Organisatie | Leiderdorp |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en de invordering van rioolrechten 2008 |
Citeertitel | Verordening rioolrechten 2008 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
de Gemeentewet, art. 229 lid 1 sub a
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2008 | 01-01-2009 | Onbekend | 17-12-2007 Onbekend | Onbekend |
De raad der gemeente Leiderdorp;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester van november 2007 ;
gezien het advies van commissie 1 van 26 november 2007;
gelet op het bepaalde in artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a van de Gemeentewet;
Verordening op de heffing en de invordering van rioolrechten 2008
Artikel 3 Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, worden de rechten geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt.
Artikel 4 Maatstaf van heffing
Indien de belastingplichtige aantoont dat een substantieel deel van de voor de berekening van het recht in aanmerking te nemen hoeveelheid afvalwater niet door middel van de gemeentelijke riolering is afgevoerd, wordt op verzoek van de belastingplichtige voor de berekening van de aanslag de hoeveelheid afgevoerd water verminderd met de op ander wijze afgevoerde hoeveelheid afvalwater.
Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt voor elke volle eenheid van een kubieke meter afvalwater € 0,58.
Artikel 7 Voorlopig gevorderde bedragen
Na de aanvang van het belastingjaar kunnen van de belastingplichtige maandelijks voorlopige bedragen worden gevorderd tot ten hoogste het bedrag waarop de verschuldigde rioolrechten over het belastingjaar vermoedelijk worden zullen vastgesteld. Als kennisgeving van voorlopige gevorderde bedragen wordt aangemerkt de voorschotnota of afrekennota van het nutsbedrijf of de kennisgeving op andere wijze van betaling van de voorschotbedragen.
Het recht wordt geheven bij wege van een gedagtekende, schriftelijke kennisgeving. Als kennisgeving wordt aangemerkt de afrekennota van het nutsbedrijf. Als dagtekening van de kennisgeving geldt in dat geval de dagtekening van de afrekennota. Ingeval aan de belastingplichtige geen afrekennota wordt verzonden, wordt als kennisgeving van het gevorderde bedrag aangemerkt de door de gemeente verzonden schriftuur.
Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
Indien de belastingplicht met betrekking tot het eigendom voor het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, in de loop van het belastingjaar aanvangt, is het recht verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde recht als er in dat jaar, na het tijdstip van aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaan-den overblijven.
Indien de belastingplicht met betrekking tot het eigendom voor het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde recht als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
Artikel 12 Verzenden van aanslagen
Het college van burgemeester en wethouders kan bepalen dat voor de terpostbezorging of uit-reiking van aanslagbiljetten, ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 199 ( Stbl. 221) voor de betrokken in artikel 212, tweede lid, van de Gemeentewet (Stbl. 1994, 762) be-doelde gemeenteambtenaar een andere gemeenteambtenaar in de plaats treedt.
Artikel 13 Nakoming van verplichtingen
De verplichtingen als bedoeld in de artikelen 47, 49 en 50 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Stbl. 1959, 301) en in de artikelen 58 en 60 van de Invorderingswet 1990, dan wel bedoeld of van toepassing verklaard in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 246a van de Gemeentewet, gelden mede jegens de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren van de gemeentelijke belastingen.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in de verordening, indien strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van zwaar-wegende aard zou leiden.