Organisatie | Veldhoven |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en invordering van de baatbelasting aanleg riolering buitengebied cluster C, nummer 7 (Toterfout) |
Citeertitel | Verordening baatbelasting aanleg riolering buitengebied cluster C, nummer 7 (Toterfout) |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Datum ingang van de heffing is 1 juli 2005
Gemeentewet, art. 222
Regeling m.b.t. de heffing en invordering van de gemeentelijke belastingen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-06-2005 | 01-01-2019 | Nieuwe regeling | 24-05-2005 | 05.141 |
Artikel 1 – Begripsomschrijvingen.
Deze verordening verstaat onder:
Onder de naam “Baatbelasting aanleg riolering buitengebied cluster C, nummer 7” (Toterfout) wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken met een planologische bestemming als bedoeld in artikel 5, gelegen in de gemeente binnen de rode omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart nummer 2004-049, die op 1 maart 2005 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene, die op het tijdstip van ingang van de heffing dan wel, indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting, bij de aanvang van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
De belasting bedraagt € 2.450,- per onroerende zaak waarvoor geheel of gedeeltelijk de volgende planologische bestemming geldt:
Artikel 6 – Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse belasting.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 10 jaren. Het verzoek genoemd in de eerste volzin dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend.
De belasting over de nog niet aangevangen belastingjaren kan elk jaar door de belastingplichtige worden afgekocht. Hiertoe dient een schriftelijk verzoek te worden ingediend, voorafgaand aan het eerste belastingjaar van de periode, waarop de afkoop betrekking heeft. De afkoopsom wordt bepaald op de contante waarde van de op 1 juli van het eerste belastingjaar van de periode waarop de afkoop betrekking heeft, nog te verschijnen belastingbedragen, berekend naar een rentevoet van 4 %.
Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak als bedoeld in het eerste lid eindigt of wijzigt als gevolg van het overdragen van eigendom, bezit of beperkt recht, wordt de nieuwe genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met ingang van het eerstvolgende belastingjaar een aanslag ineens opgelegd voor de resterende belastingjaren van het belastingtijdvak, berekend overeenkomstig het vierde lid van dit artikel.
In afwijking van het bepaalde in onderdeel a, wordt op verzoek van de in dat onderdeel bedoelde belastingplichtige de jaarlijkse heffing overeenkomstig het eerste lid gecontinueerd. Het verzoek daartoe dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag ingevolge onderdeel a, schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend.
Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en in de loop van het belastingtijdvak de eigendom, het bezit of het beperkt recht van een gedeelte van de onroerende zaak wordt overgedragen, wordt voor de verdeling van de resterende belastingschuld de maatstaf van heffing voor de betreffende onroerende zaken opnieuw vastgesteld voor de nog niet aangevangen belastingjaren volgens de formule A/B x C.
A: de oppervlakte van de na de overdracht bestaande onroerende zaak;
B: de oppervlakte van de voor de overdracht bestaande onroerende zaak;
C: de resterende belastingschuld voor de op het moment van de overdracht nog niet aangevangen belastingjaren, zoals deze gold voor de voor de overdracht bestaande onroerende zaak.
Artikel 8 – Termijn van betaling.
De aanslagen moeten worden betaald in één termijn, welke vervalt op de laatste dag van de tweede maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.
Artikel 9 – Kwijtschelding van belasting.
Bij de invordering van de baatbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.
Artikel 11 – Verzending van aanslagen.
Het college van burgemeester en wethouders kan bepalen dat voor de toezending of uitreiking van de aanslagbiljetten ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (Stbl. 1990, 221) voor de betrokken in artikel 231 tweede lid letter b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een andere gemeenteambtenaar in de plaats treedt.
Artikel 12 – Nakoming van verplichtingen.
De verplichtingen bedoeld in de artikelen 47, 49 en 50 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Stbl. 1959, 301) en in de artikelen 58 en 60 van de Invorderingswet 1990,
dan wel bedoeld of van toepassing verklaard in de algemene maatregelen van bestuur krachtens artikel 246a van de Gemeentewet, gelden mede jegens de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren van de gemeentelijke belastingen.