Organisatie | Doesburg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Toeslagenverordening WWB 2013 gemeente Doesburg |
Citeertitel | Toeslagenverordening WWB 2013 gemeente Doesburg. |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Raadsbesluit |
Geen
Wet werk en bijstand, artikel 8 lid 1 onderdeel c en artikel 30
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2013 | 01-01-2013 | 25-05-2016 | Nieuwe regeling | 31-01-2013 Streekjournaal, 15 februari 2013 | Onbekend |
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening wordt verstaan onder:
I.indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel d Wet op de huurtoeslag;
II. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening indien toepassing van de bepalingen van deze verordeningen tot onbillijkheden van overwegende aard leiden.
Aldus besloten door de raad van de gemeente Doesburg in de openbare raadsvergadering van 31 januari 2013.
De griffier,
J.B. Voorhof
De voorzitter,
drs. C.J.G. Luesink
De WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen. De normen zijn geregeld in paragraaf 2 WWB. Paragraaf 3 WWB voorziet in toeslagen en verlagingen. De som van deze drie onderdelen (normen, toeslagen en verlagingen) levert de bijstandsnorm op. Het gaat dan om de bijstandsnorm voor personen van 21 tot en met de pensioenleeftijd die niet in een inrichting verblijven.
De WWB kent verschillende normen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden. Alleenstaanden en alleenstaande ouders komen in aanmerking voor een toeslag, indien zij hogere algemeen noodzakelijk kosten van het bestaan hebben dan waarin de basisnorm voorziet omdat zij deze kosten niet of niet geheel kunnen delen met een ander. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. De hoogte van de toeslag, die wordt aangegeven in deze verordening, bedraagt maximaal 20 procent van het netto minimumloon en moet aansluiten bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar kan de toeslag afwijkend worden vastgesteld. Zoals verderop blijkt maken wij hiervan geen gebruik.
De WWB kent de volgende grondslagen om de norm of toeslag voor personen van 21 tot en met de pensioenleeftijd die niet in een inrichting verblijven te verlagen:
Voor de berekening van de bijstandsnorm geldt een vaste volgorde: eerst de norm, dan eventueel een toeslag en vervolgens de verlagingen.
Het college blijft te allen tijde bevoegd om de algemene bijstand (de bijstandsnorm na aftrek van eventuele inkomsten) in afwijking van deze regel hoger of lager vast te stellen indien de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
De begrippen die al zijn omschreven in de wet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of de Gemeentewet worden in deze verordening niet afzonderlijk omschreven. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van de betreffende definities in de wetten ook deze verordening moet worden gewijzigd.
Lid 2 onderdeel d: gehuwdennorm
Voor het begrip ‘gehuwdennorm’ wordt verwezen naar de norm voor gehuwden voor personen 21 jaar tot de pensioenleeftijd als bedoeld in artikel 21 onderdeel c WWB.
Het begrip ‘woning’ is in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd omdat de tekst van de WWB nergens een omschrijving geeft van dit begrip. Wel vermeldt artikel 3 lid 6 WWB dat in de WWB en de daarop berustende bepalingen onder een woning tevens een woonwagen of een woonschip moet worden verstaan. Verder volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de WWB dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Daarom is in deze verordening bepaald dat onder ‘woning’ wordt verstaan: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB.
Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 van deze verordening (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet (Abw) was opgenomen in het tot 1 januari 1996 geldende Besluit landelijke normering (Bln). Volgens de Centrale Raad van Beroep (CrvB) volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Abw dat het begrip woonkosten ten tijde van de Abw (nog steeds) moest worden uitgelegd in overeenstemming met de bepalingen van het tot januari 1996 geldende Bln. Aangenomen moet worden dat deze rechtspraak ook onder de WWB nog van betekenis is.
Bij “het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten” kan worden gedacht aan het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerend zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon.
De werking van deze verordening is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 tot de pensioenleeftijd. De pensioenleeftijd wat tot voor kort 65 jaar, maar varieert de komende jaren tussen 65 jaar en 67 jaar. Vanwege de lagere jongerennorm is er voor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar.
De jongerennormen van artikel 20 WWB zijn laag vastgesteld omdat de ouders nog onderhoudsplichtig zijn jegens hun kinderen totdat deze de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt. De ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware “dubbel gekort” worden als ook nog krachtens de Toeslagen de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18,19 of 20 jaar de uitvoering Toeslagenverordening nodeloos ingewikkeld maken.
Mocht evenwel het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 WWB onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand hoger of lager vast te stellen.
HOOFDSTUK 2 CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE NORM
Artikel 3. Toeslag alleenstaande (ouder)
Op grond van artikel 25 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) van 21 jaar of ouder verhogen met een toeslag, indien een belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. Artikel 3 van deze verordening is een spiegelbeeld van artikel 4 van deze verordening, waarin het gaat om verlaging van de gehuwdennorm.
De gemeenteraad is op grond van artikel 30 lid 2 WWB verplicht te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, dit onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van de norm of toeslag op andere gronden. Dit is vastgelegd in onderdeel a van dit artikellid.
Als belanghebbende met een of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft, wordt belanghebbende verondersteld de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen delen. Zolang er niet sprake is van gehuwden of van een daarmee gelijkgestelde gezamenlijke huishouding, moet ervan worden uitgegaan dat niet alle kosten, maar een gedeelte daarvan kunnen worden gedeeld. Een toeslag blijft op zijn plaats. Gekozen is om toeslag te verstrekken van 10% van de gehuwdennorm. Dit is vastgelegd in onderdeel b van dit artikellid.
Als belanghebbende geen woning bewoont wordt belanghebbende, in lijn met de jurisprudentie, verondersteld toch woonlasten te hebben in verband met het bekostigen van ander onderdak. Als belanghebbende de woning heeft gekraakt, wordt belanghebbende eveneens verondersteld toch woonlasten te hebben.
De toeslag bedraagt in beide situaties eveneens 10% van de gehuwdennorm. Dat is vastgelegd in onderdeel b van dit artikellid. Zie ook de toelichting bij artikel 5.
In het tweede lid is geregeld dat zowel zorgbehoevenden (sub a) als verzorgers (sub b) niet worden meegeteld als personen waarmee kosten gedeeld kunnen worden. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag. Ook als sprake is van een zakelijke relatie (bijvoorbeeld huurders of kostgangers) kunnen kosten niet worden gedeeld. De inkomsten uit huur of kostgangerschap worden immers in aanmerking genomen op grond van artikel 33 lid 4 WWB.
HOOFDSTUK 3 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE NORM
Artikel 4. Verlagen norm gehuwden
Op grond van artikel 26 WWB kan het college de gehuwdennorm verlagen indien belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.
Artikel 4 van deze verordening vormt het spiegelbeeld van artikel 3 van deze verordening. Ingeval in de woning van het gezin een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm.
Artikel 4 lid 2 van deze verordening verwijst naar het bepaalde in artikel 3 lid 2 van deze verordening. Verwezen wordt dan ook naar de toelichting zoals die is opgenomen bij artikel 3 van deze verordening.
Artikel 5. Verlagen algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten
Op grond van artikel 27 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder)of gehuwden, of de toeslag voor een alleenstaande (ouder) lager vaststellen indien een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.
In dit onderdeel is bepaald dat de norm of toeslag wordt verlaagd met 20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond, waarvoor belanghebbende geen woonkosten is verschuldigd.
In artikel 1 van deze verordening is bepaald wat onder woonkosten moet worden verstaan:
indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.
Hieronder valt ook de situatie waarin de belanghebbende geen huur of hypotheeklasten heeft, maar anderszins wel sprake is van andere woonlasten. Ook in die situatie bedraagt de verlaging 20 procent van de gehuwdennorm.
Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om het aldus verkregen woongenot aan te merken als inkomen in natura of de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 WWB (zie ook TK 2002-2003, 28 870,nr. 3, p.54-55).
Ook in dat geval bedraagt de verlaging 20 procent van de gezinsnorm.
Overigens kan het college, indien noch in het kader van artikel 27 WWB noch in het kader van artikel 33 lid 1 WWB rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, de bijstand in voorkomende gevallen lager vaststellen op grond van het individualiserings-beginsel van artikel 18 lid 1 WWB.
Onderdeel b: geen woning wordt bewoond of een woning wordt bewoond die is gekraakt
In dit onderdeel is bepaald dat de verlaging 10 procent van de gehuwdennorm bedraagt indien geen woning wordt bewoond. Verlaging met 20% van de gehuwdennorm is niet redelijk. Immers, tegenover het ontbreken van kosten omdat geen woonruimte wordt aangehouden, staat dat dak-en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak-en thuislozenopvang.
In dit onderdeel is tevens bepaald dat de verlaging 10 procent van de gehuwdennorm bedraagt indien belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een gekraakte woning. Verlaging met 20 procent van de gehuwdennorm is niet redelijk. We nemen aan dat belanghebbende ook in die situatie toch woonlasten heeft in verband met het bewoonbaar maken en houden van het kraakpand.
Artikel 6. Anti-cumulatiebepaling
De verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Zonder een anti-cumulatiebepaling zou dat echter kunnen betekenen dat het college de bijstandsnorm (vanwege de samenloop van verlagingen) dermate laag moet vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer is van een toereikende uitkering.
In voorkomende gevallen zou het college de bijstand op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 WWB hoger moeten vaststellen. Er is voor gekozen reeds in de Toeslagenverordening een absoluut minimumbedrag vast te leggen waarop het college de bijstandsnorm (norm inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen. Het individualiseringsbeginsel kan echter met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende bijstandsnorm die boven de in dit artikel genoemde percentages ligt, toch aanleiding bestaat om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de belanghebbende.