Organisatie | Winterswijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Telecommunicatieverordening gemeente Winterswijk 2010 |
Citeertitel | Telecommunicatieverordening gemeente Winterswijk 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Telecommunicatiewet, art. 5.4 lid 4
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-02-2010 | 13-06-2012 | Nieuwe regeling | 28-01-2010 Winterswijkse Weekkrant, 23 februari 2010 | 2010, nr. I-2 |
TELECOMMUNICATIEVERORDENING GEMEENTE WINTERSWIJK 2010
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Artikel 2 Wijze van melding van voorgenomen werkzaamheden
Indien de werkzaamheden mede betrekking hebben op gronden van een andere gedoogplichtige dan de gemeente, wordt het college uiterlijk vier weken na ontvangst van de melding in het eerste lid schriftelijk in kennis gesteld van de resultaten van het overleg tussen de aanbieder en de andere gedoogplichtige.
Artikel 3 Ernstige belemmeringen en storingen
Ingeval van spoedeisende werkzaamheden ten gevolge van ernstige belemmering of storing van de communicatie in de zin van artikel 5.6, tweede lid, van de wet volstaat de aanbieder met een mondelinge melding voorafgaand aan de start van de werkzaamheden. De aanbieder maakt achteraf zo spoedig mogelijk melding van de werkzaamheden aan de burgemeester of een daartoe gemachtigde ambtenaar.
Artikel 4 Gegevensverstrekking
Bij de melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van deze verordening verstrekt de aanbieder in ieder geval de volgende gegevens:
1e een opgave van het gewenste tracé met daarbij duidelijke (digitale) tekeningen en daarop aangegeven wat de te verbinden locaties zijn; analoge tekeningen dienen in 3-voud te worden aangeleverd.
2e een opgave van de objecten die ten tijde van de werkzaamheden worden geplaatst, alsmede van de gewenste situering daarvan;
3e een omschrijving van de opbrekingen van de verharding;
4e de doorsnede van de kabel en indien van toepassing de kabelgoot;
5e de opgave van ondergrondse (handholes en dergelijke) of bovengrondse kasten waarvoor geen bouwvergunning noodzakelijk is, alsmede de situering en afmetingen daarvan;
6e naam, (e-mail)adres, telefoon- en faxnummer van de contactpersoon, aannemers of onderaannemers die belast zijn met de werkzaamheden en van een door hen aangewezen contactpersoon die ten tijde van de uitvoering van de werkzaamheden vierentwintig uur per dag bereikbaar is in verband met mogelijke calamiteiten;
7e de maatregelen die de bereikbaarheid van de in de openbare grond aanwezige kabels en leidingen waarborgen;
8e de bereikbaarheid van percelen en opstallen in de nabijheid van de uit te voeren werkzaamheden;
9e alle overige van belang zijnde feiten en omstandigheden gelet op de in artikel 5.4 leden 2 en 3 van de wet genoemde belangen.
Artikel 5 Beslistermijn en aanhouding
Een beslissing op een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van deze verordening wordt genomen uiterlijk acht weken na ontvangst van de melding. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, deelt het college dit aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel houdt het college de beslissing aan, indien er in verband met werkzaamheden ten behoeve van het openbare elektronisch communicatienetwerk een andere vergunning is vereist, zoals een vergunning als bedoeld in de Woningwet, de Wet milieubeheer of een kapvergunning.
Artikel 6 Voorschriften en beperkingen bij instemming
Het college kan nadere regels stellen omtrent het tijdstip, de plaats en de wijze van uitvoering bij aanleg, onderhoud, verplaatsing en opruiming van kabels, het bevorderen van medegebruik van voorzieningen en het afstemmen van de voorgenomen werkzaamheden met beheerders van overige in de grond aanwezige werken, alsook over de afmetingen van kasten, handholes en andere toebehoren, behorende bij een openbaar elektronisch communicatienetwerk.
Artikel 7 (Mede)gebruik van voorzieningen en vooroverleg
Het vooroverleg als bedoeld in artikel 2, tweede lid, dan wel een door het college geëntameerd overleg naar aanleiding van een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, is er mede op gericht te bepalen of en zo ja langs welke delen van het tracé gebruik kan worden gemaakt van bestaande voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 8 Melding wijziging voorzieningen
De aanbieder stelt het college onverwijld schriftelijk in kennis van het feit dat de eigendom, de exploitatie of het beheer van de kabel verandert of dat de kabel niet langer ten dienste staat van een openbaar elektronisch telecommunicatienetwerk in of op openbare gronden.
Artikel 9 Intrekking oude verordening
De bij raadsbesluit van 29 juni 2000, onder nr. VI-2a vastgestelde Telecommunicatieverordening wordt ingetrokken.
Toelichting Telecommunicatieverordening 2010
Ter uitvoering van de Telecommunicatiewet heeft de raad op 29 juni 2000 de Verordening inzake werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van telecommunicatiekabels oftewel de Telecommunicatieverordening vastgesteld. Deze verordening diende te worden aangepast aan de op 1 februari 2007 in werking getreden wijziging van de Telecommunicatiewet. Deze wetswijziging heeft met name betrekking op het hier relevante hoofdstuk 5 (De aanleg, instandhouding en opruiming van kabels). In dit hoofdstuk is onder meer geregeld de
gedoogplicht van de gemeente voor telecommunicatiekabels in gemeentelijke gronden met het adagium ‘leggen om niet, verleggen om niet’, alsmede de coördinerende taak die burgemeester en wethouders hebben bij kabellegging in openbare gronden.
Deze verordening, inclusief de toelichting, is gebaseerd op het model van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), met dien verstande dat artikel 5 (Aanvullende verplichtingen) en artikel 9 (Overdracht van voorzieningen) uit de modelverordening niet zijn opgenomen in verband met de inwerkingtreding per 1 juli 2008 van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
De genoemde wetswijziging is er mede op gericht de belangen van gemeenten als beheerder van de openbare gronden en de telecombedrijven meer in evenwicht te brengen. De belangrijkste wijzigingen worden hier kort besproken.
In de eerste plaats is met de nieuwe wet een technisch-juridische fout goedgemaakt.
Daardoor vallen lege buizen die bestemd zijn voor telecomkabels, alsnog onder hetzelfde juridische regime als ‘gevulde’ buizen. Dit betekent dat ook het verplaatsen van de lege buizen bij de uitvoering van werken of de oprichting van gebouwen op kosten van het telecommunicatiebedrijf (hierna: telecombedrijf) moet gebeuren.
Artikel 5.2, eerste lid, bepaalt dat de gedoogplicht geldt voor openbare gronden in de gemeente. Als door een bestemmingswijziging de grond zijn openbaarheid verliest vervalt de gedoogplicht, ook al blijft de grond daarbij in eigendom van de gedoogplichtige. Een voorbeeld: een woonwijk wordt helemaal opnieuw ingericht, waardoor de telecomkabels in tuinen van nieuw te bouwen woningen komen te liggen. Geldt dan nog de gedoogplicht? Nee, de gedoogplicht vervalt puur op basis van het feit dat de grond niet meer openbaar is. Op basis van lid 1 van artikel 5.2 doet het er niet toe of er sprake is van uitvoering van werken of de oprichting van gebouwen op die locatie. Hoe dit in de praktijk gaat werken is nog onduidelijk. Zo is het de vraag of de kabel echt verwijderd moet worden als deze geen hinder oplevert.
Artikel 5.1 breidt het begrip ‘aanbieder netwerk’ uit tot een aanlegger van een netwerk die dit niet zelf gaat exploiteren. Dat is bijvoorbeeld een aannemer die voor eigen rekening en risico een telecommunicatienetwerk (hierna: telecomnetwerk) aanlegt om het te verkopen of te verhuren. Het netwerk dient wel binnen 10 jaar in gebruik te zijn genomen als ‘openbaar elektronisch communicatienetwerk’.
Volgens artikel 5.2, zevende lid, dient het telecombedrijf op verzoek van de gedoogplichtige gebruik te maken van reeds aanwezige mantelbuizen indien deze tegen een marktconforme prijs ter beschikking worden gesteld. Die mantelbuizen kunnen zijn aangelegd door de gemeente zelf of door een ander telecombedrijf. Doel hiervan is te voorkomen dat er overbodig wordt gegraven in gemeentegrond. De minister van EZ kan in verband met het medegebruik aanvullende voorwaarden stellen bij de aanleg van netwerken.
De verplichting tot mede gebruik wordt opgelegd in het instemmingsbesluit.
Gedoogplicht lege buizen 10 jaar
Op grond van artikel 5.2, lid 8, dienen lege buizen binnen 10 jaar in gebruik te zijn genomen voor openbare telecommunicatiediensten. Het telecombedrijf moet het in gebruik nemen schriftelijk melden aan de gemeente. Heeft deze dit binnen genoemde periode niet gedaan, dan is de gedoogplicht vervallen en kan de gemeente de verwijdering van de lege buizen op kosten van het telecombedrijf vorderen of precario heffen.
Voor reeds liggende lege buizen geldt op basis van het tweede lid van artikel 20.5 van de wet, een overgangsmaatregel. Tot 1 januari 2018 moeten deze worden gedoogd, tenzij deze gevaar of ernstige hinder opleveren. De telecombedrijven zijn verplicht de lege buizen schriftelijk aan de gemeente te melden.
Publiekrechtelijke instemming versus privaatrechtelijk toestemming
Voor het aanleggen van een netwerk in gemeentegrond heeft het telecombedrijf in principe zowel een publiekrechtelijke instemming van het college nodig op grond van de Telecommunicatiewet, als een privaatrechtelijke toestemming van de gemeente als (gedoogplichtige) eigenaar/beheerder van die grond. Om “dubbel werk” te voorkomen is in artikel 5.4, lid 7 van de Telecommunicatiewet geregeld dat het instemmingsbesluit van de gemeente tevens de privaatrechtelijke toestemming inhoudt.
Instemmingsbesluit telecommunicatieverordening
Artikel 5.4 van de wet gaat gedetailleerd in op de instemmingsprocedure. Hierbij is meer rekening gehouden met de belangen van de gedoogplichtige gemeente. Zo moet het tijdstip van start van de werkzaamheden aan de kabel(s) liggen binnen 12 maanden na datum van het instemmingsbesluit, tenzij er zwaarwichtige redenen zijn van publiek belang om de werkzaamheden later te starten.
Artikel 5.7 geeft antwoord op de vraag wie herstraat na beëindiging van de werkzaamheden. Dit is de aanlegger, tenzij de gemeente heeft aangegeven dit zelf te willen doen. De gemeente dient hiervoor marktconforme tarieven in rekening te brengen.
Artikel 5.8 van de wet geeft een uitbreiding van de plicht tot het nemen van maatregelen dan wel het verplaatsen op kosten van het telecombedrijf bij de uitvoering van werken of de oprichting van gebouwen. Deze verplichting geldt ook als de gemeente (op basis van bijvoorbeeld een overeenkomst met een projectontwikkelaar) de plicht heeft de grond te leveren zonder concrete problemen vanwege telecomkabels in verband met de oprichting van gebouwen door deze projectontwikkelaar. Indien echter de gebouwen niet worden gerealiseerd dient de gemeente de verplaatsingskosten te vergoeden.
Indien een verzoek tot het nemen van maatregelen of het verplaatsing van kabels door de gemeente wordt gedaan binnen vijf jaar nadat op basis van een instemmingsbesluit deze kabels zijn gelegd, dan komen de kosten daarvan voor rekening van de verzoekende gemeente.
Het telecombedrijf dient binnen 16 weken na ontvangst van het verzoek tot het nemen van maatregelen over te gaan. Betreft het een verzoek tot verplaatsen van de kabels dan dient telecombedrijf binnen 12 weken na het beschikbaar komen van een plaats waarheen de kabels verlegd kunnen worden, te starten met de werkzaamheden. Indien de gemeente en een telecombedrijf het niets eens zijn over de vraag wie de verplaatsingskosten moet betalen, kan dit geschil zowel door de gemeente als het telecombedrijf worden voorgelegd aan de OPTA, die binnen acht weken uitspraak doet.
Telecomkabels versus andere nutsleidingen
Artikel 5.9 van de wet bepaalt dat de aanleg, instandhouding of opruiming van telecomkabels de aanwezige andere (nuts)leidingen of andere telecomkabels zo min mogelijk mag hinderen of in gevaar brengen. Het telecombedrijf is verplicht op zijn kosten aan deze hinder of gevaar een einde te maken. Geschillen hierover kunnen worden voorgelegd aan de OPTA. Voor telecomkabels die reeds zijn aangelegd op het tijdstip van ingang van de wet, blijft gelden dat - indien deze hinder of gevaar opleveren - dit moet worden opgelost via de privaatrechtelijke weg van de onrechtmatige daad.
Exploitatie van openbare elektronische communicatienetwerken
Het is gemeenten verboden openbare elektronische communicatienetwerken te exploiteren. Echter, wanneer een gemeente kan aantonen dat een breedbandig openbaar elektronisch telecommunicatienetwerk niet tot stand komt door de markt, dan mag zij onder strikte voorwaarden genoemd in artikel 5.14 van de Telecommunicatiewet, een belang hebben in een dergelijke onderneming.
De Telecommunicatiewet bepaalt dat het telecombedrijf eigenaar is van zijn netwerk. Voor andere netwerken van nutsleidingen als water, elektriciteit, etc. bestond de vraag of de grondeigenaar door zogenaamde verticale natrekking eigenaar is, of het nutsbedrijf door horizontale natrekking. In de wijzigingswet is een wijziging van het Burgerlijk Wetboek opgenomen waardoor het nu vaststaat dat netwerken eigendom zijn van de bevoegde aanlegger. Dit geldt ook voor reeds aangelegde netwerken.
Voor een uitgebreide toelichting kan worden verwezen naar de website van de VNG, www.vng.nl en die van het Gemeentelijke Platform Kabels en Leidingen (GPLK), www.gplk.nl.
Evenals de oude wet heeft het telecombedrijf op basis van artikel 5.4, lid 1, voorafgaand aan de start van de werkzaamheden voor het leggen, instandhouding of verwijderen van kabels in de openbare grond een instemmingsbesluit van het college nodig. De leden 2 en 3 bepalen welke voorschriften het college aan het instemmingsbesluit kunnen verbinden. De leden 4 en 5 leggen de verplichting op aan de gemeenteraad tot het bij verordening regels vast te stellen omtrent:
In de verordening wordt onderscheid gemaakt tussen werkzaamheden van al dan niet ingrijpende aard.
Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten
Op 1 juli 2008 is de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten, ook wel genoemd de grondroerdersregeling, in werking getreden. Deze wet voorziet in een verplichte registratie van kabels en buizen en een verplichte informatie-uitwisseling bij graafwerkzaamheden om op deze wijze schade aan kabels en buizen te voorkomen bij de uitvoering van deze werkzaamheden. De wet verving de (vrijwillige) registratie van ondergrondse netten door het deelnemerschap aan KLIC.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
De begripsomschrijvingen zijn voor zover nodig aan de nieuwe nummering van de Telecommunicatiewet aangepast.
• Openbaar telecommunicatie elektronisch communicatienetwerk
De gedoogplicht van de gemeente geldt slechts voor openbare elektronische communicatienetwerken, in artikel 1.1 h van de Telecommunicatiewet gedefinieerd als een ‘elektronisch communicatienetwerk dat geheel of hoofdzakelijk wordt gebruikt om openbare elektronische communicatiediensten aan te bieden, waaronder mede begrepen een netwerk, bestemd voor het verspreiden van programma’s voor zover dit aan het publiek geschiedt.
• Kabels en ondersteuningswerken
Onder kabels verstaat de Telecommunicatiewet het geheel van voorzieningen ten behoeve van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, dus de ondersteuningswerken (buizen), maar ook de benodigde kasten en dergelijke.
In de begripsomschrijving zijn de voorzieningen apart genoemd.
Voorzieningen, niet in gebruik voor een openbaar elektronisch communicatienetwerk, vallen volgens artikel 5.15 van de wet ook onder de gedoogplicht met dien verstande dat de gedoogplicht eindigt, indien niet na 10 jaar de ondersteuningswerken deel zijn gaan uitmaken van een openbaar elektronisch communicatienetwerk (artikel 5.2, lid 8 van de wet).
• Werkzaamheden van niet-ingrijpende aard
Met het apart definiëren van dergelijke werkzaamheden wordt gevolg gegeven aan artikel 5.4, lid 5, van de Telecommunicatiewet.
Artikel 2 Wijze van melding van voorgenomen werkzaamheden
De algemene melding voor de uitvoering van werkzaamheden dient, in samenhang met artikel 6, lid 1, van de verordening, te geschieden acht weken voor de aanvang van de werkzaamheden.
In het tweede lid is uitdrukkelijk de mogelijkheid opgenomen om voor de melding overleg te voeren. In dit overleg kan onder meer aan de orde komen het mogelijk medegebruik van voorzieningen en het splitsen van de werkzaamheden bij omvangrijke projecten. Op deze wijze wordt bevorderd dat de termijn van acht weken ook werkelijk kan worden gehaald.
Het vierde lid geeft de mogelijkheid van een eenvoudige melding van twee dagen voor de aanvang van de werkzaamheden.
Artikel 3 Ernstige belemmeringen en storingen
In dit artikel wordt aan artikel 5.4, lid 4, sub f en artikel 5.6 van de Telecommunicatiewet voldaan. In dat geval kan worden volstaan met een melding aan de burgemeester of een door hem of haar aan te stellen ambtenaar. Ernstige belemmeringen of storingen in de communicatie zijn niet nader omschreven, wel wordt in de toelichting op de wet als voorbeeld gegeven de situatie van een kabelbreuk. Het gemeentebestuur zal moeten beoordelen of een ernstige belemmering of storing in de communicatie voor één individuele aansluiting voldoende reden is om als spoedeisend te worden aangemerkt. Om onduidelijkheid te voorkomen is het raadzaam om deze overweging kenbaar te maken aan de in de gemeente opererende telecombedrijven.
Artikel 4 Gegevensverstrekking
Dit artikel is een invulling van artikel 5.4, vierde lid van de Telecommunicatiewet.
Artikel 5 Beslistermijn en samenloop
Aansluitend op artikel 4:13 van de Algemene Wet Bestuursrecht dient het college uiterlijk acht weken na ontvangst van de melding de beslissing te nemen en indien dit niet mogelijk is een redelijke termijn te noemen waar binnen de beslissing tegemoet kan worden voorzien.
Het tweede lid regelt dat het college de beslissing aanhoudt indien er een andere vergunning van een al dan niet ander bestuursorgaan nodig is, zoals een vergunning op basis van de Woningwet (bouwvergunning) en/of Wet Milieubeheer. Deze vergunningen kunnen noodzakelijk zijn indien bijvoorbeeld “kasten” een dergelijke omvang hebben dat een bouwvergunning is vereist en/of een milieuvergunning nodig is vanwege het geluid van de ventilatieapparatuur in de kast. Ook kunnen vergunningen noodzakelijk zijn op grond van een plaatselijke verordening bijvoorbeeld een kapvergunning. Artikel 5.5 van de Telecommunicatiewet bepaalt dat het college zorgdraagt voor inhoudelijke afstemming tussen de betrokken bestuursorganen.
Artikel 6 Voorschriften en beperkingen bij instemming
In de oude modelvergunning was opgenomen, welke voorschriften het college aan het instemmingsbesluit kon verbinden. In aansluiting hierop heeft de wetgever deze voorschriften nu in de wet opgenomen, zodat deze niet nogmaals in de verordening zijn opgenomen.
Het gaat om de volgende bepalingen:
Artikel 5.4 leden 2 en 3 van de Telecommunicatiewet:
Deze bepalingen dient het college in acht te nemen bij het geven van voorschriften bij het instemmingbesluit. Hierbij moet worden bedacht dat het instemmingsbesluit een beschikking is in het kader van de Algemene wet bestuursrecht waartegen beroep openstaat. Zie artikel 17.1 Telecommunicatiewet. De gemeente kan ook nog betroken raken bij een geschilbeslechting door de OPTA. Zie art. 12.2 Telecommunicatiewet.
Het eerste lid van artikel 7 beperkt de werkingsduur van het instemmingsbesluit om te voorkomen dat een aanbieder nog gebruik maakt van een dergelijk besluit geruime tijd na afgifte. Immers het intussen gewijzigde gebruik van de openbare gronden kan het aanleggen van een telecomkabel onwenselijk maken.
Het tweede lid geeft als aanvulling dat het college naast voorschriften over tijdstip plaats en dergelijke met betrekking tot de uitvoering ook voorschriften kan opstellen over de uitstraling, vormgeving, kleur, situering en afmetingen van voorzieningen als kasten handholes en dergelijke behorende bij het netwerk.
Het derde lid heeft betrekking op de situatie dat er een kabel dient te worden gelegd in openbare gronden die recent zijn geherstructureerd, bijvoorbeeld herstraat. In dat geval heeft het college de mogelijkheid extra voorschriften te stellen boven de gebruikelijk gehanteerde voorschriften (natuurlijk wel binnen het kader van artikel 5.4 leden 2 en 3 van de wet).
Het vierde lid heeft betrekking op het geval dat kabels dienen te worden gelegd in bijvoorbeeld een winkelgebied met sierbestrating.
In het vijfde lid wordt verwezen naar de door de gezamenlijke Oost Gelderse gemeenten gebruikte algemene voorwaarden ten behoeve van het leggen, hebben en onderhouden van kabels en leidingen van nutsbedrijven. Ten tijde van de vaststelling van deze verordening gaat het om de Algemene Voorwaarden 1996 UNOG.
Artikel 7 (Mede)gebruik van voorzieningen en vooroverleg
Zoals aangeven kunnen de voorschriften bij het instemmingsbesluit het medegebruik van voorzieningen bevorderen. Het medegebruik beperkt het graven in de openbare gronden en strekt daarmee tot voordeel van de gemeente. Het medegebruik kan aan de orde komen in het vooroverleg over het af te geven instemmingsbesluit. In lid 3 is de verplichting voor de aanbieder opgenomen van vooraangelegde voorzieningen, indien daartoe een redelijk aanbod wordt gedaan. De vraag wat een redelijk aanbod is kan worden beantwoord als volgt: de aanwezige voorziening is zowel in kwaliteit als in kosten een volwaardig alternatief voor het eigen graafrecht van de aanbieder.
Het vierde lid behandelt de situatie indien de gemeentelijke leidingprofielen geen ruimte bieden voor de aanleg van kabels.
Artikel 8 Melding wijziging voorzieningen
De rechter heeft uitgesproken dat de werking van het instemmingsbesluit eindigt zodra de werkzaamheden waarvoor instemming is gevraagd zijn, beëindigd. Dit betekent dat het college geen verplichtingen op basis van het instemmingsbesluit aan de aanbieder kan opleggen nadat deze zijn werkzaamheden heeft beëindigd. Echter het instemmingsbesluit dient voor de gemeente ook om een registratie up-to-date te houden van de in het openbaar gebied liggende kabels en de beheerders/eigenaren daarvan. Om die reden is artikel 9 in de verordening opgenomen.
Op grond van artikel 5 lid 2b van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten verstrekt het Kadaster op verzoek aan bestuursorganen gebiedsinformatie voorzover deze noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taak.
Artikel 9 Intrekking oude verordening
De oude verordening moet worden ingetrokken zodra de nieuwe verordening in werking treedt.
Het moment van afgeven van het instemmingsbesluit bepaalt of de oude of nieuwe verordening van kracht is op de (voorgenomen) graafwerkzaamheden.