Organisatie | Beverwijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Maatregelenverordening WWB 2013 |
Citeertitel | Maatregelenverordening WWB 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Bijstand |
In verband met het ontbreken van een inwerkingstredinsbepaling met terugwerkende kracht, is de inwerkingstredingdatum die in de verordening is vermeld onjuist.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-06-2013 | 01-01-2015 | Onbekend | 16-05-2013 De Kennemer, 29-05-2013 | Raadstuk: INT-13-01501 |
Hoofdstuk 2 De ernst van het feit
De bijstand wordt eenmalig met € 100,00 verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college is tekortgeschoten in het verlenen van de medewerking als bedoeld in artikel 17, lid 2 van de WWB.
Artikel 4 Ernstig tekortschieten
De bijstand wordt eenmalig met € 200,00 verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college ernstig is tekortgeschoten in:
Artikel 7 Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorziening door toepassing van een bestuurlijke boete
In afwijking van de artikelen 3, 4 en 6 wordt belanghebbende, in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht bij een voorliggende voorziening, een maatregel opgelegd van 100% gedurende de eerste die maanden gerekend vanaf de start van de verrekening, indien hij geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening die volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete.
Tot 01 januari 2013 was het schenden van de inlichtingenplicht een maatregelwaardige gedraging. Op 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking getreden. Deze wet regeld de gevolgen van die gedraging, met verplichte terugvordering en het opleggen van een boete. Om deze reden is een maatregel voor dit gedrag uit deze verordening gehaald.
De WWB 2012 bepaalt in artikel 18, lid 1 dat het college de bijstand en daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, de mogelijkheden en de middelen van de belanghebbende.
In lid 2. van dat artikel wordt dat op de volgende wijze uitgewerkt:
Indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit deze wet dan wel hetartikel30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomenvoortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, verlaagt het college overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, de bijstand. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Het college heeft dus de bevoegdheid en de plicht om de bijstand te verlagen binnen de kaders die de raad in de verordening bepaalt.
Met deze bevoegdheid heeft het college een instrument in handen om het beoogde re-integratiebeleid en handhavingsbeleid te sturen.
Die verlaging van de uitkering moet niet worden gezien als een vorm van straf maar als een instrument tot gedragsbeïnvloeding. Doel is de belanghebbende aan te zetten tot bijstellen van diens verwijtbare handelen of nalaten.
De verordening deelt verwijtbare gedragingen in drie categorieën:
- zeer ernstig tekortschieten;
De afweging van verwijtbaar gedrag in het individuele geval en het besluit over de omvang van de verlaging van de bijstand wordt vormgegeven langs drie stappen:
- de ernst van het feit: wat wordt de belanghebbende verweten;
- de mate van verwijtbaarheid: hoe ernstig moet het handelen of nalaten de belanghebbende worden aangerekend;
- de omstandigheden: wat zijn de gevolgen van de verlaging van de bijstand voor persoon en gezin.
De in dit artikel beschreven begrippen spreken voor zich.
Er is in deze verordening gekozen voor het begrip maatregel, omdat dit beter dan het begrip afstemming de bedoeling van het genomen besluit, namelijk om de bijstand te verlagen wegens verwijtbaar handelen of nalaten, weergeeft. Een maatregel beoogt een gedragsverandering teweeg te brengen.
Het eerste lid is feitelijk een nadere invulling van de wettelijke bepaling zoals verwoord in artikel 18, lid 1.
Nadere regels, die het college kan vaststellen op grond van de Algemen wet bestuursrecht, zijn gericht op de rechtszekerheid van de belanghebbenden en op de uitvoerbaarheid.
De wet verplicht de belanghebbende in artikel 17, lid 2 en in het artikel 30c tweede lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) tot het verlenen van de noodzakelijk geachte medewerking. Deze medewerkingsplicht is de plicht van uitkeringsgerechtigden om desgevraagd de medewerking te verlenen de rederlijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. De medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan zoals het meewerken aan het instellen van een verzoek tot het verkrijgen van kinderalimentatie, het toestaan van een huisbezoek of het meewerken aan een psychologisch onderzoek.
De verplichtingen van de belanghebbende kunnen zowel de algemene als de bijzondere bijstand betreffen.
Artikel 4 Ernstig tekortschieten
Uitgangspunt van de wetgever is de zelfstandige bestaansvoorziening van de belanghebbende. Als deze diens verantwoordelijkheid op dit punt niet of onvoldoende nakomt, is er sprake van een ernstige vorm van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.Onder het "naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid" valt ook het tijdens de wachttijd naar vermogen zoeken naar werk of een opleiding van de jongere.
Met de onder b. bedoelde (reïntegratie)voorziening wordt gelijk gesteld een voorziening in het kader van een inburgeringstraject of een traject dat wordt aangeboden door de Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en het niet voldoende meewerken aan het plan van aanpak voor de jongere. Hieronder vallen ook de alleenstaande ouders die zich niet houden aan de verplichtingen genoemnd in artikel 9, eerste lid onder a WWB.
Met het onder c. bedoelde betonen van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan wordt onder meer bedoeld op situaties waarbij sprake is van verwijtbaar ontslag, het niet voldoende gezocht hebben naar algemeen geaccepteerde arbeid en/of scholing van de belanghebbende jonger dan 27 jaar, of te snel besteed vermogen, waardoor aanspraak op bijstand ontstaat.
In onderdeel d. gaat het om verbaal of fysiek agressief gedrag. Met gedrag jegens het college wordt mede bedoeld gedrag ten opzichte van personen die in het kader van de uitvoering van de WWB ten dienste of in opdracht van het college werkzaam zijn. Daaronder vallen tevens personen die betrokken zijn bij de uitvoering van voorzieningen op grond van de WWB.
Een maatregel is geen boete. Een verlaging kan nooit hoger zijn dan het recht op bijstand over de maand waarin deze is opgelegd.
Bij bijzondere bijstand kan een maatregel betekenen dat er per saldo geen bijzondere bijstand uitbetaald wordt.
De hoogte van de maatregel kan ertoe leiden dat de maatregel niet in verhouding staat tot het toegekende bedrag. Het tweede lid voorziet erin dat het college bij lage bedragen voor bijzondere bijstand de maatregel beperkt tot een deel van die bijstand. Dit wordt uitgewerkt in de uitvoeringsregels van het college.
Artikel 6 Zeer ernstig tekortschieten
Het betreft in dit artikel dezelfde (verwijtbare) gedragingen als in artikel 4, maar dan in ernstiger mate. Dat rechtvaardigt een zwaardere maatregel, namelijk 100% van de uitkering over een maand.
In het tweede lid is een aantal situaties genoemd waarbij in elk geval sprake is van zeer ernstig tekortschieten.
Artikel 7 Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorziening door toepassing van een bestuurlijke boete
Met de wet aanscherping handhaving en sanctiebeld SZW-Wetgeving wordt ook het sanctieregime in de overige sociale zekerheidswetten aangescherpt. Er wordt een vereglijkbaar boeteregime ingevoerd. Alleen de overige uitvoeringsorganisaties kunnen bij recidive het uitstaande boetebedrag voor een termijn van vijf jaar verreken zonder rekening te houden met de beslagvrije voet. Dit betekend dat de belanghebbenden, zodra de verrekening wordt geëffectueerd, in beginsel geen beschikking hebben over hun uitkering en (indien andere middelen ontbreken) een beroep moeten doen op bijstand.
In beginsel wordt het feit dat het recht op een passende en toereikende voorliggende voorziening verloren is gegaan, aangemerkt als tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Eén en ander levert daarom maatregelwaardig gedrag op, op basis waarvan de bijstand kan worden verlaagd. Met dit artikel komt de belanghebbende in een vergelijkbare situatie als de recidiverende bijstandsgerechtigde. Hetgeen inhoudt dat ook aan hem in beginsel die maanden geen bijstand toekomt. Met lid 2 kan hiervan worden afgeweken.
Artikel 8 Weging van het gedrag
Bij het oordeel van het college over de mate waarin de belanghebbende is tekortgeschoten wordt meegewogen in hoeverre diens gedraging hem te verwijten valt.
Hiermee wordt recht gedaan aan de omstandigheden in het individuele geval. Het zal in het algemeen nodig zijn om de belanghebbende te horen.
Deze weging kan zowel tot een lagere als tot een hogere maatregel of voor een langere periode gelden dan geregeld in de artikelen 3, 4 en 6 leiden.
Let wel: bij het ontbreken van elke verwijtbaarheid wordt geen maatregel opgelegd.
Het zijn bij het tweede lid situaties waarin sprake is van herhaald verwijtbaar gedrag (recidive). Hierbij wordt bij het besluit voor een "nieuwe" maatregel een eerder besluit op een maatregel meegenomen, als een eerder besluit of besluiten voor een maatregel korter dan 1 jaar daarvoor heeft of hebben plaatsgevonden.Dat zal dus meestal leiden tot een hogere maatregel of een langere periode van de maatregel. Als richtlijn bij herhaald verwijtbaar gedrag (recidive) kan gekozen worden voor een verdubbeling van de eerder opgelegde maatregel.
Artikel 9 Weging van de gevolgen van de maatregel
Als de maatregel leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de belanghebbende of diens gezin, kan deze worden gematigd. Ook hier is dus een individuele afweging vereist.
Een maatregel beoogt gedragsbeïnvloeding. Als de belanghebbende inmiddels aantoonbaar zijn gedrag heeft verbeterd kan dat aanleiding zijn om de maatregel lager vast te stellen of niet op te leggen als positieve prikkel. Dit is vastgelegd in het tweede lid. Indien het gaat om een maatregel opgelegd voor een periode langer dan 3 maanden, moet binnen 3 maanden het besluit tot het opleggen van deze maatregel worden heroverwogen.
Tot de maatregel wordt zo snel mogelijk besloten (lik op stuk) en het besluit wordt per gemotiveerde beschikking aan de belanghebbende bekendgemaakt.
De verlaging vindt plaats op de volgende betaling van de bijstand en is dus toekomstgericht.
Dit sluit aan bij de gedachte dat de maatregel een instrument tot gedragsbeïnvloeding is.
Als de verwijtbare gedraging betrekking heeft op de aanspraak op nog niet betaalde bijzondere bijstand, dan kan de verlaging ook daarmee worden verrekend.
Heeft de belanghebbende geen recht (meer) op bijstand, dan kan de maatregel niet worden opgelegd. Maakt hij echter binnen een jaar nadien weer aanspraak op bijstand, dan kan alsnog worden besloten de verlaging toe te passen. Een verlaging op grond van gedragingen, genoemd in deze verordening, kan eveneens worden toegepast op de bijzondere bijstand, voor algemene bestaanskosten, die aan belanghebbenden op grond van artikel 12 WWB wordt verstrekt.
Op grond van deze overgangsregeling worden de gedragingen van voor 1 januari 2013 beoordeeld volgens de Maatregelenverordening WWB 2012, tenzij de nieuwe verordening gunstiger is voor de belanghebbende.