Organisatie | Beverwijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2013 gemeente Beverwijk |
Citeertitel | Maatregelenverordening IOAW/ IOAZ 2013 gemeente Beverwijk |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | bijstand |
- geen -
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-05-2013 | 01-01-2015 | Onbekend | 16-05-2013 De Kennemer, 29-05-2013 | Raadstuk: INT-13-01223 |
Hoofdstuk 2 De ernst van het feit
De uitkeringsnorm wordt eenmalig met € 100,00 verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college is tekortgeschoten in het verlenen van medewerking als bedoeld in artike 13 van de IOAW/IOAZ
Artikel 4 Ernstig tekortschieten
De uitkeringsnorm wordt eenmaling met € 200,00 verlaagd wanneer de belanghebbende naar het oordeel ban het college ernstig is tekortgeschoten in:
Als het recht op uitkering over de maand waarover de maatregel wordt toegepast minder bedraagt dan de in de artikelen 3 en 4 vastgestelde verlaging, blijft de verlaging beperkt tot de hoogte van dat recht.
Toelichting op de Maatregelenverordening IOAW/IOAZ 2013 gemeente Beverwijk
Bij de vormgeving van deze verordening is zoveel mogelijk aangesloten bij de al werkende Maatregelverordening Wet werk en bijstand. Er is rekening gehouden met de verschillen tussen de WWB en de IOAW/IOAZ.
Op 1 januari 2012 is de wet gewijzigd. In artikel 37 lid 1 sub f is als verplichting voor de belanghebbende opgenomen dat hij naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
Samengevat bepalen de IOAW en de IOAZ in artikel 20 dat:
Het college heeft dus de bevoegdheid en de plicht om de bijstand te verlagen binnen de kaders die de raad in de verordening bepaalt.
Met deze bevoegdheid heeft het college een intrument in handen om het beoogde re-integratiebeleid en handhavingsbeleid te sturen.
Die verlaging van de uitkering moet niet worden gezien als een vorm van genoegdoening maar als een instrument tot gedragsbeïnvloeding. Doel is de belanghebbende aan te zetten tot bijstellen van diens verwijtbare handelen of nalaten.
De wet maakt het mogelijk de uitkering blijvend geheel of gedeeltelijk te weigeren. Wij kiezen daar niet voor. De IOAW en de IOAZ zijn een minimum inkomensgarantie. Bij blijvende (gedeeltelijke) weigering zou de belanghebbende een beroep kunnen doen op de WWB waardoor het effect van de weigeren teniet wordt gedaan. Een tweede argumend is dat er anders voor vergelijkbare verwijtbare gedragingen verschillend beleid zou worden gevoerd ten opzichte van de WWB. Deze verordening sluit daarom ook hier nauw aan bij de Maatregelenverordening WWB. Een weigering of verlaging vindt in beginsel voor één maand plaats met de mogelijkheid om af te wijken vanwege de mate van verwijtbaarheid.
De verordening deelt verwijtbare gedragingen in drie categorieën: tekortschieten, ernstig te kortschieten en zeer ernstig tekortschieten.
De afweging van verwijtbaar gedrag in het individuele geval en het besluit over de omvang van de verlaging van de bijstand wordt vormgegeven langs drie stappen:
- de ernst van het feit: wat wordt de belanghebbende verweten;
- de mate van verwijtbaarheid: hoe ernstig moet het handelen of nalaten de belanghebbende worden aangerekend;
- de omstandigheden: wat zijn de gevolgen van de verlaging van de bijstand voor persoon en gezin.
Tot 01 januari 2013 wat het schenden van de inlichtingenplicht een maatregelwaardige gedraging. Op 1 januari 2012 is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking getreden. Deze wet regelt de gevolgen van die gedraging, met verplichte terugvordering en het opleggen van een boete. Om deze reden is een maatregel voor dit gedrag uit deze verordening gehaald.
De in dit artikel beschreben begrippen spreken grotendeels voro zich. enkele omschrijvingen lichten we nader toe.
In deze verordening wordt veelal gelijktijdig naar beide wetten verwezen omdat de bepalingen grotendeels identiek en gelijk genummerd zijn. Juist in artikel 20, waar het gaat over de verlaging van de uitkering komen enige verschillen voor. Volgens informatie van het ministerie van SZW is dat onbedoeld gebeurd. In reparatiewetgeving zal de IOAZ in overeenstemming met de IOAW worden gebracht. Deze verordening loopt hierop vooruit.
Anders dan de WWB werken de IOAW/Z met bruto grondslagen. Om een identiek systeem te creëren is het begrip uitkeringsnorm geïntroduceerd dat verwijst naar een netto norm.
De IOAW en de IOAz maken het in afwijking van de WWB mogelijk om in bepaalde gevallen de uitkering blijvend (gedeeltelijk) te weigeren. Daarom is de begripsomschrijving uitgebreider dan de in de WWB verordening. Overigens gaven wij in het algemene deel van de toelichting al aan van de mogelijkheid om blijvend te weigeren geen gebruik te willen maken.
De raad stelt het maatregelenbeleid vast en het college is uitvoerder. Dat wordt in dit artikel benadrukt. De door het college op grond van de Algemene wet bestuursrecht op te stellen nadere regels, zijn gericht op de rechtszekerheid (gelijke gevallen worden gelijk behandeld) en op de uitvoerbaarheid.
De wet verplicht de belanghebebnde in artikel 13 IOAW/ IOAZ en in de artikelen 28 en 29 van de Wet SUWI tot het verlenen van de noodzakelijk geachte medewerking. We tekenen daarbij aan dat de genoemde bepalingen uit de Wet SUWI allen betrekking hebben op de inlichtingenplicht tijdens de aanvraagprocedure. Als voorbeelden kunnen worden genoemd het tijdig reageren op oproepen of het tijdig overleggen van gegevens of gevraagde bewijsstukken.
Artikel 4 Ernstig tekortschieten
Uitgangspunt van de wetgever is de zelfstandige bestaansvoorziening van de belanghebbende. Als deze diens verantwoordelijkheid op dit punt niet of onvoldoende nakomt, is er sprake van een ernstige vorm van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.
Met de onder b. bedoende (re-integratie) voorziening wordt gelijk gesteld een voorziening in het kader van een inburgeringstraject of een traject dat wordt aangeboden door de Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV).
In onderdeel c. gaat het om verbaal of fysiek agressief gedrag. Met gedrag jegens het college wordt mede bedoeld gedrag ten opzichte van pesonen die in het kader van de uitvoering van de IOAW/Z ten dienste of in opdracht van het college werkzaam zijn. Daaronder vallen tevens personen die betrokken zijn de uitvoering van voorzieningen op grond van de IOAW/Z.
Volgens de Centrale Raad van Beroep kan een maatregel wegens agressief gedrag alleen worden opgelegd als er een direct verband is tussen dit gedrag en de verlening van de uitkering.
Het college kan van de belanghebbende verlangen dat deze onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten verricht (tegenprestatie). Onder d. van dit artikel wordt het niet (voldoende) meewerken beschouwd als een vorm van ernstig tekortschieten in de opgelegde verplichtingen.
Een maatregel is geen boete. Een verlaging kan nooit hoger zijn dan het recht op uitkering over de maand waarin deze is opgelegd. Onder netto uitkering wordt in dit verband verstaan de uitkeringsnorm (art. 1, lid sub d van deze verordening) min de volgens de wet in aanmerking te nemen inkomsten.
Artikel 6 Zeer ernstig tekortschieten
Het betreft in dit artikel dezelfde (verwijtbare) gedragingen als in artikel 4, maar dan in ernstiger mate. Dat rechtvaardigd een zwaardere maatregel, namelijk 100% van de uitkering over een maand.
In het tweede lid is een aantal situaties genoemd waarbij in elk geval sprake is van zeer ernstig tekortschieten.
Artikel 7 Weging van het gedrag
Bij het oordeel van het college over de mate waarin de belanghebbende is tekortgeschoten wordt meegewogen in hoeverre diens gedraging hem te verwijten valt. Hiermee wordt recht gedaan aan de omstandigheden in het individuele geval. Het zal in het algemeen nodig zijn om de belanghebbende te horen.
Deze weging kan zowel tot een lagere als tot een hogere maatregel leiden dan als geregeld in de artikelen 3, 4 en 6. Let wel: bij het ontbreken van elke verwijtbaarheid wordt geen maatregel opgelegd.
In het tweede lid wordt gedoeld op gevallen waarin sprake is van herhaald verwijtbaar gedrag (recidive). Dat zal dus meestal leiden tot een hogere maatregel. Het begrip recidive wordt in de nadere regeld als bedoeld in artikel 2 tweede lid van deze verordening uitgewerkt.
Artikel 8 Weging van de gevolgen van de maatregel
Als de maatregel leidt tot onaanvaadbare gevolgen voor de belanghebbende of diens gezin, kan deze worden gematigd. Ook hier is dus een individuele afweging vereist.
Een maatregel beoogt gedragsbeïnvloeding. Als de belanghebbende inmiddels aantoonbaar zijn gedrag heeft verbeterd kan dat aanleiding zijn om de maatregel lager vast te stellen of niet op te leggen als positieve prikkel. Dit is vastgelegd in het tweede lid. Als er een maatregel is opgelegd over een periode langer dan drie maanden, wordt het besluit tot het opleggen van de maatregel binnen drie maanden heroverwogen.
De maatregel wordt zo snel als mogelijk opgelegd (lik op stuk) en het besluit wordt per gemotiveerde beschikking aan de belanghebbende bekendgemaakt.
De verlaging vindt plaats op de eerstvolgende betaling van de uitkering en is dus toekomstgericht.
Dit sluit aan bij de gedachte dat de maatregel een intrument tot gedragbeïnvloeding is. Let wel: de maatregel kan volgens de jurisprudentie niet eerder ingaan dan de datum van het verwijtbare handelen of nalaten.
Heeft de belanghebbende geen recht (meer) op uitkering, dan kan de maatregel niet worden geëffectueerd. Maakt hij echter binnen een jaar nadien weer aanspraak op uitkering dan wordt de verlaging alsnog toegepast.