Organisatie | Steenbergen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels proceskostenvergoeding in fiscale bezwaarprocedures 2013 |
Citeertitel | Beleidsregels proceskostenvergoeding in fiscale bezwaarprocedures 2013 |
Vastgesteld door | geattribueerde functionaris |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
in artikel 3 d onder 4 en 5 wordt daar waar sprake is van artikel 5, artikel 3 bedoeld
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-03-2013 | nieuwe regeling | 19-03-2013 SteenbergseBode | BM1300550 |
De aangewezen heffingsambtenaar, bedoeld in artikel 231, lid 2, aanhef en onderdeel b Gemeentewet, gelet op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet en het Besluit proceskosten bestuursrecht,
vast te stellen de navolgende regeling:
Beleidsregels proceskostenvergoeding in fiscale bezwaarprocedures 2013
Deze beleidsregels zijn van toepassing bij het vergoeden van kosten die een belanghebbende heeft moeten maken in verband met de behandeling van zijn bezwaarschrift tegen een aanslag gemeentelijke belastingen dan wel een WOZ-beschikking De navolgende artikelen beschrijven de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de beleidsruimte die het Besluitproceskosten bestuursrecht (hierna:BPB) biedt.
Artikel 2. Punten proceshandelingen
Aan de hierna genoemde proceshandelingen worden de volgende punten toegekend:
indienen van een bezwaarschrift (artikel 6:4 van de Algemene wet bestuursrecht): 1 punt
verschijnen op een hoorzitting (artikel 7:2 en 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht): 1 punt
bijwonen nadere hoorzitting (artikel 7:9 en 7:23 van de Algemene wet bestuursrecht): 0,5 punt
Indien de onder b en c genoemde proceshandelingen plaatsvinden op verzoek van de belanghebbende partij waarbij deze het horen geheel of gedeeltelijk gebruikt als alternatief voor het schriftelijk bezwaar, wordt het indienen van het bezwaar en de hoorzitting redelijkerwijs tezamen beschouwen als één proceshandeling waarvoor tezamen 1 procespunt wordt toegekend die vervolgens wordt gewogen conform artikel 5 van deze beleidsregels.
Op grond van artikel 2 lid 3 van BPB wordt geen punt voor de hoorzitting toegekend indien en voor zover hetgeen daar naar voren wordt gebracht niet leidt tot verandering van inzichten van de heffingsambtenaar.
De vergoedingen in het forfaitair stelsel van het BPB zijn gerelateerd aan de gemiddelde werkbelasting in diverse zaaktypen. Bij een zaak van gemiddeld gewicht als bedoeld in onderdeel C1 van het BPB wordt de wegingsfactor gesteld op 1. Een WOZ-zaak is van gemiddeld gewicht als er sprake is van een volledig onderbouwd waardebezwaar, ongeacht of de informatie in één of meerdere onderdelen wordt aangeleverd en ongeacht of de onderdelen door verschillende personen zijn ondertekend.
Artikel 4. Kostenvergoeding belanghebbende op hoorzitting
Indien belanghebbende in persoon verschijnt op een (nadere) hoorzitting en deze hoorzitting draagt er toe bij dat het besluit (verder dan in de concept-uitspraak) wordt herroepen, dan kan belanghebbende in aanmerking komen voor verletkosten indien belanghebbende vrij heeft moeten nemen van zijn werkzaamheden. De verletkosten waarvoor belanghebbende in aanmerking komt is de daadwerkelijke tijd die belanghebbende heeft doorgebracht bij de hoorzitting.
Artikel 5. Kostenvergoeding derde deskundige
Indien een derde deskundige verschijnt op een (nadere) hoorzitting en zijn bijdrage aan deze hoorzitting draagt er toe bij dat het besluit (verder dan in de concept-uitspraak) wordt herroepen, dan kan belanghebbende in aanmerking komen voor kostenvergoeding van deze deskundige op uurbasis van de daadwerkelijke tijd die de deskundige heeft doorgebracht bij de hoorzitting.
Artikel 6. Gemotiveerd afwijken
De heffingsambtenaar heeft de bevoegdheid om, in afwijking van hetgeen wordt gesteld in deze beleidsregels, een lagere of hogere wegingsfactor toe te kennen. De afwijken van hetgeen gesteld in deze beleidsregels wordt in de beslissing op bezwaar uitdrukkelijk gemotiveerd.
Artikel 8. Citeertitel en inwerkingtreding
De "Beleidsregels proceskostenvergoeding in fiscale bezwaarprocedures, vastgesteld door de heffingsambtenaar op 14 augustus 2012, wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid genoemde datum, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de verzoeken die voor de in lid 2 bedoelde datum zijn ingediend.
Aldus vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Steenbergen op 19 maart 2013.
De heffingsambtenaar van de gemeente Steenbergen,
R.A.J.M. Bogers
Op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een burger in aanmerking komen voor vergoeding van -onder andere- de kosten van beroepsmatige rechtsbijstand, indien bij de beslissing op bezwaar het bestreden besluit wordt herroepen ten gevolge van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Aan deze bepaling is nadere invulling gegeven met het Besluit proceskosten bestuursrecht (verder: Bpb). In het Bpb wordt van Rijkswege aangegeven welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen en op welke wijze de hoogte van die vergoeding moet worden vastgesteld. Voorwaarde is dat zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten redelijk dienen te zijn. Daarnaast moet belanghebbende daadwerkelijk kosten hebben gemaakt.
In het Bpb zijn limitatief de volgende kosten opgenomen die voor vergoeding in aanmerking komen:
In het kader van de bezwaarvoering tegen de WOZ-waarde gaat het voornamelijk om de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Kosten van een getuige, deskundige of tolk zijn doorgaans niet aan de orde. Taxatierapporten kunnen voor vergoeding in aanmerking komen indien de gemeente kan oordelen dat de kosten in redelijkheid zijn gemaakt. Gelet op de aard van de bezwaarfase en het ontbreken van enig nut van een taxatierapport bij de heroverweging (de gemeentelijk taxateur dient bij een heroverweging alles immers met zijn eigen ogen te constateren) worden taxatiekosten in debezwaarfase door onze gemeente in principe niet vergoed. Voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand gelden forfaitaire tarieven. Overige kosten die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen worden vergoed naar de werkelijke kosten of een vergoeding conform de regeling in de wet en het Besluit tarieven in strafzaken. Het Bpb biedt de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden een afwijkende vergoeding toe te kennen. Als een belanghebbende partij gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld kan de vergoeding worden verminderd.
De hoogte van de vergoeding voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand moet worden bepaald aan de hand van een voorgeschreven formule: A (punt per proceshandeling) x B (forfaitair bedrag) x C (wegingsfactor). De wegingsfactor is afhankelijk van de zwaarte van de zaak. Om deze afweging niet elke keer opnieuw te moeten maken worden beleidsregels vastgesteld. Bovendien is daarmee de rechtszekerheid en de rechtseenheid gediend. Uitgangspunt is dat elke zaak van gemiddelde zwaarte (wegingsfactor 1) is. Kennisname van de uitspraken van de diverse bestuursrechters met betrekking tot de vergoeding van de kosten van een door een derde beroepsmatig in (hoger) beroep verleende bijstand leert dat zaken doorgaans als gemiddeld worden aangemerkt als de gemeente zich niet kan beroepen op een afwijkend beleid of de keuzes van dit beleid niet kan onderbouwen. Daarbij dient de keuze voor een wegingsfactor van het gewicht van een zaak verband te houden met de noodzakelijke inspanning die daarbij is gemoeid.
Het college van burgemeesters en wethouders en de heffingsambtenaar hebben de bevoegdheid om, op zichzelf of gezamenlijk, het beleid ten aanzien van de proceskostenvergoeding in beleidsregels vast te leggen.
Voorwaarden proceskostenvergoeding
Uit tweede lid van artikel 7:15 Awb, blijkt dat aan proceskostenvergoeding de onderstaande voorwaarden zijn verbonden:
komt de dubbele redelijkheidstoets om de hoek kijken. Zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten dienen redelijk te zijn. In het kader van gemeentelijke belastingen kunnen in principe enkel de kosten van een bezwaar tegen een waarde als redelijkerwijs gemaakt worden beschouwd. Hierop bestaan uitzonderingen waarbij de wegingsfactor per geval moet worden bepaald. Zo is bijvoorbeeld te denken aan procedures waarin bezwaar gemaakt wordt tegen de onjuiste kwalificatie van objecten of delen van objecten als woning danwel niet-woning.
vindt plaats, indien het bestuursorgaan in de beslissing op bezwaar vaststelt dat de primaire beslissing niet in stand kan blijven. Het woord herroepen impliceert dat het oorspronkelijke besluit inhoudelijk onjuist moet zijn geweest. Er is sprake van een herroeping, indien het primaire besluit wordt gewijzigd. Bij louter formele fouten of gebreken in de motivering behoeft het besluit als zodanig niet te worden herroepen.
iedere herroeping leidt tot proceskostenvergoeding. Het besluit moet worden herroepen, omdat het bestuursorgaan zich verwijtbaar onrechtmatig heeft gedragen. Een onrechtmatige gedraging doet zich voor, indien een besluit in strijd met de wet is genomen. Maar ook de schending van bijvoorbeeld regels uit plaatselijke verordeningen of beleidsregels kan leiden tot een onrechtmatige gedraging. Tevens kan een strijdig handelen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur worden aangemerkt als een onrechtmatige gedraging. Alleen vormfouten of motiveringsgebreken leiden niet tot een vergoedingsplicht. Vergoedingsplicht kan wel bestaan als het inhoudelijk foutieve besluit een gevolg is van reken-invoer-en schrijffouten etc.
De beleidsregels hebben betrekking op :
Bezwaarprocedures die gericht zijn tegen de WOZ-beschikkingen en gemeentelijke aanslagen die de WOZ-waarde als grondslag hanteren.
Deze zaken kennen specifieke aspecten die niet vergelijkbaar zijn met andere aanslagen of gemeentelijke beschikkingen. Nergens zijn zoveel grieven tegen de grondslag te bedenken als tegen een WOZ-waarde. Dat komt omdat de waardering van een onroerende zaak bijzonder veel aspecten kent zoals de objectafbakening, de maatvoering, de kwaliteit en staat van onderhoud, de uitstraling, de omgevingsfactoren en de vergelijkbaarheid met andere objecten en dat alles tot in de kleinste details. Er is daarom al snel een visie ontwikkeld die afwijkt van de waarderingsmethodiek van de gemeente. De gemeente dient alle objecten op dezelfde wijze te waarderen en heeft hiervoor een model ontwikkeld. Een taxatiedeskundige kan een waardering op diverse manieren uitvoeren hetgeen voor een heroverweging geen bruikbare informatie oplevert. Deze materie vergt daarom een eigen beleid.
beroepsmatige rechtsbijstandverleners mag men verwachten dat zij in staat zijn om alles wat zij mondeling kunnen verwoorden ook aan het schrift kunnen toevertrouwen. Indien de belanghebbende partij in het bezwaarschrift stelt nog een nadere onderbouwing te willen indienen maar dit tot de hoorzitting nalaat te doen is het niet redelijk dat de gemeente het op schrift stellen middels het opmaken van de notulen voor haar rekening neemt en belanghebbende partij ook nog eens aanspraak zou kunnen maken op een vergoeding.
hier geldt dat de kosten redelijkerwijs dienen te zijn gemaakt. Om deze redelijkheidstoets te benadrukken stuurt de gemeente een conceptuitspraak mee bij de uitnodiging van de hoorzitting. De hoorzitting wordt als redelijk beschouwd indien deze tot een nadere verlaging van de beschikking leidt ten opzichte van de conceptuitspraak, één en ander voor zover het bezwaarschrift niet als onvolledig is gepresenteerd.
Factor C = wegingsfactor (drukt het gewicht van de zaak uit).
Uit onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb blijkt dat het gewicht van de zaak in 5 categorieën is ingedeeld. De beoordelingsvrijheid die het bestuursorgaan heeft, ziet op de beoordeling van het gewicht van de zaak. Deze beoordeling dient steeds in overeenstemming te zijn met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van een zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener. Het gewicht van de zaak bepaalt de van toepassing zijnde wegingsfactor:
regelgeving geeft niet exact aan hoe de zwaarte van een zaak wordt bepaald. Normaal gesproken wordt het gewicht van een zaak als gemiddeld aangemerkt, waarvoor de wegingsfactor één geldt. Het gewicht wordt bepaald door de aard, het belang en de ingewikkeldheid van een zaak en dus niet (alleen) het financiële belang zoals onder het tot 1 september 1999 geldende Besluit proceskosten fiscale procedures (zie arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2003, onder meer gepubliceerd in BNB 2003/155, V-N 2003/29.8). In een WOZ-zaak geldt hetzelfde voor (het in geschil zijnde gedeelte van) de vastgestelde waarde of het bedrag waarde de waarde wordt verminderd (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 21 februari 2001, nummer 35875, onder meer gepubliceerd in BNB 2001/152). Het financiële belang is dus niet doorslaggevend. Beleidsregels die alleen aansluiten bij het financiële belang worden in een beroepsprocedure door de belastingrechter buiten toepassing verklaard (zie bijvoorbeeld Hof Amsterdam 15 augustus 2008, nr.07/0181, LJN:BF0084).
uitgangspunt geldt dus: een zaak is van gemiddeld gewicht, tenzij er aanleiding is om een zaak als zwaarder of lichter aan te merken. Het voorafgaande betekent dat bij het gros van de volwaardige bezwaren standaard de wegingsfactor 1 (gemiddeld) zal worden toegepast. Het gaat dan bijvoorbeeld bij een WOZ-bezwaar om een waardebezwaar waarin relevante punten worden aangedragen en een visie wordt gegeven op de waarde die middels vergelijkingen met andere objecten wordt onderbouwd.
zaak is zeer licht indien het bezwaar bestaat uit een eenvoudige verwijzing naar een bepaald feit waaruit geen meningsverschil kan ontstaan. Het kan zijn dat de fout al direct blijkt uit de beschikking zelf zoals bij een kennelijke administratieve fout. Het kan ook zo zijn dat de gemeente haar administratie erop dient na te zien maar dat daaruit direct blijkt dat er een fout is gemaakt waar geen discussie over mogelijk is. Ook verwijzing naar feitelijkheden zonder nadere onderbouwing vergen een zeer geringe inspanning waarbij de noodzaak voor het inschakelen van beroepsmatige rechtsbijstand verre van aanwezig is.
zaak is licht indien in het bezwaar wordt onderbouwd met tamelijk eenvoudig te constateren fouten die de gemeente aanleiding geven tot een verlaging van de WOZ-waarde. Ook als het bezwaarschrift geen fouten aan het licht brengt maar de beschikking naar aanleiding van de eigen constateringen bij de heroverweging wordt verlaagd wordt deze zaak als licht beschouwd. Dat geldt eveneens als in het bezwaarschrift wordt gesteld en onderbouwd maar vermeld dat het bezwaar niet de volledige onderbouwing
te onderbouwen, terwijl belanghebbende partij de zware en zeer zware wegingsfactor aannemelijk moet maken. Hierbij wordt aangenomen dat bezwaren met betrekking tot de waardering van objecten niet zijnde woningen eerder als bijzonder zwaar ervaren zullen worden dan zaken die handelen over de waarde van woningen.
De daadwerkelijk doorgebrachte uren op de hoorzitting komen voor vergoeding in aanmerking. Belanghebbende moet dan wel vrij hebben moeten nemen van zijn werkzaamheden om bij deze hoorzitting
aanwezig te kunnen zijn. Verletkosten worden per uur berekend. Het maximumbedrag voor verletkosten bedraagt minimaal € 4,54 en maximaal € 53,09 per uur.
De reistijd komt niet voor vergoeding in aanmerking. Van een belanghebbende mag verwacht worden dat hij met enige regelmaat aanwezig is in de gemeente waar zijn belastingobject zich bevindt. In die zin kan geen sprake zijn van kosten. Voor zover belanghebbende door omstandigheden wel enige tijd onder weg behoort tot de normale risico's van deelname aan het maatschappelijk verkeer. De hoorzitting wordt immers gehouden op initiatief van de belanghebbende partij.
bevoegdheid om af te wijken van de berekende proceskostenvergoeding vloeit voort uit artikel 2 lid 2 en 3 van het Bpb waarin de mogelijkheid wordt geboden om de vergoeding te beperken indien belanghebbende partij gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld. Ook in bijzondere omstandigheden kan van de uitkomst van de berekening af te wijken. De gemeente kan dus, onder de voorwaarde dat de bijzonderheid van de omstandigheden en de aanpassing goed worden onderbouwd, de vergoeding zowel naar boven als naar onder bijstellen.