Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Utrechtse Heuvelrug

Leidraad Inrichting Openbare Ruimte gemeente Utrechtse Heuvelrug 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUtrechtse Heuvelrug
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingLeidraad Inrichting Openbare Ruimte gemeente Utrechtse Heuvelrug 2012
CiteertitelLeidraad Inrichting Openbare Ruimte gemeente Utrechtse Heuvelrug 2012
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-12-2012nieuwe regeling

04-12-2012

Onbekend

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Leidraad Inrichting Openbare Ruimte gemeente Utrechtse Heuvelrug 2012

 

 

Toetsvoorwaarden

Kerkplein 2

T (0343) 56 56 00

Postbus 200

F (0343) 41 57 60

3940 AE Doorn

E info@heuvelrug.nl

Datum

1 juni 2012

Afdeling

Afdeling Openbare Ruimte

Leidraad Inrichting

Openbare Ruimte

2012

Deel 2: Programma van eisen Openbare Ruimte

Inhoudsopgave

1 Toetsvoorwaarden 3

  • 1.

    1 Algemeen 3

  • 1.

    2 Ontwerpfase 4

  • 1.

    3 Bestekfase 6

  • 1.

    4 Directievoering 7

  • 1.

    5 Tekentechnische voorwaarden 8

2 Programma van eisen 10

  • 2.

    1 Inleiding 10

  • 2.

    2 Algemeen 13

  • 2.

    3 Veiligheid 14

  • 2.

    4 Toegankelijkheid en bereikbaarheid 16

  • 2.

    5 Archeologie………………. 17

  • 2.

    6 Grondwerken 18

  • 2.

    7 Groenvoorzieningen 20

  • 2.

    8 Verhardingen 26

  • 2.

    9 Water en oevers 29

  • 2.

    10 Kunstwerken 30

  • 2.

    11 Straatmeubilair 31

  • 2.

    12 Openbare verlichting 33

  • 2.

    13 Speelvoorzieningen 34

  • 2.

    14 Riolering/kabels en leidingen 36

  • 2.

    15 Reiniging 40

  • 2.

    16 Gladheidbestrijding 40

Bijlage 1: Eisen gemalen

Bijlage 2: Handleiding digitale uitwisseling tekeningen

Bijlage 3: Checklist Duurzaamheid

Bijlage 4: Overzicht criteria Duurzaam Inkopen

Bijlage 5: Bijlage GVVP

Colofon

Algemeen

Dit hoofdstuk geeft enerzijds aan interne en externe partijen aan, wat de toetsprocedure binnen de

gemeente is en anderzijds een productomschrijving van een voorlopig ontwerp, definitief ontwerp, een bestek, tekeningen en van directievoering.

Toetsing op ontwerp, techniek en beheerbaarheid van de openbare ruimte vindt plaats gedurende het

totale planproces van de definitiefase tot en met de ontwerpfase. Het doel van dit hoofdstuk is om duidelijkheid te verschaffen ten aanzien van toetsprocedure en

productomschrijving.

Toetsprocedure

Binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug worden alle producten, die met inrichting van de openbare ruimte te maken hebben getoetst door de afdeling Openbare Ruimte. Tevens worden de producten ter toetsing voorgelegd aan ketenpartners, zoals het Waterschap, de brandweer en diverse stichtingen. De toetsperiode beslaat 30 werkdagen ingaande vanaf het moment dat het product (Voorlopig Ontwerp of Definitief Ontwerp) bij de project’begeleider’ van de afdeling Openbare Ruimte aanwezig is, waarna de reacties verwerkt worden in een toetsrapport. Als er binnen deze termijn geen reactie is gekomen, dan kan het beschouwd worden als akkoord en kan men door met het proces. Bij elke toetsing moet de adviseur van elk beheercluster van de afdeling Openbare Ruimte een paraaf zetten voor akkoord.

Naast de toets legt de gemeentelijke projectleider de plannen ook voor aan direct bij het plan betrokkenen, zoals onder andere bewoners, winkeliers en ondernemers of vertegenwoordigende partijen (wijkplatforms). Afwijkingen ten opzichte van het definitieve inrichtingsplan dienen te allen tijde teruggekoppeld te worden met de (gemeentelijke) projectleider. De projectleider heeft overleg met de afdeling Openbare Ruimte over de wijziging. Alle partijen dienen vervolgens overeenstemming te bereiken over de nieuwe inrichtingsvoorstellen en gewijzigde aanleg- en beheerlasten.

De projecten worden in eerste instantie opgeleverd aan de afdeling Openbare Ruimte. In het kader van de daadwerkelijke overdracht (na aanleg) aan de afdeling Wijkbeheer vindt een technische schouw plaats. Schades ontstaan door de ingebruikname dienen voor de overdracht vanuit het project te worden hersteld.

Ontwerpfase

De ontwerpfase bestaat uit een voorlopig ontwerp (VO) en een definitief ontwerp (DO)

A. Een voorlopig ontwerp bestaat uit de volgende producten:

  • 1.

    Verkavelingsplan/matenplan 1:500

  • 2.

    Profielen 1:100

  • 3.

    Bodem- en geotechnische onderzoeken (indien van toepassing ook archeologische onderzoeken)

  • 4.

    Rioleringsplan

  • 5.

    Waterhuishoudkundigplan

  • 6.

    Verlichtingsplan

  • 7.

    Quick-scan flora en fauna

  • 8.

    Check duurzaamheidskansen (zie checklist Duurzaamheid bijlage 3)

Ontbreekt één of meer van bovengenoemde onderdelen, dan wordt het VO niet in behandeling genomen. Met een motivatie kan hiervan worden afgeweken.

Onderdelen van de verkavelingstekening zijn:

• noordpijl

• eigendomsgrenzen

• plangrens

• bouwmassa (indicatief type woningen, bloklengtes, garages, carports, entrees, aantal

verdiepingen, dakvormen en een overzicht van de verschillende woningtypen)

• wegen

• fiets- en voetpaden

• bruggen

• waterpartijen

• groen (bomen indicatief)

• verlichting (lichtmasten indicatief)

• speelplekken

• taluds

• straatprofielen met indicatieve indeling (K&L, bomen, pp, lichtmasten)

• scheiding openbaar/privé en kavelgrenzen met achterpaden

• belangrijke gebouwde- en/of groene erfafscheidingen

• parkeerplaatsen (inclusief parkeren op eigen terrein)

• zonering geluidshinder

• milieu belemmeringzones

• leidingen met belemmeringszones

• vloerpeil, straatpeil en waterpeil (indicatief)

• ruimtebeslag nutsvoorzieningen

• trafo’s

• contouren bodemverontreiniging

• zonering luchtkwaliteit

• Straatmeubilair

B. Een definitief ontwerp bestaat uit de volgende producten:

  • 1.

    een tekening van schaal 1:500, waarop in detail de te realiseren openbare buitenruimte staat

    aangegeven;

  • 2.

    profielen en details 1:100 - 1:20;

  • 3.

    een ontwerp- en beheervisie conform de gemeentelijke format;

  • 4.

    een raming van de aanlegkosten en de beheerkosten;

Ontbreekt één of meer van bovengenoemde onderdelen, dan wordt het DO niet in behandeling genomen. Met een motivatie kan hiervan worden afgeweken.

Onderdelen van de tekening zijn:

• detaillering wegen, parkeerplaatsen, trottoirs, voet- en fietspaden (kleuren, materialen, leverancier en maatvoering);

• detaillering groenvoorziening (locatie en naamgeving van gras, struiken, bomen);

• detaillering straatmeubilair (afzetpaaltjes, banken, papierbakken, leverancier, typeomschrijving, materialen, enzovoort);

• speelvoorzieningen (indicatie van inrichting en materiaalgebruik);

• detaillering verlichting (het lichttechnisch ontwerp, met onderliggende berekeningen, netontwerp, energieverbruik, armatuur en mastkeuze);

• situering en principe verschijningsvorm civieltechnische kunstwerken (bruggen, kademuren,

gemalen, geluidsschermen enzovoort.);

• situering en vormgeving trafo’s, gasregelinstallaties, CAI-kasten, pompgemaal riolering,

telefoniekast enzovoorts;

• begrenzing openbaar/privé terrein, inclusief woning-/gebouwontwerpen;

• beheerzonering;

• berekening parkeerbehoefte (norm) en te realiseren parkeervoorzieningen (parkeerbalans);

• opstelplaatsen huisafvalinzameling;

• mogelijk andere elementen die onderdeel zijn van de openbare ruimte (kunst, bushokjes (ABRI’s), telefooncel, brievenbus);

• situering verkeersregelinstallatie, regelkast, straatmeubilair en belijning/opstelvakken;

• riooltekening; totaal aantal m2 toegenomen verharding;

• fietstallingsmogelijkheden;

• maatregelen ter verbetering van de toegankelijkheid voor (visueel) gehandicapten.

Onderdelen van de details en profielen zijn:

• maatvoering;

• functieaanduiding;

• onderscheid in materiaalgebruik (banden, masten, bomen, verharding, enzovoorts);

• ondergronds ruimtegebruik (kabels en leidingen, groeiplaats bomen, riolering, enzovoorts).

Onderdelen van de ontwerp-/beheervisie zijn:

• nvt

Onderdelen van een aanleg- en beheerkostenraming zijn:

• berekening van beheerkosten wordt door de gemeente gedaan op basis van de oppervlaktes en

aantallen uit de aanlegkostenraming.

De eisen aan de digitale uitwisseling van de tekeningen zijn opgenomen in bijlage 2: Handleiding digitale uitwisseling tekeningen.

Bestekfase

In de bestekfase wordt het bestek van het plan opgesteld en wordt gestart met de (voorbereidende)

werkzaamheden, ten behoeve van het bouwrijp en woonrijp maken van het gebied. De gemeente eist

een RAW-bestek. Het moederbestek van de gemeente Utrechtse Heuvelrug kan opgevraagd worden bij de gemeente. Bij een vermoeden, dat de toekomstige bouwactiviteiten invloed gaan uitoefenen op de omgeving (openbare ruimte) moet er tijdens de indieningsfase van de omgevingsvergunning activiteit bouwen een Bouwveiligheidsplan minimaal drie weken voor de start van de bouwactiviteiten worden ingediend bij de afdeling Vergunning & Handhaving. Een Bouwveiligheidsplan moet de volgende onderdelen bevatten: 

  • 1.

    Eén of meer tekeningen, waaruit de bouwplaatsinrichting blijkt. Hierop moeten de volgende punten staan:

    • a.

      ligging van het te bebouwen perceel en de omliggende wegen, bouwwerken e.d.;

    • b.

      situering van het bouwwerk;

    • c.

      aan- en afvoerwegen;

    • d.

      laad-, los- en hijszones;

    • e.

      plaats van de bouwketen;

    • f.

      grenzen van het bouwterrein waarbinnen alle bouwactiviteiten, inclusief het laden en lossen, plaatsvinden;

    • g.

      in of op de bodem van het perceel aanwezige leidingen;

    • h.

      plaats van ander hulpmaterieel en opslag van materialen.

  • 2.

    Gegevens en bescheiden over de toe te passen bouwmethodiek en de toe te passen materialen, materieel, hulp- en beveiligingsmiddelen bij de bouwwerkzaamheden.

  • 3.

    Gegevens en bescheiden, waaruit blijkt, dat wordt voldaan aan de in de bouwverordening opgenomen eisen inzake de bereikbaarheid van voertuigen voor de brandweer en  bluswatervoertuigen.

A. Bestek bouwrijp maken

De technische voorbereiding betreft in hoofdzaak de volgende onderdelen:

• riolering;

• wegen;

• waterpartijen;

• terreinophogingen;

• bruggen;

• viaducten;

• beschermende maatregelen te behouden beplanting;

• rooiwerkzaamheden beplanting;

• wegafzettingen conform CROW publicatie 96b;

• aanpassing openbare verlichting;

• containeropstelplaatsen en/of verzamelcontainers ten behoeve van huishoudelijke afvalstoffen.

De technische voorbereiding bestaat per onderdeel uit de volgende activiteiten:

• gegevens verzamelen en controleren, zoals vergunningen, milieueisen en wensen;

• vergunningen (omgevingsvergunning activiteit bouwen, ontheffing KEUR e.d.) aanvragen;

• aanvullend bodemonderzoek;

• terreinverkenning en aanvullende metingen verrichten;

• maken van bestek met tekeningen (conform RAW-systematiek);

• bestekraming;

• aanbesteding en gunning.

B. Bestek woonrijp maken

De technische voorbereiding betreft in hoofdzaak de volgende onderdelen:

• rioolaansluitingen

• aansluiting nutsvoorzieningen;

• verharding;

• openbare verlichting;

• groenvoorziening;

• speelvoorziening;

• bebording;

• wegafzettingen conform CROW publicatie 96b;

• verkeersregelinstallaties;

• voorzieningen ten behoeve van inzameling van (huishoudelijke) afvalstoffen.

De technische voorbereiding bestaat per onderdeel uit de volgende activiteiten:

• gegevens verzamelen en controleren;

• aanvullende metingen verrichten;

• maken van bestek met tekeningen (conform RAW-systematiek);

• bestekraming en inkoopraming beplanting (veelal directieleverantie);

• offerte voor opdrachtgever;

• aanbestedingsprocedure;

• aanbesteding en gunning.

Directievoering

A. Directievoering van het bouwrijp maken bestaat uit de volgende activiteiten:

• controleren van de geleverde materialen op kwaliteit en kwantiteit;

• controleren van de kwaliteit van de werkzaamheden;

• uitzetten bouwblokken en hoofdassen;

• controleren van de resultaten van de werkzaamheden van derden;

• coördinatie van de werkzaamheden met de activiteiten van derden zoals nutsbedrijven;

• administratieve vastlegging van de stand van de werkzaamheden;

• controle van de facturen in relatie tot de geleverde prestatie;

• oplevering;

• vastleggen van de gegevens t.b.v. daadwerkelijke areaaluitbreiding.

B. Directievoering van het woonrijp maken bestaat uit de volgende activiteiten:

• controleren van de geleverde materialen op kwaliteit en kwantiteit;

• controleren van de resultaten van de werkzaamheden van derden;

• opstellen van werkplanning en voortgangscontrole;

• coördinatie van de werkzaamheden met de activiteiten van derden zoals nutsbedrijven;

• administratieve vastlegging van de stand van de werkzaamheden;

• controle van de facturen in relatie tot de geleverde prestatie;

• oplevering;

• vastleggen van de gegevens ten behoeve van daadwerkelijke areaaluitbreiding.

Tekentechnische voorwaarden

Programma

De digitale ondergronden, GBKN, LKI en overige gegevens, bestaande riolering en dergelijke, vormen

de basis voor de verschillende tekeningen. De tekeningen zijn in te delen in 3 categorieën:

• ontwerptekeningen, voorlopige en definitieve ontwerp;

• bestek- en uitvoeringstekeningen;

• revisietekeningen.

Ondergronden

Deze kunnen worden geleverd door de gemeente in het dataformaat voor MicroStation (dgn) en

Autocad (dwg).

Tekeningen

Voor het maken van alle tekeningen geldt het volgende:

• Lever minimaal een maal een set tekeningen op papier ter ondertekening aan op een A-formaat

(A0, A1, A2 enz.) en digitaal.

Ontwerptekeningen

• Geef de belangrijkste berekeningen weer in leesbare tabellen in de toelichting

(basiswaterhuishouding en basisriolering).

• De schaal is afhankelijk van het product en het doel van het product:

• inrichtingsplan 1:500 / 1:200

• detailtekening 1:20 – 1:100

• profielen 1:20-1:100

• Gekleurde tekening, die geschikt is voor de voorlichting aan bewoners of instanties, schaal

afstemmen op doel inspraak- of informatieavond.

Bestek- en aanlegtekeningen

• bouwrijp 1:200 (incl. details en profielen)

• woonrijp 1:200 (incl. details en profielen)

Revisietekeningen en gegevens

• Zie Programma van Eisen Riolering.

Voor vergunning/procedures

• Zie hieraan gestelde eisen van vergunningverlener.

In bijlage 2 is de handleiding digitale uitwisseling tekeningen opgenomen. Deze beschrijft aan welke eisen de digitale tekeningen dienen te voldoen.

Programma van eisen

Inleiding

Om het openbare gebied op een efficiënte manier te kunnen beheren, is aandacht voor beheer tijdens de planvorming van nieuwe projecten essentieel. Dit programma van eisen biedt handvatten voor nieuwe projecten om beheervriendelijk te ontwerpen en te realiseren. Het programma van eisen is opgebouwd rond de verschillende projectfasen in de ruimtelijke planvorming: de definitiefase, ontwerpfase en de voorbereidingsfase.

Het programma van eisen is het belangrijkste onderdeel van de Leidraad Inrichting Openbare Ruimte. Redenen om het programma van eisen op te stellen zijn:

  • -

    Het vastleggen en mobiliseren van eenduidige eisen, kennis en ervaring.

  • -

    Het garanderen van de (toekomstige) kwaliteit van de openbare ruimte.

  • -

    Heldere communicatie met externe partijen.

  • -

    Efficiëntere planvorming wordt mogelijk, doordat standaardoplossingen al beschikbaar zijn, zodat in het ontwerpproces tijd en aandacht kan worden besteed aan bijzondere punten.

Algemene wet- en regelgeving

Naast het programma van eisen kan onder andere de volgende wet- en regelgeving van toepassing zijn:

  • ·

    Europese aanbestedingsrichtlijn voor leveringen, werken en diensten (2004/18/EEG)

  • ·

    Raamwet EEG voorschriften

  • ·

    Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten

  • ·

    Burgerlijk Wetboek

  • ·

    Algemene wet bestuursrecht

  • ·

    Gemeentewet

  • ·

    Boswet

  • ·

    Wet Veiligheidsregio’s

  • ·

    Belemmeringenwet privaatrecht

  • ·

    Flora- en faunawet

  • ·

    Grondwaterwet

  • ·

    Kadasterwet

  • ·

    Monumentenwet

  • ·

    Natuurbeschermingswet

  • ·

    Ontgrondingenwet

  • ·

    Planwet verkeer en vervoer

  • ·

    Politiewet 1993

  • ·

    Telecommunicatiewet

  • ·

    Waterleidingwet

  • ·

    Waterwet 2010

  • ·

    Wegenverkeerswet 1994 c.a.

  • ·

    Wegenwet

  • ·

    Wet bereikbaarheid en mobiliteit

  • ·

    Wet bodembescherming

  • ·

    Warenwet c.a.

  • ·

    Wet milieubeheer

  • ·

    Wet op de waterhuishouding

  • ·

    Qwet algemene bepalingen omgevingsrecht

  • ·

    Bouwbesluit 2012

  • ·

    Regeling archeologische monumentenzorg

  • ·

    Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Onderstaand een overzicht van gemeentelijke wet- en regelgeving, die van toepassing kan zijn:

  • ·

    Afvalstoffenverordening

  • ·

    Algemene Plaatselijke Verordening (APV)

  • ·

    Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuur (AVOI)

  • ·

    Beleidsregels betreffende uitwegen

  • ·

    Bomenverordening

  • ·

    Bouwverordening 2006, 11e en 12e wijziging bouwverordening

  • ·

    Brandbeveiligingsverordening

  • ·

    GRP, convenant afkoppelen

  • ·

    GVVP

  • ·

    Lijst monumentale bomen

  • ·

    Marktverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug

  • ·

    Milieubeleidsplan

  • ·

    Nadere regels betreffende artikel 2 10 lid 2 bouwmaterialen

  • ·

    Nadere regels Marktverordening gemeente Utrechtse Heuvelrug

  • ·

    Nadere regels terrassen niet horeca

  • ·

    Nadere regels winkeluitstallingen

  • ·

    Nota ‘Iedereen doet mee’

  • ·

    Structuurvisie

  • ·

    Waterplan Heuvelrug

  • ·

    GRP, convenant afkoppelen

  • ·

    Archeologische verwachtings- en beleidskaart

  • ·

    Monumentenverordening

  • ·

    Wijzigingsverordeninig Monumentenverordening 2011

  • ·

    Inkoop- en aanbestedingsbeleid

  • ·

    Bodembeheerplan

  • ·

    Geluidsnota

  • ·

    Welstandsnota

Programma van eisen

Het programma van eisen is per inrichtingselement ingedeeld naar projectfase. Bij ieder inrichtingselement is aangegeven welke voorwaarden er aan gesteld worden vanuit de beheeroptiek. Hierbij is onderscheid gemaakt in wettelijke eisen, richtlijnen en aanbevelingen.

W Wettelijke eisen: hiervan kan niet worden afgeweken;

R Richtlijnen: gemeentelijk beleid. Hiervan kan niet worden afgeweken, tenzij het college de afwijking goedkeurt;

A Aanbevelingen: hiervan kan worden afgeweken. De afwijking zal echter goed moeten worden gemotiveerd en de oplossing zal in een hogere kwaliteit moeten resulteren.

Het programma van eisen geldt voor de gehele openbare ruimte in de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Deels zijn de eisen 'hard' (wettelijke eisen en richtlijnen). Deels kunnen de 'eisen' worden gezien als aanbevelingen, waarop uitzonderingen mogelijk zijn, zoals voor dorpskernen, die graag hun eigen identiteit willen behouden. Voor deze uitzonderingen geldt een gebiedsgericht plan, dat gezien kan worden als een nadere uitwerking van dit programma van eisen.

De beheerder toetst inrichtingsplannen en ontwerpen op beleid en beheerbaarheid. Voor de juiste toepassing van dit document dient dan ook rekening te worden gehouden met het feit dat in de tijdslijn van een (ruimtelijk) project de projectfasen elkaar kunnen overlappen. Zo is het denkbaar dat er grondwerken worden uitgevoerd (realisatiefase), terwijl het stedenbouwkundig ontwerp nog moet worden afgerond (ontwerpfase). In dit geval zijn voor de grondwerken al wel de eisen van de realisatiefase van toepassing en voor de ontwerpende partij zijn de eisen van de ontwerpfase van toepassing.

Bij alle bijzondere voorzieningen moet bij het ontwerp een onderhoud en beheerplan opgesteld worden en geaccordeerd worden door beheer.

Algemeen

Definitiefase

Algemeen

1.

Een beheerparagraaf met o.a. de financiële aspecten (gebaseerd op het rekenmodel IBOR) vormt een vast onderdeel van het op te stellen definitiedocument.

R

2.

De bestaande beplanting (met name waardevolle bomen) zoveel mogelijk handhaven.

A

3.

De bestaande bomen in en grenzend aan het plangebied, die gehandhaafd blijven, moeten beschermd worden volgens de instructies op de posten ‘Boombescherming op bouwlocaties’ van Vereniging Stadswerk Nederland (2007).

A

4.

Duidelijk aangeven of en of welk gedeelte van het plangebied openbaar wordt.

A

5.

Een duurzaamheidsparagraaf (zie checklist Duurzaamheid bijlage 3) waarin ook omschreven wordt wat de bijdrage van het project is bij het behalen van klimaatneutraliteit in 2035 en het voldoen aan de criteria voor Duurzaam Terreinbeheer predicaat Goud.

R

Ontwerpfase

Algemeen

1.

Begrenzing van het plangebied duidelijk aangeven en aangeven wat particulier of openbaar terrein wordt.

A

2.

In het stedenbouwkundig plan rekening houden met ruimte voor eventuele infiltratievoorzieningen, oppervlaktewater en afstroming over maaiveld.

R

3.

Fijnstof- en geluidseisen, die zijn gesteld door de overheid, zijn op de gehele openbare ruimte van toepassing: hiervoor wordt verwezen naar de milieudienst Zuidoost-Utrecht.

W

4.

Bij herinrichting of bij een nieuw project de materiaaladviescommissie inlichten.

W

5.

Binnen het plangebied zorgen voor een gesloten grondbalans.

R

6.

Duurzaam Inkopen criteria zijn voor het hele project van toepassing. Dit stelt voorwaarden aan o.a. materiaalgebruik en de uitvoering van het project.

R

Voorbereidingsfase

Algemeen

1.

De grenzen voor het werkplan duidelijk en eenduidig weergeven.

R

2.

Alvorens aan de uitvoering te beginnen de nulsituatie vastleggen.

R

3.

De aannemer is verplicht om een meld-/informatiepunt open te stellen, waar inwoners terecht kunnen voor informatie en meldingen.

R

2.3 Veiligheid

Definitiefase

Brandweer

1.

Woon-, winkel- en industriewijken moeten altijd door tenminste twee onafhankelijke wegen bereikbaar zijn.

R

2.

In verband met de afmetingen van de voertuigen eist de brandweer overal een vrije doorrijbreedte van 4,5 meter en een vrije doorrijhoogte van 4,2 meter.

R

3.

Primaire bluswatervoorziening: 60 m3/h zelfvoedend (=drinkwaterleidingnet of geboorde put met opvoerpomp <elektrisch>)

R

4.

Secundaire bluswatervoorziening: op afstand onderling van ca. 300 meter: 90 m3/h in de vorm van een geboorde put (GP) zonder opvoerpomp, maar in gesloten uitvoering

R

5.

Indien een gebouw > 40 meter van de openbare weg is gelegen, dient in principe zorg te worden gedragen voor een eigen adequate bluswatervoorziening. Afhankelijk van de aard van het gebruik.

R

Hulpdiensten

6.

Bij inbreiding een ontsluiting aan 2 zijden in verband met de bereikbaarheid van hulpdiensten realiseren.

W

Ontwerpfase

Brandweer

1.

De handleiding bluswatervoorziening ‘Algemene Richtlijnen Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening’ is van toepassing op het ontwerp buitenruimte. Deze is op te vragen bij brandweer, afdeling preventie.

W

2.

In overleg met de brandweer bepalen of het wenselijk is een opstelplaats brandweervoertuig van 5 meter breed en 10 meter lang aan te leggen en de ruimte hiervoor in het stedenbouwkundige plan reserveren. Opstelplaats kan alleen bepaald worden op basis van een bouwwerk/gebouw in relatie tot inzetdiepte (hoeveel OP’s) en hoogte gebouw (valschaduw bij instorting). Hierover dient altijd vooroverleg met de brandweer plaats te vinden.

R

3.

Gelet op het risico van een tijdelijke blokkering van een weg moeten gebouwen vanuit twee richtingen te benaderen zijn, tenzij de beschikbare rijbreedte tenminste 5,5 meter is. De vrije doorrijbreedte moet minimaal 3,5 meter zijn.

R

4.

Woon-, winkelgebieden en bedrijventerreinen moeten altijd door tenminste twee onafhankelijke ontsluitingswegen bereikbaar zijn.

R

5.

In verband met de afmetingen van de voertuigen eist de brandweer overal een vrije doorrijbreedte van 4,5 meter en een vrije doorrijhoogte van 4,2 meter.

R

6.

Het ontwerp dient afgestemd te zijn op bereikbaarheid door hulpdiensten en huisvuilinzameling. Dit dient aangetoond te worden met een rijcurve-programma.

R

7.

De afstand tussen de opstelplaats van een blusvoertuig op de openbare weg en een woonhuis mag niet meer bedragen dan 40 meter, voor een woongebouw mag deze afstand niet meer bedragen dan 15 meter. Voor de overige bouwwerken geldt een afstand van 10 meter.

W

Voorbereidingsfase

Brandweer

1.

Bruggen in aanrijroutes dienen geschikt te zijn voor voertuigen met een asbelasting van minimaal 12 ton voor redvoertuigen en 8 ton voor blusvoertuigen.

W

2.

In een door middel van breek- of klappalen afsluitbare straat maatregelen treffen om te voorkomen dat deze voorzieningen kunnen worden geblokkeerd. Eventuele slotvoorzieningen op de palen zullen alleen in overleg met de brandweer en andere hulpdiensten mogen worden geplaatst.

R

Verontreinigde stoffen

3.

Bij het gebruik van verontreinigde stoffen duidelijk aangeven, hoe er met deze stoffen dient te worden omgegaan.

W

ARBO

4.

De ARBO-regelgeving is van toepassing op alle bouwstoffen.

W

5.

Bij toe te passen bouwstoffen rekening houden met afmetingen en gewicht van het materiaal in verband met ARBO-regelgeving.

W

2.4 Toegankelijkheid en bereikbaarheid

Definitiefase

Toegankelijkheid/bereikbaarheid

1.

Beleidsnota voor mensen met een beperking ‘Iedereen doet mee’ is van toepassing.

A

2.

Bij projecten, die betrekking hebben op de openbare ruimte in (winkel)centra, rond maatschappelijke voorzieningen, ABRI’s stationsgebieden e.d., dient vooraf overleg plaats te vinden met het Platform voor Mensen met een Functiebeperking Utrechtse Heuvelrug (PMF).

A

3.

Voor de toegankelijkheid van wijken zijn de categoriseringsvoorschriften uit het GVVP (bijlage 5) van toepassing, op basis hiervan wordt bepaald welke inrichting wordt aangebracht.

R

Ontwerpfase

Toegankelijkheid/bereikbaarheid

1.

Het ontwerp moet voldoen aan de eisen van en worden getoetst door het PMF.

A

2.

Bij het ontwerp rekening houden met de bereikbaarheid van de voorzieningen voor brandweer, hulpvoertuigen en vrachtwagens.

A

3.

Bij het ontwerp rekening houden met de bereikbaarheid van de voorzieningen voor beheer en onderhoud.

A

Voorbereidingsfase

Toegankelijkheid/bereikbaarheid

1.

Tijdens de uitvoering van een project moeten de openbare voorzieningen zo veel mogelijk toegankelijk en bereikbaar blijven.

A

2.

Het afsluiten van wegen op het hoofdwegennet alleen buiten de spitstijden (6.00-9.00 en 15.00-19.00 uur).

A

3.

Afsluitingen voor fietsers en voetgangers bij voorkeur niet toepassen, bij noodzaak alleen in overleg met cluster Mobiliteit en Milieu.

A

4.

Het werkterrein dient conform publicatie 96B van het CROW te worden afgesloten.

R

5.

Bij afsluitingen van wegen van wijkontsluitingsniveau of hoger voor gemotoriseerd verkeer dienen voorkondigingsborden minimaal een week voorafgaand aan de afsluiting worden geplaatst, op het laatste keuzemoment van minimaal wijkontsluitingsniveau.

R

6.

Omleidingen alleen toepassen bij afsluitingen op hoofdwegennet (stroom-, gebiedsontsluitings- en wijkontsluitingswegen). De omleidingen bij voorkeur ook over wegen van dergelijk niveau toepassen.

A

7.

Afsluitingen van zijwegen alleen toepassen vanaf Hoofdwegennet.

A

8.

Alle bebordingsplannen ter toetsing aanbieden aan cluster Mobiliteit en Milieu.

A

2.5 Archeologie

Initiatiefase

Archeologie

1.

Archeologisch (voor)onderzoek ten behoeve van haalbaarheidsstudie waarbij advies wordt gevraagd aan het cluster Natuur, Landschap, Cultuurhistorie en Archeologie.

R

Definitiefase

Archeologie

1.

Indien er sprake is van archeologisch waardevolle elementen de mogelijkheden voor inpassing verkennen en ter toetsing voorleggen aan cluster Natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie en subcluster Stedenbouw.

R

2.

Indien inpassing niet tot de mogelijkheden behoort, het college (via cluster Natuur, landschap cultuurhistorie en archeologie) een besluit laten nemen inzake archeologisch vervolgtraject (selectiebesluit).

R

Ontwerpfase

Archeologie

1.

Als er sprake is van archeologisch waardevolle elementen deze indien noodzakelijk inpasssen of opgraven.

R

2.

Indien inpassing niet tot de mogelijkheden behoort, het college (via cluster Natuur, landschap cultuurhistorie en archeologie) een besluit laten nemen inzake archeologisch vervolgtraject (selectiebesluit).

R

Voorbereidingsfase

Archeologie

1.

Indien noodzakelijk archeologisch onderzoek uitvoeren en ter controle voorleggen aan cluster Natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie.

R

2.6 Grondwerken

Definitiefase

Grondwerk

1.

Uitvoering grondwerken volgens de Wet bodembescherming en het gemeentelijk Bodembeheerplan.

W

2.

Onderzoek ligging kabels en leidingen (KLIC-melding) bij elke graafwerkzaamheid.

W

3.

Onderzoek ligging boomwortels.

R

4.

Uitvoering milieutechnisch onderzoek.

R

5.

Uitvoering archeologisch onderzoek.

R

Ontwerpfase

Grondverzet

1.

Uitvoering grondwerken volgens de Wet Bodembescherming

W

2.

Indien uit het rapport blijkt dat er zettingen zullen optreden, dient voorafgaand aan de bestekfase, met de afdeling Openbare Ruimte overleg te worden gevoerd over de toelaatbare restant zetting, welke na de oplevering van de openbare infrastructuur nog zal optreden.

A

Grondwateronttrekking

3.

Bij (tijdelijke) grondwateronttrekking wordt, afhankelijk van de situatie, bezien of de initiatiefnemer moet aantonen dat de voorgenomen onttrekking op een milieutechnisch aanvaardbare wijze kan geschieden en of schade kan ontstaan aan de fundering van belendende panden, kunstwerken, verhardingen en/of bomen. De staat van de roerende of onroerende zaken in de nabijheid van een object zorgvuldig laten inspecteren door een daartoe gespecialiseerd bedrijf en deze gegevens laten vastleggen in een rapport.

R

4.

Voor onttrekkingen die langer duren dan 4 maanden of meer bedragen dan 30.000 m3 moet een vergunning worden aangevraagd bij de provincie Utrecht. In de nieuwe Waterwet krijgen ook de Waterschappen hierin een rol.

W

Voorbereidingsfase

Grondverzet

1.

Uitvoering grondwerken volgens de Wet bodembescherming en het Bodembeheerplan.

W

2.

Vanuit het ecologische belang streven naar een gesloten grondbalans en selectief ophogen.

R

3.

In het kader van het Besluit Bodemkwaliteit het toepassen van (licht) verontreinigde grond en steenachtige bouwstoffen melden bij het bevoegd gezag.

W

Technische bepalingen

4.

Voor het leveren van schone grond is vereist dat het grondtransport wordt voorafgegaan door het aanleveren van een erkende kwaliteitsverklaring conform het Besluit Bodemkwaliteit.

W

5.

Bij het toepassen van licht verontreinigde grond dient een melding, in het kader van de provinciale milieuverordening (PMV) te worden gericht aan de gemeente Utrechtse Heuvelrug.

W

6.

Ten behoeve van het ophogen van bouwterreinen, dient door een onafhankelijk bureau een grondmechanisch en/of geohydrologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Aan de hand van het bijbehorende laboratoriumonderzoek een geotechnisch advies uitbrengen betreffende de inklinking/stabiliteit van de ondergrond en daarbij nagaan of er verstoringen in de ondergrond op kunnen treden buiten het plangebied.

R

7.

Indien na oplevering restantafzettingen optreden welke de overeengekomen waarde overschrijden, is de initiatiefnemer aansprakelijk voor alle schade en kosten als gevolg van nazetting. Dit geldt zowel voor schade binnen als buiten het plangebied aan de openbare infrastructuur, als voor eigendommen van derden.

R

8.

Binnen de kroonprojectie van bomen dienen graafwerkzaamheden handmatig te gebeuren. Tenzij middels proefsleuven kan worden vastgesteld dat het machinaal kan.

A

Grondwateronttrekking

9.

Grondwateronttrekking melden bij de provincie Utrecht of zonodig een vergunning aanvragen.

W

10.

Grondwateronttrekking bij bomen in overleg met cluster Groenbeheer en Advies.

A

Verstuiven van zand en grond

11.

Bij grondwerk ten behoeve van de realisatie van werken voorkomen dat zand en/of stof kan verstuiven.

R

Baggerspecie

12.

Bij dempen of uitdiepen van sloten vrijkomende baggerspecie behandelen conform het Besluit Bodemkwaliteit.

W

13.

Bij dempen van sloten/watergangen alle baggerspecie verwijderen.

A

2.7 Groenvoorzieningen

Definitiefase

Groen

1.

Toe te passen groen met overeenstemmen met de in de gemeente gebruikte beheergroepen en beheermethoden overeenkomstig de beheertypenlijst en de beheerplannen.

R

2.

Bestaand snippergroen mag, tenzij daar vanuit stedenbouwkundige overwegingen bezwaren tegen bestaan, worden verkocht als er geen kabels en leidingen in de grond zijn aangebracht. Dergelijke verzoeken worden via het cluster VGP voorgelegd voor stedenbouwkundig advies.

R

3.

Bij inkoop van plantmateriaal dient tenminste 75% van het budget voor plantmateriaal te worden besteed aan plantmateriaal geproduceerd volgens de gewasbeschermings- en bemestingseisen uit het certificatieschema Milieukeur Plantaardige Producten uit de open teelt of de eisen van EKO (certificatieschema barometer duurzaam terreinbeheer, criteria Goud).

R

4.

Voor de inkoop van hout, gebruikt voor boompalen, beschoeiingen en afrasteringen (inclusief hout in de grond) gelden de volgende criteria:

·Chemische verduurzaming is niet toegestaan. Dat geldt onder andere voor verduurzaming met op koperverbindingen gebaseerde methodieken.

·Let op: het is wettelijk verboden met arseenverbindingen behandeld hout in Nederland in te voeren, in Nederland toe te passen, aan een ander ter beschikking te stellen voor toepassing in Nederland of voor handelsdoeleinden voor de Nederlandse markt voorhanden te hebben.

·Het hout moet een certificaat hebben dat voldoet aan de criteria van het Timber Procurement Assessment System (TPAS) van VROM. (op de website www.smk.nl staat vermeld welke certificatiesystemen momenteel zijn goedgekeurd).

Uit certificatieschema barometer duurzaam terreinbeheer, criteria Goud

R

5.

Voor de inkoop van boompalen en afrasteringen waarvan meer dan 5% van de massa van het eindproduct uit kunststoffen bestaat, moet van de totale hoeveelheid kunststoffen tenminste 90% (gewichtsprocenten binnen een product) gerecycled materiaal zijn (certificatieschema barometer duurzaam terreinbeheer, criteria Goud).

R

Bomen

6.

Inventarisatie van de bomen binnen en langs het werkgebied uitvoeren. Hierbij wordt van iedere aanwezige boom tot welk beheertype hij behoort, wat de leeftijd, soort en diameter, vitaliteit levensverwachting nu en levensverwachting na uitvoering beoogde werkzaamheden is.

R

Bos- en natuurterrein

7.

Inventarisatie van de aanwezige natuurwaarden. Het resultaat hiervan is een overzicht van: voorkomende plant- en diersoorten, ecotopen en natuurdoeltypen, eindbeeld en waardering van voorkomende soorten en structuren.

R

8.

Vaststellen van gewenste natuurdoeltypen. Het resultaat hiervan is een overzicht van doelsoorten (planten en dieren), te realiseren ecotopen en natuurdoeltypen, te realiseren eindbeeld met beheermaatregelen.

R

Ontwerpfase

Groen

1.

Op de ontwerptekeningen moet een dwarsdoorsnede van de groeiplaats worden aangegeven.

R

2.

Bij aanleg van groen rekening houden met de bereikbaarheid en onderhoudbaarheid.

R

3.

Het door de ontwerper bedoelde eindbeeld moet bij de beheerder bekend zijn.

A

4.

Een duidelijke scheiding realiseren tussen openbaar en particulier eigendom.

R

5.

Een groenstructuureffectanalyse opstellen, waarin zowel bomen als overig groen aan de orde komen.

R

6.

Maak de inrichting van groenstroken zo dat doorsteken (de vorming van zogenaamde olifantenpaadjes) wordt voorkomen.

A

7.

Bij het ontwerp rekening houden met maatvoering, vormgeving en indeling van de openbare ruimte om efficiënt beheer en onderhoud te garanderen.

A

8.

Uitgaan van omstandigheden in een volgroeide situatie, een en ander in overleg met het cluster Groenbeheer en Advies.

A

9.

Toe te passen plantmateriaal c.q. zaaimateriaal moet voldoen aan eisen voortvloeiende uit de ter plaatst aanwezige biotische en abiotische omstandigheden.

A

10.

Bij het ontwerp het gewenste beplantingstype, zaadmengsel en beheertype en eindbeeld aangeven.

A

11.

Vanuit ecologisch oogpunt streven naar aansluiting bij de natuurlijke ondergrond, het respecteren van bestaande natuurwaarden en ecologische functies. In het profiel rekening houden met regenwaterinflatie en –afvoer en het beperken van het niet doorlaatbare verhard oppervlak.

A

12.

Bij de soortkeuze rekening houden met beheerbaarheid, duurzaamheid, milieu en ecologie.

A

13.

In principe ernaar streven om geen plantvakken kleiner dan 5 m2 te realiseren (‘snippergroen’). Vanuit ruimtelijk stedenbouwkundig oogpunt kan het in sommige situaties toch wenselijk zijn om kleine plantvakken in te brengen. Het nadrukkelijke streven is er echter op gericht om dit te voorkomen.

R

Bomen

14.

Voor onderbouwing van de hieronder weergegeven eisen en termen wordt verwezen naar het Stadsbomenvademecum, delen 1 t/m 4 (IPC groene ruimte, laatste druk).

R

15.

Boom Effect Analyse (model Bomenstichting) uitvoeren.

R

16.

Bomen op tekening weergeven met uiteindelijke kroondiameter na 30 jaar.

R

17.

Als de minimale eisen (zie Stadsbomenvademecum) van de bewortelbare ruimte niet gehaald kunnen worden, dient overleg met cluster Groenbeheer en Advies plaats te vinden.

A

18.

Bij grondwaterstand GHG <50 cm onder maaiveld, bomen niet aanplanten in verharding.

A

19.

Bij het plaatsen van bomen langs wegen, een uitwijkmogelijkheid van minimaal 1 meter ten opzichte van stam in acht houden voor het verkeer.

A

20.

Bomen zo min mogelijk in de verharding plaatsen.

R

21.

Boomsoorten die wortelopdruk veroorzaken, niet in of nabij verhardingen toepassen.

A

22.

Geen bomen projecteren boven riolering, kabels en leidingen, een en ander afhankelijk van de grootte.

A

23.

De afstand bomen – lichtmasten dient minimaal 5 meter te bedragen.

A

24.

Bij bomen met een eenzijdige mechanische belasting is de ontwikkeling van stabiliteitswortels leiden bij bepalen van de boomspiegel.

A

25.

Bij het planten van bomen op vandalisme gevoelige plaatsen (bijv. nabij speelterreinen of winkelcentra) uitgaan van exemplaren die een stamomvang hebben van minimaal 16 – 18 cm op 1 meter hoogte. Op overige locaties moeten bomen een stamomvang van minimaal 12 – 14 cm hebben om 1 meter hoogte.

A

26.

Bij het planten of vervangen van een boom rekening houden met de volgende onderlinge (h.o.h.) afstand: bomen van de 1e grootte minimaal 15 meter, bomen van de 2e grootte minimaal 10 meter, bomen van de 3e grootte minimaal 5 meter. NB: Rekening houden met parkeervakverdeling.

A

27.

Tussen boom en dichtstbijzijnd obstakel dienen de volgende afstanden in acht te worden genomen: bomen van de 1e grootte minimaal 7 meter, bomen van de 2e grootte minimaal 5 meter, bomen van de 3e grootte minimaal 3 meter.

A

28.

Tussen bomen en ondergrondse infrastructuur bij het aanbrengen van een nieuw of vervangende beplanting, de volgende afstanden hanteren tussen hart van de boom en de kabel/leidingenstrook: bomen van de 1e grootte minimaal 3 meter bij gebruik van mantelbuizen minimaal 1.75 meter, bomen van de 2e grootte minimaal 2.5 meter bij gebruik mantelbuizen minimaal 1.25 meter en bomen van de 3e grootte minimaal 2 meter bij gebruik mantelbuizen minimaal 1 meter. Bij infiltratie voorzieningen wortelscherm plaatsen.

R

29.

Bomen in wegen en parkeerstroken projecteren met toepassing van verhoogd aangebrachte trottoirbanden. De afstand tussen boom en trottoirband bedraagt minimaal 0.65 meter.

A

30.

De kroonprojectie van de te handhaven bomen dient te worden ingemeten en aangegeven op tekening.

A

31.

Bij het bepalen van de te planten boomsoorten rekening houden met de eisen zoals omschreven in het ‘Stadsbomenvademecum’ en de beheerplannen.

A

32.

Geen vruchtdragende bomen toepassen in woonwijken.

A

33.

Geen monoculturen aan planten. Gebruik meerdere soorten in een straat/wijk.

A

34.

Bessenbomen en bomen die luisgevoelig zijn zo min mogelijk bij parkeervakken plaatsen.

A

35.

In de regel geldt: alleen bomen aanbrengen die thuis horen op de Utrechtse Heuvelrug, op bijzondere locaties kunnen eventueel exotische soorten worden toegepast.

R

Bosplantsoen

36.

Toe te passen groen moet overeenstemmen met de voorgestelde beheergroepen en beheermethoden overeenkomstig de beheerplannen.

R

37.

Het eindbeeld moet bij het cluster Groenbeheer en Advies bekend zijn. In het ontwerpstadium moet het eindbeeld bepaald worden, aan de hand waarvan beheermaatregelen kunnen worden opgesteld.

R

38.

Rekening houden met verkeersveiligheid (uitzichthoeken) en sociale veiligheid (zicht vanuit huis op openbare ruimte, zicht op doorgaande fietsroutes). (Zie ASVV 2004)

R

39.

Tussen verharding en plantsoenvakken bij voorkeur een kantopsluiting (verhoogde band) aanbrengen.

A

40.

In principe streven naar plantvakkan van minimaal 10 meter breed met een minimum oppervlak van 200 m2. Waar dat vanuit ruimtelijk stedenbouwkundig oogpunt wenselijk is, kunnen in nadere afweging met beheersaspecten, kleinere vakken worden overwogen.

A

41.

De maximumhoogte van beplanting bij uitzichthoeken is 0.75 meter.

A

42.

Plantvakken moeten 3 jaar na aanplant gesloten zijn.

A

43.

Langs wegen en fietspaden soorten toepassen die bestand zijn tegen strooizout.

A

44.

Langs fietspaden geen gedoornde struiken toepassen.

A

Heesters, bodembedekkende heesters en hagen

45.

In principe streven naar plantvakken van minimaal 2 meter breed met een minimale lengte van 10 meter. Waar dat vanuit ruimtelijk stedenbouwkundig oogpunt wenselijk is, kunnen in nadere afweging met beheersaspecten, kleinere vakken worden overwogen.

A

46.

Bodembedekkende heesters: minimale vakbreedte 2 meter, minimale lengte 3 meter, het assortiment moet goede bodembedekkende eigenschappen hebben. Waar dat vanuit ruimtelijk stedenbouwkundig oogpunt wenselijk is, kunnen in nadere afweging met beheersaspecten, kleinere vakken worden overwogen.

A

47.

Solitaire heesters moeten minimaal 2.5 meter uit de rand worden aangeplant.

A

48.

De minimale plantafstand van heesters tot aan het naast gelegen voet- of fietspad bedraagt 1 meter voor grove heesters en 0.6 meter voor bodembedekkende heesters.

A

49.

Bij plantvakken van minder dan 2 meter breedte mag de heesterbeplanting niet hoger worden dan 0.8 meter.

A

50.

Lengtehagen hebben een minimale lengte van 5 meter.

A

51.

Blokhagen zijn minimaal 1.50 meter breed met een minimum oppervlak van 6 m2.

A

52.

Plantvakken moeten 3 jaar na aanplant gesloten zijn.

A

Rozen, vaste planten en plantenbakken

53.

Struikrozen alleen toepassen in cultuurhistorisch waardevolle gebieden waar moderne parkrozen storend zijn in het beeld.

R

54.

Struikrozen minimale vakbreedte bedraagt 2 meter, minimale oppervlakte 10 m2.

A

55.

Plantvakken moeten 3 jaar na aanplant gesloten zijn.

A

Gazon

56.

Het toe te passen gazon moet overeenkomstig de beheerplannen zijn.

R

57.

De minimale breedte van een grasstrook is 2 meter vanaf de opsluitband met hoogte verschil. Bij een opsluitband zonder hoogteverschil is de minimale breedte 1 meter.

A

58.

Het toegangspad tot gazon is minimaal 2 meter breed. Gras dat minder dan 10 x per jaar gemaaid wordt heeft een toegangspad van minimaal 3 meter.

A

59.

De maximale helling bedraagt 1:3.

A

60.

Bermen/hooiland: aanleggen met een minimale breedte van 2 meter.

A

61.

Houd er in ontwerp rekening mee dat langs een vak met ruig gras, grenzend aan een voet/fietspad, minimaal 1 meter als gazon gemaaid dient te worden.

A

62.

Grenzen met verhardingen moeten worden voorzien van een betonnen opsluitrand, al dan niet zichtbaar.

A

63.

Grasstroken zodanig inrichten dat deze niet als parkeerplaatsen kunnen worden gebruikt.

A

Bermen

64.

Graszaadmengsel afstemmen op lokale bodem- en groeiplaatsomstandigheden.

A

65.

Zorgdragen voor voldoende afwatering.

A

Bos- en natuurterrein

66.

Soorten en opbouw van beplanting overeenkomstig het gewenst natuurdoeltype.

R

67.

Plantmateriaal: zoveel mogelijk gebruik maken van autochtone herkomst. Aanplant in de vorm van 2/3 jarig bosplantsoen en veren. Plantverband 1.50 bij 1.50 meter in nieuwe situaties. Afstand vanaf de rand 1.50 meter.

A

68.

Nieuwe groenelementen laten aansluiten bij bestaande structuren.

A

69.

Het eindbeeld moet bij de beheerder bekend zijn. In het ontwerpstadium moet het eindbeeld bepaald worden, aan de hand waarvan beheermaatregelen kunnen worden opgesteld.

A

Voorbereidingsfase

Groen

1.

Rekening houdend met de bereikbaarheid en onderhoudbaarheid (materieel afhankelijk van de werkzaamheden).

A

2.

Bij inboet plantvakken vooraf het cluster Groenbeheer en Advies raadplegen.

A

3.

Bij het realiseren van plantvakken vooraf de grond doorspitten in verband met het doorbreken van de waterdoorlatende laag.

A

4.

Alle plant- en grasvakken na aanplant en inzaaien afzetten met paaltjes en glad draad.

A

5.

Bij oplevering na 3 jaar nazorg, dienen de paaltjes met glad draad te zijn verwijderd.

A

6.

Beplantingsvakken hebben een teeltlaag van minimaal 80 cm.

A

7.

Beplantingsvakken hebben een humuspercentage van meer dan 3%.

A

8.

Groenvakken worden voor het planten en zaaien gespit tot een minimale diepte van 40 cm, tenzij boomwortels hierdoor te veel beschadigen.

A

Bomen

9.

Bij het afsterven van een boom eerst de oorzaak onderzoeken voordat deze wordt vervangen.

A

10.

Op bouwlocaties rekening houden met bescherming van bestaande bomen. Van toepassing is de Stadswerk bomenposter. In het bestek duidelijk aangeven op welke wijze er bij welke bomen (desnoods gespecificeerd per boom) moet of mag worden gewerkt.

A

11.

Groeiplaatsinrichting uitvoeren conform Stadsbomenvademecum deel 2.

R

12.

Bij nieuw aan te planten bomen een gescheiden beluchtings- en watergeefsysteem aanbrengen.

A

13.

Bomen vastzetten op circa 1/3 van de boomlengte met minimaal 2 palen; boompaallengte hierop afstemmen.

A

14.

Maatregelen ter voorkoming van wortelopdruk in bestek opnemen conform Stadsbomenvademecum.

R

15.

Boomspiegels in verhardingen afmeting minimaal 1.20 meter bij 1.20 meter

A

16.

Bomengrond aanbrengen in nieuw te maken bomengaten.

A

17.

Bij bomen in verharding deeproot toepassen.

R

18.

Beluchtingsysteem met lavaliet toepassen in klei en zeer slecht doorlatende grond

A

19.

De kroonprojectie moet voorzien zijn van permeabele ondergrond.

A

Bosplantsoen

20.

Tussen verharding en plantsoenvakken bij voorkeur een kantopsluiting (verhoogde band) aanbrengen.

A

21.

Randen voorzien van een laag schrale grond van minstens 20 cm dik.

A

Heesters

22.

Plantvak moet na 3 jaar gesloten zijn.

A

Gazon

23.

Grenzen met verhardingen voorzien van betonnen opsluitband al dan niet zichtbaar.

A

Bos en natuurterrein

24.

Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient te worden voldaan aan de vigerende wetgeving op het gebied van flora, fauna en gebiedsbescherming.

W

25.

Bodemverrijking moet worden voorkomen.

A

26.

Maatregelen nemen ter voorkoming van bodemstructuurvernietiging (rijplaten, tijdelijke zandbanen aanleggen, etc.).

A

Oplevering en evaluatiefase

Bomen

1.

Voorafgaand aan de oplevering moeten de in de verschillende fasen gevraagde boomeffectanalyses, gecombineerd moet een opleveringsrapportage, opgesteld door een door de gemeente aan te wijzen inspectiebureau bij de afdeling Openbare Ruimte, cluster Groenbeheer en Advies, worden aangeleverd.

A

2.

Nazorg en inboetgarantie gedurende 3 jaar na aanplant (onkruid beheersen, snoeien, zwerfvuil verwijderen, maaien, graskanten knippen, water geven, e.d.).

A

3.

Gedurende de nazorgperiode dienen de vakken schoon, vitaal en gesloten te zijn.

A

2.8 Verhardingen

Definitiefase

Wegen

1.

Van toepassing zijn de navolgende verordeningen en publicaties: vigerende bestemmingsplannen, hoofdroutekaart hulpdiensten/openbaar vervoer, CROW publicatie 29: Erven, oktober 1989, CROW publicatie 110: Aanbevelingen verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom (ASVV), versie april 2004, CROW publicatie 119: Ontwerpvoorbeelden onkruidwerende verhardingen, november 1997, maten voor de bus, uitgave VSN-groep, december 1995.

R

2.

Voor verkeer en vervoer is het GVVP 2010 van toepassing.

R

3.

Voor het al dan niet toe moeten passen van geluidsstil asfalt is de Geluidsnota van toepassing.

R

4.

Tenminste 10% van het budget voor de inkoop van tegels, stoepranden en betonstenen dient besteed te zijn aan materialen, die geproduceerd zijn volgens de eisen van Milieukeur voor betonproducten of een gelijkwaardig certificatiesysteem. Het volstaat om via een overall berekening op basis van de totale oppervlakte die wordt (her)ingericht aan te tonen dat men aan deze 10%-norm voldoet (certificatieschema barometer duurzaam terreinbeheer, criteria Goud).

R

Ontwerpfase

Wegen

1.

Bij het gebruik van exceptioneel transport geldt de regelgeving van de RDW. Ontheffing voor exceptioneel transport is aan te vragen bij het RDW.

W

2.

Ontwerp laten toetsen door het Platform Mensen met een Functiebeperking Utrechtse Heuvelrug (PMF) (ASVV richtlijnen gebruiken)

R

3.

Bij het ontwerp rekening houden met het maatgevende voertuig, gebaseerd op de categorisering van de weg.

R

4.

Ontwerp aantoonbaar toetsen door Rijcurve of soortgelijk programmatuur.

R

5.

Obstakelvrije ruimte van minimaal 1 meter langs wegen en fietspaden.

A

6.

Op basis van de wegcategorisering wordt bepaald welk verhardingstype van toepassing is. Dit vormt de basis waarop op uitzonderingssituaties kan worden afgeweken. In bijlage 6 zijn de richtlijnen weergegeven.

R

7.

Het materiaal moet bewezen duurzaam (qua levensduur en invloed op milieu) zijn.

R

8.

Materiaalkeuze moet afgestemd zijn op het machinaal straten, geen tegels toepassen die niet vacuüm gezogen kunnen worden.

R

9.

In geval van infiltratie van afstromend hemelwater van parkeerplaatsen en drukke wegen zuiverende voorziening toepassen.

R

10.

Niet gelijkwaardige kruispunten komen naar voren uit een verschillende categorie weg uit het GVVP. Dergelijke kruispunten uitvoeren met een inritconstructie. Deze werkt als snelheidsremmer en eveneens als voorrangsmaatregel.

R

Asfalt

11.

Op basis van de wegcategorisering wordt bepaald welk verhardingstype van toepassing is. Dit vormt de basis waarop op uitzonderingssituaties kan worden afgeweken. In bijlage 5 zijn de richtlijnen weergegeven.

R

Halfverharding

12.

Bij voorkeur geen halfverharding toepassen bij wegen.

A

13.

Halfverharding met bindmiddel in boomrijk gebied mag niet worden toegepast.

R

Parkeren

14.

De parkeernorm uit het GVVP is van toepassing (Bijlage 5).

R

15.

Maatvoering van parkeervoorzieningen dienen te voldoen aan de richtlijnen uit het ASVV 2004.

R

16.

‘Binnenparkeren’ tussen gebouwen is niet gewenst in verband met gebrek aan sociale controle.

A

17.

De parkeerplaatsen zo dimensioneren, dat alle hoeken bereikbaar zijn voor de onkruidbestrijding (heetwater machine).

R

18.

Geen zogenoemde ‘varkensruggen’ toepassen bij de realisatie van parkeerplaatsen.

A

19.

Parkeervakken in zwarte elementen uitvoeren met standaard een p-tegel in het midden en markeren met licht afwijkende verharding.

R

20.

Parkeren concentreren op parkeerterreinen, bij voorkeur minimaal straatparkeren toepassen.

A

Afwatering

21.

Bij voorkeur geen lijngoten toepassen.

A

22.

Goten moeten bereikbaar zijn om schoon te kunnen maken.

A

23.

Goten in het midden van de straat zijn ongewenst.

A

24.

Berging op straat mogelijk maken

A

Fietspaden

25.

De richtlijnen van de CROW en de ASVV 2004 zijn van toepassing.

R

26.

Ontwerp laten toetsen door Fietsersbond, afdeling Utrechtse Heuvelrug.

A

27.

Langs aanliggende fietspaden en fiets(suggestie)stroken geen goottegels toepassen. Goottegels e.d. bij oversteekplaatsen minimaliseren, bij voorkeur verharding van het fietspad door laten lopen over zijweg (dus zonder verhardingsovergangen)

R

28.

De minimale breedte van een éénrichting te berijden fietspad bedraagt 2 meter.

R

29.

Fietspaden moeten bereikbaar zijn voor gladheidbestrijdingsvoertuigen.

R

30.

Fietspaden dienen bij voorkeur te worden uitgevoerd in asfalt.

A

31.

Voor de herkenbaarheid aanliggende fietspaden uitvoeren in rode markering.

R

Voetgangersgebieden

32.

In het GVVP staan criteria beschreven waarbinnen oversteekvoorzieningen worden gerealiseerd. Voor de eventuele realisatie hiervan gelden de richtlijnen zoals beschreven staan in het ASVV 2004.

W

33.

Waar mogelijk voetgangersoversteekplaatsen combineren met realisatie van snelheidremmende voorzieningen.

A

34.

Voor de toepassing van trottoirs gelden de voorwaarden uit het GVVP en het ASVV 2004.

W

35.

Voor voetgangersgebieden gelden criteria voor beloopbaarheid en hellingen. Uitgangspunt is het toepassen van inritconstructies zodat een vlak looppad ontstaat zonder hoogtewisselingen. Helling bij voorkeur minimaal toepassen.

 

36.

Criteria voor mindervaliden hanteren (invalidenopritten en routes voor visueel gehandicapten etc.) zoals beschreven in het ASVV 2004.

 

Snelheidremmende maatregelen

37.

De richtlijnen van de ASVV zijn van toepassing. Zie ook bijlage 5 voor voorschriften per wegcategorie volgens het GVVP.

R

38.

Geen drempels toepassen, alles plateaus. Rekening houden met waterafvoer over straat.

R

39.

30 km/u wegen de plateaus uitvoeren in elementverharding.

R

40.

60 km/u wegen de plateaus uitvoeren in asfaltverharding.

R

Wegbelijning

41.

De richtlijnen van de CROW publicatie Wegmarkeringen zijn van toepassing.

R

42.

Thermoplast toepassen op asfalt.

R

Achterpaden

43.

Bij gemeentelijke achterpaden zorgen voor adequate afwatering en een minimale breedte van 2 meter in de steeg.

R

 

Voorbereidingsfase

Wegen

1.

Bij het uitvoeren van projecten waarbij zwaar materieel wordt gebruikt, een nulsituatie van het werk opnemen. Het eventueel terugbrengen in de oorspronkelijke situatie komt voor

rekening van de (onder)aannemer(s).

R

2.

Bij tijdelijke inrichting van een bouwweg gebruik maken van bedrijfsvloerplaten.

A

3.

Bij het uitvoeren van projecten met zwaar materieel over bestaande voet- en fietspaden, moeten rijplaten over de bestaande verharding worden gelegd.

R

Bermverharding

4.

Waar bermverharding wordt toegepast moet dit zijn van: grasbetonblokken dik minimaal 12 cm, kunststofblokken in zettinggevoelige ondergrond, bermverbandblokken breed 80 cm langs wegen.

A

Wegbelijning

5.

In overleg met de beheercluster Civielbeheer en Advies van afdeling Openbare Ruimte

R

Algemeen

6.

Revisietekeningen digitaal overhandigen volgens door het cluster Geo-informatie, afdeling Service Centrum vastgestelde procedure.

R

2.9 Water en oevers

Definitiefase

Watergangen

1.

Raadpleeg voor alle activiteiten betreffende watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken en grondwateronttrekkingen de Keur van het Waterschap.

W

Ontwerpfase

Watergangen

1.

Bij het aanleggen van oevers rekening houden met de veiligheid van kleine kinderen in overleg met het cluster Civielbeheer en Advies. Waar mogelijk natuurvriendelijke oevers aanleggen.

R

2.

In wateroverlastgebieden worden kelders afgeraden.

A

3.

In het kader van het visstandbeheer is het wenselijk ten behoeve van overwinteringsplaatsen voor vis om diepe plekken (ca. 1.8 meter) te realiseren indien de ruimte daarvoor beschikbaar is.

A

4.

Bluswaterwinplaatsen moeten bereikbaar zijn vanaf de openbare weg via een rijloper van minimaal 4 meter breed. De horizontale afstand tussen de opstelplaats van een blusvoertuig en de bluswaterwinplaats (geen brandkraan) mag niet meer dan 5 meter bedragen. De totale afstand mag niet meer dan 8 meter bedragen.

W

5.

In wateroverlastgebieden moeten de woning minimaal 30 cm boven de aanliggende bestrating worden aangelegd.

R

6.

Vijvers, sloten, wadi’s en greppels zodanig dimensioneren dat deze bereikbaar zijn voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden.

R

Beschoeiing

7.

De beschoeiing dient met machines bereikbaar te zijn.

A

8.

Waar mogelijk milieuvriendelijke materialen toepassen, zoals milieuvriendelijk verduurdzaamd hout voorzien van een FSC-keurmerk toepassen.

R

9.

Voor de inkoop van hout, gebruikt voor boompalen, beschoeiingen en afrasteringen (inclusief hout in de grond) gelden de volgende criteria:

·Chemische verduurzaming is niet toegestaan. Dat geldt onder andere voor verduurzaming met op koperverbindingen gebaseerde methodieken.

·Let op: het is wettelijk verboden met arseenverbindingen behandeld hout in Nederland in te voeren, in Nederland toe te passen, aan een ander ter beschikking te stellen voor toepassing in Nederland of voor handelsdoeleinden voor de Nederlandse markt voorhanden te hebben.

·Het hout moet een certificaat hebben dat voldoet aan de criteria van het Timber Procurement Assessment System (TPAS) van VROM. (op de website www.smk.nl staat vermeld welke certificatiesystemen momenteel zijn goedgekeurd).

Uit certificatieschema barometer duurzaam terreinbeheer, criteria Goud

R

10.

Bij toepassen van hardhout aantoonbaar overeenkomstig de gestelde regelgeving.

R

11.

Onderzoeken of de beschoeiing moet worden verankerd.

A

12.

Een plasberm realiseren (in het kader van de veiligheid).

R

Voorbereidingsfase

Watergangen

1.

Na het aanbrengen van een zinker de bestaande constructie, zoals oever- of bodembescherming, in de originele staat terugbrengen.

R

2.

Voor het lozen van bronneringswater tijdens de uitvoering tijdig een vergunning aanvragen bij de gemeente Utrechtse Heuvelrug en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden of Waterschap Vallei en Eem.

W

3.

Een kruising van watergang met een zinker markeren met zinkerborden.

R

Beschoeiing

5.

Indien metalen onderdelen en bevestigingsmateriaal toegepast worden, mogen deze niet bestaan uit uitlogende materialen.

A

6.

Beschoeiing mag niet bestaan uit onderdelen die uitlogen of de waterkwaliteit nadeling beïnvloeden.

A

2.10 Kunstwerken

Definitiefase

Bruggen

1.

Gebruik maken van de ‘Leidraad duurzaam ontwerpen in de grond-, weg- en waterbouw’. (CUR rapport 99-6)

R

Ontwerpfase

Bruggen

1.

Gebruik maken van de ‘Leidraad duurzaam ontwerpen in de grond-, weg- en waterbouw’ (CUR rapport 99-6).

R

2.

Belasting op bruggen volgens NEN 6707.

R

Duikers

3.

Geen hemelwaterriolen aansluiten op duikers.

R

Voorbereidingsfase

Bruggen

1.

Vanuit ecologisch oogpunt duurzame materialen toepassen.

A

2.

In het kader van de veiligheid stroeve brugdekken aanbrengen.

A

Duikers

3.

Indien het hoofddoel van de duiker een ecologisch belang dient, deze aan de juiste zijde voorzien van looprichels.

R

4.

Bij knikken in de duiker en bij lengten groter dan 60 m inspectieputten plaatsen.

R

5.

De naden in kunstwerken dichtkitten in verband met onkruidvorming en opschot.

A

6.

Geen houten schotbalken toepassen in verband met de vorming van opschot.

A

2.11 Straatmeubilair

Ontwerpfase

Straatmeubilair

1.

Uniformiteit in de buitengebieden voor alle elementen, de kernen mogen hun eigen identiteit uitstralen.

R

2.

Geen houten bielzen toepassen.

A

3.

Voor de inkoop van straatmeubilair waarvan meer dan 5% van de massa van het eindproduct uit kunststoffen bestaat, moet van de totale hoeveelheid kunststoffen tenminste 90% (gewichtsprocenten binnen een product) gerecycled materiaal zijn. Voor straatmeubilair is dit post-consumer materiaal (certificatieschema barometer duurzaam terreinbeheer, criteria Goud).

R

Voorzieningen voor mensen met een functiebeperking

4.

Straatmeubilair op trottoirs plaatsen in overleg met het Platform voor Mensen met een Functiebeperking (PMF) Utrechtse Heuvelrug

A

5.

Rekening houden met voorzieningen voor personen met een visuele beperking.

A

Fietsenrekken

6.

Fietsenrekken plaatsen in winkelcentra, stationsgebied, bij ABRI’s en andere instanties met een primair maatschappelijk belang.

R

Banken

7.

Bij een bank een afvalbak plaatsen, in overleg met cluster Groenbeheer en Advies.

A

Afvalbakken

8.

In het buitengebied type “Bammens”, groen, ral 9005 toepassen.

A

9.

Bij het toepassen van hondenpoepbakken kiezen voor zelfsluitende bakken.

A

Verkeersborden

10.

Verkeerstekens NEN 3391: 1992, Algemene eisen voor borden.

R

11.

Verkeersborden dienen te voldoen aan het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990

W

12.

Bij het realiseren van een nieuwe situatie een bebordingsplan opstellen en ter goedkeuring aanbieden aan het cluster Civielbeheer en Advies van de afdeling Openbare Ruimte en aan de politie.

R

13.

Verkeersborden zoveel mogelijk clusteren; per flespaal maximaal 2 borden aanbrengen, exclusief onderborden. Daar waar mogelijk zoveel mogelijk verkeersborden aan lichtmasten bevestigen.

A

14.

Het aantal verkeerspalen tot een minimum beperken.

A

Straatnaamborden

15.

Geen straatnaambebording bevestigen aan gevels.

A

ABRI’s

16.

Toegankelijkheid in acht nemen overeenkomstig CROW publicatie 233. Hierbij rekening houden met bestaande contracten. Blindengeleide routes volgens ASVV aanbrengen.

R

Paaltjes

17.

Paaltjes zo min mogelijk toepassen; bij toepassing onderbouwen.

R

18.

Uniformiteit in de buitengebieden; de kernen mogen hun eigen identiteit uitstralen.

R

19.

Palen op drempels alleen toepassen als het strikt noodzakelijk is.

R

20.

Uniformiteit in het type sloten op paaltjes in verband met bereikbaarheid voor hulpdiensten.

R

21.

Uitsluitend klappaaltjes toepassen die passen in een uitsparing in de weg.

R

Voorbereidingsfase

Fietsenrekken

1.

Fietsenrekken moeten voldoen aan het fietsparkeer keurmerk.

R

Banken

2.

Om onkruidvorming tegen te gaan de banken in een betonnen voet plaatsen.

 

3.

In geval van hout milieuvriendelijk verduurzaamd hout toepassen dat is voorzien van een FSC-keurmerk.

A

Verkeersborden

4.

De bevestiging van borden moet uniform en niet diefstal- en vandalismegevoelig zijn.

A

5.

Verkeerspalen met sluitstukken inpassen in trottoir.

A

6.

Er moet gebruik worden gemaakt van borden voorzien met reflectieklasse 2 of 3.

R

Bewegwijzering

7.

Beleid bewegwijzering is in ontwikkeling.

A

Straatnaamborden

8.

Borden aan palen bevestigen door middel van een paalbeugel.

A

9.

Borden aan lichtmasten bevestigen door middel van een O.V.-beugel met RVS band

A

10.

Bouten, moeren toepassen van roestvast staal.

A

Paaltjes

11.

Indien van hout uitsluitend tropisch hardhout voorzien van een FSC-keurmerk toepassen.

R

2.12 Openbare verlichting

Ontwerpfase

Verlichting

1.

De verlichting moet voldoen aan de eisen welke worden gesteld in de ROVL-2011 (totdat de nieuwe richtling NPR12301-1 is vastgesteld).

R

2.

Bij het ontwerp van een nieuwe situatie een verlichtingsplan op laten stellen, waarbij rekening wordt gehouden met de ambities ten aanzien van energiebesparing en het tegengaan van lichtvervuiling. Het plan ter goedkeuring aanbieden aan de cluster Civielbeheer en Advies.

R

3.

Nooit lichtmasten boven het tracé van de riolering plaatsen.

R

4.

De locaties van lichtmasten, zweepmasten en verkeersportalen mogen geen gevaar opleveren voor de verkeersveiligheid (overzichtelijkheid verkeerssituatie).

R

5.

Verlichtings- en verkeersarmaturen zoveel mogelijk aanbrengen op lichtmasten en/of staanders van portalen en zweepmasten. Zo mogelijk ook in combinatie met bovenleidingmasten en/of bewegwijzering.

A

6.

Uit milieuoverwegingen lampen toepassen die een maximale energiezuinigheid paren aan een maximale levensduur (LED).

R

7.

De afstand tussen een lichtmast en een boom dient minimaal 5 meter te zijn.

A

8.

De afstand tussen een lichtmast en een gevel dient minimaal 1 meter te zijn.

A

9.

De afstand tussen een lichtmast en riolering, kabels en leidingen is afhankelijk van de diepte. Houdt in ieder geval zoveel mogelijk afstand.

R

Voorbereidingsfase

Verlichting

1.

Indien straatmeubilair bevestigd moet worden, dan deugdelijk bevestigen aan de masten met behulp van roestvast materiaal.

A

2.

De toegankelijkheid van eventuele montageluiken waarborgen.

A

3.

Geen uitlogende materialen toepassen.

A

2.13 Speelvoorzieningen

Definitiefase

Speelvoorzieningen

1.

Bij het toepassen van speeltoestellen rekening houden met de doelgroep, leeftijd en bevolkingssamenstelling.

A

2.

Rekening houden met de eisen en richtlijnen in het Speelruimtebeleidsplan, vastgesteld door de raad op 23 april 2009.

A

3.

Op basis van woningtype dient een inschatting gemaakt t e worden van het aantal kinderen dat in het plangebied komt te wonen. Aan de hand van een vuistregel van een aantal kinderen (0 tot en met 5 jaar), jeugd (6 tot en met 11 jaar) en jongeren (12 tot en met 18 jaar) per wonen, zijn de aantallen ingeschat.

A

4.

Er moet voldoende speelmogelijkheid zijn in de openbare ruimte. De nadruk dient hierbij te liggen op het bruikbaar maken van de openbare ruimte voor spelen. Hierdoor ontstaan zogenoemde informele speelruimte. Naast voldoende informele speelruimte moet er ook voldoende formele speelruimte zijn. Hiermee wordt de ruimte aangeduid die specifiek en exclusief is ingericht voor de speelfunctie (de speelplekken met voorzieningen). De gemeente hanteert normen voor informele en formele speelruimte. De beheerder heeft hier meer informatie over.

A

5.

Voor de inkoop van speeltoestellen waarvan meer dan 5% van de massa van het eindproduct uit kunststoffen bestaat, moet van de totale hoeveelheid kunststoffen tenminste 90% (gewichtsprocenten binnen een product) gerecycled materiaal zijn. Bij speeltoestellen mag ook pre-consumer materiaal gebruikt worden (certificatieschema barometer duurzaam terreinbeheer, criteria Goud).

 

Ontwerpfase

Speelvoorzieningen

1.

Speelvoorzieningen moeten voldoen aan het attractiebesluit. NEN-EN 1176, deel 1 t/m 7 speeltoestellen is van toepassing

W

2.

Bij het toepassen van speeltoestellen rekening houden met de doelgroep, leeftijden en bevolkingssamenstelling en afstemmen op het wijkspeelplan.

A

3.

Rekening houden met de eisen en richtlijnen in het Speelruimtebeleidsplan, vastgesteld door de raad op 23 april 2009.

A

4.

In de Algemene Plaatselijke Verordening is opgenomen dat honden niet mogen verblijven op een kinderspeelplaats. Dit moet worden aangegeven door middel van borden.

W

5.

Speeltoestellen moeten zijn voorzien van een typekeuring en een technisch constructie dossier.

W

6.

Bij het realiseren van speelvoorzieningen streven naar een inrichting met meer spelaanleiding (terreinsituaties en/of vormgevingselementen die uitnodigen tot spelen) en minder speeltoestellen.

A

7.

Bij het ontwerpen van speelplekken wordt rekening gehouden met medegebruik van de doelgroep met een beperking.

R

8.

Hangplekken voor oudere jeugd zodanig inrichten dat deze ook aantrekkelijk zijn om er te verblijven zonder teveel overlast te veroorzaken.

A

9.

In verband met de sociale controle speelvoorzieningen zoveel mogelijk in het zicht situeren, bij voorkeur langs een looproute.

A

10.

Speelvoorzieningen zoveel mogelijk verspreiden over de wijk.

R

11.

Geen toestellen onder de kroon van bomen plaatsen (uitgaande van de kroon in de eindfase).

R

12.

Geen kabels en leidingen onder speelplaatsen, geen putdeksels op speelplaatsen.

R

13.

Op speelplekken voor kinderen tot 12 jaar wordt geen beplanting aangelegd die hoger wordt dan 80 cm.

R

14.

Scherm speelplekken goed af van het verkeer om te voorkomen dat kinderen plotseling de weg op kunnen rennen.

R

15.

De inrichting van een speelplek moet samenhang vertonen met de omgeving.

R

16.

In geval van houten speelvoorzieningen milieuvriendelijk verduurzaamd FSC-hout toepassen

R

17.

Houten speelvoorzieningen zo min mogelijk toepassen.

A

18.

Speelhuisjes zijn niet gewenst in verband met overlast van hangjongeren/verslaafden.

A

19.

Geen of afsluitbare kolken op speelplaatsen.

R

20.

Bij speelvoorzieningen dient een afvalbak geplaatst te worden.

A

Voorbereidingsfase

Speelvoorzieningen

1.

Voordat speelplaatsen worden aangelegd de grond doorspitten in verband met het doorbreken van de eventuele waterondoorlatende laag met getande bak.

R

2.

De speeltoestellen dienen te zijn voorzien van de volgende onlosmakelijk op of in het toestel aangebrachte, onuitwisbare opschrift: de naam en adres van fabrikant en/of importeur, het bouwjaar, de serie- of typeaanduiding en het serienummer.

R

3.

Toestellen van kunststof en RVS hebben de voorkeur.

A

4.

Plaats geen struiken bij speelplekken met doornen of giftige bessen/bladeren.

A

5.

Draineer gazons goed om gebruik mogelijk te houden en slijtage van het gazon tegen te gaan.

A

6.

Voorkeur gaat uit naar ondergronden van kunstgras, rubbertegels of gestort rubber.

A

7.

Maak oevers veilig voor kinderen.

R

8.

Aanvullende eisen zie onder andere: www.allesoverspelen.nl

A

Oplevering en evaluatiefase

Speelvoorzieningen

1.

Gerealiseerde speelvoorzieningen moeten met de data uit eis 5 van de ontwerpfase en een opleveringskeuring uitgevoerd door een door de gemeente aan te dragen keuringsbureau worden opgeleverd.

A

2.

Bij oplevering dienen de goedkeuringscertificaten van de speeltoestellen en de valondergronden, inclusief hic-waardemeting te worden overhandigd.

A

2.14 Riolering/kabels en leidingen

Definitiefase

Riolering, kabels en leidingen

1.

Onderzoek ligging kabels en leidingen (KLIC-melding).

R

2.

Van toepassing zijn met name de navolgende wettelijke bepalingen en verordeningen: AVOI, Gemeentelijk Rioleringsplan, Waterplan Heuvelrug, Wet Milieubeheer, Wet Bodembescherming, Wet Verontreiniging Oppervlaktewater en Waterwet afkoppel convenant.

W

3.

Bodemonderzoek

R

Ontwerpfase

Kabels en leidingen

1.

Kabels en leidingen apart houden van afkoppelvoorzieningen.

A

2.

Een KLIC-melding is verplicht bij het uitvoeren van werkzaamheden in de ondergrond.

R

3.

Aanleg van kabels en leidingen realiseren op goed bereikbare plaatsen.

A

4.

Het doorkruisen van groengebieden door kabels en leidingen zoveel mogelijk voorkomen.

A

5.

Van toepassing zijn met name de navolgende wettelijke bepalingen en verordeningen: AVOI, Gemeentelijk Rioleringsplan, Waterplan Heuvelrug, Wet Milieubeheer, Wet Bodembescherming, Wet Verontreiniging Oppervlaktewater en Waterwet afkoppel convenant.

R

6.

Geen bouwwerken, bomen, lichtmasten en VRI’s projecteren boven of in de nabijheid van (afstand is afhankelijk van de diepte) riolering, kabels en leidingen.

R

Nutsleidingen

7.

Kabel- en leidingstroken bij voorkeur niet projecteren onder rijweg, parkeerstrook of bomenrij.

A

8.

In de aan te brengen bestrating boven kabel- en leidingstroken is het noodzakelijk straatpotten op te nemen ten behoeve van brandkranen, afsluiters en dienstkranen.

A

9.

Er moet gelegenheid zijn om bebakeningsbordjes te plaatsen ten behoeve van afsluiters en brandkranen op bijvoorbeeld gevels, lantarenpalen of bij het ontbreken daarvan op aanwijspalen.

A

10.

Toepassen puinfunderingen boven kabel- en leidingstroken zoveel mogelijk beperken.

A

Hoofdrioleringen

11.

Een rioleringsplan overleggen.

A

12.

Bij het dimensioneren van de riolering rekening houden met voldoende afsluiters; delen moeten afzonderlijk kunnen worden afgesloten.

A

13.

De rioolberekening ter toetsing aanbieden aan de adviseur Civielbeheer en Advies.

A

14.

Huisaansluitingen mogen in de openbare ruimte niet langer zijn dan 15 meter en mogen geen 90° bochten in het horizontale vlak bevatten.

A

15.

De minimale diameter van heen vrijverval riolering is 250 mm.

R

16.

Minimale gronddekking boven de riolering is 0,80 meter.

R

17.

De hoogten van de aansluitende riolering en straathoogten waterpassen ten behoeve van het vervaardigen van bestektekeningen.

A

18.

Het minimale verhang van gemengde, vuilwater- en hemelwaterriolering is 1:200, het maximale verhang is 1:100.

R

19.

IT-riolering dient vlak aangelegd te worden.

R

20.

De afstand tussen twee kruisende leidingen mag nooit kleiner zijn dan 0,10 meter. Bij een afstand tussen de 0,10 meter en 0,30 meter, ter plaatse van de kruising in de hoger gelegen leiding een flexibele koppeling aanbrengen.

A

21.

Toe te passen bouwstoffen behoeven de goedkeuring van het cluster Civielbeheer en Advies

A

22.

Zinkers (‘sifon’-constructies) zijn in gemengde- en vuilwaterstelsels niet toegestaan.

A

23.

Materiaalkeuze buizen afhankelijk van doel en omgeving in overleg met cluster Civielbeheer en Advies.

R

24.

Toe te passen kleur buis: DWA stelsel- bruin; HWA stelsel – groen; gemengd stelsel – grijs en voor IT-riool – groen.

R

25.

Gebruik van terugslagkleppen is niet toegestaan.

R

26.

Bij het ontwerp van riool in doorgaande wegen dient het riool onder één rijbaan gelegd te worden.

R

Inspectieputten

27.

Inspectieputten aanbrengen op kruisingen, hoekverdraaiingen en bijzonder voorzieningen in het riool.

R

28.

Nummering inspectieputten vaststellen in overleg met de cluster Civielbeheer enAdvies.

R

28.

Bij een hoekverdraaiing in het hoofdriool een inspectieput plaatsen.

R

29.

De inspectieputten moeten te allen tijde toegankelijk zijn.

R

30.

De afstand tussen twee inspectieputten onderling bedraagt maximaal 60 meter.

R

31.

Bij oplevering dient het riool 2 keer 24 uur afgevuld te zijn, 1 keer om het beton te verzadigen en 1 keer om daadwerkelijk te meten. Bij meting mag het riool niet aflopen.

R

Infiltratievoorzieningen

32.

Hemelwaterafvoer zoveel mogelijk afkoppelen / infiltreren / gescheiden afvoer.

Voorkeursvolgorde:

1.Wadi

2.Lijninfiltratie

3.Puntinfiltratie

4.Watershells

R

33.

In het IT-riool zakputten toepassen met een slibvang van 5% van de inhoud van de aanvoerleiding.

R

34.

Aangesloten kolken voorzien van een zeef.

R

35.

Bij iedere hoekverdraaiing in het IT-riool een inspectieput plaatsen.

R

36.

De inspectieputten moeten te allen tijde toegankelijk zijn.

R

37.

De afstand tussen twee inspectieputten bedraagt maximaal 60 meter.

R

Gemalen en rioolpersleidingen

38.

Bereikbaarheid van pompen waarborgen.

A

39.

Plaatsen pompen in overleg met het cluster Civielbeheer en Advies.

A

40.

Programma van eisen voor riool- en tunnelgemalen is opgenomen in Bijlage 1.

A

Drainage

41.

Drainage toepassen om grondwateroverlast te voorkomen. Drainage is niet bedoeld als permanente verlaging van de grondwaterstand.

A

42.

Drainage niet aansluiten op gemengde of vuilwaterriolen, deze moeten wel afsluitbaar zijn.

R

43.

Voor drainage dient een vergunning aangevraagd te worden bij het waterschap.

W

44.

Het aanbrengen van drainage dient zo veel mogelijk voorkomen te worden, e.e.a. ter goedkeuring van de gemeente.

R

Voorbereidingsfase

Kabels en leidingen

1.

Van toepassing zijn de navolgende wettelijke bepalingen en verordeningen: Gemeentelijk Rioleringsplan, Bodembeheerplan, Waterplan Heuvelrug, Wet Milieubeheer, Wet Bodembescherming en Wet Verontreiniging Oppervlaktewater en de AVOI.

R

2.

Loze leidingen verwijderen.

R

3.

Geen riolering, kabels en leidingen projecteren binnen de (beoogde) groeiplaats van bomen en (beoogde) standplaats van lichtmasten.

R

Nutsleidingen

4.

Een KLIC-melding is verplicht bij het uitvoeren van werkzaamheden in de ondergrond.

W

5.

Voordat er aanleg van K&L plaatsvindt, een overleg met de NUTS-bedrijven organiseren over de planning voor de komende jaren.

A

6.

Kabels en leidingen onder asfaltverhardingen aanbrengen met behulp van een persing.

R

7.

Bij de aanleg van kabels en/of leidingen signaleringslint van de eigenaar meeleggen.

A

8.

De bestrating mag pas in de definitieve vorm worden aangelegd nadat alle kabel- en leidingwerken zijn voltooid. Desgewenst vooruitlopend op bestratingswerkzaamheden kabelkokers aanbrengen.

A

9.

In de aan te brengen bestrating boven kabel- en leidingstroken is het noodzakelijk straatpotten op te nemen ten behoeve van brandkranen, afsluiters en dienstkranen.

A

Hoofdrioleringen

10.

De waterdichtheid van een vrijvervalriool beproeven door afpersing met streng volgens procedure ARW 25.17.03.

A

11.

De waterdichtheid van een drukriolering beproeven door afpersing van het gehele stelsel.

A

12.

Gedurende de uitvoering van de werkzaamheden de DWA-afvoer van de aangesloten percelen en van de zijstrengen waarborgen.

R

13.

Video-opnames van de inspectie van het rioolstelsel maken en per fase ter goedkeuring aan de opdrachtgever overhandigen volgens procedure ARW 25.17.01.

R

14.

Ondeugdelijke inspectieputafdekkingen vervangen.

R

15.

Tijdelijk te onderbreken of te vervangen rioolleidingen of rioolaansluitingen in de definitieve situatie, realiseren met een leiding van minimaal dezelfde diameter.

R

16.

Op revisietekeningen de navolgende gegevens aangeven: jaar van aanleg, leidingdiameters, afmetingen inspectieputten, hoogteligging hoofdriolering b.o.b. in meters ten opzichte van N.A.P., hoogteligging inspectieputdeksels ten opzichte van N.A.P., kolken, huisaansluitingen, ontstoppingsstukken, uitleggers naar woningen ingemeten van hoekpunt woning en inlaten ten opzichte van inspectieput, maatvoering (leiding, putten ten opzichte van X-as en Y-as volgens GBKN.

Revisietekeningen aanleveren in DGN (gevectariseerd tov Parijs), gegevens riolering in Excel, huisaansluitingen in DGN en PDF.

A

17.

Hoogten van aansluitende riolering en straathoogten waterpassen ten behoeve van het vervaardigen van bestektekeningen.

A

18.

De afstand tussen twee kruisende leidingen mag nooit kleiner zijn dan 0,10 meter. Bij een afstand tussen de 0,10 meter en 0,30 meter ter plaatse van de kruising in de hoger gelegen leiding een flexibele koppeling aanbrengen.

R

19.

Meestroomstukken toepassen in plaats van T-stukken.

R

20.

Zinkers (“sifon”-constructies) zijn in gemengde- en vuilwaterstelsels niet toegestaan.

R

21.

De keuze van het materiaal dient minimaal gelijkwaardig te zijn aan het te vervangen materiaal in overleg met het cluster Civielbeheer en Advies.

A

Inspectieputten

22.

Inspectieputten aanbrengen op kruisingen, knikken en bijzondere voorzieningen in het rioolstelsel en bij wijzigingen van verhang en diameter.

R

23.

Bij iedere hoekverdraaiing in het hoofdriool een controleput plaatsen.

R

24.

De inspectieputten moeten te allen tijde toegankelijk zijn en worden geplaatst buiten de tracés.

R

25.

De maximale afstand tussen inspectieputten bedraagt 60 meter.

R

26.

Bij gescheiden stelsels putdeksels toepassen met het opschrift VW (vuilwater) en RW

A

27.

Putranden met ronde deksel geschikt voor zwaar verkeer toepassen.

A

Huisaansluitingen

28.

Maximaal 0,50 meter uit de erfgrens op gemeentegrond ontstoppingsstukken aanbrengen.

R

29.

Locatie ontstoppingsstukken digitaal aangeven ten opzichte van gevels.

R

30.

Locatie inlaten en leidingverloop digitaal aangeven ten opzichte van inspectieputten.

R

31.

Overhandigen van HWA- en DWA aansluitingen op A4-formaat (PDF) bestand.

R

32.

Overzicht leveranciers, analoog en digitaal.

R

33.

PLC-programma, digitaal gebrand.

R

34.

Revisietekeningen digitaal overhandigen volgens door het cluster Geo-informatie, afdeling Service Centrum, vastgestelde procedure.

R

35.

Per inlaat 1 huisaansluiting

R

Gemalen en rioolpersleidingen

36.

Type en capaciteit pompen plaatsen in nauw overleg met het cluster Civielbeheer en Advies.

A

Opleveringsfase

1.

Sondering inclusief rapport. Iedere streng, 1 sondering tot 0,5 m onder b.o.b. op de helft van de streng maximaal halve meter naast de buis. Uitvoering voor woonrijp fase.

R

2.

Verdichting controle cunet

R

3.

Revisie tekeningen. Digitaal en gevectariseerd. GBKN t.o.v. parijs in DGN formaat.

R

4.

Riool schoon opleveren (kolken).

R

De eisen voor riool- en tunnelgemalen zijn opgenomen in Bijlage 1.

2.15 Reiniging

Ontwerpfase

Vegen

1.

Wegen dusdanig dimensioneren dat er voldoende ruimte is voor veegwagens.

R

Afvalinzameling

2.

Huishoudelijk afval wordt in meerdere fracties gescheiden inzameld. In de gemeentelijke afvalstoffenverordening is de wijze van inzameling en de in te zamelen afvalfracties beschreven.

R

3.

Standaard wordt huishoudelijk afval, GFT en oud papier in minicontainers ingezameld. Daar waar het gebruik van deze inzamelmiddelen niet mogelijk of niet wenselijk is moeten ondergrondse afvalvoorzieningen worden toegepast van een door de gemeente goed te keuren type.

R

4.

De aanbiedlocaties moeten logisch, effectief en efficient gekozen worden. De maximale loopafstand naar een aanbiedplaats voor huishoudelijk afval bedraagt 75 meter.

R

5.

Rekening houden met de overzichtelijkheid van de verkeerssituatie.

R

6.

Bovengrondse bakken niet plaatsen boven kabel- en leidingstroken of ter plaatse van brandkranen of afsluiters.

R

7.

Een inzamel- of aanbiedlocatie voor huishoudelijke afvalstoffen moet goed bereikbaar zijn voor het toegepaste inzamelvoertuig. (standaard is minimaal 3 meter wegbreedte en 2 meter vanaf de opstelplaats van het inzamelvoertuig geplaatst).

R

8.

Een huisvuilaanbiedplaats aangeven met het symbool “aanbiedplaats”(trottoirtegel).

R

9.

Een aanbiedplaats voor huishoudelijk afval moet goed toegankelijk zijn voor mindervaliden.

W

Voorbereidingsfase

Onkruidbestrijding

1.

Plantvakken onkruidonvriendelijk inplanten (beplanting dicht op elkaar).

A

Afvalinzameling

2.

Er zijn vijf verschillende soorten van afvalinzameling, hiervoor wordt verwezen naar het afvalbeleid.

R

3.

Rekening houden met de overzichtelijkheid van de verkeerssituatie.

R

4.

Een huisvuilaanbiedplaats aangeven met het symbool “aanbiedplaats”(trottoirtegel).

R

5.

De trottoirband ter plaatse van de aanbiedplaats verlagen (ARBO-eis).

W

2.16 Gladheidbestrijding

Ontwerpfase

Gladheidbestrijding

1.

Verwezen wordt naar het gladheidbestrijdingsplan van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.

R

Gladheidbestrijding in relatie tot groen

2.

Bij voorkeur geen beplanting projecteren op de middengeleiders, maar asfalt of beton toepassen. Indien er toch beplanting wordt toegepast moet deze strooizoutbestendig zijn.

A

Bijlage 1:

Eisen gemalen

Eisen riool- en tunnelgemalen Openbare Ruimte Utrechtse Heuvelrug

Mechanisch-Elektrische-Bouwkundige eisen

Buitenopstellingskast RVS buitenopstellingskast op betonfundatie, afm. 1500*1400*350 mm, RAL....

Op terp opgesteld- 2 compartimenten, symmetrisch met vaste tussenstijl

  • -

    deuren zijn voorzien van een nachtslot, geschikt voor een cilinder (deze wordt door de gemeente geleverd)

  • -

    incl. levering aardelektrode rond de betonsokkel 20 m1

De kastbatterij

Elektrisch-wandcontactdozen 1 st. 380 V, 2 st. 220 V,,1 st. 24 V via beveiligingstrafo

  • -

    hoofdaardlekschakelaar

  • -

    3 krachtgroepen 1 per pomp en wcd

  • -

    4 lichtgroepen, t.b.v. besturing, wcd, verwarming

  • -

    alle groepen voorzien van zekeringautomaat

  • -

    overspanningbeveiliging t.b.v. netspanning PLC en PTT

  • -

    motorschakelaar per pomp

  • -

    thermische beveiliging per pomp met herstelknop koppelen aan plc

  • -

    analoge ampère meter per pomp koppelen aan PLC d.m.v. stroomtransformatoren 4-20 mA

  • -

    oliecontrolerelais per pomp koppelen aan PLC

    -hand-in/nul/automaat/hand tip schakelaar per pomp, hand in buiten PLC om

  • -

    transformator 24V gestabiliseerde voeding

  • -

    voltmeter analoog uit te lezen

  • -

    kastverwarming hydrostatisch gestuurd

  • -

    kastverlichting met deurschakelaar, doormelding PLC (man on site)

  • -

    knop herstel storing algemeen

  • -

    looplamp 24 V, model arbeidsinspectie

  • -

    componenten ingebouwd in een aparte schakelkast met scharnierende transparante deksel

Verbinding - Telefoonlijn

De installatie moet volgens een enkelvoudige analoge KPN lijn te bereiken zijn. Deze aansluiting dient in de aanneemsom meegenomen te worden.

Na oplevering wordt het afgesloten abonnement op naam van de Utrechtse Heuvelrug gezet met een goede omschrijving van het Object.

StroomvoorzieningDe installatie moet aangesloten zijn op het openbare elektriciteitsnet.

Deze aansluiting dient in de aanneemsom meegenomen te worden.

Na oplevering wordt het afgesloten abonnement op naam van de Utrechtse Heuvelrug gezet met een goede omschrijving van het Object.

Er dient ook een opname meter geplaatst te zijn voorzien van EAN code en dag en nacht teller.

Besturing PLC

  • -

    Mitsubishi FX 2 N-MR-ES

  • -

    interface FX232-BD

  • -

    software via YP telemetrie uit Drachten

  • -

    MAC E 200 uitleesdisplay

  • -

    software via YP telemetrie uit Drachten

Signalering alarmmodem

  • -

    Cars unit 3

  • -

    software via YP telemetrie uit Drachten

  • -

    minimaal 1 extra directe uitbelmogelijkheid te activeren bij geen contact met hoofdpost

Niveaumeting- tunnel en rioolgemaal

  • -

    Vega drukopnemer type Vegawell 71, voorzien van 15 m1 kabel

  • -

    4-20 m amp. signaal direct op PLC

  • -

    noodvlotter, direct aangesloten na het thermisch pakket, met instelbaar

    nalooptijdrelais

De pompput

Pompen

- pompen, capaciteit toereikend om 200 liter/sec/ha te verpompen

-RVS hijskettingen schalmaat 25 mm. voorzien RVS harpsluitingen hoh 1 meter

  • -

    pompen zijn voorzien van een coating

  • -

    water in olie detectie en clicsons in de motorwikkelingen

  • -

    kabellengte 10 m1

Pompputbalkeerklep, direct boven de voetbocht plaatsen

Afsluiter in persleiding

Haken voor pompkabel van RVS

mantelbuizen 1 per pomp rond 80 mm plus een voor niveausensor en noodvlotter, in kast afkitten

RVS geleidebuizen

De inhoud van de pompput dient voldoende te zijn om een pendelberging van Q/12 te bereiken, waarbij Q de capaciteit van de pomp met de grootste afvoer is.

Afsluitersafsluiters in de persleiding bediening mogelijk door straatpot in dekplaat,

-kunststof afsluiter KWT met verlengspindel, bediening mogelijk door straatpot in

dekplaat

-in een tunnelgemaal is de afsluiter in de toevoer niet nodig

Luiken dagmaat max. 1500*800 mm, voorzien van stankdichte aluminium luik met 2

deksels waaronder RVS veiligheidsrekken. knevelsluiting en 2 Abus hangsloten

en handgreep aan zijkant.

AlgemeenTijdens onderhoudswerkzaamheden mogen storingen niet worden doorgemeld. Het deurcontact zorgt voor een melding naar de hoofdpost, waarna alle andere meldingen worden geblokkeerd. Na sluiting van de kast wordt de alarmering weer actief. (men on site melding)

Via het display zijn de volgende gegevens op te vragen:

  • -

    datum en tijd

  • -

    aanwezige storingen met een log van min. 10 meldingen

  • -

    aantal starts en stops per pomp per dag en totaal

  • -

    ampère opname per pomp

  • -

    setpoints (incl. wijzigingen ter plaatse)

  • -

    actuele niveaumeting

Telemetrie De alarmen worden doorgemeld naar de hoofdpost.

Als na 4 belpogingen geen verbinding met de hoofdpost tot stand is gekomen of niet binnen 36 uur op een storing wordt gereageerd moet het onderstation nogmaals aan hoofdpost melden.

Storingen zoals hoogwater en communicatie storing moeten zelfresettend zijn.

De Mitsubishi FX 2N PLC moet zijn voorzien van de functionaliteit debietberekening op basis van draaiuren of overstort meting.

Overige De aansluitklemmen zijn genummerd.

De componenten zijn gecodeerd met naamstikkers.

De schakelkast moet voldoen aan alle van toepassing zijnde NEN-1010 en CE normen.

Aanpassen hoofdpost/servicepost t.b.v. communicatie met onderstation (zowel grafisch als administratief).

2 stuks Nederlandse documentatie, kastexemplaar elektrisch schema geplastificeerd.

Revisiegegevens zoals handleidingen revisietekeningen stroomschematekeningen, schakelschema’s flowchart etc. dienen bij oplevering zowel digitaal (XLS, DOC, DXF) als analoog in een projectmap afgeleverd te worden (4 stuks).

Eventuele keuringskosten REMU dienen in de aanneemsom te zijn opgenomen.

De kast en pompput moeten te allen tijde te bereiken zijn voor de onderhoudsdiensten. Dit moet eventueel vastgelegd worden in een zakelijk recht overeenkomst.

Bijlage 2:

Handleiding digitale uitwisseling tekeningen

Inleiding

Het opstellen van een handleiding voor digitale uitwisseling van tekeningen vindt zijn oorsprong in het beter willen afstemmen en communiceren van de uitwisseling van tekeningen, zodat processen eenduidig en efficiënter kunnen verlopen.

In deze handleiding staan de afspraken voor de uitwisseling van digitale tekeningen beschreven. Het doel van de handleiding is een gestroomlijnde en eenduidige uitwisseling van tekeningen mogelijk te maken. Het vormt tevens een onderdeel van de Leidraad Inrichting Openbare Ruimte (LIOR).

Algemene voorwaarden

De uitwisseling van de digitale uitwisseling van tekeningen loopt via cluster Geo-informatisering van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.

De gemeente Utrechtse Heuvelrug levert de meest recente Grootschalige Basis Kaart Nederland (GBKN). Verzoeken van derden worden alleen in behandeling genomen, als er een ambtelijk opdrachtgever is.

  • ·

    Bij een verzoek dienen de volgende gegevens door de aanvrager verstrekt te worden.

    • o

      Naam organisatie

    • o

      Naam aanvrager en/of contactpersoon

    • o

      Adres

    • o

      Telefoon

    • o

      Fax en e-mail adres

    • o

      Reden voor het gebruik en/of voor welk doel

    • o

      Welk gebied het betreft

  • ·

    De afnemende partij moet een gebruikersovereenkomst tekenen voor het gebruik van de GBKN, waaraan zij zich dient te houden.

  • Eisen voor het aanleveren van tekeningen

  • ·

    Bij gebruik van MicroStation V8 dienen tekeningen als dgn-bestand aangeleverd te worden.

  • ·

    Bij gebruik van AutoCad bestanden alleen dwg-bestanden aanleveren. De laatste dwg versie, die kan worden ingelezen is Autocad versie 2008.

  • ·

    Het aanleveren van Autocad bestanden is voor de projectacceptatie op eigen risico.

  • ·

    Bij het aanleveren van een dgn/dwg-bestand moet tevens een pdf en een analoge kaart worden aangeleverd. Deze moeten voldoen aan de onderstaande voorwaarden:

    • o

      de nieuw te maken (ontwerp)tekening moet worden gemaakt in de aangeleverde coördinaten Rijks Driehoekstelsel (RD-stelsel) en mag niet worden verschaald of verplaatst;

    • o

      eenheden en tekenschaal: 1 eenheid = 1 meter;

    • o

      de kleur geel mag niet gebruikt worden.

  • ·

    Papierformaten: Standaard wordt de ISO-formaten gebruikt van A4 t/m A0.

  • ·

    Kleuren en lijndiktes:

    • o

      Voor de kleuren wordt de standaard kleurentabel gebruikt.

    • o

      Lijndiktes zijn gekoppeld aan de lijndikte, die gebruikt wordt in MicroStation.

Lijndikte Lijndikte papier

0 0.18

1 0.25

2 0.35

3 0.5

4 0.7

5 1

  • ·

    Voor het aanleveren van bestanden geldt, dat deze volgens de NLCS (Nederlandse CAD Standaard) moet worden aangeleverd.

  • ·

    Maatvoering: bepaal de maatvoering aan de hand van harde GBKN-objecten minimaal vanuit twee verschillende posities.

  • ·

    Tekst:

    • o

      Het lettertype is Arial.

    • o

      De tekstgrootte moet leesbaar zijn op elke schaal, zowel digitaal als analoog.

  • ·

    Stempel en legenda:

    • o

      Iedere tekening dient voorzien te zijn van een standaard stempel in de rechteronderhoek van de gemeente Utrechtse Heuvelrug (opvraagbaar bij cluster Geo-informatisering).

    • o

      Iedere tekening dient voorzien te zijn van een legenda in de rechterbovenhoek.

  • ·

    Lijnelementen:

    • o

      Voor het vormen van vlakken dienen alleen linestrings of polylines als lijnelementen te worden gebruikt.

    • o

      Voor de overige lijnelementen dient zo veel mogelijk gebruik te worden gemaakt van linestrings of polylines.

  • ·

    Bij comprimeren van grote bestanden in ZIP.

  • ·

    Aanleveren op CD-ROM, DVD of USB-stick.

  • Lagenstructuur

Binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug is een standaard inrichting voor de levels gemaakt, zodat er geen dubbele levelnummers gebruikt worden. De namen zijn op te vragen bij NLCS.

Afkorting

Thema

Vanaf

Tot

 

Oude V7 lagen

1

100

GBKH, KAD

GBKH

100

900

RO

Ruimtelijke ordeningplannen

1000

2000

KL

Kabels en Leidingen

100000

110000

NenM

Natuur en Milieu

11000

11200

MO

Milieu en Onderzoek

11200

11400

OB

Oever- en Bodembescherming

11400

11600

FV

FaunaVoorzieningen

11800

12000

BRW

Brandweer

12000

13000

V

Strooiroutekaart

20000

21000

WH

WaterHuishouding

21000

22000

RI

Riolering

4000

8000

IW

Installaties Wegen

60000

61000

AM

Assen en Metrering

61000

62000

VW

Verkeerskunde Wegen

62000

63000

VH

Verhardingen

63000

64000

BC

BetonConstructies

64000

65000

BV

BermbeveiligingsVoorzieningen

66000

67000

HC

HoutConstructies

67000

68000

HU

Hulpconstructies

68000

69000

IE

InrichtingElementen

69000

70000

GC

GrondkerendeConstructies

70000

71000

GW

GrondWerk

72000

73000

MC

MechanischeConstructies

74000

75000

GK

GrondKeringen

76000

77000

FC

FunderingsConstructies

78000

79000

KW

KunstWerken

80100

90000

AI

Administratieve Informatie

900

950

GR

Groen

9100

11000

AL

Algemeen

950

1000

Partijen die niet met MicroStation werken zijn zelf verantwoordelijk voor de conversie naar deze lay-out. De gemeente biedt geen helpdesk functie.

Bijlage 3:

Checklist Duurzaamheid

CHECKLIST DUURZAAMHEID

PEOPLE

GezondheidDit project verbetert de gezondheid van de Gemeente Utrechtse Heuvelrug bewoners.

Dit project is gericht op een gezonde en veilige leefomgeving.

Dit project verbetert de arbeidsomstandigheden in de Gemeente Utrechtse Heuvelrug.

Dit project zorgt ervoor dat Gemeente Utrechtse Heuvelrug bewoners meer bewegen/sporten.

Dit project brengt Gemeente Utrechtse Heuvelrug bewoners vaker buiten.

Veiligheid Dit project draagt bij aan de externe veiligheid, het voorkomt rampen.

Dit project verhoogt de sociale veiligheid voor de Gemeente Utrechtse Heuvelrug bewoners.

Dit project leidt tot minder ziekenhuisopnames en minder doden.

Woonomgeving Dit project geeft Gemeente Utrechtse Heuvelrug bewoners meer invloed op hun leefomgeving.

Dit project levert betaalbare woningen van een goede kwaliteit op.

Dit project vermindert de vervuiling van de openbare ruimte in de Gemeente Utrechtse Heuvelrug.

Sociale samenhang Dit project bevordert het contact en de communicatie tussen de

& IdentiteitGemeente Utrechtse Heuvelrug bewoners.

Dit project respecteert of versterkt de bestaande sociale verbanden.

Dit project bevordert wederzijds respect en begrip.

Dit project draagt bij aan een evenwichtige bevolkingsopbouw.

Dit project draagt bij aan de identiteit van de Gemeente Utrechtse Heuvelrug.

Dit project biedt ruimte aan zowel de eigen identiteit als aan de diversiteit.

Ontwikkeling & Participatie Dit project vergroot de kennis en vaardigheden van de Gemeente Utrechtse Heuvelrug bewoners.

Dit project bevordert de politieke en/of sociale participatie.

Dit project maakt informatievoorziening toegankelijker.

Dit project vergroot de keuzevrijheid van de Gemeente Utrechtse Heuvelrug bewoners.

CultuurDit project draagt bij aan behoud, benutten en bekendheid van ons cultureel erfgoed.

Dit project stimuleert de identiteit en culturele uitingsvormen van Gemeente Utrechtse Heuvelrug bewoners.

Dit project bevordert de creativiteit van de Gemeente Utrechtse Heuvelrug bewoners.

Rechtvaardigheid Dit project zorgt voor een eerlijker verdeling van de welvaart.

Dit project zorgt voor een eerlijker verdeling van kansen.

Dit project stimuleert het respecteren van mensenrechten.

EFFECT

Tijd Dit project voorkomt afwenteling op toekomstige generaties.

Dit project heeft een langdurig positief effect.

Dit project is goed geborgd: op termijn is het positieve effect gewaarborgd.

Plaats Dit project vermindert nadelige effecten op andere plaatsen in de wereld.

Dit project heeft een positief effect op andere plaatsen in de wereld.

Dit project heeft een positief effect op de directe omgeving.

Proces Dit project betrekt belanghebbenden bij projectvorming en uitvoering.

Dit project borgt continue verbetering van processen.

Dit project heeft een voorbeeldfunctie.

Flexibiliteit Dit project is repliceerbaar op andere plekken.

Dit project biedt ruimte om nieuwe kennis en inzichten mee te nemen

PLANET

Energie Dit project vermindert het energiegebruik in de Gemeente Utrechtse Heuvelrug.

Dit project verhoogt het aandeel groene energie in de energieproductie in de Gemeente Utrechtse Heuvelrug.

Dit project verhoogt het aandeel groene energie in de consumptie.

Dit project vergroot het aandeel van het openbaar vervoer in de vervoersstromen.

Leefomgeving Dit project verbetert de luchtkwaliteit in de Gemeente Utrechtse Heuvelrug.

Dit project vermindert de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen.

Dit project vermindert de geluidsoverlast.

Dit project creëert meer donkere plekken in de Gemeente Utrechtse Heuvelrug en vermindert lichtoverlast.

Dit project vermindert de schadelijke invloed van stralingsvelden.

Dit project vermindert geuroverlast.

WaterDit project vermindert het watergebruik.

Dit project vermindert de verontreiniging van het grond- en oppervlaktewater.

Dit project verbetert de opvang van (regen)water in de gemeente.

Dit project houdt het grondwaterniveau in de Gemeente Utrechtse Heuvelrug op peil.

BodemDit project verbetert de bodemkwaliteit in de Gemeente Utrechtse Heuvelrug.

Dit project zorgt voor de juiste kwaliteit van de bodem voor de beoogde functie.

RuimteDit project benut de ruimte zo goed mogelijk: meervoudig en multifunctioneel.

Dit project verhoogt de ruimtelijke kwaliteit en/of samenhang

Natuur & LandschapDit project maakt de natuur gevarieerder en meer levensvatbaar.

Dit project draagt bij aan de ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur.

Dit project bevordert de biologische landbouw.

Dit project verhoogt het welzijn van dieren.

Dit project ontwikkelt of behoudt landschappelijke en stedelijke kernkwaliteiten.

Grondstoffen Dit project beperkt het verbruik van primaire grondstoffen.

Dit project gebruikt grondstoffen zodanig dat ze weer terugkomen in de kringloop.

Dit project beperkt het gebruik van giftige en gevaarlijke stoffen.

Klimaat Dit project vergroot de klimaatbestendigheid van de gemeente.

Dit project vermindert de uitstoot van broeikasgas.

PROFIT

Middelen Gemeente Dit project realiseert een kostenverlaging voor de gemeente.

De totale kosten (investering + exploitatie) van dit project zijn zo laag mogelijk.

Dit project verlaagt de kosten van andere projecten.

Dit project kan (deels) bekostigd worden via investeringen door andere partijen.

Dit project verhoogt de opbrengsten voor de gemeente.

De terugverdientijd van dit project is zo kort mogelijk.

Middelen Burgers Dit project leidt voor Gemeente Utrechtse Heuvelrug inwoners tot

& Bedrijven lastenverlichting of besparing.

Dit project verhoogt het (gemiddelde) inkomen van de Gemeente Utrechtse Heuvelrug inwoners.

Dit project verhoogt de waarde van onroerend goed van Gemeente Utrechtse Heuvelrug inwoners.

Dit project verhoogt de winst of de omzet van de bedrijven in de Gemeente Utrechtse Heuvelrug.

Economische Structuur Dit project verbetert het Gemeente Utrechtse Heuvelrug vestigingsklimaat.

Dit project verbetert de bereikbaarheid en/of mobiliteit in de gemeente.

Dit project bevordert de samenwerking tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven.

Dit project genereert nieuwe economische activiteiten of investeringen in de gemeente.

Dit project bevordert de innovatie in de Gemeente Utrechtse Heuvelrug.

Dit project vergroot op termijn de veerkracht en het aanpassingvermogen van de economie.

Dit project maakt de Gemeente Utrechtse Heuvelrug meer zelfvoorzienend; het verhoogt de voedsel- en energiezekerheid.

Arbeidsmarkt Dit project realiseert werkgelegenheid in de gemeente (passend bij het opleidingsniveau).

Dit project bevordert de deelname aan de arbeidsmarkt van Gemeente Utrechtse Heuvelrug inwoners.

Dit project investeert in het toekomstperspectief van de Gemeente Utrechtse Heuvelrug inwoners.

Bijlage 4:

Overzicht criteria Duurzaam Inkopen

Op www.pianoo.nl vindt u het recentste overzicht duurzaam Inkopen. De critera voor de volgende onderwerpen zijn van toepassing:

Gemalen

Groenvoorzieningen

Grondwerken, Bouwrijpmaken terrein en sanering/bod

Kabels en Leidingen

Openbare Verlichting

Reiniging openbare ruimte

Riolering

Straatmeubilair

Verkeersregelinstallaties

Waterbouwkundige constructies

Waterzuiveringsinstallaties en slibbehandeling inc

Wegen

Bijlage 5:

GVVP

Wegcategorisering GVVP

Inrichtingsvoorschriften GVVP

Autoparkeernormeringen GVVP