Organisatie | Amsterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening maatregelen, handhaving en verrekenen bestuurlijke boete inkomensvoorziening 2013 |
Citeertitel | Verordening maatregelen, handhaving en verrekenen bestuurlijke boete inkomensvoorziening 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Werk en inkomen |
Met de invoering van deze verordening worden de volgende twee verordening ingetrokken:
1) Maatregelverordening inkomensvoorziening
2) Handhavingsvoorziening inkomens- en reïntegratievoorzieningen
Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 13-3-2013
Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Gem. blad 2013, afd. 3a, nr. 39/11
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-03-2013 | 24-02-2014 | Intrekken van twee verordeningen: Maatregelverordening inkomensvoorziening en Handhavingsverordening inkomens- en reïntegratievoorzieningen | 13-03-2013 Gem. blad 2013, afd. 3a, nr. 39/11 | Gem. blad 2013, afd. 1, nr. 11 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
Als de belanghebbende de verplichtingen van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en de verplichtingen uit de wetten, genoemd in artikel 1 van deze verordening, niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich tegenover het college zeer ernstig misdragen, dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan, legt het college op de uitkering een maatregel op in overeenstemming met deze verordening.
Artikel 3 Samenloop van gedragingen
Bij het tegelijkertijd begaan van meerdere maatregelwaardige gedragingen, die vallen in verschillende maatregelcategorieën, wordt die maatregel opgelegd die behoort tot de hoogste categorie.
Artikel 5 Vaststellen van de maatregel
De maatregel wordt vastgesteld in de vorm van een percentage van de uitkering.
Hoofdstuk 2 Categorieën van op te leggen maatregelen en te onderscheiden maatregelwaardige gedragingen
Artikel 8 Maatregelwaardige gedragingen: Het niet tijdig, het onvoldoende en het niet nakomen van arbeidsverplichtingen
het door de alleenstaande ouder die een tijdelijke ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de WWB heeft van de verplichting als bedoeld onder artikel 9, eerste lid, onder a, van de WWB, uit diens houding en gedragingen ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de WWB, niet te willen nakomen.
Ten aanzien van de belanghebbende of diens partner die een uitkering ingevolge de IOAW of de IOAZ ontvangt, weigert het college de uitkering conform de systematiek van de maatregel van de tweede categorie, bij het verwijtbaar zijn geëindigd van een dienstbetrekking of bij het verwijtbaar niet verkrijgen van een dienstbetrekking.
Artikel 9 Zeer ernstige misdragingen
1. Wanneer de belanghebbende zijn verplichtingen niet nakomt en zich zeer ernstig misdraagt jegens personen die onder verantwoordelijkheid of in opdracht van het college werkzaam zijn bij de uitvoering van de in artikel 1 genoemde wetten, wordt een maatregel van de tweede categorie opgelegd.
2. Onder zeer ernstige misdragingen wordt in ieder geval verstaan: verbaal geweld, discriminatie, intimidatie, lichamelijk geweld of bedreiging met lichamelijk geweld, gijzelneming, huis- of lokaalvredebreuk met geweld, dreiging met geweld of enige andere feitelijkheid.
Artikel 10 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan
1. Als de belanghebbende voorafgaand aan of tijdens de uitkeringsverstrekking tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan, wordt een maatregel opgelegd.
2. Onder tekortschietend besef wordt in ieder geval begrepen het op onverantwoorde wijze besteden van vermogen, inbegrepen het doen van een schenking, voorafgaand aan de uitkeringsverlening, voor zover het beroep op uitkeringsverlening redelijkerwijs was te voorzien.
3. Een maatregel op grond van dit artikel wordt zo mogelijk afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag gerelateerd aan de uitkering en bedraagt:
4. In afwijking van het bepaalde in het derde lid, wordt in alle gevallen een maatregel opgelegd van de tweede categorie indien een voorliggende voorziening niet of niet volledig tot uitbetaling komt vanwege verrekening, waarbij op grond van een wettelijk voorschrift artikel 4:93, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing is gelaten.
Als het college bij de uitvoering van de wet het gerechtvaardigde vermoeden heeft dat een belanghebbende een strafbaar feit heeft begaan, doet het college daarvan aangifte bij het openbaar ministerie, in overeenstemming met de daarvoor geldende richtlijnen en de met het openbaar ministerie gemaakte afspraken.
Hoofdstuk 4 Verrekenen bestuurlijke boete
Artikel 14 Verrekenen bestuurlijke boete bij geen of onvoldoende bezit
Indien het bezit van degene die algemene bijstand ontvangt niet ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekent het college de recidiveboete gedurende één maand zonder toepassing van de beslagvrije voet. De verrekening geschiedt vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
Artikel 17 Intrekking oude verordeningen
De Maatregelverordening Inkomensvoorzieningen en de Handhavingsverordening inkomens- en re-integratievoorzieningen worden ingetrokken.
In deze verordening worden twee verordeningen samengevoegd: de Maatregelenverordening inkomensvoorzieningen en de Handhavingsverordening Inkomens- en re-integratievoorzieningen. Daarnaast wordt de verordening, naar aanleiding van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving, uitgebreid met een aantal artikelen dat ziet op de invulling van de bevoegdheid van het college omtrent het verrekenen van de uitkering met de bestuurlijke boete bij fraude-recidive.
Omwille van de leesbaarheid wordt in de toelichting de nummering van de nieuwe verordening aangehouden. Daar waar nodig wordt aangegeven welke artikelen uit de oude verordeningen komen te vervallen of ongewijzigd zijn overgenomen.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt een nieuw begrip ingevoerd en gedefinieerd, te weten het begrip ‘bezit'. Het gaat daarbij om (de waarde van) alle bezittingen waarover een belanghebbende of diens gezinsleden beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken. Bezittingen kunnen zowel bestaan uit geld als op geld waardeerbare goederen.
Een belanghebbende die, vanwege de volledige verrekening waarbij geen rekening wordt gehouden met de beslagvrije voet, zonder inkomsten komt, zal de bezittingen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, volledig moeten aanwenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. Een eventuele woning in eigendom is hiervan uitgezonderd.
Het 1e tot en met het 3e lid van dit artikel zijn ongewijzigd overgenomen uit de Maatregelverordening. Het 4e tot en met het 6e lid zijn komen te vervallen, aangezien deze leden betrekking hebben op het opleggen van een maatregel als er sprake is van het schenden van de inlichtingenplicht en de mogelijkheid hiertoe door de wetgever is ingetrokken.
Hoofdstuk 2. Categorieën van op te leggen maatregelen en te onderscheiden maatregelwaardige gedragingen
Lid 1 heeft betrekking op de hoogte van de maatregel. Technische wijziging betreft de vervanging van de zinsnede "tweede recidive" door "tweede en volgende recidive" bij de onderdelen a, b en c.
Aan dit artikel is verder een tweede lid toegevoegd waarin wordt uitgelegd wanneer er sprake is van recidive in relatie tot het maatregelenbeleid. In de voormalige Maatregelverordening Inkomensvoorzieningen werd recidive van maatregelwaardige gedragingen gedefinieerd bij de begripsbepalingen. Omdat het begrip recidive ook voorkomt bij de bestuurlijke boete is de in de voormalige Maatregelverordening gebruikte definitie uit de begripsbepalingen verwijderd.
Dit artikel is overgenomen uit de voormalige Maatregelverordening Inkomensvoorzieningen met een kleine wijziging. Aan het eerste lid onder a is bij de verplichting tot inschrijving bij het UWV toegevoegd dat dit alleen betrekking heeft op personen die direct bemiddelbaar zijn naar de arbeidsmarkt.
Dit artikel heeft betrekking op de maatregelen verband houdende met de inlichtingenplicht. Door de wetgever is de bevoegdheid van het college om een maatregel toe te passen als sprake is van het schenden van de inlichtingenplicht ingetrokken. Hiertoe is de wet aangepast. Hiermee komt dit artikel te vervallen.
Dit artikel is ongewijzigd overgenomen uit de voormalige Maatregelverordening Inkomensvoorzieningen, daarin opgenomen als artikel 10.
Dit artikel (lid 1 tot en met 3) is overgenomen uit de voormalige Maatregelverordening Inkomensvoorzieningen, daarin opgenomen als artikel 11.
Er wordt een nieuw lid (4) toegevoegd, dat betrekking heeft op het opleggen van een maatregel wanneer een voorliggende voorziening in de kosten van levensonderhoud door tekortschietend besef van verantwoordelijke niet of niet volledig tot uitbetaling komt. In dat geval wordt een maatregel opgelegd van 100% over drie maanden.
Dit artikel is een samenvoeging van de bevoegdheden als opgenomen in het oude artikel 2 (fraudepreventie) en artikel 3 (controle) van de voormalige Handhavingsverordening inkomens- en re-integratievoorzieningen.
Dit artikel regelt de aangifte bij het OM. In de voormalige Handhavingsverordening inkomens- en re-integratievoorzieningen was dit opgenomen in artikel 5.
Dit artikel ziet op de mogelijkheid de uitkering af te stemmen (en verwijst naar de voormalige Maatregelverordening Inkomensvoorzieningen) in het geval van schending van de inlichtingenplicht. Met de invoering van de bestuurlijke boete per 1 januari 2013 is het opleggen van een maatregel in deze gevallen niet meer mogelijk. Hiermee komt dit artikel te vervallen.
Hoofdstuk 4. Verrekenen bestuurlijke boete
Uitgangspunt van deze verordening is dat volledige verrekening met de beslagvrije voet plaatsvindt voor de maximale termijn van drie maanden als een belanghebbende over voldoende bezittingen beschikt om dit op te kunnen vangen. Van voldoende bezit is sprake als de waarde van het bezit waarover belanghebbende beschikt (of redelijkerwijs kan beschikken), ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt. Immers, bij aanwending of het te gelde maken van het bezit, zou een periode van drie maanden overbrugd moeten kunnen worden.
Heeft een belanghebbende onvoldoende bezit om een periode van drie maanden volledige verrekening met de beslagvrije voet te kunnen overbruggen, dan verrekent het college slechts één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. Voor de overige twee maanden vindt weliswaar verrekening met de beslagvrije voet plaats, maar niet volledig. Belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm.
Voor het percentage van 80% is aansluiting gezocht bij de invorderingsmogelijkheden die de Belastingdienst heeft bij notoire wanbetalers. Onder omstandigheden kan deze de beslagvrije voet (gebruikelijk 90% van de toepasselijke bijstandsnorm) verlagen met 10% op grond van artikel 19, eerste lid, van de Invorderingswet 1990.
Met de gekozen opzet wordt enerzijds uiting gegeven aan het principe dat fraude niet mag lonen. Het gaat hier immers om belanghebbenden die herhaaldelijk hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Daar mag een duidelijk signaal tegenover staan. Anderzijds wordt rekening gehouden met de zorgplicht van gemeenten. Het volledig buiten werking stellen van de beslagvrije voet gedurende drie maanden kan negatieve maatschappelijke consequenties hebben. Dat moet voorkomen worden, nu de regeling daarmee zijn doel voorbij zou schieten.
Een belanghebbende kan inkomsten uit arbeid hebben die op grond van artikel 31, tweede lid, onderdelen n of r, van de WWB worden vrijgelaten voor de algemene bijstand. Bij verrekening van een recidiveboete tot 80% van de bijstandsnorm, tellen deze inkomsten echter gewoon mee. Het college laat deze inkomsten dus niet buiten beschouwing bij de beoordeling van de vraag of een belanghebbende nog over voldoende inkomen beschikt. Dat is geregeld in lid 3.
Hoewel het hier gaat om een herhaaldelijke schending van de inlichtingenplicht, zijn situaties denkbaar waarin verrekening met de beslagvrije voet niet aanvaardbaar wordt geacht. Die situaties komen aan de orde in artikel 15. Het gaat daarbij altijd om individuele omstandigheden waaraan het college zal moeten toetsen.
In onderdeel a. is geregeld dat het college kan besluiten in afwijking van de artikelen 13 en 14 toch de beslagvrije voet te respecteren wanneer volledige verrekening waarschijnlijk leidt tot huisuitzetting van een belanghebbende en diens gezin. Het is niet aanvaardbaar dat een belanghebbende door de volledige verrekening op straat komt te staan.
Een dreigende huisuitzetting wordt in deze verordening gezien als een dringende reden om van verrekening met de beslagvrije voet af te zien. Dat volgt uit het woord ‘anderszins' in onderdeel b. Ook bij aanwezigheid van andere dringende redenen dan een dreigende huisuitzetting, kan het college rekening houden met de bescherming van de beslagvrije voet. Van dringende redenen is niet snel sprake. Het gaat slechts om uitzonderlijke incidentele gevallen waarbij de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende en diens gezinsleden verkeren op geen enkele ander wijze te verhelpen zijn. Het enkele feit dat het belanghebbende door de verrekening aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich onvoldoende om te kunnen spreken van dringende redenen.
In artikel 60b, derde lid, van de WWB is bepaald dat de bevoegdheid om te verrekenen met de beslagvrije voet ook van toepassing is op eerder opgelegde bestuurlijke boetes voor zover op het moment van verrekening van de recidiveboete, die eerdere boetes nog niet zijn betaald. Mocht het college die eerdere, nog openstaande boetes gaan verrekenen, dan regelt artikel 16 dat de bepalingen in deze verordening van overeenkomstige toepassing zijn.