In het gesprek wordt daarom stilgestaan bij de vraag wat belanghebbende zelf voor anderen kan betekenen (wederkerigheid). Ook de inzet van ervaringsdeskundigheid en kennis wordt benut, bijvoorbeeld bij het ontwikkelen van beleid en de kwaliteit van de Wmo uitvoering.

 

Het gesprek wordt volledig afgestemd op de wensen en behoeften van belanghebbende. Het staat belanghebbende vrij om voor hem/haar relevante personen bij het gesprek aanwezig te laten zijn. Het gesprek wordt bij belanghebbende thuis gevoerd. Als belanghebbende dit wenst kan het gesprek in het Wmo-loket van de gemeente Laren plaatsvinden.

 

Hoe breed het gesprek over de ondersteuningsbehoefte is, verschilt van situatie tot situatie. Het gesprek en de formele beoordeling van een individuele aanvraag zijn verschillende zaken, ook al loopt het in de praktijk wel eens door elkaar heen. Dankzij het gesprek kan een eventuele formele procedure vlotter doorlopen worden.

5.3 Het verslag

Elk gesprek wordt in een verslag vastgelegd. Het belangrijkste is de formulering van het te bereiken resultaat, de daarbij horende oplossing en de afspraken over de manier waarop het resultaat bereikt wordt. Wanneer belanghebbende na een gesprek een aanvraag voor een individuele voorziening indient, speelt het verslag een rol in de eventuele verdere procedure. Het verslag bevat in ieder geval:

Een omschrijving van de beperking, het chronisch psychisch probleem en/of het psychosociaal probleem zoals ervaren door belanghebbende. De mogelijkheden die belanghebbende heeft ondanks dit probleem. De problemen die belanghebbende ondervindt op basis van dit probleem. De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de in artikel 4 lid 1 Wmo omschreven terreinen. Wat belanghebbende zelf, eventueel met hulp van anderen/het sociale netwerk kan doen om oplossingen te bewerkstelligen. Wat belanghebbende zelf kan betekenen voor anderen. Welke ondersteuning er van instanties/gemeente/hulpverleners nodig is.

Na het gesprek met de Wmo consulent ontvangt belanghebbende een verslag van het gesprek. Hoe uitgebreid het verslag is kan met belanghebbende worden afgestemd. Vaak voldoet een beknopte terugkoppeling van de belangrijkste conclusies uit het gesprek.

5.4 De aanvraag en motivering

Als uit het gesprek blijkt dat het nodig is dat het college een individuele voorziening als compenserende maatregel treft, dan moet belanghebbende hier een formele aanvraag voor indienen. Belanghebbende kan de aanvraag doen via een daarvoor bestemd aanvraagformulier. Ook als uit het gesprek duidelijk gebleken is dat een bepaald individuele voorziening niet de geschikte compenserende maatregel vormt, kan belanghebbende desondanks een aanvraag indienen. Dit recht op het indienen van een aanvraag is in de Algemene wet bestuursrecht vastgesteld.

 

Binnen de Wmo draait het om maatwerk: belanghebbenden met dezelfde beperkingen zijn niet altijd met dezelfde oplossingen geholpen. Wanneer het gaat om het wel/niet treffen van compenserende maatregelen heeft het college een expliciete, verzwaarde motiveringsplicht bij primaire beslissingen en beslissingen op bezwaar (artikel 26, Wmo). Deze bijzondere motiveringsplicht beoogt de rechtsbescherming van de aanvrager te beschermen, juist omdat vanuit het principe van maatwerk (= uitgaan van ongelijkheid) de resultaatverplichting van het college wordt ingevuld. Vindt er geen uitgebreide inventarisatie naar de persoonlijke situatie van belanghebbende plaats, dan komt een genomen besluit in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met artikel 3(.2) van de Algemene wet bestuursrecht. Hierin zijn verplichtingen ten aanzien van het verkeer tussen burgers en bestuursorganen geregeld. Het college moet goed motiveren waarom een bepaalde voorziening wordt ingezet en een andere voorziening niet. Ook moet het college onderbouwen hoe dit besluit bijdraagt aan het bevorderen of het behoud van de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie van belanghebbende. Dit alles moet het college in de beschikking verwoorden. Om invulling te kunnen geven aan het principe van ‘gemotiveerd maatwerk’, neemt het college bij de behandeling van de aanvraag de conclusies uit het gesprek met de Wmo consulent als vertrekpunt. Deze conclusies gebruikt het college als voornaamste onderzoeksfeiten. In de beschikking staat in ieder geval het volgende:

a. De belangrijkste conclusies uit het gesprek.

b. Het te bereiken resultaat.

c. De eigen oplossingen van belanghebbende om het resultaat te bereiken.

d. Welke compenserende maatregelen het college treft om het resultaat te bereiken en de omvang daarvan.

e. In welke vorm de compensatie plaatsvindt: in natura, als pgb of als financiële tegemoetkoming.

f. Per wanneer de compensatie ingaat en de duur daarvan.

g. Bij ondersteuning in natura: welke organisatie de ondersteuning levert.

h. De voorwaarden waaronder de compensatie plaatsvindt.

i. De voorlopige hoogte van de eigen bijdrage/hoogte van het eigen aandeel.

j. De regels die gelden ten aanzien van de verantwoording van het pgb/de financiële tegemoetkoming,

5.5 Advisering

Om de compensatieplicht van het college goed in te kunnen vullen is het in sommige gevallen vereist om vanuit medisch oogpunt de situatie van belanghebbende te onderzoeken. Dit betekent dat het voor de Wmo consulent noodzakelijk kan zijn om in het kader van het verrichten van nauwkeurig onderzoek, een (extern) medisch advies in te winnen. Daar waar een besluit om medische gronden genomen is, wordt dit onder andere met medische argumenten onderbouwd. Hier is vaak een medisch advies voor nodig. Het opvragen van medische gegevens vindt uitsluitend met toestemming van belanghebbende plaats.

 

Bij de medische advisering wordt de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenoemde ICF classificatie, gebruikt. De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. Deze classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en de met gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken en in een zinvolle ordening geplaatst. Van de zeer uitgebreide ICF zijn met name de lijsten met ’functies’ en ’activiteiten en participatie’ van belang. De lijsten worden als bijlage bij dit hoofdstuk aan de beleidsregels gevoegd.

Als er medisch onderzoek wordt verricht, geeft de Wmo consulent eerst aan om welke stoornissen het gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij met name om de zogenoemde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies (zie bijlage I bij dit document). Het medisch advies binnen de kaders van de Wmo richt zicht op problemen met functies die leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats moet vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in ’activiteiten en participatie’ wordt gebruikgemaakt van het begrippenkader van de ICF. De indeling van activiteiten en participatie is als bijlage 2 bij dit document opgenomen.

 

Als belanghebbende geen medewerking verleent kan de aanvraag buiten behandeling worden geplaatst, omdat het college zo niet in staat wordt gesteld om (op basis van gedegen onderzoek) een besluit te nemen. Als dit aan de orde is, wordt altijd onderzocht of de compensatienoodzaak op andere manier vast te stellen is.

5.6 Alternatieven voor bezwaar

Als belanghebbende het niet eens is met de inhoud van een beschikking heeft hij het recht om in bezwaar te gaan.

 

Het college streeft ernaar om, voordat een negatief of afwijkend besluit valt, belanghebbende in de gelegenheid te stellen hierop te reageren. Zo is de kans groot dat eventuele fouten die het college heeft gemaakt hersteld kunnen worden. Bij het in bezwaar gaan bestaat de mogelijkheid samen nog eens naar het probleem te kijken. Ook is mediation mogelijk, als belanghebbende en het college dat wenselijk achten.

5.7 Wmo monitor: doorlopende kwaliteits- en tevredenheidsmeting

Met de regionale Wmo monitor monitort het college continu de klanttevredenheid over het gesprek en de vervolgdienstverlening. Met de Wmo monitor meet het college ook de kwaliteit van de dienstverlening/ondersteuning door te onderzoeken in hoeverre de verstrekte voorzieningen daadwerkelijk compenserend zijn en dus leiden tot het te bereiken resultaat. Hiervoor worden belanghebbenden (telefonisch of schriftelijk) bevraagd op vaste momenten na het gesprek met de Wmo consulent. Doelstelling is om alle personen die een gesprek hebben gevoerd met een Wmo consulent in dit onderzoek mee te nemen. Uitgangspunt is om cliëntenorganisaties zo veel mogelijk in te zetten bij de uitvoering en evaluatie van de resultaten van de monitor.

 

Om de kwaliteits/tevredenheidsmeting te doen worden er met regelmaat panels met Wmo doelgroepen gehouden.

Hoofdstuk 6. Bepalingen ten aanzien van de te verstrekken resultaatgerichte voorzieningen

6.1 Vormen van maatwerkoplossingen

Individuele voorzieningen vormen per definitie een maatwerkoplossing. De Wmo consultent verkent (vooral tijdens het gesprek) per hulpvraag op welke manier in dit specifieke geval de beperkingen zo veel mogelijk kunnen worden gecompenseerd. Hierbij geeft de Wmo consulent inzicht n de oplossingspotentie van individuele voorzieningen (functionaliteit). Wanneer uit het gesprek blijkt dat een individuele voorziening leidt tot het resultaat/voldoende compenserend is voor de beperkingen van belanghebbende, gaat de Wmo consulent tijdens het gesprek al in op het vervolgtraject om de compenserende maatregel te gebruiken/in te zetten. Het gaat dan om de aanvraagprocedure, het eventuele onderzoek, de beoordeling, de eigen bijdragen, het karakter van het besluit, bezwaar en beroep, de rol van een eventueel ondersteuningsplan, de Wmo monitor etc.

 

Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende:

“Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

 

Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van compensatie mogelijk om het resultaat te bereiken. De eerste vorm is compensatie in natura. Daarmee wordt bedoeld dat het college een voorziening verstrekt, die belanghebbende kant en klaar ontvangt. De tweede mogelijkheid is een te ontvangen geldbedrag, het pgb. De derde vorm van compensatie is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo: ‘Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing’. Artikel 7 van de Wmo sluit ondersteuning in natura en als pgb uit wanneer het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen. Het college is bij dergelijke voorzieningen verplicht om een financiële tegemoetkoming te betalen aan de eigenaar van de woning.

 

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende vormen van ondersteuning en de voorwaarden die hieraan gekoppeld zijn. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op de mogelijkheid om in bezwaar te gaan en de alternatieven die er voor het bezwaar bestaan.

6.2 Compensatie in natura

Een voorziening in natura is een voorziening die kant-en-klaar wordt verstrekt. Het gaat dan om goederen of diensten, belanghebbende ontvangt geen geldsom.

 

De toekenning in natura vindt bij beschikking plaats. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder de compensatie plaatsvindt. Voor individuele voorzieningen geldt dat belanghebbenden een eigen bijdrage (in het geval van natura/pgb) of een eigen aandeel (in het geval van een financiële tegemoetkoming) betaalt. In de beschikking voor de voorziening in natura staat de voorlopige hoogte van de eigen bijdrage. Een definitieve eigen bijdrage kan niet worden genoemd omdat alleen het CAK de definitieve berekening en de uiteindelijke inning mag doen.

 

Voor compensatie in natura geldt dat het college de goederen/diensten van tevoren voor de klant heeft ingekocht. Hiervoor heeft het college contracten met verschillende aanbieders/leveranciers. Bij alle Wmo inkooptrajecten gelden de volgende uitgangspunten:

De klant staat bij de inkoop centraal. De participatie van de klant, vanaf het begin van het inkoopproces, wordt een belangrijke voorwaarde. De wensen van de klant worden belangrijk voor het bepalen van de kwaliteit van de Wmo voorziening. Belanghebbenden worden nauwer betrokken bij het contractbeheer. De markt (leveranciers/aanbieders) wordt nadrukkelijk betrokken bij de innovatie en verbetering van de Wmo voorzieningen. De gemeenten kopen afhankelijk van het product regionaal in en zorgen voor een eenvoudige en transparante manier van inkoop. De Wmo contracten worden afhankelijk van de schaal van inkoop regionaal beheerd.

Om de levering van kwalitatief hoogwaardige ondersteuning te borgen evalueert het college de contracten constant. Het college kan haar rol als toezichthouder op kwaliteit zo goed invullen, doordat zij vroegtijdig belemmeringen weg kan nemen/kan inspelen op ontwikkelingen en proactief kan zijn. Het waardeoordeel van de klant (gemeten via de Wmo monitor) neemt per contract een sterke positie in als prestatie-indicator; dit oordeel speelt bij alle contracten voor voorzieningen in natura een rol in het uiteindelijk besluit van het college om een contract al dan niet te verlengen.

6.3 Compensatie via een persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget (pgb) is een geldbedrag bedoeld om zelf een individuele voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Op het pgb wordt een eigen bijdrage in mindering gebracht.

 

In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er ten aanzien van het pgb uitzonderingen mogelijk zijn op de keuzevrijheid. Daar waar er sprake is van zogeheten ‘overwegende bezwaren’ kan het college besluiten niet te compenseren via een pgb. Dit is vooral het geval wanneer personen van wie verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld om kunnen gaan een pgb aanvragen. Als dit het geval is, is het verstrekken van een pgb niet het meest effectief om het vastgestelde resultaat te bereiken. Het pgb biedt dan ook geen compensatie.

 

Het college bepaalt de omvang van het pgb. In het Besluit behorende bij de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Laren 2013 wordt het pgb en de totstandkoming daarvan nader omschreven. Er zijn twee mogelijkheden: enerzijds het pgb voor de inkoop van diensten, anderzijds het pgb voor de aanschaf van producten/goederen.

6.3.1 Pgb gericht op de inkoop van diensten

Bij een pgb voor de inkoop van diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling vindt dan ook plaats per uur of een gedeelte daarvan. De geldende uurtarieven worden elk jaar aangepast aan de economische ontwikkelingen en geïndexeerd. De hoogte van het pgb hangt af van het aantal uren aan ondersteuning dat belanghebbende toegekend krijgt.

 

Berekening

Bij het bepalen van de hoogte van het pgb wordt het tarief van ondersteuning in natura/de goedkoopst-compenserende voorziening als vertrekpunt genomen. Hierbij geldt dat het basisbedrag voor het pgb 80% van dit tarief bedraagt. HierhhhsDit omdat de gemiddelde omvang van administratie/overheadkosten (20%) van het naturatarief afgetrokken wordt. Bij de vaststelling van de hoogte van het pgb is bij wet bepaald (artikel 6.1 van de Wmo) dat het pgb vergelijkbaar moet zijn met ondersteuning in natura. Ook moet het toereikend zijn om de resultaatgerichte ondersteuning in te kopen. Om het pgb resultaatgericht in te zetten wordt daarom ook per geval een berekening gemaakt. Het pgb moet echter ten minste het bruto minimum uurloonbedrag voor de uitvoering van de nodige dienst zijn. Daar waar belanghebbende aantoonbaar niet in staat wordt gesteld om de nodige ondersteuning in te kopen met een pgb van 80% van het tarief van ondersteuning in natura/de goedkoopst-compenserende voorziening, kan het college daarvan afwijken. Het pgb wordt dan aangepast aan het geldbedrag dat nodig is om de ondersteuning te verwerven.

Het inkooptarief voor ondersteuning in natura wordt jaarlijks geïndexeerd. Dit wordt vastgelegd in de contracten tussen de gemeente en aanbieders.

 

Netto/bruto eigen bijdrage

Bij pgb’s gericht op de inkoop van diensten kan een netto pgb worden uitbetaald. Hierbij wordt eerst de omvang van het bruto pgb bepaald. Vervolgens wordt de verschuldigde eigen bijdrage op het bruto pgb in mindering gebracht. Het bedrag dat overblijft is het netto pgb. Het CAK int de eigen bijdrage bij belanghebbende en betaalt de eigen bijdrage door aan het college. Om het netto pgb te betalen vraagt het college inkomens (en/of vermogens)gegevens (bijvoorbeeld: IB-60 formulier of definitieve belastingaanslag) op bij belanghebbende. Op basis van deze gegevens wordt een voorlopige eigen bijdrage berekend, die op het bruto pgb in mindering wordt gebracht. Nadat het CAK de definitieve eigen bijdrage heeft vastgesteld, wordt het definitieve netto pgb vastgesteld. Eventuele verschillen worden uitbetaald, verrekend of teruggevorderd.

6.3.2 Pgb gericht op de inkoop van goederen

Ook bij de inkoop van goederen wordt het tarief voor ondersteuning in natura als uitgangspunt genomen. Zoals in het Besluit behorende bij de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Laren 2013 vermeld staat, moet belanghebbende de ondersteuning volgens een programma van eisen aanschaffen en wordt hierbij het pgb vastgesteld op 90% van het tarief voor ondersteuning in natura/de goedkoopst-compenserende voorziening. Hierbij wordt uitgegaan van de koopprijs. Ook voor het pgb gericht op de inkoop van goederen geldt dat het college per geval een berekening maakt. De omvang van het pgb moet voldoende zijn om de betreffende compenserende maatregel (product) aan te schaffen.

 

Berekening

Bij het bepalen van de hoogte van het pgb wordt er rekening gehouden met kosten die gemaakt worden aan onderhoud en reparatie. Het college kan een financiële tegemoetkoming per jaar verstrekken voor onderhouds- en reparatiekosten. De kosten worden op declaratiebasis vergoed. De maximale vergoeding bedraagt de gemiddeld onderhouds- en reparatiekosten van de goedkoopst-compenserende voorziening. Bij het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage kan meegenomen worden in hoeverre een hergebruikt product voldoende compensatie biedt. De hoogte van het pgb kan hierop worden aangepast. Het gaat dan om een voorziening in depot.

6.3.3 Uitbetaling Pgb

De compensatie via een pgb vindt bij beschikking plaats. In deze beschikking wordt vermeld wat de omvang van het pgb is, voor welk resultaat het pgb ingezet moet worden, onder welke voorwaarden het pgb wordt verstrekt en voor welke periode het pgb toegekend wordt.

 

Wanneer het gaat om de aanschaf van producten, wordt bij de beschikking altijd een Programma van Eisen (PVE) gevoegd, waarin de minimale eisen vermeld staan waar de in te kopen voorziening aan moet voldoen. Dit PVE maakt deel uit van de beschikking. Het PVE maakt duidelijk wat er met het pgb aangeschaft moet worden en aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening moet voldoen. Zo wordt geborgd dat belanghebbende op de hoogte is van waar het pgb aan besteed moet worden en welke (kwaliteits)eisen relevant zijn. Wanneer belanghebbende toch een voorziening aanschaft die niet aan dat programma van eisen voldoet, dan is dit in strijd met de beschikking.

 

Met betrekking tot het pgb neemt het college in de beschikking op dat er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is. Zodra het college de beschikking heeft verzonden, wordt het pgb beschikbaar gesteld. Dat kan in één keer, als daar aanleiding voor is, of in termijnen. Afhankelijk van de situatie van belanghebbende kan betaling van het pgb per vier weken geschieden, maar ook per kwartaal of per half jaar.

6.3.4 Eigen bijdrage

Als er sprake is van een compenserende maatregel in de vorm van een individuele voorziening, zowel in natura of een pgb, moet een eigen bijdrage worden betaald. Dit is bepaald in artikel 20 van de verordening. De omvang van de eigen bijdrage wordt vastgesteld op de maximale eigen bijdrage binnen de kaders van artikel 4.1 en artikel 4.2 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Bij wet is vastgesteld dat belanghebbenden die via een rolstoel gecompenseerd worden voor hun mobiliteitsbeperkingen, geen eigen bijdrage hoeven te betalen. Dit geldt ook voor individuele voorzieningen voor kinderen jonger dan 18 jaar.

 

Wanneer belanghebbende via het collectief vraagafhankelijk vervoer gecompenseerd wordt voor mobiliteitsbeperkingen dan is er geen sprake van een inkomens/vermogensafhankelijke eigen bijdrage, maar van een reizigersbijdrage dat gelijk staat aan de geldende tarieven van het reguliere OV. Belanghebbende betaalt deze eigen bijdrage direct na het reizen aan de chauffeur, of laat de kosten door de vervoerder automatisch afschrijven.

6.3.5 Vaststellen en innen van de eigen bijdrage

De eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van het inkomen en eventuele vermogen. In de beschikking wordt een voorlopige eigen bijdrage aangekondigd. De definitieve vaststelling en de uiteindelijke inning vinden door het CAK plaats.

 

De maximale periodebijdrage wordt berekend met het verzamelinkomen van twee jaar geleden. In 2013 doet men aangifte over 2012, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2011 in 2013 gebruikt wordt. Het verzamelinkomen is vastgesteld door de Belastingdienst op basis van de belastingaangifte. Het verzamelinkomen is het totaal van het inkomen uit de drie ‘boxen’:

inkomsten uit werk, of een uitkering; inkomsten uit aandelen en dividenden; opbrengsten uit beleggingen en spaargeld.

 

Door een wijziging van de wet telt vanaf 2013 een extra deel van het vermogen mee bij de berekening van de eigen bijdrage. Wanneer belanghebbende belastingaangifte doet en vermogen heeft in box 3 telt 8% van de “grondslag sparen en beleggen” mee bij de berekening van de eigen bijdrage. De “grondslag sparen en beleggen” is het deel van het vermogen boven het heffingvrije vermogen.

 

Een eigen bijdrage voor een pgb mag elke 4 weken gevraagd worden, maar mag nooit hoger zijn dan de grens van 39 perioden. Ook mag de eigen bijdrage niet hoger zijn dan de kostprijs van de voorziening. Als er een pgb of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel verstrekt voor een voorziening die eigendom van belanghebbende wordt, dan mag de eigen bijdrage voor niet meer dan 39 perioden van 4 weken worden gevraagd. Gaat het om een pgb voor een doorlopende zaak die niet in eigendom wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt.

6.3.6 Ondersteuning beheer pgb

De ondersteuning bij het beheer van het pgb heeft alleen betrekking op het budget voor de inkoop van diensten. Als belanghebbende gecompenseerd wordt met een pgb voor inkoop van diensten, is hij werkgever of opdrachtgever, met alle rechten en plichten die daarbij horen.

 

Als budgethouders die de werkgeversrol vervullen niet onder de Regeling dienstverlening aan huis van de Belastingdienst vallen moeten er loonheffingen, premies werknemersverzekeringen, inkomensafhankelijk bijdrage Zvw en werkgeverslasten worden afgedragen. Er moet een loonadministratie worden gevoerd, de wet Poortwachter is van toepassing, etc.

 

De Sociale Verzekeringsbank (SVB) biedt ondersteuning bij de werkgevers-en opdrachtgeverstaken van budgethouders. De gemeente heeft met de SVB een contract afgesloten dat het mogelijk maakt dat belanghebbenden die na 1 januari 2007 via een pgb gecompenseerd worden van deze diensten gebruik kunnen maken. De gemeente betaalt de kosten van deze ondersteuning, maar deze is voor belanghebbende kosteloos. De SVB hanteert voor haar diensten een tarief tegen kostprijs, gebaseerd op het werkelijk gebruik van haar diensten door de budgethouders uit de gemeente. De SVB biedt in ieder geval de volgende diensten aan budgethouders:

• Advies over administratie, arbeidsrecht en werkgeversverplichtingen

• Vergoeding van loonkosten

• Arbo-begeleiding bij ziekte van de zorgverlener

• Modelovereenkomsten

• Collectieve verzekeringen voor wettelijke aansprakelijkheid, schade en rechtsbijstand

• Hulp bij de salarisadministratie (de SVB stuurt loonstroken en zorgt ervoor dat de zorgverlener netto uitbetaald wordt)

• MijnPGB (met behulp van MijnPGB regelen budgethouders digitaal persoonlijke zaken met de SVB).

6.3.7 Verantwoording pgb

Het college kan steekproefsgewijs een controle uitvoeren naar een rechtmatige besteding van het pgb. Hierbij wordt willekeurig een aantal belanghebbenden geselecteerd die een aantal voor het onderzoek relevante documenten moeten aanleveren (zie hieronder). Als belanghebbende geselecteerd wordt, dan moet hij de administratie binnen zes weken nadat het college hierom gevraagd heeft overleggen. Belanghebbenden aan wie een pgb is verstrekt moeten in ieder geval de volgende stukken bewaren:

 

Pgb voor de inkoop van diensten:

een overzicht van de loonadministratie met bewijsmiddelen (declaraties van de persoon of instantie bij wie belanghebbende de ondersteuning betrekt en bewijsstukken van betalingen aan de persoon of instantie bij wie belanghebbende de ondersteuning betrekt). de overeenkomst met de persoon of instantie bij wie belanghebbende de ondersteuning betrekt.

 

Pgb voor de inkoop van goederen:

de originele nota/factuur van de aangeschafte voorziening; het betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening.

 

Het college kan tot vijf jaar nadat het pgb is besteed de gegevens opvragen en controleren. Belanghebbende moet de administratie voor een looptijd van minimaal vijf jaar bewaren. Is het pgb anders besteed dan bedoeld, of kan belanghebbende de nodige stukken niet overleggen, dan kan het college overwegen het pgb geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij is leidend of er sprake was van opzet of onwetendheid. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

6.4 De financiële tegemoetkoming en het eigen aandeel.

Naast in natura of in de vorm van een pgb kan het college de compenserende maatregel ook als financiële tegemoetkoming verstrekken. Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt. Het gaat vooral om een bouwkundige voorziening, uit te betalen aan de eigenaar van de woning, een verhuiskostenvergoeding, of een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een taxi of rolstoeltaxi. De financiële tegemoetkoming is groot genoeg om de aan te schaffen voorziening daadwerkelijk aan te schaffen. Belanghebbende betaalt een eigen aandeel, dat op dezelfde manier als de eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd (zie 6.3.5). Wanneer het een niet forfaitaire financiële tegemoetkoming betreft (zie hieronder) gelden voor het eigen aandeel dezelfde regels als die voor de eigen bijdrage.

 

Een financiële tegemoetkoming kan forfaitair zijn. Hierbij geldt dat het bedrag waarmee belanghebbende gecompenseerd wordt, los van het inkomen wordt vastgesteld. De forfaitaire financiële tegemoetkoming staat los van de werkelijke kosten en is niet per se een kostendekkend bedrag. In het Besluit behorende bij de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Laren 2013 staan de maximale bedragen voor de forfaitaire financiële tegemoetkomingen opgenomen.

 

Ook ten aanzien van een financiële tegemoetkoming kan het college steekproefsgewijs een controle uitvoeren naar de rechtmatige besteding. Hierbij gelden dezelfde regels als voor een controle van een rechtmatige besteding van het pgb (zie 6.3.7), Belanghebbende moet dezelfde stukken binnen hetzelfde termijn kunnen overleggen. Ook ten aanzien van de financiële tegemoetkoming geldt dat college tot vijf jaar nadat de financiële tegemoetkoming is besteed, de gegevens kan opvragen en controleren. Belanghebbende moet de administratie voor een looptijd van minimaal vijf jaar bewaren. Is de financiële tegemoetkoming anders besteed dan bedoeld, of kan belanghebbende de nodige stukken niet overleggen, dan kan het college overwegen de financiële tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij is leidend of er sprake was van opzet of onwetendheid. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

6.5 Afschrijftermijn en opnieuw compenseren

Wanneer belanghebbende een pgb of financiële tegemoetkoming ontvangen heeft en de ingekochte voorziening wenst te vervangen, dan moet de voorziening aan vervanging toe zijn. Er wordt uitgegaan van een gebruikelijke afschrijftermijn van minimaal zeven jaar. Een dergelijke termijn geldt ook voor voorzieningen in natura. De actuele voorziening moet minimaal zeven jaar oud voordat het college opnieuw compenserende maatregelen treft. Als de voorziening na zeven jaar niet versleten is, niet aan vervanging toe is en nog voldoende compensatie biedt, gaat het college niet over tot het opnieuw compenseren.

 

Om goed rekening te houden met de persoonlijke situatie van belanghebbende wordt bij de overweging om binnen de afschrijftermijn opnieuw te compenseren onderzocht:

Of de voorziening is gebruikt met als doel het resultaat te bereiken. Of de voorziening (aantoonbaar) goed en conform de afspraken onderhouden is en de reguliere periodieke service en onderhoudsbeurten heeft gehad. Hoe intensief de voorziening is gebruikt.

Wanneer belanghebbende goed is omgegaan met de voorziening, de voorziening voor de juiste doeleinden gebruikt heeft en zich heeft gehouden aan de verantwoordelijkheden ten aanzien van het onderhoud, dan kan als de situatie van belanghebbende zich daartoe leent, opnieuw een compenserende maatregel worden getroffen en eventueel opnieuw een pgb worden verstrekt.

Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen

7.1 Inwerkingtreding

De Beleidsregels behorende bij de Voorzieningenverordening Wmo 2010 worden ingetrokken per datum inwerkintreding van de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Laren 2013. De Beleidsregels behorende bij de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Laren 2013 treden in werking per datum inwerkintreding van de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Laren 2013.

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Laren in de vergadering van 5 februari 2013.

ir. B. Coppens-van Nunen drs. E.J. Roest

secretaris burgemeester