Organisatie | Velsen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels boeteoplegging WWB,IOAW en IOAZ 2013 gemeente Velsen |
Citeertitel | Beleidsregels boeteoplegging WWB,IOAW en IOAZ 2013 gemeente Velsen |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
De Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW wetgeving (Stbl. 2012, 462) verplicht het college vanaf 1 januari 2013 tot het opleggen van een bestuurlijke boete ter hoogte van het benadelingsbedrag bij het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht. De wet bepaalt in art. 18a WWB, respectievelijk artikel 20a IOAW en IOAZ de reikwijdte van deze verplichting. In deze beleidsregels is vastgelegd op welke wijze het college deze verplichting vormgeeft en op welke wijze het college invulling geeft aan de (beperkte) beleidsruimte die de wet geeft.
Wet Werk en Bijstand
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-04-2013 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 19-03-2013 De Jutter / De Hofgeest 4-4-2013 | B13.0097 |
Artikel 2: Waarschuwing in plaats van boete
Als er de eerste keer binnen twee jaar sprake is van schending van de inlichtingenplicht, zonder dat er teveel bijstand of uitkering is betaald, geeft het college een schriftelijke waarschuwing.
Het gaat hier om de zgn. nulfraude. Volgens artikel 18a, lid 4 WWB en artikel 20a lid 4 IOAW/Z kan het college dan volstaan met een waarschuwing als de belanghebbende in de afgelopen twee jaar niet eerder een waarschuwing heeft gehad. Dat geldt ook als een Rechtmatigheidsonderzoeksformulier (ROF) niet binnen de gestelde termijn wordt ingeleverd. Voor het bepalen van de termijn van twee jaar wordt gerekend vanaf de startdatum van de boetewaardige gedraging.
Een waarschuwing telt niet mee voor eventuele recidive.
Bij de tweede en volgende keer nulfraude binnen de tweejaarstermijn wordt een boete van € 150 opgelegd.
Artikel 3: Afstemming van de boete
De hoogte van de boete wordt op grond van artikel 5:46 Awb nader afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van persoon en gezin.
De ernst van het feit vloeit rechtstreeks uit de gedraging voort. De wet heeft hieraan het rechtsgevolg van de bestuurlijke boete verbonden. Er zal dan ook niet snel aanleiding voor afstemming zijn.
Verminderde verwijtbaarheid kan leiden tot een lagere boete. NB een hogere boete wegens verzwarende omstandigheden mag niet worden opgelegd. Voorbeelden van verminderde verwijtbaarheid staan in het Besluit aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW wetgeving (Stbl. 2012/484):
Dit is een niet limitatieve opsomming.
Uit het oogpunt van duidelijkheid en uitvoerbaarheid wordt, als is vastgesteld dat er sprake is van verminderde verwijtbaarheid, de boete verlaagd tot 50% van het benadelingsbedrag, zonder allerlei niet of nauwelijks te beredeneren gradaties.
Bij de weging van de gevolgen van de boeteoplegging voor de omstandigheden van persoon en gezin kan worden gedacht aan de financiële gevolgen en aan de effecten die dat heeft op bijvoorbeeld de (minderjarige) kinderen. Er moet wel sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden voor tot matiging (tot 50%) van de boete kan worden overgegaan. Het alleen hebben van een financieel nadeel mag niet leiden tot een lagere boete. Deze weging gebeurt op het moment dat de boete wordt opgelegd.
Dringende redenen. Van het opleggen van een boete kan ook (gedeeltelijk) worden afgezien bij dringende redenen. Het moet om een uitzonderlijke situatie gaan, waarbij het opleggen van een boete leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de belanghebbende.
Afzien van boete. Bij ontbreken van verwijtbaarheid wordt geen boete opgelegd (artikel 5:41 Awb). Dat geldt ook als er sprake is van een rechtvaardigheidsgrond (artikel 5.5 Awb) of ingeval van overlijden van de dader.
Recidive. Als de belanghebbende binnen vijf jaar na het onherroepelijk worden van de eerste overtreding nogmaals de inlichtingenplicht schendt, is er sprake van recidive. De boete is dan in beginsel 150% van het benadelingsbedrag.
De hiervoor besproken wegingsfactoren zijn vervolgens van toepassing alvorens de boete wordt vastgesteld.
Artikel 4. Zienswijze belanghebbende
De procedure tot opleggen van een bestuurlijke boete is vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de lichte procedure bij boetes tot € 340 en de zware procedure bij boetes vanaf dat bedrag.
Bij de zware procedure moet de belanghebbende in de gelegenheid worden gesteld om zijn zienswijze te geven. Daar heeft hij ook wel belang bij, omdat dit voor hem de gelegenheid biedt tot het geven van argumenten voor de weging van de mate van verwijtbaarheid. Uit praktische overwegingen wordt in beginsel gekozen voor een schriftelijke procedure.
De belanghebbende krijgt schriftelijk een voornemen tot opleggen van een boete en de uitnodiging om voor een door het college te bepalen datum te reageren. Bij de brief tot voornemen wordt de onderliggende rapportage gevoegd en een (standaard) vragenlijst. Zo nodig moeten de stukken worden verstrekt in een voor de belanghebbende begrijpelijke taal.
Men is niet verplicht de zienswijze te geven.
Als er sprake is van mondeling horen dan geldt het zwijgrecht. De belanghebbende moet hierop worden gewezen (de cautie).
Artikel 5. Het rechtmatigheidsinformatieformulier (Rof)
De wettelijke inlichtingenplicht wordt geacht te zijn geschonden als het college het Rof niet voor het eind van de maand volgende op die waarop het Rof betrekking treft, heeft ontvangen.
Maandelijks moet een groep uitkeringsgerechtigden van Velsen maandelijks een zgn. Rof inleveren. Dat betreffen de klanten met (wisselende) inkomsten en alle nieuwe klanten gedurende de eerste zes uitkeringmaanden. Algemeen wordt aangenomen dat het niet (tijdig of onvolledig) inleveren van het Rof schending van de inlichtingenplicht inhoudt.
In dit artikel wordt bepaald wat onder niet tijdig wordt verstaan.
De Rof procedure is als volgt:
Omstreeks de eerste van elke maand ontvangt de belanghebbende het Rof dat betrekking heeft op de maand ervoor. Op het formulier staat afgedrukt voor welke datum dat moet zijn ingeleverd (de 10e van de maand). Omstreeks de 15e wordt een herinneringsbrief gezonden. Een Rof dat voor de 21e wordt ontvangen wordt dan nog verwerkt voor de reguliere maandbetaling. Omstreeks de 21ste ontvangt men bij nog niet inleveren een beschikking dat de betaling van de uitkering is opgeschort.
Wordt het Rof voor de eerste van de volgende maand ontvangen, dan wordt de uitkering alsnog betaalbaar gesteld, zij het later.
Is het Rof op de eerste van de volgende maand nog niet ontvangen, dan wordt administratief een boete opgelegd van € 150,00 (eerste keer een waarschuwing zie artikel 2 van deze beleidsregels) en wordt een beëindigingsonderzoek gestart.
NB: Als uit het beëindigingsonderzoek blijkt dat er sprake is van een benadelingsbedrag, dan wordt de administratief opgelegde boete ingetrokken en een nieuwe opgelegd volgens de geldende procedure.