Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Terneuzen

Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieTerneuzen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening IOAW en IOAZ
CiteertitelMaatregelenverordening IOAW en IOAZ
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 108 en art. 147
  2. IOAW, art. 20 en art. 35
  3. IOAZ, art. 20 en art. 35
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-07-201001-01-2013Onbekend

03-06-2010

Zeeuws Vlaams Advertentieblad, 30 juni 2010

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Vaststelling Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ

De raad van de gemeente Terneuzen

 

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 27 april 2010

gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, tweede lid IOAW, alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, eerste lid IOAZ;

Besluit vast te stellen de navolgende verordening

Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • b.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • c.

    de IOAW/IOAZ: de IOAW alsmede de IOAZ, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;

  • d.

    uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;

  • e.

    uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid IOAW/IOAZ;

  • f.

    maatregel: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;

  • g.

    inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ;

  • h.

    belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW, voor zover hij is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, alsmede hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAZ;

  • i.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen;

  • j.

    benadelingsbedrag: het netto benadelingsbedrag;

  • k.

    WWB: de Wet werk en bijstand;

  • l.

    Re-integratieverordening WWB: de verordening waarin de regels voor ondersteuning bij arbeidsinschakeling en voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling in het kader van de WWB en de IOAW/IOAZ zijn vastgelegd.

  • m.

    traject/voorziening: voorziening als bedoeld in artikel 4a, eerste lid onderdeel a van de IOAW/IOAZ en in hoofdstuk 3van de Reïntegratieverordening WWB;

  • n.

    zorgtraject: traject als bedoeld in artikel 5 van de Re-integratieverordeningWWB.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel voor een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting – anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAZ -, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2.

    Het eerste lid is gelijkelijk van toepassing op de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW, wanneer hij de op basis van artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op hem rustende verplichtingen schendt.

  • 3.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd, het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college werkzaamheden heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van de IOAW/IOAZ;

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid; of

    • e.

      de belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

  • 3.

    Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

  • 4.

    Indien de maatregel niet (of slechts gedeeltelijk) kan worden toegepast doordat de beëindiging van de uitkering de effectuering van de maatregel geheel (of gedeeltelijk) in de weg staat kan de toepassing van de (resterende) maatregel plaatsvinden indien het recht op uitkering binnen een half jaar na de beëindigingdatum weer ontstaat.

  • 5.

    Indien achteraf, na het besluit tot beëindiging van de uitkering, geconstateerd wordt dat een maatregelwaardige gedraging heeft plaatsgevonden tijdens een voorafgaande periode van uitkeringsverlening kan de hiervoor van toepassing zijnde maatregel alsnog geëffectueerd worden als aan belanghebbende binnen 5 jaar na de beëindigingdatum van de uitkering opnieuw een uitkering wordt toegekend.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 9, 11 en 13 inhouden, geldt het percentage van de hoogste categorie.

HOOFDSTUK 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichtingniet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden traject/voorziening zoals genoemd in de e-integratieverordening.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van de bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de uitkering;

    • b.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

    • c.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden zorgtraject;

    • d.

      het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen bij het UWV Werkbedrijf, contactpersoon team Zorg, Werk en Inkomen, in verband met de arbeidsinschakeling, op een aangegeven plaats en tijd;

    • e.

      overige gedragingen niet genoemd in de eerste en tweede categorie.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      100% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      50% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      10% procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

2. a. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen 24 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt (recidive) aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6.

  • b.

    Indien na de recidive de belanghebbende zich binnen de onder artikel 10, lid 2 onderdeel a genoemde periode zich wederom schuldig heeft gemaakt aan verwijtbare gedragingen van dezelfde categorie wordt de hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid verdubbeld en wordt bij een volgende verwijtbare gedraging van dezelfde categorie naast de verdubbeling van de hoogte een verdubbeling van de duur van de maatregel opgelegd.

  • c.

    In afwijking van het gestelde onder artikel 10, lid 2 onderdeel b wordt na de recidive van de gedraging van de eerste categorie de duur van de maatregel gesteld op 6 maanden.

HOOFDSTUK 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11 Te laat verstrekken van gegevens

1.Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 van de IOAW/IOAZ van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van een uitkering of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt een maatregel opgelegd van 5% van de uitkeringsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

2. a. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt (recidive) aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6.

b.Indien na de recidive de belanghebbende zich binnen de onder artikel 11, lid 2 onderdeel a genoemde periode zich wederom schuldig heeft gemaakt aan verwijtbare gedragingen van dezelfde categorie wordt de hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid verdubbeld en wordt bij een volgende verwijtbare gedraging van dezelfde categorie naast de verdubbeling van de hoogte een verdubbeling van de duur van de maatregel opgelegd.

Artikel 12 Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering

Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, wordt de maatregel vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag. Dit bedrag wordt naar boven afgerond op een veelvoud van € 5,00 met een minimum van € 50,00.

Het berekende bedrag wordt, indien mogelijk, direct op de uitkering in mindering gebracht. Als dit niet mogelijk is wordt het bedrag over een aantal maanden verspreid.

Artikel 13 Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

1.Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of een te hoog bedrag verlenen van uitkering, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid, 5% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

2. a. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt (recidive) aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6.

b.Indien na de recidive de belanghebbende zich binnen de onder artikel 13, lid 2 onderdeel a genoemde periode zich wederom schuldig heeft gemaakt aan verwijtbare gedragingen van dezelfde categorie wordt de hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid verdubbeld en wordt bij een volgende verwijtbare gedraging van dezelfde categorie naast de verdubbeling van de hoogte een verdubbeling van de duur van de maatregel opgelegd.

HOOFDSTUK 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 14 Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Indien een belanghebbende zich verbaal zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van minimaal 10% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

  • 2.

    Indien een belanghebbende zich fysiek -al of niet in combinatie met verbaal- zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren wordt een maatregel opgelegd van minimaal 50% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

  • 3.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde misdraging.

  • 4.

    Indien een belanghebbende binnen de in lid 3 genoemde periode zich meermalen fysiek, -al of niet in combinatie met verbaal-, zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren wordt een individueel afstemmingsbesluit genomen over de op te leggen maatregel. Tijdelijke uitsluiting van het recht op uitkering behoort daarbij tot de mogelijkheden.

HOOFDSTUK 5 Slotbepalingen

Artikel 15 Hardheidsclausule

  • 1.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

  • 2.

    In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelenverordening IOAW en IOAZ.

Artikel 17 De inwerkingtreding

Deze verordening treedt met ingang van 1 juli 2010 in werking.

Besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad d.d. 3 juni 2010.

griffier, drs. T.A.M. Leeraert

voorzitter, J.A.H. Lonink

Nota-toelichting  

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Algemene bepalingen

Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.

Onder c. de IOAW/IOAZ

Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.

Onder e. uitkeringsnorm

De WWB werkt met verlagingen op de netto bijstand. Om een identiek systeem in de IOAW en IOAZ te creëren is het wenselijk om een begrip te introduceren dat verwijst naar een netto norm.

Onder f. maatregel

In afwijking van de WWB wordt ook het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak.

Onder g. inkomen

Qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.

Onder i. belanghebbende

Daar de in artikel 20, tweede lid IOAW opgenomen bevoegdheden tot het opleggen van een maatregel, blijkens dat artikel, daar enkel gelden voor de persoon die is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, is ook het begrip belanghebbende in die zin ingeperkt.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

Dit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAZ en artikel 20, tweede lid IOAW.

In dit artikel wordt ook in het algemeen aangegeven wanneer een maatregel van toepassing is. Ook wordt aangegeven dat de maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende. Op deze aspecten moet altijd worden ingegaan. Dus altijd moet op deze individualiseringsgronden worden ingegaan in de rapportage en ook moet een melding plaatsvinden in de beschikking aan de belanghebbende.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

Zoals reeds aangegeven wordt de maatregel toegepast op de netto norm.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

Het verlagen van de uitkering omdat een maatregel wordt opgelegd vindt plaats door middel van een besluit. Wanneer de maatregel bij een lopende uitkering wordt opgelegd, wordt een besluit tot vaststelling van de uitkering op grond van artikel 15 IOAW/IOAZ genomen.

Uit de Algemene wet bestuursrecht vloeien de eisen voort waaraan een besluit en dan met name het motiveringsbeginsel aan moet voldoen. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivatie wordt voorzien.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12 Awb). In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt toegepast in beginsel voorgeschreven.

Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a. en b. staan ook genoemd in artikel 4:11 Awb.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

Het artikel is dusdanig geformuleerd dat het college de mogelijkheid heeft belanghebbende schriftelijk te informeren over het afzien van de maatregel. Dit zal met name aan de orde zijn indien er sprake is van dringende redenen. Dit artikel biedt tevens de mogelijkheid om belanghebbende een waarschuwingsbrief te sturen.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

In de praktijk komt het regelmatig voor dat een maatregel feitelijk niet geëffectueerd kan worden. Deze beperking is bij het opstellen van deze verordening onderkend. Het wordt niet wenselijk geacht om voor deze situaties de mogelijkheid op te nemen om een maatregel met terugwerkende kracht op te leggen. Indien de maatregel feitelijk niet geëffectueerd kan worden omdat de uitkering wordt beëindigd kan alsnog toepassing van de (resterende) maatregel conform het vierde lid plaatsvinden. de uitkering

Het vijfde lid ziet op de situatie dat achteraf, na beëindiging van de bijstand, een maatregel-waardige gedraging alsnog wordt bestraft binnen 5 jaar na de datum van beëindiging.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 9 Indeling in categorieën

Bij het benoemen van deze gedragingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de Wet werk en bijstand en de gemeentelijke reïntegratievisie en bij de in de reïntegratieverordening WWB genoemde voorzieningen

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

Deze bepaling bevat de verlaging voor de drie categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Op basis van het tweede lid onderdeel a en b kan een maatregel na (herhaalde) recidive verhoogd en/of verdubbeld worden.

Op basis van het tweede lid onderdeel c kan na recidive van de gedraging van de eerste categorie de duur van de maatregel gesteld worden op 6 maanden.

De hoogte en duur van de verlaging zal individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkene indien de verordening daarin niet voorziet.

Artikel 11 Te laat verstrekken van gegevens

Indien een cliënt de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op bijstand opschorten (artikel 17 IOAW/IOAZ). Het college geeft de cliënt vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn).

Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college de uitkering stopzetten (het intrekken van het besluit tot toekenning van een uitkering).

Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, wordt de uitkering voortgezet, maar wordt tevens een maatregel toegepast. Dit lid regelt de hoogte van de verlaging.

Onder artikel 11 vallen, onder andere, het niet tijdig inleveren van het inkomstenbriefje (Rofje of statusformulier) en het te laat verstrekken van gegevens die door de consulent op basis van bijvoorbeeld een doelmatigheidsonderzoek zijn opgevraagd.

Op basis van het tweede lid onderdeel a en b kan een maatregel na (herhaalde) recidive verhoogd en/of verdubbeld worden.

De hoogte en duur van de verlaging zal individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkene indien de verordening daarin niet voorziet.

Artikel 12 Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

In artikel 13 IOAW/IOAZ is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan de uitkering of reïntegratiekosten. De gemeente kiest bij het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ niet voor een indeling in categorieën met daaraan gekoppeld een sanctiepercentage. Het meest rechtvaardig is een percentage gekoppeld aan de hoogte van het benadelingsbedrag dat als gevolg van schending van die verplichting ten onrechte of te veel door de gemeente is betaald. Naast het opleggen van de maatregel wordt ook het ten onrechte verstrekte bedrag teruggevorderd.

In aansluiting op het Boetebesluit socialezekerheidswetten (artikel 2) wordt een maatregelbedrag van minimaal € 50,00 gehanteerd waarbij het bedrag naar boven wordt afgerond op een veelvoud van € 5,00.

Artikel 13 Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering. Voorbeelden van nulfraude zijn het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens, bijvoorbeeld niet melden van vakantie of vrijwilligerswerk.

Op basis van het tweede lid onderdeel a en b kan een maatregel na (herhaalde) recidive verhoogd en/of verdubbeld worden.

De hoogte en duur van de verlaging zal individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkene indien de verordening daarin niet voorziet.

Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen

Onder de term ‘zeer ernstig misdragen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

De gemeente kan alleen een maatregel toepassen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ.

In het artikel wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het toepassen van een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden toegepast als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de IOAW/IOAZ (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf). Het is in dat geval wellicht wel mogelijk om een maatregel op te leggen wegens het niet of onvoldoende gebruik maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (artikel 9, tweede lid van deze verordening).

Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks steeds ernstiger) worden onderscheiden:

  • -

    Verbaal geweld (schelden);

  • -

    Discriminatie;

  • -

    Intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • -

    Zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • -

    Mensgericht fysiek geweld;

  • -

    Combinatie van agressievormen.

Voor het bepalen van de verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad.

Het toepassen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.

Voor zover aanwezig kan hier verwezen worden naar het bij de gemeente aanwezige agressieprotocol. Hierin is aangegeven hoe wordt omgegaan met lastige en agressieve klanten. In zo’n agressieprotocol kan een relatie worden gelegd met het maatregelenbeleid ten aanzien van agressieve klanten, in de vorm van beleidsregels.