Organisatie | Someren |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening WWB en IOAW/IOAZ 2013 |
Citeertitel | Re-integratieverordening WWB en IOAW/IOAZ 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-02-2013 | 01-02-2013 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 27-02-2013 't Contact, 6-3-2013 | - |
De raad van de gemeente Someren;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Someren
gezien het advies van de participatiecommissie inkomen, werk en zorg
gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet;
de artikelen 7, 8 en 10 van de Wet werk en bijstand (WWB);
de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW);
de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)
vast te stellen de navolgende Re-integratieverordening WWB en IOAW/IOAZ 2013.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
Hoofdstuk 2 Beleid en Financiën
Ingevolge artikel 7 van de WWB biedt het college ondersteuning aan leden van de doelgroep en zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van voorzieningen. Het college houdt daarbij rekening met de aard en de omvang van de verschillende binnen de doelgroep te onderscheiden groepen en de voorzieningen die het geschiktst zijn voor de leden van die groepen.
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid
Hoofdstuk 3 Aanspraak en verplichtingen
Artikel 6 Verplichtingen van de cliënt
Een persoon die gebruik maakt, gebruik moet maken of gebruik wenst te maken van een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Ioaw, de Ioaz en de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen en deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.
Hoofdstuk 4 Voorzieningen en tegenprestatie
Artikel 7 Algemene bepalingen over de voorzieningen
Artikel 9 Participatieplaatsen
Het college kan aan uitkeringsgerechtigden voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten conform artikel 10a van de wet en artikel 38a IOAW/IOAZ.
Artikel 10 Scholing of opleiding participatieplaats
Voor zover degene die op grond van deze uitvoeringsregel additionele werkzaamheden verricht niet beschikt over een startkwalificatie, wordt zes maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.
Indien het werken met behoud van uitkering langer dan 6 maanden duurt, of indien gelet op de geringe kans van de belanghebbende op inschakeling in het arbeidsproces bij aanvang de bedoeling voorop staat om dit langer dan 6 maanden te laten duren, wordt het regime van artikel 10a van de wet en artikel 38a IOAW/IOAZ van toepassing.
Het college kan op grond van artikel 9, eerste lid, onderdeel c van de wet en artikel 37, eerste lid, onderdeel f IOAW/IOAZ aan een uitkeringsgerechtigde opdragen om specifiek benoemde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, bedoeld als tegenprestatie voor de uitkering die hij ontvangt. Daarbij hoeft er geen koppeling te zijn met het doel de belanghebbende kennis en vaardigheden op te laten doen om de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen.
Hoofdstuk 5 Ondersteunende voorzieningen
Artikel 18 Inkomstenvrijlating
Voor de uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, vindt vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid, onderdeel n van de wet, artikel 8, tweede lid IOAW en artikel 8, derde lid IOAZ.
Voor de uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouder of alleenstaande ouder met een of meer meerderjarige kinderen, die arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt, waarin een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, vindt vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel r van de wet, artikel 8, vijfde lid IOAW en artikel 8, negende lid IOAZ.
Artikel 22 Premie Arbeidsinschakeling
Het college kan aan uitkeringsgerechtigden WWB een premie arbeidsinschakeling verstrekken wanneer die arbeid in deeltijd verricht, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde bijstandsnorm én wanneer die behoort tot de volgende categorieën personen:
Artikel 23 Voorzieningen gericht op nazorg
Het college kan aan bedrijven of organisaties waar een klant een dienstbetrekking heeft aanvaard voorzieningen bieden gericht op nazorg.
Aldus besloten in de vergadering van de raad van de gemeente Someren,
de raadsgriffier, de voorzitter,
J.Laurens Janse-Oostdijk A.P.M. Veltman
Algemene toelichting Re-integratieverordening Wet Werk en Bijstand 2013
De op 1 januari 2004 in werking getreden Wet Werk en Bijstand (WWB) regelt in artikel 7 dat het college verantwoordelijk is voor:
De basis voor de verordening is neergelegd in het artikel 8, eerste lid onderdeel a en tweede lid en artikel 10 eerste en tweede lid van de wet:
De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.
De regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor de verschillende doelgroepen daarbinnen, en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.
die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
Naast deze wettelijke basis valt uit de memorie van toelichting af te leiden welke zaken in of via de verordening geregeld moeten of kunnen worden:
De verordening: procedureel of uitgebreid
De WWB vraagt aan de gemeenteraad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Gekozen is voor een verordening waarin alleen wordt vastgelegd op welke wijze in de gemeente het beleid bepaald wordt en hoe de verhouding tussen raad en college is. Er zijn enkele algemene artikelen opgenomen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, subsidie- en budgetplafonds, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt e.d. Al het overige wordt vastgelegd in uitvoeringsbesluiten van het college.
In hoofdstuk 1 “Algemene bepalingen”, worden de begripsomschrijvingen gegeven wat in deze verordening onder de betreffende begrippen moet worden verstaan. In hoofdstuk 2 “Beleid en financiën” wordt de opdracht aan het college beschreven om in uitvoeringsregels vast te leggen op welke wijze de zorg voor ondersteuning en voorzieningen aan leden van de doelgroep wordt geregeld. In hoofdstuk 3 “Aanspraak en verplichtingen” zijn de aanspraken op ondersteuning opgenomen, alsmede de verplichtingen van de doelgroep en de mogelijkheden tot ontheffing van de verplichtingen. In hoofdstuk 4 “Voorzieningen en tegenprestatie” zijn de diverse in te zetten voorzieningen opgenomen alsmede de mogelijkheid voor het opleggen van een tegenprestatie. In hoofdstuk 5 “Ondersteunende voorzieningen” zijn de ondersteunende voorzieningen opgenomen zoals premies en nazorg. In hoofdstuk 6 “Slotbepalingen” is de mogelijkheid opgenomen dat het college in omstandigheden waarin deze verordening niet voorziet gemachtigd is een besluit te nemen. In hoofdstukken 4 en 5 zijn bepaling opgenomen in verband met de invoering van de Wet stimulering arbeidsparticipatie (Stap) per 1 april 2009. Deze wet geeft regels over het inzetten van een participatieplaats (additionele, onbeloonde werkzaamheden voor langer dan zes maanden). Gemeenten zijn daarbij verplicht het aanbieden van scholing en het verstrekken van een premie in een verordening te regelen.
Relatie met andere verordeningen
De WWB geeft de gemeenteraad ook opdracht om een verordening vast te stellen op een ander terrein, die een relatie heeft met de re-integratieverordening, namelijk de afstemming van de bijstand. In een afstemmingsverordening dient het samenstel van de rechten en plichten van de cliënt te worden geregeld.
De re-integratieverordening en de afstemmingsverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden, die geen directe relatie hebben met re-integratie. Dit pleit ervoor om de verordeningen te scheiden, maar wel om duidelijke verwijzingen aan te brengen. Gekozen is voor twee afzonderlijke verordeningen.
Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd
De wijziging in deze versie heeft te maken met de aanpassing van de Wwb inzake de verhoging AOW leeftijd. Deze is nu niet meer voor iedereen op 65 jaar, maar afhankelijk van de geboortedatum.
De leeftijd van 65 jaar wordt vervangen door de term : pensioengerechtigde leeftijd.
Artikel 7a lid 1 van de Algemene Ouderdomswet luidt:
Op pensioengerechtigden die in een bepaald kalenderjaar de pensioen-gerechtigde leeftijd hebben bereikt zijn de pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd in de kalenderjaren daarna niet van toepassing
Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand. Waar dat mogelijk is, kan de gemeente via de begripsbepalingen eigen accenten leggen.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die belanghebbenden die ook daadwerkelijk inwoner van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, geeft de gemeente aan voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.
Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In de beleidkaders, maar vooral in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.
Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen zo doelmatig mogelijk ondersteund kunnen worden.
Artikel 4 Beleidskaders en uitvoeringsregels
Bij de invoering van de WWB in 2004 is destijds de volgende missie vastgesteld: “Op een integrale klant- en mensgerichte wijze invulling geven aan de wettelijke opgedragen taken met als doel het bevorderen van de zelfstandigheid van cliënten en hun participatie aan de samenleving.” Het motto hierbij is: Iedereen aan bod, een aanbod voor iedereen en de cliënt wordt benaderd volgens het concept van emanciperende hulpverlening.
Dit kader is nog steeds van toepassing en behoeft niet te worden gewijzigd. Zodoende zijn er in de re-integratieverordening WWB 2013 voorzieningen opgenomen die gericht zijn op zowel de “kansrijken”als de “kansarmen”.
Vanaf 1 januari 2013 zal de Wet Werken naar Vermogen worden ingevoerd. Op dat moment zal het beleidskader moeten worden herzien door de Raad.
Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt de WWB aan de gemeenteraad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Gekozen is voor een systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van uitvoeringregels. Het tweede en derde lid geven aan dat het college deze regels opstelt.
Bij de vaststelling van de uitvoeringsregels zal rekening worden gehouden met de kaders, die eerder vastgesteld zijn door de gemeenteraad. Dit is vastgelegd in het eerste lid van dit artikel.
Artikel 5 Aanspraak op ondersteuning
De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).
Artikel 6 Verplichtingen van de cliënt
In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.
Het vierde lid biedt de verbinding met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. De maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vijfde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terugvordert.
Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen
In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet vooral in de verordening zijn opgenomen.
Het eerste lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.
Het tweede lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.
Het derde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen.
De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, (eventueel) gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.
Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop. Er is bewust van afgezien om voor sociale activering een maximale duur vast te stellen, om ervoor te zorgen dat het instrument ingezet kan worden voor degenen voor wie uitstroom naar betaald werk nog niet mogelijk is, en voor wie sociale activering zelfstandige maatschappelijke participatie als doel heeft. Als sociale activering een onderdeel van een traject is naar betaald werk, wordt de duur beperkt doordat een traject per definitie een beperkte duur heeft.
Een participatieplaats (tijdelijk, onbeloond en additioneel) is een re-integratie-instrument dat ingezet kan worden voor cliënten die algemene bijstand ontvangen en die een dusdanige grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben, maar die wel perspectief hebben dat zij met langere begeleiding weer inzetbaar zijn in reguliere arbeid.
Voor de inwerkingtreding van de Wet STAP was er terughoudendheid om uitkeringsgerechtigden een langere periode te laten werken met behoud van uitkering omdat de vrees bestond dat er een arbeidsovereenkomst zou ontstaan. In artikel 10a van de WWB worden de kaders van participatieplaatsen beschreven waaraan moet worden voldaan wil er geen sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. Deze kaders hebben onder meer betrekking op de duur van de activiteiten en het begrip additionaliteit.
Artikel 10 Scholing of opleiding participatieplaats
Artikel 10a, vijfde lid van de WWB regelt dat een uitkeringsgerechtigde zonder startkwalificatie na 6 maanden op een participatieplaats scholing of opleiding aangeboden krijgt tenzij dit naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders, hierna het college, niet bijdraagt aan de arbeidsmarktkansen.
Dit artikel beschrijft het logische beginpunt van een voorziening. Alvorens een voorziening toe te kennen dient immers aan de hand van de situatie van de belanghebbende te worden beoordeeld, of een voorziening noodzakelijk is en welke voorziening het meest geschikt is om te komen tot een zo snel mogelijke arbeidsinschakeling. Het onderzoek zal gericht zijn op het vaststellen van de capaciteiten en de belastbaarheid van de belanghebbende. Daarbij zal, indien van toepassing, ook de psychische en medische situatie van de belanghebbende in ogenschouw moeten worden genomen, om aldus te komen tot een oordeel over de mogelijkheden van de belanghebbende.
Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen. Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente. De insteek dient te zijn dat alleen ingezet wordt op arbeidsmarktrelevante instrumenten en opleidingen.
De bemiddeling voor direct bemiddelbare personen is in eerste aanleg een taak van het UWV werkbedrijf. Daarover worden met het UWV werkbedrijf afspraken gemaakt in de Service Niveau Overeenkomst (SNO). Gelijktijdig aan (of aansluitend op) deze bemiddeling door het UWV werkbedrijf, kan het college de belanghebbende naar reguliere arbeid bemiddelen als hij nog wel snel bemiddelbaar wordt geacht naar de arbeidsmarkt. In Someren hebben we hiervoor de werkmakelaar, gedetacheerd vanuit re-integratiebedrijf Atlant Groep. De bemiddeling kan eventueel gepaard gaan met een korte cursus of training.
Het doel van een werkervaringsbaan is, door het opdoen van werkervaring in een dienstbetrekking, door te stromen naar een reguliere baan. In deze opzet is sprake van werken met behoud van uitkering.
Artikel 15 Detacheringbanen uitgevoerd door een re-integratiebedrijf
De WWB biedt de mogelijkheid personen een dienstverband aan te bieden om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. In de verordening kunnen de randvoorwaarden worden vastgelegd waarbinnen de banen vormgegeven worden. De WWB geeft geen regels over het werkgeverschap. Het instrument detacheringbaan kan dus ook in zijn geheel, inclusief het formeel werkgeverschap, uitbesteed worden aan een re-integratiebedrijf. De gemeente dient ten aanzien van de rechtspositie van de werknemer afspraken te maken met het re-integratiebedrijf. Zo kan de gemeente bepalen dat verplicht een bepaalde rechtspositie van toepassing is, of kan zij eisen stellen aan bepaalde elementen uit die rechtspositie, zoals de beloning.
In het eerste lid staat beschreven dat een werkgever een loonkostensubsidie kan ontvangen wanneer na proefplaatsing een contract wordt aangeboden aan de uitkeringsgerechtigde. Voorwaarden hierbij zijn:
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn, en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.).
Het college is bevoegd belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, ook als die niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling. Deze tegenprestatie is vastgelegd in artikel 9 lid 1 onderdeel c WWB. Ze bestaat uit de plicht om naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
Deze verplichting geldt voor een belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger de pensioengerechtigde leeftijd . Als de bijstand wordt verleend aan gehuwden, geldt de verplichting tot het leveren van een tegenprestatie voor ieder van hen. In individuele gevallen kan het college echter tijdelijk een ontheffing verlenen. Uiteindelijk blijft het verlangen van een tegenprestatie een bevoegdheid van het college. Het college is dus geheel vrij om al dan niet gebruik te maken van de plicht tot tegenprestatie.
De werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie zijn bedoeld als tegenprestatie van mensen die een beroep doen op de solidariteit van de samenleving. De belangrijkste kenmerken van de tegenprestatie zijn de volgende:
het gaat om ‘additionele onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden’. Onder additioneel wordt verstaan werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht, en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Een belangrijk verschil met werkzaamheden die tot de reguliere arbeidsmarkt behoren is dat voor deze werkzaamheden de bereidheid bestaat loon te betalen. Bij werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie is dat niet het geval.
Artikel 18 Inkomstenvrijlating
Door het amendement van Tweede Kamerlid Bruls is het mogelijk gemaakt de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd gedurende maximaal 6 aaneengesloten maanden gedeeltelijk vrij te laten. Dit is verwerkt in het eerste lid. De vrijlating bedraagt maximaal 25% van de inkomsten per maand, met een maximum zoals vastgesteld in artikel 31 lid 2 sub n WWB of artikel 8 IOAW/IOAZ. Het doel van deze bepaling in dit is volgens de wetgever de arbeidsinschakeling te bevorderen. Bovendien veroorzaakt het aanvaarden van parttime werk van bijstandgerechtigden, door de verrekening van 75% van de inkomsten met een maximum conform artikel 31 lid 2 sub n WWB, dat de gemeente minder uitkering hoeft te verstrekken. Dit levert een besparing op van de uitgaven ten laste van het inkomensdeel WWB.
Met de aanscherping van de WWB vanaf 1 januari 2012 is artikel 31, lid 2, onder r opgenomen in de WWB. Het betreft een inkomensvrijlating voor de alleenstaande ouder, of alleenstaande ouder met een of meer meerderjarige kinderen die inkomsten uit arbeid geniet. Deze vrijlating sluit aan op de vrijlating van 25% van de inkomsten die gedurende 6 maanden kan worden toegepast. Na deze 6 maanden behoudt de alleenstaande ouder een inkomstenvrijlating van 12,5% van de inkomsten per maand, met een maximum zoals vastgesteld in artikel 31, lid 2, onder r van de wet gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden (de alleenstaande ouder kan daarmee gedurende een periode van in totaal 36 maanden een inkomstenvrijlating genieten). Dit is opgenomen in het tweede lid.
Deze vrijlating is slechts van toepassing indien:
Artikel 19 Overige vergoedingen
Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. In dit artikel zijn als voorbeelden genoemd reiskosten, verhuiskosten en kosten voor kinderopvang, maar dat is geen limitatieve opsomming. Deze vergoedingen mogen gelet op de aanscherping van de WWB vanaf 1 januari 2012 niet worden ingezet voor jongeren onder de 27 jaar.
Artikel 20 Premie sociale activering
In de WWB is geregeld in art. 31 lid 2 sub j dat jaarlijks een premie sociale actvering kan worden verstrekt. Deze premie is onbelast, en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt.
Artikel 21 Premie Participatieplaats
Artikel 10a, zesde lid van de WWB regelt dat een uitkeringsgerechtigde op een participatieplaats na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden recht heeft op een premie, tenzij hij onvoldoende meewerkt aan de arbeidsinschakeling. Met de Wet STAP is het mogelijk gemaakt om de premie tweemaal per jaar te verstrekken.
Artikel 22 Premie arbeidsinschakeling
De WWB biedt ons de mogelijkheid om klanten een een- of tweemalige premie arbeidsinschakeling per jaar te verstrekken wanneer deze arbeid in deeltijd verricht. Dit met het oog op het bevorderen van positief gedrag gericht op (gedeeltelijke) uitstroom naar betaalde arbeid. De premie moet in één of twee bedragen worden uitgekeerd en mag niet in termijnen worden verstrekt. Het is ook niet de bedoeling dat de premie een structureel karakter krijgt. Voor elke nieuwe premie moet een nieuw besluit genomen worden. Er is nadrukkelijk gekozen voor de formulering “wanneer die arbeid in deeltijd verricht”. Dit om te voorkomen dat het recht op premie arbeidsinschakeling zou blijven bestaan wanneer er loondoorbetaling door werkgever geschiedt bij ziekte. Dit leidt namelijk tot rechtsongelijkheid voor al degenen die bij ziekte geen recht hebben op loondoorbetaling.
Wij zijn van mening dat het verstrekken van premies voor sommige cliënten een belangrijk instrument is voor aanvaarding van (deeltijd)arbeid. Wij willen dan ook gebruik maken van de mogelijkheid die de wet biedt om premies te verstrekken.
Artikel 23 Voorzieningen gericht op nazorg
Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering al onderdeel uit van het traject.
Artikel 24 Afwijkende bepalingen voor jongeren
In dit artikel is geregeld dat voor jongeren tot 27 jaar niet tot het re-integratie-instrumentarium behoren de volgende “incentives”: inkomstenvrijlating, premies, vrijlating van onkostenvergoedingen voor vrijwilligerswerk en plaatsing in participatieplaatsen. Dat is conform de bedoelingen van de wetgever (Memorie van Toelichting, TK 32 815, nr.3) en conform artikel 31, vijfde lid, WWB waarin is geregeld dat deze middelen voor jongeren niet buiten beschouwing worden gelaten bij de algemene bijstandverlening. In dat artikel wordt aangegeven welke middelen niet vrijgelaten worden bij de verlening van algemene bijstand aan jongeren.
Artikel 25 Onvoorziene omstandigheden
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.