Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
De Ronde Venen

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013 gemeente De Ronde Venen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDe Ronde Venen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013 gemeente De Ronde Venen
CiteertitelVerordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013 gemeente De Ronde Venen
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, artikel 8, lid 1

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Beleidsregels bestuurlijke boete 2013

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

24-05-201326-04-201301-07-2015nieuwe regeling

25-04-2013

Witte Weekblad, 16-05-2013

0017/13

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013 gemeente De Ronde Venen

De raad van de gemeente De Ronde Venen,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 19 maart 2013,

gelet op:

·artikel 8, lid 1, onderdeel i, van de Wet werk en bijstand;

overwegende dat het noodzakelijk is de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in artikel 60b van de Wet werk en bijstand (Wwb) bij verordening te regelen, besluit vast te stellen de

 

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen

  • In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    beslagvrije voet: de beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

  • b.

    recidive boete: een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de Wet werk en bijstand;

  • c.

    bezit: de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, niet zijnde de eigen woning, met uitsluiting van bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn;

  • d.

    verrekenen: verrekening als bedoeld in artikel 60 vierde lid van de Wet werk en bijstand;

Artikel 2 - Verrekening recidiveboete bij voldoende bezit

  • 1.

    Indien het bezit van een belanghebbende ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekenen burgemeester en wethouders de recidiveboete zonder inachtneming van de beslagvrije voet.

  • 2.

    De verrekening, bedoeld in het eerste lid, geschiedt gedurende een tijdvak van drie maanden vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

Artikel 3 - Verrekening recidiveboete bij geen of onvoldoende bezit

  • 1.

    Indien het bezit van een belanghebbende niet ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekenen burgemeester en wethouders de recidiveboete gedurende één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. De verrekening geschiedt vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

  • 2.

    Aansluitend op verrekening als bedoeld in het eerste lid, verrekenen burgemeester en wethouders de recidiveboete in de daarop volgende twee maanden op een dusdanige wijze dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 3.

    Tot het inkomen, bedoeld in het tweede lid, worden ook middelen gerekend als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r, van de Wet werk en bijstand.

Artikel 4 - Verrekening recidiveboete met inachtneming beslagvrije voet

  • In afwijking van de artikelen 2 en 3 verrekenen burgemeester en wethouders een recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet indien en voor zover:

  • a.

    toepassing van de artikelen 2 of 3 zou leiden tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin; of

  • b.

    toepassing van artikel 2 en 3 onaanvaardbare consequenties heeft voor de eventuele minderjarige belanghebbende(n); of

  • c.

    de gezondheidstoestand van (een van de) belanghebbende(n) naar het oordeel van het college ernstig wordt bedreigd doordat mogelijkheden ontbreken om de noodzakelijke medicatie of behandeling te financieren.

  • d.

    anderszins sprake is van dringende redenen die leiden tot onaanvaardbare consequenties voor de belanghebbende of zijn/haar gezin.

Artikel 5 - Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

De artikelen 2, 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de Wet werk en bijstand, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.

Artikel 6 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag nadat deze door de raad van de gemeente De Ronde Venen is vastgesteld.

Artikel 7 - Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013gemeente De Ronde Venen”.

 

Aldus besloten door de raad van de gemeente De Ronde Venen in zijn openbare vergadering, gehouden op 25 april 2013,

 

De griffier De voorzitter

Toelichting

Algemeen deel

Op 1 januari 2013 treedt de "Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving" in werking. Voor de Wet werk en bijstand (WWB) (her)introduceert deze wet de bestuurlijke boete bij een schending van de inlichtingenplicht. Het college van burgemeester en wethouders (verder college) is verplicht de bestuurlijke boete met de lopende uitkering te verrekenen. In beginsel moet bij deze verrekening de bescherming van de beslagvrije voet in acht genomen worden. Is echter sprake van een bestuurlijke boete wegens recidive, dan kan het college besluiten deze boete gedurende maximaal drie maanden te verrekenen zonder rekening te houden met de beslagvrije voet.

De WWB verplicht de gemeenteraad in een verordening nadere regels te stellen over de bevoegdheid de beslagvrije voet tijdelijk buiten werking te stellen bij verrekening van een recidiveboete. Gemeenten krijgen daarmee de ruimte een afweging te maken ten aanzien van situaties of omstandigheden waarin het buiten werking stellen van de beslagvrije voet niet proportioneel wordt geacht. Deze verordening is geënt op de modelverordening die het RCF Kenniscentrum Handhaving - Landelijk Kenniscentrum Handhaving, Divosa, de VNG en Schulinck gezamenlijk hebben ontwikkeld.

In het kader van pseudoverrekening kunnen gemeenten te maken krijgen met verzoeken van andere gemeenten om een door hen opgelegde recidiveboete te verrekenen. Het college dat de boete heeft opgelegd zal in dat geval aangeven in hoeverre het de beslagvrije voet in acht wil nemen (volgens de regels van zijn gemeentelijke verordening). De gemeente die de uitkering verstrekt, moet in beginsel gehoor geven aan dit verzoek. Mocht de beslagvrije voet niet gerespecteerd worden, dan kan de belanghebbende het college waarvan hij uitkering ontvangt, verzoeken de beslagvrije voet toch in acht te nemen. In artikel 60b, tweede lid, van de WWB is geregeld dat het college die de uitkering verstrekt, de bevoegdheid heeft aan dit verzoek van belanghebbende tegemoet te komen. Het ligt voor de hand dat het college bij de beslissing op dat verzoek handelt analoog aan de regels die in de eigen gemeentelijke verordening zijn vastgelegd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begrippen

In deze bepaling zijn een aantal begrippen nader omschreven. De meeste behoeven geen nadere toelichting.

BezitDe verordening kent een definitie van het begrip bezit. Het gaat daarbij om (de waarde van) alle bezittingen waarover een belanghebbende of diens gezinsleden beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken. Bezittingen kunnen zowel bestaan uit geld als op geld waardeerbare goederen.

Bij het begrip bezit zoals dat in deze verordening wordt gebruikt, gaat het nadrukkelijk niet om vermogen als bedoeld in artikel 34 van de WWB. Eventueel aanwezige schulden spelen immers geen rol en worden dus ook niet op het bezit in mindering gebracht. Ook de vrijlatingen van artikel 34, tweede lid, van de WWB zijn hier niet van toepassing. Een belanghebbende die vanwege de volledige verrekening met de beslagvrije voet zonder inkomsten komt te zitten, zal de bezittingen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, volledig moeten aanwenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. Een uitzondering is gemaakt voor de door belanghebbende en zijn gezin bewoonde (eigen) woning. Analoog aan de bepalingen in de Wwb zijn ook bezittingen die algemeen gebruikelijk dan wel in het individuele geval noodzakelijk zijn uitgezonderd.

VerrekenenDe WWB kent een ruimer begrip van verrekenen dan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor de duidelijkheid is daarom een aparte begripsbepaling opgenomen in de verordening.

Artikel 2. Verrekenen met beslagvrije voet bij voldoende bezit

Uitgangspunt van deze verordening is dat volledige verrekening met de beslagvrije voet plaats vindt voor de maximale termijn van drie maanden als een belanghebbende over voldoende bezittingen beschikt om dit op te kunnen vangen. Dat uitgangspunt is vastgelegd in artikel 2 van deze verordening. Van voldoende bezit is sprake als de waarde van de bezittingen waarover belanghebbende beschikt (of redelijkerwijs kan beschikken), ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt. Immers, bij aanwending of tegeldemaking van deze bezittingen, zou een periode van drie maanden overbrugd moeten kunnen worden. Artikel 3. Verrekenen bij geen of onvoldoende bezit

Heeft een belanghebbende onvoldoende bezittingen om een periode van drie maanden volledige verrekening met de beslagvrije voet te kunnen overbruggen, dan verrekent het college slechts één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. Voor de overige twee maanden vindt weliswaar verrekening met de beslagvrije voet plaats, maar niet volledig. Belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm.

Voor het percentage van 80% is aansluiting gezocht bij de invorderingsmogelijkheden die de Belastingdienst heeft bij notoire wanbetalers. Onder omstandigheden kan deze de beslagvrije voet (90% van de toepasselijke bijstandsnorm) verlagen met 10% op grond van artikel 19, eerste lid, van de Invorderingswet 1990.

Met de gekozen opzet wordt enerzijds uiting gegeven aan het principe dat fraude niet mag lonen. Het gaat hier immers om belanghebbenden die herhaaldelijk hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Daar mag een duidelijk signaal tegenover staan. Anderzijds wordt rekening gehouden met de zorgplicht van gemeenten. Het volledig buiten werking stellen van de beslagvrije voet gedurende drie maanden kan kwalijke maatschappelijke consequenties hebben. Dat moet voorkomen worden als de regeling daarmee zijn doel voorbij zou schieten.

Een belanghebbende kan inkomsten uit arbeid hebben die op grond van artikel 31, tweede lid, onderdelen n of r, van de WWB worden vrijgelaten voor de algemene bijstand. Bij verrekening van een recidiveboete tot 80% van de bijstandsnorm, tellen deze inkomsten echter gewoon mee. Het college laat deze inkomsten dus niet buiten beschouwing bij de beoordeling van de vraag of een belanghebbende nog over voldoende inkomen beschikt. Dat is geregeld in lid 3.

Artikel 4. Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet

In artikel 4 zijn een viertal situaties benoemd waarin het college ondanks de in de wet opgenomen bevoegdheid toch de beslagvrije voet bij verrekening in acht neemt. De genoemde omstandigheden betreffen situaties die ook tijdens de parlementaire behandeling expliciet zijn benoemd.

Hoewel het hier gaat om een herhaaldelijke schending van de inlichtingenplicht, zijn situaties denkbaar waarin volledige verrekening met de beslagvrije voet niet aanvaardbaar wordt geacht. Die situaties komen aan de orde in artikel 4. Het gaat daarbij altijd om individuele omstandigheden waaraan het college zal moeten toetsen.

In onderdeel a is geregeld dat het college kan besluiten in afwijking van de artikelen 2 en 3 toch de beslagvrije voet te respecteren wanneer volledige verrekening waarschijnlijk leidt tot huisuitzetting of het afsluiten van energielevering van belanghebbende en diens gezin. Voorkomen moet worden dat een belanghebbende door de volledige verrekening op straat komt te staan, nu dit de problematiek alleen maar verergert, met alle maatschappelijke kosten van dien.

Een dreigende huisuitzetting wordt in deze verordening gezien als een dringende reden om van verrekening met de beslagvrije voet af te zien. Dat volgt uit het woord 'anderszins' in onderdeel b. Ook bij aanwezigheid van andere dringende redenen dan een dreigende huisuitzetting, kan het college rekening houden met de bescherming van de beslagvrije voet. Het enkele feit dat het belanghebbende door de verrekening aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich geen voldoende voorwaarde om te kunnen spreken van dringende redenen. Gedacht kan worden aan afsluiting van energielevering van een gezin, zeker in de wintermaanden, of ernstige gevolgen voor de gezondheidstoestand van de belanghebbende of een gezinslid.

Artikel 5. Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

Artikel 5. Eerder opgelegde bestuurlijke boetesIn artikel 60b, derde lid, van de WWB is bepaald dat de bevoegdheid om te verrekenen met de beslagvrije voet ook van toepassing is op eerder opgelegde bestuurlijke boetes voor zover op het moment van verrekening van de recidiveboete, die eerdere boetes nog niet zijn betaald. Mocht het college die eerdere, nog openstaande boetes gaan verrekenen, dan regelt artikel 5 dat de bepalingen in deze verordening van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Artikel 6. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 7. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.