Organisatie | Waterland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland, |
Citeertitel | Beleidsregels voorzieningen Wmo gemeente Waterland 2013 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-06-2013 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 28-05-2013 Gmeenteblad 2013, 22 | Onbekend |
overwegende dat het noodzakelijk is beleidsregels op het gebied van de voorzieningen maatschappelijke ondersteuning vast te stellen; gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning, artikel 17 van de Verordening voorzieningen Wmo gemeente Waterland 2013 en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,
Vast te stellen de navolgende Beleidsregels voorzieningen Wmo gemeente Waterland 2013.
Hoofdstuk 1. Beoordeling van de te bereiken resultaten
Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk, zoals voor 2007 benoemd onder de AWBZ. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen. Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.
Allereerst beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Om te beoordelen of sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie gekeken. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen voeren. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd worden.
Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Is sprake van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren. Hierbij wordt uitgegaan van de in bijlage 1 opgenomen: ‘Normering hulp bij het huishouden’. Uiteraard wordt hierbij gekeken naar persoonlijke omstandigheden van de aanvragen en kan het aantal te leveren uur hoger of lager worden vastgesteld.
- ontslag uit ziekenhuis: in deze situatie wordt in eerste instantie een indicatie voor de duur van 3 maanden afgegeven.
- progressieve ziekte: bij dergelijke ziektebeelden is het moeilijk te zeggen hoe de ziekte zich ontwikkelt. Afhankelijk van de situatie wordt een kortdurende indicatie afgegeven. In eerste instantie kan gedacht worden aan 6 maanden. Een vervolgindicatie kan eenvoudig worden geregeld door bijvoorbeeld de informatie van de huisarts of specialist te gebruiken.
- gezinnen met kinderen in relatie met de toepassing van gebruikelijke zorg op het moment dat inwonende kinderen 18 of 23 jaar worden, wordt er een andere rol in het huishouden van ze verwacht. Dit kan mogelijk de ingezette hulp beïnvloeden. De geldigheidsduur van de indicatie wordt hierop afgestemd.
Paragraaf 2. Resultaat 2: wonen in een geschikt huis
In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning moet de burger rekening houden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening moet worden gehouden.
Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een woonboot of een woonwagen met vaste standplaats en een woonbestemming wordt in principe gesproken van woning.
Voorliggende woonvoorzieningen
In de verordening is aangegeven dat een algemene woonvoorziening voorliggend is aan een individuele woonvoorziening. Bij algemene woonvoorzieningen kan gedacht worden aan eenvoudige woonvoorzieningen zoals beugels, antislipvloer en het verwijderen van drempels via een klussendienst. In principe is het de verantwoordelijkheid van mensen zelf om tijdig de woning aan te passen als zij door ouderdomsbeperkingen minder mobiel worden.
Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de belanghebbende en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zorgvuldige afweging van alle argumenten wordt aan het besluit ten grondslag gelegd. Wanneer de totale kosten voor aanpassingen die de woning langdurig geschikt maken lager zijn dan het bedrag genoemd in het Besluit voorzieningen Wmo gemeente Waterland 2013 wordt het primaat van verhuizen niet toegepast.
Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.
Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit.
Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien. Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een hypotheek op de woning te vestigen zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.
Als er door co-ouderschap sprake is van twee hoofdverblijven voor een kind, dan kunnen de woonvoorzieningen in beide ouderlijke woningen worden getroffen. De ouders zijn verplicht om vooraf met de gemeente in overleg te treden om gezamenlijk op zoek te gaan naar de goedkoopst-compenserende oplossing.
De eigenaar-bewoner, die een financiële tegemoetkoming in de kosten voor het treffen van een woonvoorziening heeft ontvangen en die binnen een periode van vijf jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan, dient gedeeltelijk aan de gemeente te worden teruggestort. Door middel van dit anti-speculatiebeding wordt voorkomen worden dat de meerwaarde die het huis door de aanpassing heeft verkregen, bij verkoop ten goede komt aan de belanghebbende/eigenaar.
Paragraaf 3. Resultaat 3: goederen voor primaire levensbehoeften
In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Hieronder vallen niet de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.
Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten van WonenPlus, een supermarkt of een ander initiatief. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.
Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt en bij diverse winkels in Waterland die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.
Allereerst beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te voeren. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Hier kan wel voor geïndiceerd kunnen worden.
Daarna beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, zowel die beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, Wonen Plus of andere vrijwilligersorganisaties. Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of vormen van maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden mogelijk en bruikbaar zijn.
Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.
Paragraaf 4. Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding
De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. En soms gaat het om een los naadje of knoopje. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.
Allereerst beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijke gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd kunnen worden.
Paragraaf 5. Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.
De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.
Paragraaf 6. Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning
Onder het verplaatsen in en om de woning valt de rolstoel die iemand nodig heeft voor dagelijks zittend gebruik. Dat sluit op zich de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die nu juist daar niet voor bedoeld is, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel past daarmee meer onder resultaat 8.
Paragraaf 7. Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoersmiddel
Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.Het collectief vervoersysteem heeft de prioriteit, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt blijft, uiteraard wordt hierbij rekening gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende.
Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen in de vorm van een zonetarief.
Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen sterk daalt.
Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende.
Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor is kan het college dit aantal kilometers ophogen. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden wat invloed kan hebben op het aantal kilometers.
Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening. Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.
Paragraaf 8. Resultaat 8: hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten
Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is een heel algemene. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag.
Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Daarnaast kan een sportrolstoel verstrekt worden als deze nodig is voor recreatieve activiteiten en er niet op een andere manier het resultaat ‘contacten met andere mensen en deelname aan recreatieve activiteiten’ behaald kan worden.
Hoofdstuk 2. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Eigen bijdrage en eigen aandeel.
Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende:
“Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoelt in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”
Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat dat bereikt moet worden: het compenseren van problemen die een belanghebbende ondervindt, te bereiken.
De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de belanghebbende een voorziening verstrekt, die hij of zij kant-en-klaar krijgt. En met de voorziening die belanghebbende in natura krijgt moet het probleem voldoende gecompenseerd zijn.
De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget of een vergoeding voor Alfahulpen. De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo:
‘Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing’.
Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is de gemeente verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget zijn. Dat gaat immers rechtstreeks naar de belanghebbende.
Ook is soms sprake van een financiële tegemoetkoming bij een taxi- of rolstoeltaxikostenvergoeding op declaratiebasis.
De gemeente kan ook andere systemen opzetten, mits die niet in plaats van maar naast het persoonsgebonden budget komen. Dat geldt bijvoorbeeld voor vouchers of cheques.
Het onderscheid tussen de begrippen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget is niet altijd even duidelijk. Dat wordt nog ingewikkelder gemaakt, doordat soms een financiële tegemoetkoming als forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekt wordt. De verschillen tussen een financiële tegemoetkoming, een forfaitaire financiële tegemoetkoming en een persoonsgebonden budget zijn het beste als volgt aan te geven.
Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Een financiële tegemoetkoming kan afhankelijk worden gesteld van het inkomen van de belanghebbende. De belanghebbende betaalt dan mee en dat wordt een eigen aandeel genoemd. Samen met dit eigen aandeel zal een financiële tegemoetkoming kostendekkend zijn.
Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en meestal los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal meestal niet op het inkomen van de belanghebbende worden afgestemd. Te denken valt aan een verhuiskostenvergoeding of een auto- of taxikostenvergoeding. Ook hier kan eventueel wel rekening worden gehouden met een algemeen gebruikelijk deel, zoals het tarief van het collectief vervoer.
1. Een persoonsgebonden budget
Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend. Op dit persoonsgebonden budget kan een eigen bijdrage in mindering worden gebracht, tenzij het om een rolstoel gaat. Het verschil tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming is klein. Helder is wel dat bij een bouwkundige woningaanpassing niet gesproken kan worden van een persoonsgebonden budget, omdat die aan de eigenaar moet worden uitbetaald.
In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op deze keuzevrijheid, vooral als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. In het Besluit voorzieningen Wmo gemeente Waterland 2013 is vastgelegd wanneer er geen persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken. Voor deze voorzieningen geldt ook de eigen bijdragen systematiek niet.
Voor de hoogte van het persoonsgebonden budget voor voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren. De kosten van de voorziening als de voorziening in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt.
In de beschikking vermeldt het college wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd. Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid over de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat wil zeggen een voorziening waarmee het beoogde resultaat niet bereikt kan worden. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, waardoor het te bereiken resultaat, het compenseren van problemen, niet bereikt wordt, wat op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn.
De controle van het persoonsgebonden budget vindt plaats nadat met het Pgb een voorziening is aangeschaft of in het geval van het inkopen van diensten jaarlijks of als het een hoog Pgb betreft meerdere keren per jaar. Iedere budgethouder dient een verantwoording van het Pgb in te dienen en daarbij de volgende stukken te overleggen: de nota/factuur van de aangeschafte voorziening; een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen. Er wordt gecontroleerd of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is en volgens de afspraken in de beschikking. Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.
2. De financiële tegemoetkoming
Naast het persoonsgebonden budget kan ook een financiële tegemoetkoming worden toegekend. Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt: het zal gaan om een bouwkundige woonvoorziening, uit te betalen aan de eigenaar van de woning, een verhuiskostenvergoeding, een autoaanpassing of een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een taxi of een rolstoeltaxi.
Hoofdstuk 3. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies, besluitvorming, intrekking en terugvordering
Bij toekenning van voorzieningen op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten of bij indicatiestelling ten behoeve van de functie Huishoudelijke Verzorging AWBZ was het begrip ‘medische noodzaak’ doorslaggevend. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak in de ogen van de Raad aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft – als dit uitgangspunt ook onder de Wmo geldt - tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, van cruciaal belang is.
Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit gold onder de Wvg al bij de “uitraasruimte” waar soms het advies van een psycholoog of (ortho)pedagoog werd gevraagd. Onder de Wmo zal dit vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies kan in bepaalde situaties van groot belang zijn.
Het college kan een onderzoek laten uitvoeren om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een belanghebbende geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.
Belanghebbende moet die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan het college verschaffen. Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de belanghebbende vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, vooral indien de belanghebbende aangeeft welk (grote) belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector vindt uitsluitend plaats met toestemming van de belanghebbende.
Bij de medische advisering moet de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt worden. Zie ook bijlage 2 en 3. De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst. Van de zeer uitgebreide ICF[1] zijn vooral de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang. De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de belanghebbende gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij vooral om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan vooral in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven. Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in ‘activiteiten en participatie’ zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. Samengevat betekent dit dat de medische adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.
Artikel 21. Alternatieven voor bezwaar
De gemeente streeft ernaar, voordat een negatief of afwijkend besluit valt, belanghebbende in de gelegenheid te stellen hierop te reageren, zodat de kans groot is dat door de gemeente gemaakte eventuele fouten hersteld kunnen worden. Bij het in bezwaar gaan bestaat de mogelijkheid samen nog eens naar het probleem te kijken.
Bijlage 1. Normering hulp bij het huishouden
De definitie voor hulp bij het huishouden is als volgt omschreven: “hulp bij het huishouden omvat het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem die of dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe de persoon behoort”.
De gemeente Waterland heeft een onderscheid gemaakt tussen drie vormen van hulp bij het huishouden. Hieronder worden de huishoudelijke taken beschreven.
HBH 1: huishoudelijke werkzaamheden
schoonmaken van het huis, licht en zwaar;
wassen, drogen, vouwen en strijken;
bedden opmaken, afhalen en verschonen;
beperkte verzorging van huisdieren en planten;
actief signaleren of deze vorm van hulp bij het huishouden nog voldoet en contact hierover met de contactpersoon.
HBH 2: organisatie van het huishouden in verband met chronische ziekte of beperkingen
huishoudelijke werkzaamheden zoals beschreven bij HBH 1;
dagelijkse organisatie van het huishouden;
gebruikelijke verzorging (helpen met zelfverzorging) voor inwonende kinderen (in relatie tot gebruikelijke zorg);
signaleren van veranderingen in de gezondheids- en sociale situatie;
adviseren en/of doorverwijzen – zo mogelijk activeren;
actief handelen naar aanleiding van signalen.
HBH 3: organisatie van het huishouden bij een ontregeld huishouden als gevolg van psychische problemen, verstandelijke beperking of een combinatie van problemen
huishoudelijke werkzaamheden zoals beschreven bij HBH 1;
organisatie van het huishouden zoals beschreven bij HBH 2;
zorg afstemmen met andere hulpverleners;
opstellen of bijstellen van een zorgplan;
Lichte vorm van psychosociale begeleiding.
Het doen van boodschappen voor het dagelijkse leven.
In principe wordt het doen van boodschappen voor het dagelijkse leven als een voorliggende voorziening beschouwd. Dit kan immers eenvoudig worden opgelost met een boodschappenservice. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan het doen van boodschappen toch geïndiceerd worden.
Bijvoorbeeld wanneer een persoon met te hoge kosten geconfronteerd wordt door gebruik te maken van deze service en onder de bijstandsnorm valt, of wanneer het nodig is in een ontregeld huishouden deze taak aan te leren.
Onder het doen van boodschappen voor het dagelijkse leven vallen het samenstellen van een boodschappenlijst en het inkopen en opbergen van boodschappen. Dit kan 1x per week worden gedaan en daar kan ( bij een huishouden tot en met 4 personen) 60 minuten per week voor worden toegekend.
Als het gaat om meer dan 4 personen of als er kinderen jonger dan 12 jaar aanwezig zijn, kan 2x per week boodschappen worden toegekend.
Indien de afstand tot de winkels groot is, kan 30 minuten extra worden toegekend.
Dat betekent dat voor boodschappen de marge voor toekennen 60 tot 180 minuten is. Eigen keuzen, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt zodat extra gereisd moet worden, of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, worden niet gehonoreerd.
Alleen medisch geïndiceerde keuzes kunnen leiden tot toekenning van extra minuten.
Maaltijdverzorging: broodmaaltijd, warme maaltijd.
In principe wordt de maaltijdvoorziening als voorliggend beschouwd. Dit kan immers eenvoudig worden verzorgd door organisaties als tafeltje-dek-je. In enkele gevallen kan de maaltijdverzorging wel geïndiceerd worden. Namelijk in situaties waarin de organisatie van het huishouden in gezinnen met kleine kinderen tijdelijk overgenomen moet worden. Of in situaties waarin er sprake is van een ontregeld huishouden en deze functie aangeleerd moet worden. Of indien de kosten van het gebruik maken van deze service te hoog worden en het inkomen onder de bijstandsnorm uitkomt.
Hieronder vallen wat betreft de broodmaaltijd: broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten en afwassen, met de machine of handmatig.
Wat betreft de warme maaltijd vallen hieronder: eten bereiden (voorbereiden en koken), tafel dekken en afruimen, afwassen en opruimen en tevens het opslaan en het beheer van de levensmiddelenvoorraad.
Voor de broodmaaltijd kan per keer 15 minuten, voor de warme maaltijd per keer 30 minuten worden toegekend.
In geval van aanwezigheid van kinderen onder de 12 jaar kan per keer 20 minuten extra worden toegekend.
Per dag kan het dus gaan om 2 broodmaaltijden en 1 warme maaltijd, waarbij de variatie kan liggen tussen 60 minuten en 120 minuten.
Licht poetswerk in huis, kamers opruimen.
Hieronder vallen de volgende activiteiten:
Indien geen maaltijdvoorziening is geïndiceerd: afwassen, handmatig 15-30 minuten per keer, machine in- en uitruimen 10 minuten per keer.
Opruimen, stof afnemen, bedden opmaken en wekelijkse beurt interieur; dit is afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van de gezinssamenstelling en bedraagt 15 tot 40 minuten per keer.
Bij kinderen onder de 12 jaar, bij allergie (alleen als het gaat om een gesaneerde woning) en bij ernstige beperkingen in armen en handen die leidt tot extra rommel kan meer tijd worden toegekend. Dit geldt alleen voor de kamers die in gebruik zijn en uitgaande van een woning niveau sociale woningbouw. Extra toegekende tijd in principe maximaal 3 maal per week 20-30 minuten.
Hieronder vallen: stofzuigen, schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken, bedden verschonen, opruimen huishoudelijk afval.
Omvang bij een eenpersoonshuishouden en een huis met 2 kamers 1 x 3 uur per 14 dagen, of 90 minuten per week. Bij een meerpersoonshuishouden met tevens meer dan 3 kamers geldt een uitbreiding van maximaal 2 uur per 14 dagen of 60 minuten per week.
In grote woningen met een hoge bezettingsgraad, bij een hoge vervuilingsgraad (door de situatie, niet door verwaarlozing) bij COPD-problematiek in een gesaneerde woning, bij aanwezigheid van jonge kinderen kunnen extra uren, afhankelijk van de situatie, worden toegekend. Verzorging van huisdieren wordt meegenomen maar niet extra geïndiceerd.
Verzorging kleding/linnengoed.
Hier wordt onder gerekend: sorteren en wassen van kleding met behulp van een wasmachine, centrifugeren, ophangen en afhalen of was drogen in droger, vouwen, strijken en opbergen, ophangen/afhalen wasgoed. Hiervoor wordt bij 1 persoon 60 minuten per week toegekend, bij 2 personen 90 minuten per week.
Meer per week: bij kinderen onder de 16 jaar 30 minuten per week extra, bij bedlegerige personen 30 minuten per week extra, bij extra wassen door overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc. 30 minuten per week extra. Bij huishoudens met kleine kinderen kan tot maximaal 3x per week wassen worden toegekend, in andere situaties wordt uitgegaan van eenmaal per week.
Organisatie van het huishouden.
Kinderopvang (kinderdagverblijf, gastouderhulp, buitenschoolse opvang) wordt bij de opvang en/of verzorging van kinderen in principe als voorliggende voorziening beschouwd.
Ook maaltijdbereiding wordt in principe als voorliggend beschouwd (zie boven).
Tot de organisatie van het huishouden wordt gerekend opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het
bereiden van maaltijden, indien dit noodzakelijk blijkt en niet opgevangen kan worden met een voorliggende voorziening.
Het gaat hierbij om een ouder die tijdelijk niet in staat is de ouderrol op zich te nemen.
Totaal omvang tot maximaal 40 uur per week aanvullend op de eigen mogelijkheden, te besteden aan wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, maaltijd voorbereiden, sfeer scheppen, spelen, opvoedingsactiviteiten.
Meer of minder kan worden geïndiceerd vanwege het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, de gezondheidssituatie, het functioneren van kinderen/huisgenoten, aanwezigheid gedragsproblematiek, samenvallende activiteiten.
Dagelijkse organisatie van het huishouden.
Administratieve werkzaamheden, organiseren, plannen en beheren van middelen.
Indien hier aanleiding toe bestaat kan hier 30 minuten per week voor worden geïndiceerd.
Hiervan kan worden afgeweken bij communicatieproblemen, kinderen onder de 16 jaar of andere tijdvragende huisgenoten, of psychosociale of andere problematiek bij meerdere huisgenoten.
Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen.
Hieronder kan ook observeren vallen, evenals het formuleren van doelen met betrekking tot de huishouding, helpen verkrijgen of handhaven van structuur in het huishouden, helpen verkrijgen of handhaven van zelfredzaamheid t.a.v. budget, begeleiden ouders bij opvoeding (beperkt en in combinatie met andere onderdelen) en begeleiding kinderen.
Advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishouden.
Instructie omgaan met hulpmiddelen, instructie licht huishoudelijk werk, instructie textielverzorging, instructie boodschappen doen, instructie koken.
Maximaal 30 minuten per week. Maximaal 3x per week gedurende 6 weken.
Bijlage 3. De ICF: activiteiten en participatie