Organisatie | Hellendoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening kinderopvang gemeente Hellendoorn 2013 |
Citeertitel | Verordening kinderopvang gemeente Hellendoorn 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | i226430 |
Geen.
, in werking getreden op 1 januari 2013
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-06-2013 | 01-01-2013 | Nieuwe regeling | 28-05-2013 Hellendoorn Journaal, 14-06-2013 | 13INT01214 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
doelgroep aanvullende tegemoetkoming: de ouder die een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en gebruik maakt van een voorziening, gericht op arbeidsinschakeling.
Hoofdstuk 2 Verlening van de (aanvullende) tegemoetkoming
Artikel 3 Te verstrekken gegevens bij aanvraag
Artikel 5 Advies bij sociaal-medisch geïndiceerden
Voordat op een aanvraag van een sociaal-medisch geïndiceerde wordt beslist, wint het college ten behoeve van de vaststelling van de noodzakelijkheid van kinderopvang advies in van een onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid.
Aan een persoon die geen recht heeft op de (aanvullende) tegemoetkoming van de gemeente op grond van deze verordening kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van het vorenstaande een bijdrage verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Voor vaststelling van de tegemoetkoming over een periode die gelegen is voor 1 januari 2013 blijven de bepalingen van de Verordening kinderopvang gemeente Hellendoorn 2010 (Rb. 16 november 2010, nr. 10INT01351), zoals die luidden op 31 december 2012, van toepassing.
Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang in werking getreden. Per 1 januari 2013 is de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gewijzigd. In de verordening wordt gesproken over “Wet kinderopvang”. Hieronder wordt de volledige Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen begrepen.
Ingaande 2013 wordt de vaste voet voor doelgroepouders overgeheveld naar de Belastingdienst. Hiermee wordt de gehele uitvoering van de kinderopvangtoeslag voor doelgroepouders overgedragen aan de Belastingdienst. De uitvoering van de kinderopvangtoeslag voor de sociaal-medisch geïndiceerden blijft vooralsnog ongewijzigd. De gemeente kan hier eigen beleid op blijven voeren, aangezien de voorgestelde wetgeving nog niet in werking is getreden. Het uitkeren van de aanvullende tegemoetkoming van de eigen bijdrage voor doelgroepouders (KOA-kopje) blijft een taak voor de gemeenten. Deze beide groepen kunnen op grond van deze verordening in aanmerking komen voor een (aanvullende) vergoeding.
De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb die regels stelt over subsidies is van toepassing op de tegemoetkomingen. Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten drie regelingen van toepassing zijn:
Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen
In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.
Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen
Om gemeenten in staat te stellen de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in de verordening de volgende bepalingen opgenomen:
Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur waarop de medische indicatie is gebaseerd of gedurende de periode waarin gebruik is gemaakt van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling. Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat).
Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen
De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Awb. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk, omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.
De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau en Belastingdienst op te vragen.
De doelgroep sociaal-medisch geïndiceerden zou worden opgenomen als wettelijke doelgroep (artikel 1.23 van de Wet kinderopvang). Tot op heden zijn de artikelen omtrent sociaal-medische indicatie nog niet in werking getreden. Dit betekent dat wij als gemeente zelf regels hieromtrent mogen en kunnen stellen. Voor de omschrijving van het begrip sociaal-medisch geïndiceerden is aansluiting gezocht bij de nog niet in werking getreden artikelen in de wet.
Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in de Wet kinderopvang ook van toepassing zijn op deze verordening. Alleen de niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.
Artikel 2 Recht op tegem oetkoming
De groep ouders met een sociaal-medische indicatie behoren nog niet tot de wettelijke doelgroep. Om deze lacune in de wet op te vullen, zijn zij in artikel 2 genoemd als een eigen gemeentelijke doelgroep van de gemeente Hellendoorn die recht heeft op een tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang.
Het uitkeren van een aanvullende tegemoetkoming voor de eigen bijdrage van ouders die een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen ontvangen en gebruik maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, blijft ook een taak voor de gemeenten. Dit wordt het Koa-kopje genoemd. Gemeenten hebben de vrijheid om de compensatie al dan niet te verlenen en kunnen zelf de omvang daarvan bepalen. Om de uitstroom of participatie van de uitkeringsgerechtigde in een re-integratietraject en/of inburgeringsvoorziening te bevorderen, vergoedt de gemeente deze eigen bijdrage.
Artikel 3 Te verstrekken gegevens bij aanvraag
Een aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie moet worden ingediend bij het college. In de procedure gaat de aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie vooraf aan de aanvraag voor een tegemoetkoming, maar in de praktijk zullen de aanvragen vaak gelijktijdig worden ingediend. Ook de besluiten over de toekenning van een sociaal-medische indicatie en de verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang kunnen in één beschikking worden opgenomen. Wel moet de juiste volgorde in acht worden genomen: eerst het besluit over de aanwezigheid van een sociaal-medische indicatie en vervolgens het besluit over de verstrekking van een tegemoetkoming. Aangezien de wet niet van toepassing is op de doelgroep ’sociaal-medisch geïndiceerden’, wordt dit specifiek in deze verordening geregeld.
Een aanvraag voor de doelgroep aanvullende tegemoetkoming dient naast de genoemde gegevens bij lid 1 ook een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen over te leggen. Hierin staat in ieder geval het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang. Omdat de gehele uitvoering van de kinderopvangtoeslag voor doelgroepouders bij de Belastingdienst ligt, zijn de gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de doelgroep aanvullende tegemoetkoming ook noodzakelijk om een aanvraag in behandeling te kunnen nemen.
In het derde lid wordt bepaald dat, indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent.
De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken, die eventueel met vier weken kan worden verlengd.
De beslistermijn van acht weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na afloop van de termijn waarvoor die is verstrekt kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal acht weken vóór deze datum bij de gemeente moeten indienen.
Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid kan de besluitvorming worden versneld.
In artikel 1.12 van de Wet kinderopvang is een gelijkluidend artikel opgenomen. Dit artikel is echter nog niet in werking getreden. Om zo dicht mogelijk bij de lijn zoals die straks in de wet zal worden gehanteerd aan te sluiten, is gekozen om dit artikel op te nemen in deze verordening.
Het artikel is ook pure noodzaak. De gemeente heeft onvoldoende kennis en kunde in huis om te beoordelen of een aanvrager kan worden aangemerkt als sociaal-medisch geïndiceerde in de zin van artikel 1, onder c en wat de omvang van eventuele kinderopvang zou moeten zijn. Daarom is besloten om advies in te winnen van een onafhankelijke organisatie die deskundig is op dit gebied.
Wanneer een aanvrager niet behoort tot de doelgroep geformuleerd in artikel 2 van deze verordening, namelijk ouders met een sociaal-medische indicatie of ouders die behoren tot de doelgroep aanvullende tegemoetkoming, kan geen tegemoetkoming worden verstrekt.
Deze weigeringsgrond geeft aan dat een gemeentelijke tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie een vangnetvoorziening is. Alleen ouders die niet op grond van een andere bepaling in de Wet kinderopvang aanspraak kunnen doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, kunnen aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang wegens een sociaal-medische noodzaak.
Altijd moet worden nagegaan of een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening. Als er sprake is van een passende voorliggende voorziening, is een aanvraag voor indicatie naar de noodzakelijkheid van kinderopvang op grond van sociaal-medische problematiek door de gemeente niet mogelijk.
Naast de weigeringsgronden in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing.
Artikel 7 Ingangsdatum van de (aanvullende) tegem oetkoming
Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. Er zijn twee ingangsdata mogelijk:
Uit dit artikel blijkt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4:1 en 4:2 Awb en de eisen gesteld in artikel 3 van deze verordening. In artikel 4.1 en 4.2 van de Awb is bepaald dat een aanvraag:
De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen.
De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.
Artikel 8 De periode waarvoor de (aanvullende) tegemoetkoming wordt verleend
Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur waarop de medische indicatie is gebaseerd of gedurende de periode waarin gebruik is gemaakt van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling.
Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat en de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming.
De tegemoetkoming zal in veel gevallen verleend worden ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld. Daarbij wordt wel een begrotingsvoorbehoud, overeenkomstig artikel 4:34 van de Awb, gemaakt. Dit houdt in dat de tegemoetkoming wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.
Artikel 9 Omvang van de (aanvullende) tegem oetkoming
Wanneer een ouder en/of kind een sociaal-medisch geïndiceerde is, kan deze recht hebben op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren bij een sociaal-medische indicatie.
Per 2013 wordt het recht op kinderopvangtoeslag gerelateerd aan de lengte en omvang van een traject naar werk. Alleen in de maanden waarin daadwerkelijk een traject naar werk wordt gevolgd, bestaat er recht op een kinderopvangtoeslag.
De wet biedt de mogelijkheid een eigen bijdrage te vragen. Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. In het derde lid is opgenomen op welke wijze de eigen bijdrage wordt vastgesteld.
Artikel 10 Inhoud van de beschikking
Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.
Als de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie wordt vastgesteld, wordt in de beschikking aangegeven hoeveel uren kinderopvang noodzakelijk wordt geacht. Het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraag voor een tegemoetkoming van de gemeente. Bovendien moet in het besluit de geldigheidsduur van de indicatie worden vermeld.
Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 3:50 Awb). De motiveringverplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.
Onderdeel d bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld. In de beschikking moet verder de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel e). Onderdeel f schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:
Artikel 11 De bevoorschotting van de (aanvullende) tegemoe tkoming
De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft).
Het tweede lid bepaalt dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau.
Het derde lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Het college zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik maakt van kinderopvang.
Artikel 12 Het besluit tot vaststelling van de (aanvullende) tegemoe tkoming
Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen.
De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.
In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.
Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.
Artikel 13 Verrekening met de voorschotten
Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Zie ook de toelichting bij artikel 14 over de inlichtingenplicht.
Artikel 14 Inlichtinge nplicht
De reden dat deze verplichtingen zijn opgenomen in deze verordening is dat de wet niet geldt voor een tegemoetkoming verstrekt aan een sociaal-medisch geïndiceerde of voor een aanvullende tegemoetkoming verstrekt aan mensen die een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen ontvangen en een traject, gericht op arbeidsinschakeling volgen.
Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:
Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, dan kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het teveel betaalde bedrag terugvorderen.
Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming
In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden: a. de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld en b. de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.
Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)
In het eerste lid is bepaald dat zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming kan intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:
De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)
Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel totdat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.
Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Awb)
Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen, zo blijkt uit lid 1. Het gaat om de volgende gevallen:
De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.
Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen. Hier wordt teruggevallen op de algemene regeling van terugvordering van subsidies in de Awb.
De verordening kent een hardheidsclausule. Dat betekent dat in gevallen die niet in de verordening geregeld zijn en waarin dit tot een kennelijk onbillijke situatie zou leiden er met een beroep op deze bepaling alsnog een tegemoetkoming voor kinderopvang kan worden verleend. Toepassing van de hardheidsclausule is bedoeld voor echt uitzonderlijke situaties, omdat het overgrote deel van de voorkomende situaties in de verordening is geregeld.
In dit artikel is nadrukkelijk bepaald dat bij de toekenning en de vaststelling van de tegemoetkoming dezelfde bepalingen worden toegepast.
Deze bepaling spreekt voor zich.