Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Limburg

Nadere subsidieregels Maatschappelijke Organisaties 2014-2016

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLimburg
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingNadere subsidieregels Maatschappelijke Organisaties 2014-2016
CiteertitelNadere subsidieregels Maatschappelijke Organisaties 2014-2016
Vastgesteld doorgedeputeerde staten
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpsubsidies, zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Algemene Subsidieverordening 2012 Provincie Limburg

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

16-05-201301-01-2017nieuwe regeling

14-05-2013

Provinciaal Blad, 2013, 31

Provinciaal Blad, 2013, 31

Tekst van de regeling

Intitulé

Nadere subsidieregels Maatschappelijke Organisaties 2014-2016

NADERE SUBSIDIEREGELS MAATSCHAPPELIJKE ORGANISATIES 2014-2016

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1. Erkende Maatschappelijke Organisatie: een maatschappelijke organisatie die door Gedeputeerde Staten als maatschappelijke organisatie van provinciaal belang is erkend voor de periode 2014-2016 op basis van de criteria vermeld in het beleidskader Maatschappelijke Organisaties 2014-2016.

2. Smart: Specifiek: zo concreet mogelijk aangeven wie, wat, waar, wanneer, hoe. Meetbaar: zo veel mogelijk in maat en getal uitdrukken. Acceptabel: doelen dienen te passen binnen de Programmabegroting 2013, programma 3, programmalijn 3.2. Gezondheid en Zorg en het Beleidskader Maatschappelijke Organisaties 2014-2016 én dienen draagvlak te hebben (zie www.limburg.nl). Realistisch: doelen dienen binnen de gestelde tijd, financiële en personele randvoorwaarden te kunnen worden gerealiseerd. Tijdgebonden: vooraf vastleggen welke doelen op welk moment gehaald moeten zijn.

3. Innovatief: het vernieuwend/grensverleggend bezig zijn in fysieke en inhoudelijke zin, waardoor een activiteit meerwaarde toont ten opzichte van bestaande activiteiten.

4. Project ‘In veilige handen’: Met het project ‘In Veilige Handen’ werkt de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk in opdracht van het Ministerie van Justitie aan het ondersteunen van vrijwilligersorganisaties bij het voorkomen van en adequaat omgaan met seksueel misbruik met kinderen en jeugdigen (zie www.inveiligehanden.nl).  

Artikel 2 Doelstelling/doel van de regeling

Het verder versterken van het samenhangend en efficiënt werkend netwerk van maatschappelijke organisaties, dat zich in uitvoering van zijn activiteiten laat leiden door maatschappelijke ontwikkelingen en daarmee een belangrijke bijdrage levert aan de realisatie van de (provinciale) beleidsdoelen. De regeling bevordert de onderlinge samenwerking tussen de organisaties op organisatorisch, uitvoerend en technisch vlak, inclusief kennisuitwisseling tussen de organisaties.

Artikel 3 Doelgroep

De door de Provincie Limburg erkende maatschappelijke organisaties.

HOOFDSTUK 2 VOORWAARDEN/CRITERIA 

Artikel 4 Algemene subsidiecriteria

Om voor een subsidie in aanmerking te komen gelden de volgende algemene criteria:

  • 1.

    De in te zetten middelen staan in redelijke verhouding tot de aard en omvang van de resultaten van de activiteiten.

  • 2.

    De activiteiten zijn innovatief, sluiten aan op de relevante maatschappelijke ontwikkelingen en tonen in die zin meerwaarde ten opzichte van bestaande projecten.

  • 3.

    De activiteiten dienen, zowel organisatorisch als financieel, haalbaar te zijn.

  • 4.

    Bestaande expertise vanuit één of meerdere van de andere erkende maatschappelijke organisaties dient te worden ingezet bij de uitvoering van activiteiten.

Artikel 5 Specifieke subsidiecriteria

  • 1.

    De erkende maatschappelijke organisatie verricht basisactiviteiten die gericht zijn op het kernbeleid van de organisatie en op versterking van de doelstelling van de eigen organisatie (zie ook artikelsgewijze toelichting).

  • 2.

    De erkende maatschappelijke organisatie verricht activiteiten die dienen aan te sluiten bij minimaal één van de volgende provinciale doelstellingen op het brede terrein van zorg en gezondheid (zie ook artikelsgewijze toelichting):

  • A.

    Actief burgerschap in relatie tot zorg/gezondheid en preventie

    • -

      het stimuleren van mensen om zich te gaan of te blijven inzetten in de informele zorg (de vrijwillige inzet van mensen op het gebied van zorg/mantelzorg);

    • -

      het bijdragen aan het vergroten van de mogelijkheden voor de burger om verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen gezondheid en die van anderen;

    • -

      het bevorderen van een gezonde leefstijl (vergroten bewustzijn van de burger); en/of

    • -

      het bevorderen van initiatieven gericht op preventiegerichte ondersteuning van jeugdigen.

  • B.

    Actief burgerschap en eigen verantwoordelijkheid voor de leefbaarheid in de eigen omgeving

    • -

      het stimuleren van actief burgerschap om burgers in positie te brengen om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor de leefbaarheid in de eigen omgeving;

    • -

      het stimuleren van vrijwilligerswerk in de directe sociale omgeving; en/of

    • -

      het bevorderen en ontwikkelen van initiatieven waarbij zelfsturing en zelfinitiatief centraal staat.

  • C.

    Maatschappelijke participatie en voorkoming van het sociale isolement

    • -

      de aansluiting van (kwetsbare) burgers of groepen in de samenleving bij bestaande sociale netwerken en/of voorzieningen in de eigen woonomgeving, waardoor wordt voorkomen dan wel wordt bestreden dat burgers in een sociaal isolement terechtkomen;

    • -

      het versterken van eigen kracht van mensen in een kwetsbare positie;

    • -

      het bijdragen aan actieve deelname aan het maatschappelijke leven van met name ouderen, gehandicapten, chronisch zieken en mensen met grotere afstand tot de arbeidsmarkt; en/of

    • -

      het versterken, verbinden of ontwikkelen van sociale netwerken op provinciaal of euregionaal niveau.

  • D.

    Het opheffen van achterstanden van kwetsbaren op het terrein van arbeidsparticipatie/vrijwilligerswerk.

  • E.

    (Sociale) veiligheid en het bijdragen aan het wegnemen van sociaal- economische achterstanden gekenmerkt door diversiteit ten gunste van participatie en integratie.

  • F.

    Het voorkómen van (gevolgen) van armoede en ondersteuning aan de bestaande infrastructuur op dit terrein.

  • 3.

    Minimaal één jaarlijks project dient in samenwerking met één of meer andere erkende maatschappelijke organisaties te worden voorbereid en uitgevoerd.

  • 4.

    Cursussen op het gebied van ICT, Arbowetgeving en Algemene informatievoorziening dienen in samenwerking met minimaal twee overige erkende maatschappelijke organisaties te worden uitgevoerd.

  • 5.

    Vrijwilligersorganisaties die met en voor minderjarigen werken, moeten beleid hebben ontwikkeld en geïmplementeerd ter voorkoming van seksueel misbruik volgens de richtlijnen van het project “In Veilige Handen”. 

Artikel 6 Monitoring en evaluatie

  • 1

    Met iedere afzonderlijke erkende maatschappelijke organisatie vindt minimaal één keer per jaar een voortgangsgesprek (op ambtelijk niveau) plaats over de tussentijdse resultaten van de activiteiten waarvoor een provinciale subsidie is ontvangen. Gedeputeerde Staten kunnen naar aanleiding van de voortgangsgesprekken, waarvan de conclusies schriftelijk zijn vastgelegd, de outputresultaten van een activiteit aanscherpen.

  • 2

    Iedere organisatie dient vóór 1 oktober van het lopende jaar een werkplan in voor het daarop volgend jaar met een gespecificeerde sluitende begroting.

  • 3

    Met iedere afzonderlijke maatschappelijke organisatie vinden gedurende de evaluatieperiode 2014 – 2015 minimaal drie monitoringsgesprekken plaats met een door Gedeputeerde Staten ingestelde onafhankelijke adviescommissie.

Artikel 7 Meldingsplicht

  • 1

    De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk melding aan Gedeputeerde Staten, zodra aannemelijk is dat: de gesubsidieerde activiteiten niet of niet geheel zullen worden verricht; en/of niet, of niet geheel aan de wettelijke en in de beschikking opgelegde verplichtingen en/of voorwaarden zal worden voldaan.

  • 2

    De melding kan aanleiding zijn om het subsidiebedrag ten nadele van de subsidieontvanger te wijzigen.

  • 3

    Tussentijdse wijzigingen in de uitvoering van het werkplan (inhoud en uitvoeringstermijnen) worden vooraf schriftelijk ter goedkeuring voorgelegd aan Gedeputeerde Staten.

HOOFDSTUK 3 FINANCIËLE ASPECTEN

Artikel 8 Subsidiebedrag en subsidieplafond

  • 1

    Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor deze regeling vast.

  • 2

    Gedeputeerde Staten verlenen de erkende maatschappelijke organisaties de subsidie voor de periode 2014 – 2016 middels één subsidieverleningbeschikking.

  • 3

    Bij de bepaling van het subsidiebedrag houden Gedeputeerde Staten rekening met:

    • a.

      de mate waarin het werkplan een bijdrage levert aan de invulling van het provinciaal beleid;

    • b.

      de eigen (financiële) verantwoordelijkheid van de aanvrager;

    • c.

      de mate waarin medefinanciering door derden plaatsvindt of kan plaatsvinden.

  • 4

    De maximale hoogte van het jaarlijkse subsidiebedrag voor de periode 2014 -2016 wordt bepaald op basis van het inhoudelijke werkplan voor het jaar 2014.

  • 5

    Gedeputeerde Staten kunnen naar aanleiding van het jaarlijks ingediende werkplan (zoals omschreven in artikel 6, tweede lid) het subsidiebedrag voor het betreffende jaar (neerwaarts) bijstellen.

  • 6

    Voor maatschappelijke organisaties die ook in de periode 2009-2012 erkend waren, geldt een subsidiebedrag dat niet hoger kan zijn dan de subsidie voor het jaar 2012.

  • 7

    Voor de maatschappelijke organisaties die voor het eerst in 2013 erkend zijn, geldt dat, indien honorering van hun aanvragen zou leiden tot een overschrijding van het in totaliteit beschikbare budget, een evenredige verdeling van de subsidiemiddelen over deze aanvragen zal plaatsvinden door GS.

  • 8

    Verhouding basis- en doelsubsidie (zie ook artikelsgewijze toelichting). Maximaal 50% van de provinciale subsidie wordt beschikbaar gesteld voor zogenaamde basisactiviteiten die gericht zijn op het kernbeleid van de organisatie en op versterking van de doelstelling van de eigen organisatie (basissubsidie). Minimaal 50% van de provinciale subsidie per organisatie wordt beschikbaar gesteld voor activiteiten die dienen aan te sluiten bij minimaal één van de provinciale doelstellingen op het brede terrein van zorg, gezondheid en leefbaarheid, de zogenaamde doelsubsidie, zoals beschreven in artikel 5, tweede lid.  

Artikel 9 Niet-subsidiabele kosten 

  • 1

    De volgende kosten komen niet voor subsidiëring in aanmerking:

    • -

      investeringskosten in vaste activa (o.a. onroerend goed, inventaris);

    • -

      kosten van kinderopvang, reiskosten (niet activiteitet gerelateerd), presentiegelden, aanschafkosten van boeken, tijdschriften, periodieken en studiemateriaal (met uitzondering van studiemateriaal dat betrekking heeft op cursussen, zoals genoemd in artikel 5, vierde lid);

    • -

      onvoorziene uitgaven.

  • 2

    Gedeputeerde Staten kunnen in hun beschikking ook andere kosten uitsluiten.

HOOFDSTUK 4 AANVRAAGPROCEDURE

Artikel 10 Indienen aanvraag

  • 1

    De subsidieaanvraag bevat de volgende informatie:

    • -

      een smart geformuleerd werkplan voor het jaar 2014;

    • -

      sluitende en gespecificeerde exploitatiebegroting voor het jaar 2014.

  • 2

    De haalbaarheid van activiteiten, zowel organisatorisch als financieel, is in het werkplan inzichtelijk gemaakt.

  • 3

    Bij het indienen van het werkplan wordt inzichtelijk gemaakt op welke manier en in welke mate bestaande expertise vanuit de andere erkende maatschappelijke organisaties is ingezet bij de uivoering van een activiteit.

  • 4

    In het werkplan wordt inzichtelijk gemaakt welke pogingen zijn ondernomen om andere inkomsten dan een provinciale subsidie te verwerven.

  • 5

    In de exploitatiebegroting dient inzichtelijk te worden gemaakt hoe de basis- en doelsubsidie zal worden ingezet en of deze voldoet aan de verhouding zoals omschreven in artikel 8, achtste lid.

Artikel 11 Termijn voor indienen aanvraag

De subsidieaanvraag dient vóór 1 oktober 2013 te worden ingediend.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 12 Hardheidsclausule

  • 1

    In alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet beslissen Gedeputeerde Staten.

  • 2

    Indien toepassing van het bepaalde in deze regeling, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, tot kennelijke onbillijkheden leidt, dan kunnen Gedeputeerde Staten van enige bepaling afwijken. 

Artikel 13 Inwerkingtreding, beëindiging en citeertitel

  • 1

    Deze Nadere subsidieregels treden de dag na publicatie in het Provinciaal Blad in werking.

  • 2

    Deze Nadere subsidieregels vervallen, met ingang van 1 januari 2017, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op aanvragen die vóór die datum zijn ingediend en op subsidiebesluiten die zijn genomen voor het vervallen van de regeling, ook voor de volgende stappen in het subsidietraject.

  • 3

    Deze regeling kan worden aangehaald als Nadere Subsidieregels Maatschappelijke Organisaties 2014-2016.

 Gedeputeerde Staten voornoemd, drs. Th.J.F.M. Bovens, voorzitter mr. A.C.J.M. de Kroon, secretaris Uitgegeven, 15 mei 2013 De secretaris, mr. A.C.J.M. de Kroon

 

Artikelsgewijze toelichting. Toelichting bij artikel 8, achtste lid Basis- en doelsubsidie. 1. Basissubsidie Basissubsidie wordt verleend voor die activiteiten die direct zijn gerelateerd aan de organisatiedoelstelling d.w.z. gericht op het kernbeleid van de organisatie en op de versterking van haar doelstelling. Deze in de regel reguliere activiteiten zijn bepalend voor het ‘eigen gezicht’ van de organisatie naar buiten toe en behoren tevens tot het proces gericht op het in stand houden van de eigen organisatie. Activiteiten die hieronder kunnen vallen zijn onder andere: vorming, cursussen, educatie, algemene overhead (huisvestingskosten, bestuurs- en administratiekosten), excursies, ontmoetingsbijeenkomsten. Activiteiten gericht op het versterken van de eigen organisatie zoals het uitbrengen van folders en nieuwsbrieven, onderhoud website, aantrekken van nieuwe bestuursleden vallen eveneens hieronder. Cursussen of de overhead die bijvoorbeeld nodig zijn voor de uitvoering van een activiteit dat is gericht op themagerichte activiteiten die passen binnen de provinciale doelstellingen, vallen onder de doelsubsidie. 2. Doelsubsidie Doelsubsidie wordt verleend voor die activiteiten die aansluiten bij de provinciale beleidsdoelstellingen op het terrein van Zorg en leefbaarheid en verwoord in de inhoudelijke criteria, gespecificeerd in artikel 5 van deze subsidieregeling en daarmee bijdrage aan de invulling van deze doelen. Langlopende activiteiten, die al hun inbedding hebben gevonden en daardoor als reguliere activiteit van een organisatie aangemerkt kunnen worden, kunnen ten laste van de doelsubsidie gebracht worden, indien deze geactualiseerd worden c.q. een vernieuwingslag ondergaan. Deze vernieuwing kan gebeuren door samenwerking aan te gaan met andere maatschappelijke organisaties, door uitbereiding van de doelgroep etc. waardoor de activiteit meerwaarde toont ten opzichte van de oorspronkelijke invulling daarvan. Voorbeeld. Aan de hand van een voorbeeld wordt deze verhouding verder toegelicht: Een nieuwsbrief en website zijn de instrumenten om als organisatie naar buiten te treden met de activiteiten. Het zou betekenen dat het onderhoud en de technische kant tot de overhead behoort en de invulling van beide communicatiekanalen met activiteiten beschouwd kan worden als doelsubsidie (communicatie als onderdeel van de ‘thematische activiteiten’).