Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Goeree-Overflakkee

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Goeree-Overflakkee

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGoeree-Overflakkee
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Goeree-Overflakkee
CiteertitelVerordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Goeree-Overflakkee
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1c
  2. Wet werk en bijstand, art. 30
  3. Gemeentewet, art. 149
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

27-03-201301-01-201301-07-2015nieuwe regeling

07-02-2013

Groot Goeree-Overflakkee, 26-03-2013

Z-13-01761/623

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Goeree-Overflakkee

De raad van de gemeente Goeree-Overflakkee;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 januari 2013;

gelet op artikel 8 lid 1c juncto artikel 30 van de Wet werk en bijstand en artikel 149 eerste lid van de Gemeentewet;

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (Wwb);

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goeree-Overflakkee;

    • c.

      commerciële overeenkomst: een schriftelijke, individuele huur-, onderhuur- of kostgangerovereenkomst naar een commerciële prijs, voorzien van schriftelijke bewijzen van betaling;

    • d.

      commerciële prijs: een bedrag per maand dat tenminste gelijk is aan de maximale toeslag zoals benoemd in artikel 25 van de wet;

    • e.

      verzorgingsbehoeftige: degene die voor beroepsmatige verzorging in een verzorgingstehuis of andere inrichting ter verpleging of verzorging is geïndiceerd.

  • 2.

    De overige begrippen die in deze verordening worden gehanteerd, zijn ontleend aan de Wet werk en bijstand, tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald. Inhoudelijk dient aan deze begrippen dezelfde betekenis en invulling te worden gehecht, als omschreven in paragraaf 1.1 Wwb.

Artikel 2 -Reikwijdte

De bepalingen van deze verordening beperken zich tot personen van 21 tot 65 jaar. De wet kent een aparte normensystematiek voor personen van 65 jaar of ouder, waarop de toeslagen en verlagingen niet van toepassing zijn.

Artikel 3 Categorieën

  • 1.

    Voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

  • 2.

    De onderscheiden categorieën worden als volgt aangeduid:

    • a.

      alleenstaande, als bedoeld in artikel 4 onder a van de wet;

    • b.

      alleenstaande ouder, als bedoeld in artikel 4 onder b van de wet;

    • c.

      gehuwden, als bedoeld in artikel 3 van de wet.

Hoofdstuk 2 Criteria voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

Artikel 4 Medebewoners, kostgangers, onderhuur

  • 1.

    De bijstandsnorm wordt verhoogd met een toeslag, indien er sprake is van bijstandsverlening aan een alleenstaande of alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kind(eren) in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft. De toeslag wordt bepaald op het in artikel 25 van de wet genoemde maximumbedrag.

  • 2.

    De toeslag, als bedoeld in het eerste lid, wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder bepaald op het in artikel 25 van de wet genoemde maximumbedrag, indien

    • a.

      in diens woning uitsluitend één of meer niet ten laste komende kinderen hun hoofdverblijf hebben;

    • b.

      in diens woning een ander, die de belanghebbende als verzorgingsbehoeftige verzorgt of die als verzorgingsbehoeftige door de belanghebbende wordt verzorgd, zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder, in diens woning op grond van een commerciële overeenkomst een of meer kostgangers of onderhuurders hun hoofdverblijf hebben, bepaald op 50% van het in artikel 25 van de wet genoemde maximumbedrag.

  • 4.

    De toeslag voor een alleenstaande of alleenstaande ouder, die zijn hoofdverblijf heeft in de woning van een ander, wordt bepaald op:

    • a.

      het in artikel 25 van de wet genoemde maximum bedrag, indien er sprake is van een commerciële overeenkomst;

    • b.

      geen toeslag, indien er sprake is van een niet als commercieel aan te merken overeenkomst of van het ontbreken van enige overeenkomst.

  • 5.

    De bijstandsnorm wordt niet verhoogd met een toeslag, indien de alleenstaande of alleenstaande ouder, zonder een commerciële overeenkomst in diens woning een of meerdere personen als medebewoner, kostganger of onderhuurder heeft wonen.

Artikel 5 Het ontbreken van woonkosten

De bijstandsnorm wordt, in afwijking van het bepaalde in artikel 4, niet verhoogd met een toeslag, indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder geen woonkosten heeft, als gevolg van:

  • a.

    het bewonen van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden;

  • b.

    het niet bewonen van een woning.

Hoofdstuk 3 - Criteria voor gehuwden

Artikel 6 Medebewoning, kostgangers, onderhuur

  • 1.

    Op de bijstandsnorm voor gehuwden vindt geen verlaging plaats, indien

    • a.

      in hun woning een of meer niet ten laste komende kinderen hun hoofdverblijf hebben;

    • b.

      in diens woning een ander, die de belanghebbende als verzorgingsbehoeftige verzorgt, of die als verzorgingsbehoeftige door belanghebbende wordt verzorgd, zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    De bijstandsnorm voor gehuwden wordt verlaagd met 50% van het in artikel 25 van de wet genoemde maximumbedrag, indien in de woning van de belanghebbenden een of meer medebewoners, kostgangers of onderhuurders hun hoofdverblijf hebben.

  • 3.

    De bijstandsnorm voor gehuwden, die hun hoofdverblijf hebben in de woning van een ander, wordt verlaagd met:

    • a.

      het in artikel 25 van de wet genoemde maximumbedrag, indien er sprake is van een niet als commercieel aan te merken overeenkomst, dan wel van het ontbreken van een overeenkomst;

    • b.

      geen verlaging, indien er sprake is van een commerciële overeenkomst.

Artikel 7 Woonkosten

De bijstandsnorm voor gehuwden wordt verlaagd met het bedrag dat in artikel 25 van de wet als maximumbedrag wordt genoemd, indien de gehuwden geen woonkosten hebben als gevolg van:

  • a.

    het bewonen van een woning waaraan geen woonkosten verbonden zijn;

  • b.

    het niet bewonen van een woning.

Hoofdstuk 4 Beoordeling commerciële prijs

Artikel 8 Beoordeling commerciële prijs

Het bedrag dat een belanghebbende per maand ontvangt of voldoet in verband met medebewoning, kostgangerschap of onderhuur wordt eenmalig getoetst aan het criterium "commerciële prijs", zoals benoemd in deze verordening. Zolang dit bedrag geen wijzigingen ondergaat, vindt geen nieuwe toetsing plaats. Wanneer partijen een wijziging van het bedrag overeenkomen, vindt een nieuwe toetsing plaats op grond van deze verordening.

Hoofdstuk 5 Schoolverlaters

Artikel 9 Schoolverlaters

De bijstandsnorm wordt niet verhoogd met een toeslag gedurende de eerste zes maanden na het beëindigen van school, studie of studiefinanciering door een belanghebbende.

Hoofdstuk 6 Cumulatie

Artikel 10 cumulatie

    • 1.

      De uitkering van de alleenstaande bedraagt:

    • a.

      tenminste het bedrag zoals genoemd in artikel 20, eerste lid, van de wet, tenzij sprake is van een verlaging van de uitkering op grond van de bepalingen van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand Goeree-Overflakkee;

    • b.

      ten hoogste het bedrag zoals genoemd in artikel 20 lid 1 van de wet, vermeerderd met het in artikel 25 van de wet genoemde maximumbedrag.

    • 2.

      De uitkering van de alleenstaande ouder bedraagt:

    • a.

      tenminste het bedrag zoals genoemd in artikel 20, tweede lid, van de wet, tenzij sprake is van een verlaging van de uitkering op grond van de bepalingen van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand Goeree-Overflakkee;

    • b.

      ten hoogste het bedrag zoals genoemd in artikel 20, tweede lid, van de wet, vermeerderd met het in artikel 25 van de wet genoemde maximumbedrag.

    • 3.

      De uitkering aan gehuwden bedraagt:

  • a.

    tenminste 80% van het bedrag zoals genoemd in artikel 21, eerste lid, van de wet, tenzij sprake is van een verlaging van de uitkering op grond van de bepalingen van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand Goeree-Overflakkee;

  • b.

    ten hoogste het bedrag zoals genoemd in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 11 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de bepalingen in deze verordening voor zover toepassing ervan tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 12 Onvoorziene omstandigheden

In gevallen, de uitvoering betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 13 Intrekken oude regelingen

De volgende verordeningen vervallen:

  • a.

    de Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Dirksland 2012;

  • b.

    de Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet werk en bijstand Goedereede 2012;

  • c.

    de Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet werk en bijstand Middelharnis 2012;

  • d.

    de Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB Oostflakkee 2012.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na haar bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2013.

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Goeree-Overflakkee.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad

van de gemeente Goeree-Overflakkee op 7 februari 2013.

de griffier, de voorzitter,

Drs. J. Mimpen C.A. Kleijwegt

Toelichting Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Goeree-Overflakkee

Algemene toelichting

 

Norm, toeslag en verlaging

Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen.

De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 WWB. Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.

Norm

Voor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaat er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten:

  • -

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon;

  • -

    alleenstaande ouders: 70% van het wettelijk minimumloon;

  • -

    alleenstaanden: 50% van het wettelijk minimumloon.

Toeslag

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden.

De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van het wettelijk minimumloon, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

  • -

    alleenstaande ouders: 90% van het wettelijk minimumloon;

  • -

    alleenstaanden: 70% van het wettelijk minimumloon.

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van het wettelijk minimumloon, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen. Het college is overigens niet verplicht om bij de verlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaanskosten. Het college heeft de mogelijkheid om alle alleenstaanden en alleenstaande ouders, zonder nader onderscheid, de maximale toeslag te verstrekken (Zie TK 28870, nr. 3, p. 52 en 53).

Verlaging

De WWB noemt de volgende verlagingen:

* verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen

noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB);

* verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

* verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);

* verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 WWB).

De toeslagenverordening

In artikel 8 lid 1 onder c jo. artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen, voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de omvang van die verhoging of verlaging wordt bepaald.

Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in de toeslagenverordening door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren.

Categorieën

Artikel 30 WWB bepaalt dat de toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.

Het is niet nodig om in de toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.

Uit het oogpunt van eenvoud is ook de werking van de verordening beperkt tot belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, hoewel de WWB de mogelijkheid biedt om de verlagingen ook toe te passen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar. In een uitzonderlijke situatie waarin een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar slechter af zou zijn dan een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar in overigens vergelijkbare omstandigheden, ligt het voor de hand dat het college eveneens op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand aanpast (zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2 van de toeslagenverordening).

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1

Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB ook de verordening moet worden gewijzigd.

In situaties waarbij meerdere personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, dient duidelijk te worden in welke verhouding een belanghebbende staat ten opzichte van de overige bewoners. Tussen hoofdbewoner(s) enerzijds en medebewoner(s), kostganger(s) of onderhuurder(s) anderzijds dient duidelijk in een overeenkomst te zijn vastgelegd op welke wijze de wederzijdse afspraken en verplichtingen zijn vormgegeven. Het volledig ontbreken van een dergelijke overeenkomst is aanleiding om een belanghebbende het recht op enige toeslag te ontzeggen of (bij gehuwden) de norm maximaal te verlagen, aangezien de omvang van de woonlasten van een belanghebbende niet kan worden vastgesteld.

Wanneer een dergelijke overeenkomst wel aanwezig is, dient te worden beoordeeld of de

overeenkomst een commercieel karakter draagt. Het belangrijkste criterium hiervoor, is de vraag of de overeengekomen financiële bijdrage per maand in overeenstemming is met wat algemeen gebruikelijk kan worden geacht. Een maandelijks huurbedrag dat niet in overeenstemming is met de waarde van het gehuurde in het economisch verkeer, geeft aanleiding te vermoeden dat er sprake is van een overeenkomst, die is afgesloten met de bedoeling een toeslag zoals omschreven in deze verordening, te verkrijgen. Als een prijs, die in elk geval aanleiding geeft tot het aannemen van een op commerciële gronden afgesloten overeenkomst, is vastgesteld een bedrag dat tenminste gelijk is aan 20% van het wettelijk minimumloon.

Om een persoon als verzorgingsbehoeftige in de zin van deze verordening aan te kunnen merken, moet belanghebbende aannemelijk maken, dat de betreffende persoon bij ontstentenis van de verzorging zou zijn aangewezen op een verpleeg- of verzorgingstehuis. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoefte kan worden

aangenomen, bij voorkeur een verklaring van deze strekking die is afgegeven door een arts. Het feit dat een belanghebbende als verzorger van een verzorgingsbehoeftige is aan te merken is overigens geen reden om hem te ontheffen van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te zoeken en te aanvaarden.

 

Artikel 2

Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28 WWB ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden. De normen van artikel 20 WWB zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van belanghebbenden.

Betreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware “dubbel gekort” worden als hierdoor ook nog krachtens deze verordening de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de verordening nodeloos ingewikkeld maken. Mocht evenwel het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 WWB onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In uitzonderlijke situaties moet het college gebruik maken van zijn bevoegdheid tot individualiseren.

 

Artikel 3

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 4

Lid 1

De hoogte van 20 procent van het wettelijk minimumloon als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB.

Lid 2

a.Indien de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kunnen worden gedeeld met eenander, is de toeslag vastgesteld op het maximale bedrag. Om te voorkomen dat kinderen om financiële redenen genoodzaakt worden om zich elders te vestigen is bepaald dat, ook als er sprake is van één of meer niet ten laste komende kinderen, de toeslag gelijk is aan het bedrag zoals genoemd in artikel 25 van de wet.

b.Om te voorkomen dat men als gevolg van financiële consequenties zou afzien van het in huishouden of nemen van een verzorgingsbehoeftige, of dat door een verzorgingsbehoeftige belanghebbende zou worden afgezien van het in huis nemen van een verzorger, is bepaald dat ook in deze gevallen de toeslag gelijk is aan het bedrag zoals genoemd in artikel 25 van de wet.

Lid 3

Indien de belanghebbende de woning bewoont met één of meer kostgangers of (onder)huurders op grond van een commerciële overeenkomst, kunnen de daaruit voortvloeiende lagere algemene kosten van bestaan als inkomen in aanmerking worden genomen, tenzij hiermee rekening is gehouden met de verhoging van de bijstandsnorm. Er is voor gekozen in dat geval het recht op een toeslag te beperken tot de helft van het maximumbedrag.

Lid 4

a.Indien er sprake is van een commerciële overeenkomst, waaruit blijkt dat de alleenstaande ofalleenstaande ouder als kostganger of als (onder)huurder zijn hoofdverblijf in de woning van een ander heeft, is de toeslag eveneens gelijk aan het bedrag zoals genoemd in artikel 25 van de wet.

b.Indien er sprake is van een niet als commercieel aan te merken overeenkomst of van het ontbreken van enige overeenkomst, wordt er geen toeslag verstrekt. Het niet verstrekken van een toeslag is gerechtvaardigd, omdat de belanghebbende verplicht is het bestaan van zijn woonlasten aan te tonen of te bewijzen dat de omvang van zijn woonlasten op economisch betrouwbare grondslag is vastgesteld.

Lid 5

Indien in de woning van een belanghebbende zonder commerciële overeenkomst één of meer

kostgangers of (onder)huurders hun hoofdverblijf hebben, wordt de bijstandsnorm niet verhoogd met een toeslag. De bedoeling hiervan is dat het voor de belanghebbende financieel aantrekkelijk wordt een commerciële overeenkomst af te sluiten.

 

Artikel 5

Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lager algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB.

 

Artikel 6

Lid 1

a.Om te voorkomen dat kinderen om financiële redenen genoodzaakt worden om zich elders tevestigen is bepaald dat, ook als er sprake is van één of meer niet ten laste komende kinderen, er geen verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm.

b.Om te voorkomen dat men als gevolg van financiële consequenties zou afzien van het in huishouden of nemen van een verzorgingsbehoeftige, of dat door een verzorgingsbehoeftige belanghebbende zou worden afgezien van het in huis nemen van een verzorger, is bepaald dat ook in deze gevallen er geen verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm.

Lid 2

In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van degehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft.

Lid 3

  • a.

    Indien er sprake is van een niet als commercieel aan te merken overeenkomst of van het ontbreken van enige overeenkomst, wordt een verlaging met het maximale bedrag toegepast. Het toepassen van deze verlaging is gerechtvaardigd, omdat de belanghebbende verplicht is het bestaan van zijn woonlasten aan te tonen of te bewijzen dat de omvang van zijn woonlasten op economisch betrouwbare grondslag is vastgesteld.

  • b.

    Indien er sprake is van een commerciële overeenkomst, waaruit blijkt dat de gehuwden als

kostgangers of als (onder)huurders hun hoofdverblijf in de woning van een ander hebben, wordt er geen verlaging toegepast op de bijstandsnorm.

 

Artikel 7

De toelichting zoals gegeven op artikel 5 van deze verordening is van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 8

Voor de omschrijving van het begrip “commerciële prijs” is aansluiting gezocht bij het bedrag dat in artikel 25 van de wet genoemd wordt als de maximaal te verstrekken toeslag. Dit bedrag zal, door periodieke indexering van het wettelijk minimumloon, naar verwachting zeker eens per half jaar

wijzigen. Dit zou inhouden dat belanghebbenden na iedere wijziging van het wettelijk minimumloon hun overeenkomst voor medebewoning, kostgangerschap of (onder)huur zouden moeten aanpassen om in aanmerking te blijven komen voor de eerder verleende toeslag (bij alleenstaanden of alleenstaande ouders), of om te voorkomen dat een verlaging zou moeten worden toegepast (bij gehuwden). Om dit te voorkomen wordt in dit artikel bepaald dat een beoordeling of een overeengekomen prijs als commercieel kan worden aangemerkt, slechts eenmalig plaats vindt, namelijk bij aanvraag van de bijstand. Zolang de overeengekomen prijs niet wijzigt, is er geen aanleiding de oorspronkelijke beoordeling te herzien. Pas na wijziging van de prijs worden de gewijzigde omstandigheden opnieuw getoetst aan de bepalingen van deze verordening.

 

Artikel 9

Op grond van artikel 28 van de wet bestaat de mogelijkheid om de landelijke norm of de toeslag lager vast te stellen als de belanghebbende recent scholing of beroepsopleiding heeft beëindigd. De bijstandsuitkering ligt – veelal aanmerkelijk – hoger dan de bedragen voor levensonderhoud die in het kader van de Wet Studiefinanciering 18+ gelden. Waar de belanghebbende tijdens de studieperiode de bestedingen heeft afgestemd op het beperkte inkomen uit studiefinanciering, nemen zijn noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toe als hij zijn studie beëindigt en als schoolverlater op bijstand aangewezen raakt. De invloed van inkomsten bijv. uit arbeid of stagevergoeding tijdens de studie speelt hierbij geen rol. Artikel 28 van de wet beperkt de werking van deze bepaling uit de verordening tot een periode van 6 maanden na de beëindiging van de scholing of beroepsopleiding.

 

Artikel 10

Nu gebruik is gemaakt van verhogingsmogelijkheden (zoals die zijn genoemd in de artikelen 4 en 6 van deze verordening) en van verlagingsmogelijkheden (zoals die zijn genoemd in de artikelen 7 en 8 van deze verordening), dient rekening te worden gehouden met de effecten van cumulatie van factoren. Een dergelijke cumulatie zou er namelijk toe kunnen leiden, dat de uitkering meerdere malen met een toeslag verhoogd zou kunnen worden, waardoor de totale toeslag hoger wordt dan wettelijk is toegestaan. Ook zou de mogelijkheid kunnen bestaan dat op de uitkering op meerdere gronden verlagingen worden toegepast.

Uit het oogpunt dat de belanghebbende dient te beschikken over een adequaat inkomen om te kunnen voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, worden deze situaties onwenselijk geacht. Op grond daarvan bepaalt dit artikel welke omvang de uitkering tenminste en ten hoogste dient te hebben, met uitzondering van die omstandigheden waarbij op de uitkering van een belanghebbende een verlaging wordt toegepast, naar aanleiding van de bepalingen van de vigerende Maatregelenverordening WWB.

 

Artikel 11 t/m 15

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.