Organisatie | Katwijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ |
Citeertitel | Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
artikelen 7, 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
31-05-2013 | 04-10-2016 | Onbekend | 16-05-2013 Onbekend | 2013-007014 |
De raad van de gemeente Katwijk,
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Katwijk van 23 april 2013,
gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7, 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorzie-ning oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,
vast te stellen de volgende verordening: Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ
HOOFDSTUK 2. Beleid en financiën
Artikel 2. Opdracht aan het college
Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot de pensioengerechtigde leeftijd, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.
Artikel 4. Aanspraak op ondersteuning
Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers, Nuggers alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Voor Nuggers geldt een inkomensgrens van 120% van het voor de betrokken persoon geldende minimumloon.
De uitkeringsgerechtigde treedt daarbij in dienst van het ingeschakelde re-integratiebedrijf. Betrokkene wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel werkgever en inlenende organisatie als tussen werknemer en inlenende organisatie.
Artikel 18. Overige vergoedingen
Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling. Het gaat hierbij in ieder geval om:
Artikel 19. Voorzieningen gericht op nazorg
Het college kan aan ondernemingen waarbij een persoon algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, niet zijnde een voorziening als bedoeld in de artikelen 10 tot en met 13, voorzieningen bieden gericht op nazorg.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Toelichting op de re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ
Deze verordening regelt de ondersteuning die het college van burgemeester en wethouders biedt bij de arbeidsinschakeling van bijstandsgerechtigden, Nuggers en Anw-ers. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Wet werk en bijstand (WWB). Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8 WWB, artikel 35 IOAW en artikel 35 IOAW.
Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de WWB, de IOAW en de IOAZ.
Artikel 2. Opdracht aan het college
In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven. Een voorbeeld kan zijn een speciale opdracht om uitstroom uit bestaande gesubsidieerde arbeid te stimuleren.
In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, geeft de gemeente aan voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.
Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar met name in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt wordt uitgewerkt.
Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.
De WWB, de IOAW en de IOAZ vragen aan de gemeenteraad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsbesluiten.
Het eerste lid geeft aan dat de gemeenteraad een beleidsplan opstelt.
Het tweede lid geeft aan welke specifieke beleidsonderwerpen in het beleidsplan aan de orde dienen te komen.
Het derde lid biedt de mogelijkheid nadrukkelijk het cliëntenpanel te betrekken bij de vaststelling van het beleid.
Artikel 4. Aanspraak op ondersteuning
De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).
Een uitzondering op deze algemene bepaling is de inkomensgrens voor nuggers. Voor deze groep wordt een expliciet criterium genoemd om te waarborgen dat de schaarse re-integratiemiddelen bij die groepen terecht komen die hier onvoldoende middelen voor beschikbaar hebben.
In het tweede lid wordt expliciet te koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar de documenten waarin die criteria geformuleerd worden.
Artikel 5. Verplichtingen van de cliënt
In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.
Het derde lid biedt de verbinding met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen.
Artikel 6. Subsidie- en budgetplafonds
De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan gebeuren (zie artikel 3 Beleidsplan). Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen.
De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.
Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).
Artikel 7. Algemene bepalingen over voorzieningen
In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.
Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.
Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan re-integratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven.
Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het re-integratiebedrijf wordt verklaard dat deze re-integratieverordening van toepassing is.
Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.
Werkstages zijn een instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te re-integreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.
Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de werkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom verstandig terughoudend te zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten.
Het eerste lid van artikel 8 geeft de algemene bepaling voor het aanbieden
Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt.
De werkstage kan twee doelen hebben. In de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. In de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.
Het derde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan. Gekozen is een termijn van maximaal zes maanden. Artikel 10 a lid 3 WWB geeft het verschil aan tussen participatiebanen en de werkstage. De werkstage wordt niet als een participatiebaan gezien wanneer deze maximaal zes maanden duurt en er naar het oordeel van het college een reëel uitzicht is op een dienstbetrekking bij degene bij wie de werkzaamheden worden verricht van dezelfde of grotere omvang die aanvangt of aansluitend op die zes maanden. De regels m.b.t. de premie en scholing ten aanzien van de participatiebanen zijn hier dan niet van toepassing.
Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.
In het vijfde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst (stage-overeenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.
Tevens maakt dit lid het mogelijk dat van de instelling of het bedrijf een vergoeding voor de werkstage wordt gevraagd. Dit is alleen gerechtvaardigd voor zover door de stagiaire nog enige productieve arbeid wordt verricht.
In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden een work firstaanpak aan te bieden. Work first is een algemene, landelijk gehanteerde term voor trajecten waarbij het doel is om klanten zeer snel voor een bepaalde periode een bepaald aantal uur werk aan te bieden. Naast deze werkzaamheden blijft deze persoon op zoek naar regulier werk. Tevens bekijkt de gemeente samen met de klant en het
re-integratiebedrijf wat de beste manier is om verdere ondersteuning te bieden.
Artikel 10. Sociale activering
Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop.
Sociale activering heeft te allen tijde een relatie met (de voorbereiding op) arbeidsinschakeling. In het eerste lid is daarom de zinsnede ”als onderdeel van een re-integratietraject” toegevoegd.
Daar waar dit niet het geval is (b.v. sociale activering gericht op het laten participeren van de persoon in de maatschappij) speelt de WWB geen rol. In dat geval kan de gemeente besluiten de kosten te betalen uit welzijnsmiddelen.
In lid 1 en 2 wordt bepaald wat een participatiebaan inhoudt.
De onbeloonde additionele werkzaamheden hebben als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een instelling of bedrijf, waardoor uitstroom naar betaald werk (op langere termijn) mogelijk wordt gemaakt.
De Wet stimulering arbeidsparticipatie maakt het nodig om hierover regels te stellen.
Onder additionele werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid van artikel 10 van de wet worden primair op de arbeidsinschakeling gerichte werkzaamheden verstaan die onder verantwoordelijkheid van het college in het kader van deze wet worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Additioneel houdt in dat het een speciaal gecreëerde functie betreft of een reeds bestaande functie die een uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan verrichten. Hij zal minder productief zijn dan zijn collega’s op een reguliere arbeidsplaats.
Het college verstrekt aan de belanghebbende, telkens nadat hij gedurende zes maanden op grond van artikel 10a van de wet werkzaamheden verricht, een premie. Belanghebbende moet in die zes maanden voldoende hebben meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces.
De voorwaarden voor deze premie staan vermeld in artikel 12 van deze verordening.
In lid 3 tot en met 5 worden de voorwaarden voor de duur en de verlenging gegeven.
De maximale duur dat betrokkene werkzaamheden kan verrichten met behoud van uitkering is twee jaar. Andere vormen van werken met behoud van uitkering van betrokkene (zoals work first of de werkstage) tellen ook mee voor de maximale duur van twee jaar. Dit om te voorkomen dat de maximale duur van een participatiebaan op een oneigenlijke manier wordt opgerekt.
Negen maanden na aanvang van de werkzaamheden op de participatiebaan moet het college beoordelen of de werkzaamheden de kans op werk van betrokkene hebben vergroot. Indien dit niet het geval is, ligt het niet in de rede dat de participatiebaan wordt voortgezet.
In lid 6 en 7 wordt bepaald dat er voor de participatiebaan een schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de participatiebaan worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een participatiebaan niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.
In lid 8 wordt geregeld dat het college scholing of een opleiding biedt aan diegene die niet beschikt over een startkwalificatie na een periode van zes maanden na aanvang van de werkzaamheden. Deze scholing of opleiding moet de toegang tot de arbeidsmarkt bevorderen.
Geen scholing of opleiding wordt aangeboden indien dit naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van belanghebbende.
Artikel 12. Premie participatiebanen
In artikel 10a van de WWB is bepaald dat de raad regels stelt met betrekking tot de hoogte van de premie voor personen die op een participatiebaan voor minimaal 12 uur geplaatst zijn.
De hoogte van de premie bedraagt 25% van het in artikel 31, lid 2 sub j van de wet genoemde bedrag en wordt op basis van dwingende wettelijke voorschriften iedere 6 maanden verstrekt.
Deze premie is onbelast en werkt niet door bij inkomensafhankelijke
De WWB houdt de mogelijkheid open om à la de Wet Inschakeling Werkzoekenden personen een dienstverband aan te bieden, om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. In dit artikel zijn omwille van de maximale flexibiliteit slechts enige randvoorwaarden vastgelegd waarbinnen de banen vormgegeven worden.
Overigens is dit artikel niet bedoeld voor de WIW-detacheringsbanen die vóór 1 januari 2004 zijn aangegaan en die op grond van artikel 15 van de Invoeringswet WWB ook onder de WWB hun rechtsgeldigheid behouden. Voor deze banen blijft een aantal artikelen van de WIW van toepassing.
Het eerste lid biedt de mogelijkheid tot het aangaan van het dienstverband.
Bij de dienstbetrekkingen uit de Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) was de gemeente de wettelijke, formele werkgever. De WWB geeft geen regels over het werkgeverschap.
In het tweede lid wordt bepaald dat het formeel werkgeverschap wordt uitbesteed aan een re-integratiebedrijf. Daar waar het gaat om de rechtspositie van de werknemer, dient de gemeente daarover afspraken te maken met het re-integratiebedrijf. Zo kan de gemeente bepalen dat verplicht een bepaalde rechtspositie van toepassing is, of kan zij eisen stellen aan bepaalde elementen uit die rechtspositie, zoals de beloning.
Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages (artikel 8 lid 4).
Artikel 14. Loonkostensubsidies gericht op re-integratie
Het instrument loonkostensubsidies gericht op re-integratie is bekend van de werkervaringsplaatsen uit de WIW, echter, onder de WWB zijn deze geheel vormvrij geworden.
Doel van subsidiëring is de werkgelegenheid te bevorderen voor groepen van werklozen die anders moeilijk werk kunnen vinden. De reden hiervoor kan zijn dat deze werklozen door de grotere afstand tot de arbeidsmarkt minder productief zijn, of dat werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn om iemand in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico’s die daaraan verbonden zijn.
Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een re-integratievoorziening.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.).
Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages.
Artikel 15. Loonkostensubsidies gericht op participatie
De WWB geeft aan dat gesubsidieerde arbeid geen einddoel meer kan zijn. Toch kan de gemeente ervoor kiezen personen, waarvoor dat nodig blijkt te zijn, een langduriger vorm van gesubsidieerde arbeid aan te bieden. De gemeente kan hierbij aansluiten bij het beleid ten aanzien van de ID-banen. Ook hier dient de Europese regelgeving in de gaten te worden gehouden, al ligt het meer in de lijn der verwachting dat deze banen, net als de oude ID-banen, met name worden vormgegeven in de collectieve sector.
Het eerste lid geeft weer de basis voor het verstrekken van de subsidie, waarbij expliciet wordt aangegeven dat het hier gaat om een participatievoorziening.
Het tweede lid regelt hetzelfde als artikel 11, tweede lid.
Deze loonkostensubsidie is weliswaar primair een participatie-instrument dat meerdere jaren in beslag kan nemen, dat betekent niet dat de bemoeienis van de gemeente op hoeft te houden na het plaatsen van de werknemer. Daarnaast gaat de WWB ervan uit dat ook deze werknemer uiteindelijk uit moet stromen naar reguliere, niet gesubsidieerde arbeid. Daarom is in het derde lid de bepaling opgenomen dat minimaal eens per jaar in overleg met de werknemer én de werkgever wordt bezien welke mogelijkheden daartoe aanwezig zijn.
Voor het vierde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages.
Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen. Daarom biedt dit artikel (derde lid) de mogelijkheid voor de gemeente om nadere randvoorwaarden te formuleren.
Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.
Artikel 17. Voorzieningen schuldhulpverlening
Het hebben van schulden vormt vaak een belemmering bij de re-integratie. Het is dan van belang om de schulden in een zo vroeg mogelijk stadium aan te pakken. Als dat niet gebeurt, is de kans groot dat de re-integratie niet slaagt. Daarom is het mogelijk om schuldhulpverlening toe te passen als onderdeel van een re-integratietraject.
Uitzondering voor het aanbieden van deze voorzieningen wordt gemaakt voor uitkeringsgrechtigden die geen arbeidsverplichting hebben en vrijwel geen uitzicht hebben op regulier werk binnen een afzienbare periode.
Artikel 18. Overige vergoedingen
Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. In dit artikel zijn als voorbeelden genoemd reiskosten en sollicitatiekosten, maar dat is geen limitatieve opsomming.
Artikel 19. Voorzieningen gericht op nazorg
Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaalgesproken al onderdeel uit van het traject.
Artikel 20. Afwijkende bepalingen voor jongeren
Dit artikel regelt dat bij jongeren de volgende incentives en voorzieningen niet tot het re-integratie-instrumentarium behoren: inkomensvrijlating, premies, vrijlating van onkostenvergoedingen voor vrijwilligerswerk en plaatsing in participatieplaatsen.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.