Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Bladel

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bladel 2008

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBladel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bladel 2008
CiteertitelWmo verordening gemeente Bladel 2008
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

1) Regeling vervangt de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2007

2) Datum inwerkingtreding bij benadering

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), art. 5
  2. Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

- Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning;

- Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Bladel 2008;

- Protocol indicatiestelling hulp bij het huishouden

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

25-07-201001-01-200901-07-2012nieuwe regeling

18-09-2008

De Lantaarn, 17-07-2010

R2008.076

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bladel 2008

De raad van de gemeente Bladel;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 juni 2008;

gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het noodzakelijk is het verlenen van voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning bij verordening te regelen;

besluit:

vast te stellen de volgende

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bladel 2008

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1.1 – Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

      • a.

        wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

      • b.

        WVG: Wet voorzieningen gehandicapten;

      • c.

        beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

      • d.

        ondersteuningsbehoevende: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische, psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij de maatschappelijke participatie;

      • e.

        zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die maatschappelijke participatie mogelijk maken;

      • f.

        maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

      • g.

        compenseren: het treffen van voorzieningen voor een persoon als genoemd onder d zodat deze een – in aanvaardbare mate - uitgangspositie wordt verschaft om zelfredzaam te zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

      • h.

        aanvrager: de ondersteuningsbehoevende;

      • i.

        mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet.;

      • j.

        leefeenheid: een eenheid bestaande uit meerdere personen, waaronder eventueel ook minderjarigen, die samen duurzaam een huishouden voeren;

      • k.

        algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

      • l.

        individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

      • m.

        woonvoorziening; voorziening, niet zijnde een huishoudelijke voorziening of een rolstoelvoorziening, die de ondersteuningsbehoevende in staat stelt tot het normale gebruik van de woning;

      • n.

        vervoersvoorziening:voorziening die de ondersteuningsbehoevende in staat stelt zich te verplaatsen per vervoermiddel;

      • o.

        algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks-, bestedings,- en verzorgingspatroon van een persoon als de ondersteuningsbehoevende behorend;

      • p.

        eigen bijdrage in de kosten: een bij de verlening van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor rekening van de rechthebbende komende financiële bijdrage, waarop de regels van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

      • q.

        eigen aandeel in de kosten: dat deel van de kosten dat bij een verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor de rechthebbende blijft en waarop de regels van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

      • r.

        besparingsbijdrage: de algemeen gebruikelijke component van de te verstrekken voorziening;

      • s.

        voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

      • t.

        persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de ondersteuningsbehoevende een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn;

      • u.

        budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend;

      • v.

        budgetperiode: periode waarvoor een persoonsgebonden budget wordt verleend;

      • w.

        financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening, welke kan worden afgestemd op het inkomen van de ondersteuningsbehoevende;

      • x.

        meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven de, voor die persoon, als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

      • y.

        inkomen; het verzamelinkomen of het belastbaar loon in het peiljaar zoals omschreven in artikel 4.2 van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning indien sprake is van een eigen bijdrage dan wel een eigen aandeel dat voor eigen rekening blijft of;

        het actuele netto inkomen omgerekend naar een bedrag per jaar en bepaald op grond van de voorwaarden zoals opgenomen in de Wet werk en bijstand en omschreven onder ‘norminkomen’

      • z.

        norminkomen: de normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25 lid 2 van de Wet werk en bijstand, en de normen van een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23 lid 2 van de Wet werk en bijstand

    • aa. Verzamelinkomen:zoals bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • ab. belastbaar loon: zoals bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964;

    • ac. peiljaar: het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin aan een persoon een voorziening is verleend.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 - Beperkingen en weigeringsgronden

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend indien:

    • a.

      de ondersteuningsbehoevende een verstandelijke of lichamelijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem heeft,

    • b.

      de ondersteuningsbehoevende door de beperkingen als genoemd onder a, niet in aanvaardbare mate in staat is om:

    • 1° een huishouden te voeren;

    • 2° de woning op normale wijze te gebruiken;

    • 3° zich te verplaatsen in en om de woning;

    • 4° zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

    • 5° medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan;

    • c.

      de voorziening langdurig noodzakelijk is, met uitzondering van hulp bij het huishouden en deeltaxivervoer, welke ook voor een korte duur kunnen worden geïndiceerd;

    • d.

      de voorziening, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • e.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht;

    • f.

      de ondersteuningsbehoevende woonachtig is in de gemeente Bladel.

  • 2.

    Het college weigert een voorziening:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de ondersteuningsbehoevende algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien er sprake is van een algemene voorziening waarmee de beperkingen kunnen worden gecompenseerd;

    • c.

      voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat;

    • d.

      indien een voorziening als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens de WVG of krachtens de wet is verleend en de normale afschrijvingsduur voor die voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder verleende voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de ondersteuningsbehoevende zijn toe te rekenen;

    • e.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de ondersteuningsbehoevende voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor het maken van de kosten;

    • f.

      voor zover er aan de zijde van de ondersteuningsbehoevende geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • g.

      de voorziening niet de goedkoopst adequate voorziening is voor het compenseren van de beperkingen.

  • 3.

    Bij het compenseren van beperkingen die een ondersteuningsbehoevende ondervindt in zijn maatschappelijke participatie wordt rekening gehouden met de keuzes die hij maakt in het leven, waarbij verwacht wordt dat hij rekening houdt met zijn levensfase en de beperkingen die horen bij zijn individuele omstandigheden.

Hoofdstuk 2 - Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 2.1 - Keuzevrijheid

  • 1.

    De ondersteuningsbehoevende heeft bij een individuele voorziening de keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Een aanvraag voor een persoonsgebonden budget wordt geweigerd indien:

    • a.

      een algemene of collectieve voorziening aanwezig is en toereikend wordt geacht;

    • b.

      op grond van aanwijzingen, die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, het ernstige vermoeden bestaat dat de ondersteuningsbehoevende problemen zal hebben met het omgaan met een persoonsgebonden budget of dit om financiële redenen niet kan aanwenden voor de aanschaf of inzet van de voorziening;

    • c.

      de ondersteuningsbehoevende zich eerder niet aan de voorwaarden voor een persoonsgebonden budget heeft gehouden;

    • d.

      de ondersteuningsbehoevende een zodanig progressief ziektebeeld heeft dat om economische redenen een bruikleenvoorziening de voorkeur heeft.

Artikel 2.2 - Voorziening in natura

  • 1.

    Een voorziening in natura kan worden verleend:

    • a.

      in eigendom;

    • b.

      in bruikleen; of

    • c.

      als persoonlijke dienstverlening.

  • 2.

    Indien een voorziening in natura wordt verleend, wordt een bruikleenoverkomst of dienstverleningsovereenkomst aangeboden.

Artikel 2.3 - Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in deze verordening en/of het Besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Bladel in de beschikking opgenomen.

Artikel 2.4 - Persoonsgebonden budget

Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, is het volgende van toepassing:

  • a.

    een persoonsgebonden budget wordt verstrekt voor individuele voorzieningen;

  • b.

    de hoogte en omvang van het persoonsgebonden budget, gedifferentieerd per voorziening, wordt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Bladel vastgelegd;

  • c.

    budgethouder is de ondersteuningsbehoevende of diens wettelijke vertegenwoordiger;

  • d.

    voor de voorziening hulp bij het huishouden wordt als persoonsgebonden budget een bedrag per uur beschikbaar gesteld dat gelijk is aan de prijs die de goedkoopste aanbieder voor hulp bij het huishouden voor de betreffende (sub) categorie de gemeente in rekening brengt;

  • e.

    voor roerende woonvoorzieningen wordt een pgb verstrekt voor de aanschaf van de goedkoopst adequate voorziening uit het kernassortiment van de leverancier. Het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op 100% van de goedkoopst adequate voorziening. Dit bedrag is inclusief de standaard-en individuele aanpassingen;

  • f.

    voor vervoersvoorzieningen en rolstoelen wordt een pgb verstrekt ter hoogte van de maandelijkse huurprijs die, op grond van de indicatie en selectie, voor de goedkoopst adequate voorziening aan de door de gemeente gecontracteerde leverancier betaald zou moeten worden. Dit bedrag is inclusief de standaard- en individuele aanpassingen;

  • g.

    de toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld,conform het bepaalde in deze verordening en het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente (Bergeijk, Bladel, Eersel, Oirschot, Reusel-De Mierden);

  • h.

    bij de beschikking wordt aangegeven aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen;

  • i.

    na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget als ter beschikking gesteld;

  • j.

    de budgethouder verstrekt na aanschaf van de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget verstrekt is, dan wel na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, die gegevens die het college nodig acht om de rechtmatigheid en doelmatigheid van de besteding te kunnen beoordelen.

Artikel 2.5 – Betaling persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor periodieke kosten wordt op de volgende wijze betaalbaar gesteld:

    • a.

      voor de hulp bij het huishouden voorafgaand aan de 4-wekelijkse periode waarvoor het van toepassing is;

    • b.

      voor vervoersvoorzieningen voorafgaand aan de maand waarvoor het van toepassing is.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget voor de aanschaf van een voorziening wordt éénmalig ter beschikking gesteld.

Artikel 2.6 - Eigen bijdrage

De eigen bijdrage wordt vastgesteld conform het maximum bedrag zoals bepaald in hoofdstuk IV van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 2.7 - Eigen aandeel

Het eigen aandeel wordt vastgesteld conform het maximum bedrag zoals bepaald in hoofdstuk IV van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 2.8 – Voorzieningen zonder eigen bijdrage/eigen aandeel

Voor de volgende voorzieningen is geen eigen bijdrage/eigen aandeel verschuldigd:

  • -

    rolstoelen;

  • -

    vervoerkostenvergoedingen zoals bedoeld in artikel 5.2 en 5.3;

  • -

    vergoeding in de kosten van onderhoud en reparatie voor zover ze niet inbegrepen zijn in het persoonsgebonden budget;

  • -

    vergoeding voor tijdelijke huisvesting en huurderving;

  • -

    tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten;

  • -

    voorzieningen waarvoor de aanschafkosten de € 250,00 niet te boven gaan.

Hoofdstuk 3 – Voorzieningen hulp bij het huishouden

Artikel 3.1 - Vorm hulp bij het huishouden

  • 1.

    Het college verstrekt voorzieningen voor het – in aanvaardbare mate - wegnemen van aantoonbare beperkingen die een persoon ondervindt bij het voeren van een huishouden.

  • 2.

    De te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

    • b.

      hulp bij het huishouden in natura (persoonlijke dienstverlening);

    • c.

      persoonsgebonden budget.

Artikel 3.2 – Beperkingen en weigeringsgronden

  • 1.

    Het college weigert een huishoudelijke voorziening:

    • a.

      voor zover tot de leefeenheid waar de ondersteuningsbehoevende deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten;

    • b.

      voor zover de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw;

    • c.

      indien de aanvraag betrekking heeft op hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen;

    • d.

      indien de ondersteuningsbehoevende verblijft in een AWBZ-instelling.

  • 2.

    Een voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden in natura of persoonsgebonden budget wordt toegekend indien een algemene voorziening voor hulp bij het huishouden onvoldoende oplossing biedt of niet beschikbaar is.

Artikel 3.3 - Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld in uren, afgerond naar decimalen, per week.

Artikel 3.4 - Keuzevrijheid

Bij de verstrekking van hulp bij het huishouden in natura biedt het college de mogelijkheid om te kiezen uit minimaal twee aanbieders.

Artikel 3.5 - Respijtzorg

  • 1.

    Een ondersteuningsbehoevende komt in aanmerking voor respijtzorg in de vorm van hulp bij het huishouden indien de mantelzorger tijdelijk zijn taken niet kan waarnemen.

  • 2.

    Het bepaalde in artikel 2.6 van deze verordening inzake de eigen bijdrage is daarbij niet van toepassing.

Artikel 3.6 – Persoonsgebonden budget

  • 1.

    Een persoonsgebonden budget wordt verleend voor een periode die aanvangt op de dag waarop het recht op een persoonsgebonden budget is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop het persoonsgebonden budget is aangevraagd.

  • 2.

    Het college verstrekt een persoonsgebonden budget per 4 weken.

Artikel 3.7 – Spoedeisende zorg

Het college kent een voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden in natura direct toe op een wijze zoals vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Bladel indien er sprake is van spoedeisende omstandigheden.

Artikel 3.8 - Woningsanering

  • 1.

    Indien door ernstige vervuiling een sanering van de woning noodzakelijk is om een hygiënische en werkbare situatie te creëren kan voorafgaand aan de inzet van hulp bij het huishouden de woning worden gesaneerd.

  • 2.

    De kosten voor sanering komen niet voor vergoeding, op grond van deze verordening, in aanmerking indien de vervuiling aan betrokkene verwijtbaar is.

Hoofdstuk 4 - Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 - Typen en vorm woonvoorziening

  • 1.

    Het college verstrekt voorzieningen voor het – in aanvaardbare mate - wegnemen van aantoonbare beperkingen die een persoon ondervindt bij het normale gebruik van zijn woning.

  • 2.

    De te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een algemene voorziening;

    • b.

      een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • c.

      een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een woning;

    • d.

      een voorziening van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard in of aan een woning;

    • e.

      een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie van een liftinstallatie in een woning;

    • f.

      een voorziening voor tijdelijke huisvesting;

    • g.

      een voorziening voor huurderving.

  • 3.

    De voorzieningen genoemd in lid 2 onder b, c, e, f en g worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleend.

  • 4.

    De voorzieningen genoemd in lid 2 onder d wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verleend.

Artikel 4.2 - Beperkingen en weigeringsgronden

Het college weigert een woonvoorziening indien:

  • a.

    de ondersteuningsbehoevende zijn hoofdverblijf niet heeft of zal hebben in de woonruimte waarvoor de voorziening aangevraagd is;

  • b.

    de voorziening aangevraagd is op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • c.

    de beperking of het probleem voortvloeit uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • d.

    de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw;

  • e.

    er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de beperking of het probleem en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van woning;

  • f.

    de beperking of het probleem niet in de woning zelf (waartoe ook de toegankelijkheid van de woning wordt begrepen) wordt ondervonden;

  • g.

    de noodzaak tot het treffen van deze voorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische of psychosociale problemen,geen aanleiding bestond en er geen belangrijke reden aanwezig was;

  • h.

    de aanvraag verband houdt met een verhuizing en deze verhuizing dan wel de acceptatie van de nieuwe woning heeft plaatsgevonden voordat het college een besluit heeft genomen naar aanleiding van de aanvraag, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor die verhuizing of die acceptatie;

  • i.

    de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de ondersteuningsbehoevende niet verhuist naar de voor hem op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor de verhuizing;

  • j.

    de aanvraag een voorziening betreft voor verhuis-en inrichtingskosten en de ondersteuningsbehoevende voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

  • k.

    de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de ondersteuningsbehoevende verhuist naar een woning die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

  • l.

    de aanvraag verband houdt met een verhuizing naar een AWBZ-instelling;

  • m.

    de aanvraag betrekking heeft op een voorziening in een AWBZ-instelling, hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen;

  • n.

    de te treffen voorziening bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden.

Artikel 4.3 – Primaat van verhuizing

De ondersteuningsbehoevende kan uitsluitend voor een van de voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een woning in aanmerking komen als verhuizing niet mogelijk of niet de goedkoopst adequate oplossing is.

Artikel 4.4 - Bezoekbaar maken woning

  • 1.

    In afwijking van het gestelde in artikel 4.1 lid 1 kan een voorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woning indien de ondersteuningsbehoevende zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling;

  • 2.

    De aanvraag wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat;

  • 3.

    De voorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het eerste lid bedoelde woonruimte tot een door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Bladel vastgesteld maximum bedrag;

  • 4.

    Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het kunnen bereiken en gebruiken van woonkamer en toilet.

Artikel 4.5 - Extra voorwaarden bij bewoning woonwagen

Indien de ondersteuningsbehoevende een woonwagen bewoont, kan het college woonvoorziening slechts verlenen, indien:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op een standplaats stond;

  • d.

    de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewonersvergunning als bedoeld in de Woningwet.

Artikel 4.6 - Extra voorwaarden bij bewoning woonschip

Indien de ondersteuningsbehoevende een woonschip bewoont, kan het college een woonvoorziening slechts verlenen, indien:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats kan blijven liggen;

  • c.

    het woonschip ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op een ligplaats verblijft.

Artikel 4.7 - Voorziening voor verhuizing en inrichting

In afwijking van artikel 1.2 lid 1 onder a kan het college een voorziening voor verhuizing en inrichtingmet een beperking, de woning ontruimt. verlenen aan een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een persoon

Artikel 4.8 - Voorziening voor tijdelijke huisvesting

  • 1.

    Het college kan voor de duur van maximaal zes maanden een voorziening voor tijdelijke huisvesting verlenen indien:

    • a.

      een ondersteuningsbehoevende, in verband met een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard van zijn huidige of een nog te betrekken woning, heeft voorzien in noodzakelijke tijdelijke huisvesting; en

    • b.

      voor zover de kosten voor deze huisvesting noodzakelijk zijn.

  • 2.

    De voorziening voor tijdelijke huisvesting kan het bedrag per maand genoemd in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.

Artikel 4.9 - Voorziening voor huurderving

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.2 lid 1 onder a kan het college voor de duur van maximaal zes maanden een voorziening voor huurderving verlenen aan de eigenaar van een woning teneinde deze woning ter beschikking of opnieuw ter beschikking van een persoon met een beperking te laten komen.

  • 2.

    De voorziening voor huurderving kan het bedrag per maand genoemd in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.

Artikel 4.10 - Onderhoud, keuring en reparatie

Het college verleent slechts een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie van een liftinstallatie in een woning indien de liftinstallatie in het kader van de WVG, de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten, de Beschikking Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten dan wel de wet is verleend.

Artikel 4.11 - Gemeenschappelijke ruimte

In afwijking van artikel 4.1 kan het college een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een gemeenschappelijke ruimte verlenen zoals automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen.

Artikel 4.12 - Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling

  • 1.

    Terstond na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een woning, maar uiterlijk binnen vijftien maanden na het verlenen van deze voorziening, verklaart de woningeigenaar aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2.

    De gereedmelding als bedoeld in lid 1 gaat vergezeld van een verklaring, met onderliggende bewijsstukken, dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de voorziening is verleend en is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de voorziening.

Artikel 4.13 - Waardevermeerdering bij een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een woning

Indien de voorziening van bouwkundige of woontechnische aard meer bedraagt dan € 20.000,- zijn de volgende bepalingen van toepassing:

  • 1.

    Indien de voorziening leidt tot waardevermeerdering dient dat deel van de voorziening door de ondersteuningsbehoevende of eigenaar zelf te worden bekostigd;

  • 2.

    In het besluit maatschappelijke ondersteuning zijn nadere regels opgenomen omtrent de vaststelling van de meerwaarde.

Hoofdstuk 5 – Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 - Typen en vorm vervoersvoorziening

  • 1.

    Het college verstrekt voorzieningen voor het – in aanvaardbare mate – wegnemen van aantoonbare beperkingen die een persoon ondervindt bij het zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel.

  • 2.

    De door het college te verlenen vervoersvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een algemene vervoersvoorziening;

    • b.

      een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer;

    • c.

      een vergoeding voor vervoer per eigen auto;

    • d.

      vervoer per taxi;

    • e.

      vervoer per rolstoeltaxi;

    • f.

      een aanpassing van een eigen auto;

    • g.

      een al dan niet aangepaste auto;

    • h.

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

    • i.

      een open elektrische buitenwagen;

    • j.

      een ander verplaatsingsmiddel dan de vervoermiddelen genoemd in de onder g, h en i.

    • k.

      gewenningslessen voor een vervoersvoorziening

  • 3.

    De voorziening in de vorm van deelname aan een collectief vervoersysteem wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, als voorziening in natura verleend.

  • 4.

    De voorzieningen in de vorm van een vergoeding voor vervoer per eigen auto en vervoer per taxi of rolstoeltaxi worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleend.

  • 5.

    De voorzieningen in de vorm van een aanpassing aan de eigen auto, een al dan niet aangepaste auto, een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen, een open elektrische buitenwagen of een ander verplaatsingsmiddel worden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van eenpersoonsgebonden budget verleend.

  • 6.

    De voorziening voor vervoer per taxi of per rolstoeltaxi kan ook in de vorm van een financiële tegemoetkoming op declaratiebasis worden verleend. In het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Bladel worden nadere regels vastgesteld voor de hoogte en de uitbetaling van de tegemoetkoming.

Artikel 5.2 – Primaat van collectief vervoer

Een ondersteuningsbehoevende kan voor de in artikel 5.1 lid 2 onder c t/m j vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer:

  • a.

    aantoonbare beperkingen het gebruik van een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer, onmogelijk maken dan wel;

  • b.

    een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer niet aanwezig is.

Artikel 5.3 – Meerdere vervoersvoorzieningen

  • 1.

    De ondersteuningsbehoevende kan afhankelijk van zijn beperkingen en vervoersbehoefte in aanmerking worden gebracht voor meerdere vervoersvoorzieningen zoals genoemd in artikel 5.1 lid 2;

  • 2.

    In het Besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Bladel worden nadere regels over de verstrekking van meerdere voorzieningen vastgelegd.

Artikel 5.4 - Beperkingen en weigeringsgronden

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend indien de ondersteuningsbehoevende door zijn beperkingen niet in staat is het openbaar vervoer te bereiken of te gebruiken.

  • 2.

    Een voorziening in de vorm van deelname aan het collectief vervoersysteem, een vergoeding voor vervoer per eigen auto, vervoer per taxi en een al dan niet aangepaste auto wordt niet toegekend indien het (gezamenlijk) inkomen van de ondersteuningsbehoevende hoger is dan 1,5 maal het norminkomen, behoudens het gestelde in lid 3 van dit artikel.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in het vorige lid wordt geen inkomensgrens voor deelname aan het collectief vervoersysteem gehanteerd indien de ondersteuningsbehoevende geïndiceerd is voor vervoer in de rolstoel.

  • 4.

    Bij de verlening van de voorzieningen genoemd in artikel 5.1 onder b tot en met j kan rekening worden gehouden met:

    • a.

      de individuele vervoersbehoefte van de ondersteuningsbehoevende;

    • b.

      de mate waarin de voorziening genoemd in artikel 5.1 onder a in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien; en

    • c.

      de mate waarin de vervoersbehoeften van partners samenvallen.

  • 5.

    Een ondersteuningsbehoevende kan eerst dan voor een voorziening in de vorm van een open elektrische buitenwagen in aanmerking worden gebracht indien hij slechts tweehonderd meter kan lopen en hij niet in staat is gebruik te maken van een al dan niet speciaal uitgevoerde fiets.

  • 6.

    Een ondersteuningsbehoevende kan eerst dan voor een voorziening in de vorm van een aanpassing aan de eigen auto in aanmerking worden gebracht als betrokkene is aangewezen op individueel vervoer per eigen auto en het (gezamenlijk) inkomen hoger is dan 1,5 het norminkomen.

  • 7.

    Bij een inkomen lager dan 1,5 het norminkomen kan betrokken in plaats van voor deelname aan een collectief vervoersysteem in aanmerking komen voor een voorziening in de vorm van een aanpassing aan de eigen auto indien de kosten voor de voorziening niet hoger zijn dan het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning genoemde bedrag.

  • 8.

    Indien de ondersteuningsbehoevende in aanmerking komt voor deelname aan het collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer en een inkomen heeft dat hoger is dan voor hem geldende inkomensgrens, doch niet meer dan € 1000,00 op jaarbasis boven die grens uitkomt, wordt deelname aan een collectief vervoersysteem toegestaan voor de helft van de mogelijkheden bij volledige toekenning.

Artikel 5.5 Omvang in gebied en in kilometers

  • 1.

    Bij de te verstrekken voorziening wordt bij de vervoersbehoefte voor maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich de situatie voordoet dat het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de ondersteuningsbehoevende zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de ondersteuningsbehoevende noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 2.

    De te verstrekken voorziening is erop gericht maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk te maken.

Artikel 5.6 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan 1,5 maal het norminkomen wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

Hoofdstuk 6 Rolstoelvoorzieningen

Artikel 6.1 Type en vorm rolstoelvoorziening

  • 1.

    Het college verstrekt voorzieningen, waarvan het rijden de primaire functie is, voor het – in aanvaardbare mate – wegnemen van aantoonbare beperkingen die een persoon ondervindt bij het zich verplaatsen in en om de woning dan wel en het zich verplaatsen bij het beoefenen van sport.

  • 2.

    De door het college te verlenen voorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een algemene rolstoelvoorziening;

    • b.

      een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan;

    • c.

      een sportrolstoel.

  • 3.

    De voorziening in de vorm van een sportrolstoel wordt verstrekt indien de ondersteuningsbehoevende zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

  • 4.

    De voorziening in de vorm van een rolstoel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte en een aanpassing daaraan, wordt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verleend.

  • 5.

    De voorziening in de vorm van een sportrolstoel wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleend.

Artikel 6.2 Beperkingen en weigeringsgronden

Het college verleent geen rolstoelvoorziening indien een rolstoelvoorziening alleen voor het zich incidenteel zittend verplaatsen noodzakelijk is en een algemene voorziening beschikbaar is.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 7.1 Aanvraagprocedure

  • 1.

    Een aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend door middel van een door het college beschikbaar gesteld formulier of op een door het college bepaalde wijze.

  • 2.

    Bij de aanvraag dient de aanvrager desgevraagd bewijsstukken, zoals bepaald in de beleidsregels, te overleggen.

  • 3.

    Desgevraagd dient men zich te legitimeren met een geldig identiteitsbewijs.

Artikel 7.2 Lokaal loket

De toegang tot voorzieningen vindt plaats via het gemeentelijke lokaal loket, alwaar zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsook aanvragen zorg inzake de AWBZ kunnen worden ingediend.

Artikel 7.3 Samenhangende afstemming

Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Bladel regels vast omtrent de wijze waarop de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de ondersteuningsbehoevende.

Artikel 7.4 Inlichtingen, onderzoek, advies

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, de ondersteuningsbehoevende:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Het college kan een daartoe door hem aangewezen adviesinstantie in voorkomende gevallen om advies vragen.

  • 3.

    Een ondersteuningsbehoevende is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te (doen) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening.

  • 4.

    Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairment, de zogenaamde ICF classificatie.

  • 5.

    De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 7.5 Alleenrecht indicatiestelling

Het college kan gebruik maken van de bevoegdheid om het alleenrecht van de indicatiestelling aan één adviesinstantie toe te kennen.

Artikel 7.6 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verleend, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 7.7 Heronderzoek en herindicatie

  • 1.

    Het college is bevoegd regelmatig een heronderzoek te verrichten naar de voor de voortzetting van het recht op een voorziening van belang zijnde gegevens.

  • 2.

    De herindicatie kan deel uitmaken van het heronderzoek.

Artikel 7.8 Intrekking en beëindiging

  • 1.

    Het college trekt een besluit genomen op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk in indien:

    • a.

      niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens de wet;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen, terwijl de ondersteuningsbehoevende wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat bedoelde gegevens onjuist waren;

    • c.

      de voorziening niet langer noodzakelijk is.

  • 2.

    Onverminderd de gronden voor intrekking genoemd in het eerste lid, wordt de beschikking tot verlening van een persoonsgebonden budget ingetrokken of gewijzigd met ingang van de dag vanaf welke de budgethouder schriftelijk heeft aangegeven geen prijs meer te stellen op het budget.

  • 3.

    Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden, dan wel dat niet binnen zes maanden uitvoering is gegeven aan het besluit.

  • 4.

    Bij overlijden van de ondersteuningsbehoevende eindigt het persoonsgebonden budget op de dag gelegen na de dag waarop de ondersteuningsbehoevende overlijdt.

  • 5.

    De beschikking tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken of gewijzigd met ingang van de dag waarop de aanvrager zijn verplichtingen niet nakomt.

  • 6.

    Bij overlijden van de ondersteuningsbehoevende eindigt de periodieke financiële tegemoetkoming op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de ondersteuningsbehoevende is overleden.

Artikel 7.9 Terugvordering

  • 1.

    Het college vordert de op grond van deze verordening verleende voorziening van de ondersteuningsbehoevende in ieder geval terug indien zij het besluit, waarbij deze voorziening is toegekend, met toepassing van artikel 7.8 hebben ingetrokken en voor zover na de datum van het besluit tot toekenning van de voorziening nog geen vijf jaren zijn verstreken.

  • 2.

    Alle ingevolge deze verordening terug te vorderen bedragen worden verhoogd met de wettelijke rente.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Afwijken van bepalingen/hardheidscluasule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ondersteuningsbehoevende of de woningeigenaar afwijken van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald, indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8.2 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van de Wet betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8.3 Indexering

Het college verhoogt of verlaagt jaarlijks per 1 januari de bij of krachtens deze verordening geldende bedragen conform de prijsontwikkeling op basis van de consumentenprijsindex alle huishoudens van het Centraal bureau voor de Statistiek.

Artikel 8.4 Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening

  • 1.

    Het gevoerde beleid wordt jaarlijks geëvalueerd; indien deze evaluatie daar aanleiding toe geeft, wordt de verordening aangepast.

  • 2.

    Indien daar aanleiding toe is, kan het college, in aanvulling op de evaluatie als bedoeld in het eerste lid, besluiten tot een tussentijdse evaluatie.

  • 3.

    Het college zendt na afloop van iedere evaluatie een verslag aan de gemeenteraad over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.

Artikel 8.5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2009 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2007.

Artikel 8.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Wmo-verordening gemeente Bladel 2008.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bladel op 18 september 2008.

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter