Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Aalburg

Beleidsregel planologische afwijkingen art. 2.12 Wabo

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAalburg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel planologische afwijkingen art. 2.12 Wabo
CiteertitelBeleidsregel planologische afwijkingen art. 2.12 Wabo
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), artikel artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-05-201310-06-2014Nieuwe regeling

23-04-2013

Het Kontakt, 8 mei 2013

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden gemeente Aalburg

Beleid inzake de toepassing van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo),betreffende de mogelijkheden tot het afwijken van het bestemmingsplan bij ‘kruimelgevallen’ als bedoeld in artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Aalburg op 23 april 2013. Het beleid is na publicatie op 8 mei 2013 op de daaropvolgende dag in werking getreden

 

Beleid over toepassing van artikel 2.12 lid 1sub a onder 2 Wabo

Aan een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 Wabo juncto artikel 4 bijlage II Bor wordt alleen medewerking verleend, als het verzoek past in één van onderstaande gevallen.

 

Artikel 1. Begrippen

Ter uniformering van de toepassing van de beleidsregels in relatie tot het bestemmingsplan is voor wat betreft de begripsomschrijvingen aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht en vergelijkbare gestandaardiseerde definities van de begripsomschrijvingen in het ‘Handboek Bestemmingsplannen’.

  • 1.

    Aan huis verbonden bedrijf: een bedrijf dat in (een gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruiker van de woning;

  • 2.

    Aan huis verbonden beroep: een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch, kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruiker van de woning;

  • 3.

    Aanbouw: een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

  • 4.

    Achtererfgebied: erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw;

  • 5.

    Achtergevel: het meest achterwaarts gelegen deel van een hoofdgebouw;

  • 6.

    Antennedrager: antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

  • 7.

    Antenne-installatie: Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

  • 8.

    Bebouwde kom: de op grond van de gemeentelijke bouwverordening vastgesteldebebouwde komgrenzen;

  • 9.

    Bestaand:

    • 1.

      bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van de inwerkingtreding van het ter plaatse geldende bestemmingsplan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;

    • 2.

      bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het ter plaatse geldende bestemmingsplan;

  • 10.

    Bijgebouw: een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua functie, vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

  • 11.

    Bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond dat een eenheid vormt in gebruik, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegestaan;

  • 12.

    Bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels van een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

  • 13.

    Dakkapel: een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

  • 14.

    Daknok: hoogste punt van een schuin dak;

  • 15.

    Dakopbouw: een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst;

  • 16.

    Dakvoet: laagste punt van een schuin dak;

  • 17.

    Erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

  • 18.

    Erker: een kleine grondgebonden uitbreiding van één bouwlaag aan de voorgevel van een woning;

  • 19.

    Gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  • 20.

    Hoofdgebouw: een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming de belangrijkste is;

  • 21.

    Openbaar toegankelijk gebied: weg als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder b van deWegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

  • 22.

    Openbare weg: weg als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 23.

    Overkapping: een bijbehorend bouwwerk dat functioneel verbonden is met een op hetzelfde erf bevindend hoofdgebouw met maximaal drie wanden waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;

  • 24.

    Peil: voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan een weg: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang. Bij ligging in het water: de gemiddelde hoogte van de aangrenzende oevers. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

  • 25.

    Permanente bewoning: bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

  • 26.

    Recreatiewoning: een gebouw bestemd voor recreatief nachtverblijf voor personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

  • 27.

    Uitbouw een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

  • 28.

    Uitbreiding: een aan- of uitbouw aan een hoofdgebouw;

  • 29.

    Voorerfgebied: het erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

  • 30.

    Voorgevel: de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

  • 31.

    Voorgevelrooilijn: voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel – als de voorgevelrooilijn in het geldende bestemmingsplan of de geldende beheersverordening niet gedefinieerd is – de gemeentelijke bouwverordening;

  • 32.

    Woning: een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvestiging van één afzonderlijk huishouden;

  • 33.

    Zijgevel: een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is;

  • 34.

    Zijgevellijn: denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een bouwwerk tot aan de perceelsgrenzen.

     

Artikel 2. Wijze van meten

Ter uniformering van de toepassing van de beleidsregels in relatie tot het bestemmingsplan is voor wat betreft de wijze van meten aansluiting gezocht bij de vergelijkbare gestandaardiseerde definities van de begripsomschrijvingen in het ‘Handboek Bestemmingsplannen’.

  • -

    Afstanden: afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfafscheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;

  • -

    De bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  • -

    De dakhelling: de hoek die het dakvlak maakt ten opzichte van het horizontale vlak gerekend in graden;

  • -

    De bruto-vloeroppervlakte: de totale binnen een gebouw beschikbare vloeroppervlakte inclusief die van eventuele verdiepingen;

  • -

    De goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat balkonhekken of balustrades tot 1m. bij aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen hierbij niet worden meegerekend;

  • -

    Dakkapel en goothoogte: Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak. De goothoogte wordt dan gemeten vanaf het peil tot aan de goot van de dakkapel;

  • -

    De inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  • -

    De oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  • -

    De oppervlakte van een overkapping of een (ander) bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak: tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;

  • -

    Ondergeschikte onderdelen. Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, balustrades en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1m. bedraagt.

Artikel 3. Een bijbehorend bouwwerk

Onderstaande bepalingen gelden zowel voor woningen binnen de bebouwde kom als voor woningen buiten de bebouwde kom. Voor dijkwoningen gelden de hierna genoemde beleidsregels niet en wordt maatwerk toegepast. Ook voor bijbehorende bouwwerken bij hoofdgebouwen met een ander gebruik dan wonen zijn de hierna genoemde beleidsregels niet van toepassing en wordt maatwerk toegepast.

 

Een afwijking van het bestemmingsplan is mogelijk voor aan- uit- en bijgebouwen en overkappingen binnen en buiten het bouwvlak wanneer zij voldoen aan de volgende kenmerken:

 

  • a.

    goothoogte maximaal 3 m;

  • b.

    bouwhoogte maximaal 6 m (buitengebied maximaal 5 m) met dien verstande dat:

    • 1.

      tot 1 m uit de perceelsgrens de maximale bouwhoogte maximaal 4 m bedraagt, en

    • 2.

      tot 2 m uit de perceelsgrens de maximale bouwhoogte maximaal 5 m bedraagt;

    • 3.

      een uitzondering geldt voor die situaties waarin de kapconstructie in het verlengde ligt van het hoofdgebouw. In dat geval geldt als maximale bouwhoogte de hoogte van het hoofdgebouw minus 1,5 m. De eisen als hiervoor gegeven over de afstand uit deperceelsgrens blijven hierbij wel van kracht;

  • c.

    in het achtererfgebied met dien verstande dat:

    • 1.

      uitbouwen (zoals erkers), ook buiten het achtererfgebied, mits de:

      • ·

        bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt;

      • ·

        ligging uit de voorste perceelsgrens minimaal 2 m bedraagt;

      • ·

        breedte niet groter is dan 2/3 van de breedte van de gevel van de woning;

      • ·

        horizontale diepte maximaal 1,5 m bedraagt.

    • 2.

      overkappingen in het achtererfgebied (zoals carports) tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits de bouwhoogte maximaal 3m bedraagt;

    • 3.

      bij vrijstaande woningen geldt dat één zijde naast het hoofdgebouw vrij van gebouwen moet blijven over een strook van minimaal 3 m breed tot 8 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;

  • d.

    gezamenlijke oppervlakte voor zover gebouwd buiten het bouwvlak maximaal:

    • 1.

      60 m² bij een achtererfgebied tot en met 250 m² en;

    • 2.

      voor zover de oppervlakte van het achtererfgebied meer bedraagt dan 250 m² mag het te bebouwen oppervlakte worden vermeerderd met 10% van de overmaat tot eenmaximum van 125 m².

  • e.

    het dak van een bijbehorend bouwwerk aan het hoofdgebouw mag worden gebruikt als balkon of dakterras, met dien verstande dat de afstand van een balustrade tot de zijdelingse perceelsgrens tenminste 2 m dient te bedragen;

    Afwijken van het bestemmingsplan kan slechts mits:

     

    • 1.

      de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;

    • 2.

      het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;

    • 3.

      door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten, indien dit door het college noodzakelijke wordt geacht;

Toelichting

Ten aanzien van overschrijding van de in het bestemmingsplan opgenomen bebouwde oppervlakte is een regeling opgesteld om te voorkomen dat de in het bestemmingsplan opgenomen bebouwingsmogelijkheden onbeperkt kunnen worden overschreden. Er is bij deze regeling een koppeling gemaakt aan de oppervlakte van het achtererfgebied. Grotere achtererfgebieden (boven de 250m²) krijgen daarbij ruimere mogelijkheden voor de te gebouwen oppervlakte waarbij voorkomen wordt dat het achterperceel teveel bebouwd wordt.

Een maximale goot- en nokhoogte is opgenomen om te voorkomen dat buren tegen een grote wand aankijken die het uitzicht kan belemmeren en/of mogelijk zonlicht kan wegnemen uit de tuin. In de praktijk blijken hogere gebouwen vaak bezwaren op te roepen bij de buren.

Bouwen voor de voorgevelrooilijn is onder voorwaarden aanvaardbaar. In dat geval kan een serre, erker of portaal geplaatst worden met een diepte van maximaal 1,5 m. De dieptemaat is opgenomen om te voorkomen dat het stedenbouwkundig aanzicht van de straat teveel wordt aangetast.

Voor dijkwoningen gelden de hierboven genoemde beleidsregels niet en wordt maatwerk toegepast. De bijzondere eigenschappen van dijkwoningen heeft als gevolg dat het begrip peil moeilijk toepasbaar is op deze woningen in verband met de hoogteverschillen.

 

 

Artikel 4. Een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening

 

Medewerking wordt verleend voor bouwwerken ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening, zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 bijlage II Bor (bijv. ten behoeve verkeer, electra, gas of telecommunicatie)

 

Afwijken van het bestemmingsplan kan slechts mits:

  • a.

    de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen grondenniet onevenredig worden geschaad;

  • b.

    het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredigworden geschaad;

  • c.

    door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten, indien dit door het college noodzakelijke wordt geacht;

 

Toelichting

Gebouwen ten behoeve van infrastructurele of openbare voorzieningen zijn vaak noodzakelijk en worden niet groter gemaakt dan nodig. Het opnemen van beperkingen is dan ook niet noodzakelijk. Wel zal altijd worden gekeken naar een zo geschikt mogelijke locatie.

 

Artikel 5. Een bouwwerk geen gebouw zijnde

 

Een afwijking van het bestemmingsplan is mogelijk voor bouwwerken, geen gebouw zijnde wanneer zij voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a.

    in het achtererfgebied;

  • b.

    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:

    • 1.

      vlaggenmasten tot maximaal 6 m;

    • 2.

      bij overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 3 m;

  • c.

    reclame-uitingen bij een beroep aan huis en een bedrijf aan huis mogen uitsluitend aan de gevel worden geplaatst tot een oppervlakte van 0,2 m²;

  • d.

    erf- en terreinafscheidingen zijn – behoudens gevallen waarvoor op basis van het Besluit omgevingsrecht geen omgevingsvergunning benodigd is – niet toegestaan;

  • e.

    bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een dak – behoudens overkappingen – niet zijn toegestaan;

  • f.

    overkappingen slechts zijn toegestaan, voor zover wordt voldaan aan de bepalingen van artikel 3;

 

Afwijken van het bestemmingsplan kan slechts mits:

  • a.

    de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen grondenniet onevenredig worden geschaad;

  • b.

    het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredigworden geschaad;

Toelichting

Het open en groene karakter dient zoveel mogelijk behouden te blijven. Het dichtzetten van erven met erfafscheidingen is daarom over het algemeen ongewenst. Zelfstandig staande groenvoorzieningen (coniferen/hagen/heggen) zijn geen bouwwerken en dus vergunningvrij ongeacht de hoogte.

 

Op grond van het besluit omgevingsrecht zijn op het voorerf erf- en perceelafscheidingen vergunningvrij toegestaan tot een hoogte van 1 m. Uit de praktijk blijkt dat bij woningen met een zijerf, welke naar de openbare weg is gekeerd de behoefte bestaat het zijerf met een erfafscheiding hoger dan 1 m. af te bakenen om zo maximaal gebruik van het perceel te kunnen maken, waarbij de privacy gewaarborgd blijft. Een passende oplossing voor dit probleem is een groenvoorziening die steun behoeft. Bijvoorbeeld een klimop tegen een gaaswerk.

 

Artikel 6 Het plaatsen van een dakkapel en dakopbouw of soortgelijke uitbreiding van het gebouw.

 

Voor dakkapellen wordt afgeweken van het bestemmingsplan wanneer de dakkapel voldoetaan het vigerende welstandsbeleid op het moment van de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Het plaatsen van een dakopbouw moet individueel beoordeeld worden.

Toelichting

Voor het plaatsen van een dakkapel aan de achterzijde van een woning bestaan voldoende mogelijkheden om deze vergunningsvrij te plaatsen. In de bestemmingsplannen worden de hoogten van gebouwen geregeld. Een ruimere hoogte dan de aangegeven maximale hoogte ten behoeve van een dakopbouw wordt niet wenselijk geacht vanwege stedenbouwkundige verstoring van het straatbeeld. Een aanvraag voor een dakkapel moet daarom individueel beoordeeld worden

 

Artikel 7. Antenne-installatie

Medewerking aan een antenne-installatie wordt alleen verleend indien er sprake is van een gedeelde mast met verschillende aanbieders of als er is aangetoond dat het delen van de bestaande antenne-installaties of antennedragers niet mogelijk is. Bij de beoordeling van geschiktheid van de locatie zullen omgevingsfactoren worden betrokken. Aan overige gevallen wordt in principe geen medewerking verleend.

Toelichting

Er wordt gestreefd om antennes te concentreren door middel van een gedeelde mast met verschillende aanbieders. Pas als overduidelijk is aangetoond dat dit niet kan, kan tot plaatsing van nieuwe antenne-installaties of antennedragers worden nagedacht. De omgeving speelt een belangrijke rol. Aan plaatsing van een antennemast op een bedrijventerrein, sportpark of in het buitengebied zal sneller worden meegewerkt dan aan plaatsing in een woonwijk.

 

Artikel 8. Installatie voor warmtekrachtkoppeling bij een glastuinbouwbedrijf

 

In principe wordt geen medewerking verleend aan dit type bouwwerk, indien die is gelegen buiten het agrarisch bouwvlak. In overige gevallen zal individueel worden beoordeeld of medewerking wordt verleend.

Toelichting

In de bestemmingsplannen wordt al ruimte geboden voor het oprichten van voorzieningen ten behoeve van een agrarisch bedrijf binnen het agrarisch bouwblok. Locaties buiten het bouwblok zijn niet wenselijk om verdere verstening van het buitengebied te voorkomen en dat bebouwing voor agrarische bedrijven in het buitengebied slechts is toegestaan binnen agrarische bouwblokken.

 

Artikel 9. Installatie voor duurzame energie bij een agrarisch bedrijf

 

In principe wordt geen medewerking verleend aan dit type bouwwerk, indien die is gelegen buiten het agrarisch bouwvlak. In overige gevallen zal individueel worden beoordeeld of medewerking wordt verleend.

Toelichting

In de bestemmingsplannen wordt al ruimte geboden voor het oprichten van voorzieningen ten behoeve van een agrarisch bedrijf binnen het agrarisch bouwblok. Locaties buiten het bouwblok zijn niet wenselijk om verdere verstening van het buitengebied te voorkomen en dat bebouwing voor agrarische bedrijven in het buitengebied slechts is toegestaan binnen agrarische bouwblokken.

 

 

Artikel 10. Evenementen

Voor het houden van evenementen is op grond van de nota ‘Voorschriften evenementen’ uit 2006 een vergunning noodzakelijk. Naast het hebben van een evenementenvergunning kan een afwijking van het bestemmingsplan nodig zijn. Medewerking aan een afwijking wordt alleen verleend indien aan deze specifieke beleidsregels voor evenementen wordt voldaan en er een evenementenvergunning verleend kan worden. Voor dergelijke verzoeken wordt maatwerk toegepast.

Toelichting

Evenementen zijn van zeer uiteenlopende aard. Dientengevolge wordt per afzonderlijk geval beoordeeld of planologische medewerking wordt verleend.

 

Artikel 11. Wijzigen gebruik bouwwerken

Afwijking van het bestemmingsplan voor het gebruik van woningen en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep en/of een aan huis verbonden bedrijf wordt verleend als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    binnen de bebouwde kom;

  • b.

    maximaal 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken mag voor een aan huis verbonden beroep en/of een aan huis verbonden bedrijf worden gebruikt tot een maximum van 100m²;

  • c.

    horeca-activiteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van een bed & breakfast voorziening, mits deze voorziening maximaal 3 gastenkamers bevat en de vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50% van de woning, tot een maximum van 120 m²;

  • d.

    detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van beperkte detailhandel via internet en detailhandel die een ondergeschikt onderdeel vormt van de ter plaatse uitgeoefende beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten;

  • e.

    het beroep of de bedrijfsmatige activiteit wordt door de bewoner zelf uitgeoefend;

  • f.

    een kinderdagverblijf, seksinrichting, catering en munitie- en vuurwerkopslag zijngeen aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf als bedoeld indeze regeling en zijn derhalve niet toegestaan.

 

Er wordt geen afwijking van het bestemmingsplan verleend voor:

  • a.

    het toevoegen van woningen.

  • b.

    het veranderen van de bestaande functie van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Voor overige gebruikswijzigingen van bouwwerken binnen de bebouwde kom, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, zal individueel worden beoordeeld of wordt afgeweken van het bestemmingsplan.

Afwijken van het bestemmingsplan kan slechts mits:

  • a.

    tot een maximum van 1.500 m² van het brutovloeroppervlakte;

  • b.

    de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;

  • c.

    het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredigworden geschaad;

  • d.

    het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren c.q. geenafbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;

  • e.

    er wordt aan de parkeerbehoefte van de ontwikkeling voldaan;

  • f.

    door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten, indien dit door het college noodzakelijke wordt geacht;

Toelichting

Wijzigen van gebruik van bestaande bouwwerken heeft ruimtelijk geen invloed op de omgeving omdat alleen inpandige bouwactiviteiten zijn toegestaan. De gebruikswijziging kan overigens wel van invloed zijn op de omgeving, daarom is een goede onderbouwing vereist waarin is aangegeven dat de omgeving geen onevenredige hinder ondervindt van de beoogde gebruikswijziging.

 

Artikel 12. Gebruik van een recreatiewoning voor bewoning

Er wordt geen afwijking van het bestemmingsplan verleend voor het veranderen van degebruiksfunctie, recreatief woongebruik, naar een woongebruik voor permanente bewoning.

Toelichting

De gemeente heeft geen vastgesteld beleid omtrent permanente bewoning van recreatiewoningen. Binnen de gemeente zijn een aantal campings gelegen met recreatiewoningen. Op grond van de geldende bestemmingsplannen wordt permanente bewoning van recreatiewoningen niet toegestaan. Er is ook geen aanleiding om hier van af te wijken. Verzoeken om recreatiewoningen permanent te mogen bewonen zullen individueel worden beoordeeld.

 

 

ALGEMENE BEPALINGEN

 

Gemotiveerd afwijken van dit beleid

Het afwijken van het bestemmingsplan is een bevoegdheid, geen plicht. Dit betekent dathet in bijzondere gevallen mogelijk is dat wij gemotiveerd kunnen afwijken van dit beleid, indien toepassing van de beleidsregels in de specifieke omstandigheden van het geval tot een ongewenste uitkomst zou leiden.

 

Tegemoetkoming in de schade

Op grond van artikel 6.1 van de Wro kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal leiden als gevolg van een in het tweede lid van dat artikel genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

Door middel van een planschadeverhaalsovereenkomst worden de kosten verhaald op de initiatiefnemers van een project waarvoor een planologische procedure wordt gevoerd.

Indien er een omgevingsvergunning verleend wordt op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 Wabo, kan er dus aanleiding zijn een verhaalscontract te sluiten met de aanvrager. Op basis van artikel 6.4a van de Wro is het mogelijk een dergelijke overeenkomst af te sluiten.

 

Geen medewerking

Het college kan overwegen om geen medewerking te verlenen aan een aanvraag voor een omgevingsvergunning in het kader van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 Wabo indien uit één van de hierna genoemde gevallen blijkt dat de vergunning leidt tot een aantasting van of inbreuk op:

  • -

    de verkeersveiligheid;

  • -

    de inrichting van het buitengebied;

  • -

    sociale veiligheid;

  • -

    de inrichting en gebruiksmogelijkheden van de openbare ruimte;

  • -

    de gebruiksmogelijkheden van naburige erven;

  • -

    waterbeheer;

  • -

    een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  • -

    de waarde van monumentale panden en hun direct omgeving

  • -

    cultuurhistorische waarden (archeologische, historische- stedenbouwkunde en geografie).

 

Slotbepaling

Het beleid inzake toepassing van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht betreffende de mogelijkheden tot het afwijken van het bestemmingsplan bij ‘kruimelgevallen’ treedt na publicatie op 8 mei 2013 in werking op 9 mei 2013.

Het beleid inzake de toepassing van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht betreffende de mogelijkheden tot het afwijken van het bestemmingsplan bij ‘kruimelgevallen’ kan worden aangehaald als ‘Afwijkingenbeleid Aalburg 2013’.

 

TOELICHTING

 

Leeswijzer

In deze notitie zijn de beleidsregels geformuleerd voor de planologische afwijkingsmogelijkheden zoals bedoeld in artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor). In de toelichting wordt eerst uitgelegd waarom beleid noodzakelijk is, waarna het wettelijk kader nader wordt belicht. Vervolgens is onder ‘Beleidsregels Aalburg’ het nieuwe beleid opgenomen.

 

Het bestemmingsplan

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening is het belangrijk om duidelijke kaders te hebben waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Het bestemmingsplan is het instrument waarin het ruimtelijk beleid voor de gemeente vastgelegd wordt. Actuele bestemmingsplannen maken niet alleen gewenste nieuwe ontwikkelingen mogelijk, maar geven de burger ook de nodige rechtszekerheid doordat het duidelijkheid verschaft over bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van gronden. Het bestemmingsplan biedt de burger daarnaast ook bescherming tegen ongewenste ontwikkelingen in zijn of haar woon- en leefomgeving.

Op grond van de wet worden bestemmingsplannen minimaal eens in de tien jaar herzien. Ondanks dat bestemmingsplannen geactualiseerd worden, zullen veranderende behoeften en wensen van de burger toch regelmatig leiden tot verzoeken om af te mogen wijken van het bestemmingsplan.

 

Flexibilliteit: de afwijking

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voorziet in de mogelijkheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De uitvoeringsregelgeving van de Wabo is geregeld in het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Het afwijken van een bestemmingsplan moet plaatsvinden volgens een bepaalde beleidslijn. In het verleden moest elk bouwplan aan het college ter besluitvorming worden voorgelegd. Dergelijke ad hoc beslissingen kunnen tot willekeur en rechtsonzekerheid leiden en komen de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente als geheel niet ten goede.

Het voorliggende beleid, zal wanneer dit aan de orde is, worden geïmplementeerd in de nieuwe bestemmingsplannen en tot het tijdstip waarop die van kracht zijn, worden gebruikt als basis voor het verlenen van omgevingsvergunningen.

Omdat ontwikkelingen en inzichten aan verandering onderhevig zijn zal het beleid indien hiertoe aanleiding is worden gewijzigd of aangepast.

 

Bevoegdheid

De bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning berust bij het bevoegd gezag. Wanneer het gaat om het afwijken van een bestemmingsplan bij kruimelgevallen (kleine bestemmingsplanafwijkingen op perceelsniveau), is dat in beginsel het college van burgemeester en wethouders. Voor zover het college geen bevoegd gezag is, zal zij het bevoegde gezag (bijv. de provincie) adviseren conform deze beleidsnotitie.

Deze beleidsnotitie beperkt zich tot de afwijkingsprocedure als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 Wabo.

Alvorens medewerking wordt verleend aan een afwijking van een bestemmingsplan kan er aanleiding zijn om een verhaalscontract voor eventuele planschade af te sluiten met de aanvrager.

 

Wettelijk kader

Planologische afwijkingsmogelijkheden in de Wabo

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Een omgevingsvergunning wordt in beginsel dus geweigerd als de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan. Wanneer dit het geval is, moet de aanvaag echter tevens worden gezien als verzoek om een omgevingsvergunning om te mogen afwijken van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen” kan in dat geval dus slechts worden geweigerd als de vergunningverlening met toepassing van de afwijkingsmogelijkheden niet mogelijk is (art. 2.10 lid 2 Wabo).

 

Er kan echter ook sprake zijn van een (aanvraag) omgevingsvergunning voor de activiteit “gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het geldende bestemmingsplan of beheersverordening” zonder dat hiervoor een vergunning nodig is voor bouwwerkzaamheden. Bijvoorbeeld als er sprake is van louter een gebruikswijziging of als er sprake is van bouwwerkzaamheden waarbij op grond van artikel 3 van Bijlage II van het Bor (voor de activiteit “bouwen”) geen omgevingsvergunning nodig is. Ook op deze gevallen is dit beleid van toepassing.

 

In de wet staat een opsomming van de mogelijkheden om af te mogen wijken van het bestemmingsplan. Als het gaat om een activiteit in strijd met het bestemmingsplan, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend:

  • 1.

    met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking (binnenplanse afwijking),

  • 2.

    in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. Dit betreft de ‘kruimellijst’ uit art. 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), of

  • 3.

    als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat (projectbesluit).

 

Gemeenten mogen aanvullende eisen stellen waaraan voldaan moet worden om gebruik te kunnen maken van de kruimellijst uit het Bor. In de voorliggende notitie zijn deze aanvullende beleidsregels opgenomen.

 

Beleidsregels

Ingevolge artikel 1:3; lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder beleidsregel verstaan: ‘een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan’.

 

Deze notitie betreft beleidsregels als bedoeld in artikel 4:81 Awb. Hierin is bepaald dat een bestuursorgaan beleidsregels kan vaststellen met betrekking tot een hem toekomen of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid. Nadat de notitie door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld moet deze worden bekend gemaakt. Na de bekendmaking kan bij de beslissing op een aanvaag voor omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan qua motivering in beginsel worden volstaan met een verwijzing naar een vaste gedragslijn voor zover deze is neergelegd in beleidsregels (art. 4.82 Awb).

 

Ingevolge het bepaalde in artikel 4.84 Awb handelt het college overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbende gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met beleidsregels te dienen doelen. Uiteraard hebben deze beleidsregels geen betrekking op de zogenaamde vergunningvrije bouwwerken als bedoeld in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

 

Reguliere voorbereidingsprocedure

De Wabo kent de reguliere en uitgebreide voorbereidingsprocedure. Voor de omgevingsvergunning ex artikel 2.1 lid 1 sub c, voor gevallen als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2, geldt de reguliere voorbereidingsprocedure.

De reguliere voorbereidingsprocedure houdt onder andere het volgende in:

  • 1.

    het bevoegd gezag zendt de aanvrager nadat het de aanvraag heeft ontvangen, zo snel mogelijk een bericht waarin het vermeldt dat het bevoegd is op de aanvraag te beslissen en waarin tevens wordt bericht welke procedure ter voorbereiding van de beslissing zal worden gevolgd (artikel 3.1 Wabo).

  • 2.

    Het bevoegd gezag geeft onverwijld kennis van de aanvraag om een omgevingsvergunning in één of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huis of op een andere geschikte wijze (artikel 3.8 Wabo).

  • 3.

    Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag (artikel 3.9 Wabo).

  • 4.

    Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit doet het bevoegd gezag mededeling van die beschikking op dezelfde wijze waarop het kennis heeft gegeven van de aanvraag (artikel 3.9 Wabo).

  • 5.

    Indien het besluit niet binnen de wettelijke termijn is genomen, is het besluit van rechtswege verleend en doet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk mededeling van die beschikking op dezelfde wijze als kennis is gegeven van de aanvraag (artikel 2.9 Wabo). Bij vergunningaanvragen voor zaken die in strijd zijn met het bestemmingsplan ligt de grens voor het ontstaan van een van rechtswege verleende vergunning bij de maximale mogelijkheden die de kruimellijst biedt (artikel 4, bijlage II Bor).