Organisatie | Breda |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening Wet Werk en Bijstand Breda 2013 |
Citeertitel | Re-integratieverordening WWB Breda 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | sociale zaken |
Deze regeling vervangt de Re-integratieverordening Wet Werk en Bijstand Breda 2012.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-05-2013 | 01-05-2013 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 25-04-2013 Bredase Bode, 01-05-2013 | 40713 |
De Raad van de gemeente Breda,
Gezien het advies van de Commissie Economie,
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Breda d.d.19 maart 2013, met bestuursnummer 40702,
7, 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers ,de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voorgezet onderwijs;
ondersteuning: het geheel van activiteiten, al dan niet onderdeel uitmakend van een volledig traject of plan van aanpak en opgenomen in een door de gemeente opgesteld trajectplan of plan van aanpak, dat bijdraagt aan de bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt dan aan het leveren van een tegenprestatie voor de uitkering, met activiteiten wordt in dit verband hetzelfde als instrumenten bedoeld;
Hoofdstuk 2 Beleid en Financiën
Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, aan niet-uitkeringsgerechtigden alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de WWB, algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling aan. Artikel 40, eerste lid van de WWB is van overeenkomstige toepassing.
Het college kan aan personen uit de doelgroep UWV ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aanbieden. Een voorziening aan personen uit de doelgroep UWV wordt alleen ingezet op aanvraag van de persoon en na beoordeling door het college op basis van individuele omstandigheden en indien dit leidt tot een sluitende aanpak in het participatiebeleid. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college na overleg met de cliënt een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de cliënt, zoals bedoeld in deze verordening in artikel 1, onder a tot en met f het meest doelmatig is met het oog op duurzame inschakeling in de arbeid.
Het college kan jaarlijks voor 1 augustus de omvang van het in het vierde lid bedoelde aanbod vaststellen op basis van het beschikbare budget en de samenstelling van het cliëntenbestand. Hierbij wordt rekening gehouden met het gestelde in artikel 7 van deze verordening. In verband met de Europese aanbestedingsregels vindt deze vaststelling uiterlijk 1 augustus van elk jaar plaats.
Artikel 4 Verplichtingen van de cliënt
Indien de persoon, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste tot en met achtste lid, als gevolg waarvan de voorziening wordt beëindigd wordt ingetrokken kan het college de kosten van de voorziening dan wel een eventueel verstrekte subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen van deze persoon.
Artikel 8A Persoonsgebonden re-integratiebudget
Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met f, een subsidie aanbieden in de vorm van een persoonsgebonden re-integratiebudget ter voldoening van noodzakelijke te maken kosten van werkzaamheden gericht op arbeidsinschakeling.
Artikel 9A Voorbereidingstrajecten voor zelfstandige arbeid
Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met g, voorbereidingstrajecten aanbieden voor zelfstandige arbeid.
Artikel 9 B Arbeidsactivering en – toeleiding
Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met g, arbeidsactivering en - toeleiding aanbieden, als onderdeel van een re-integratietraject, gericht op arbeidsinschakeling.
Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met g, een werkstage aanbieden, als onderdeel van een re-integratietraject, gericht op arbeidsinschakeling.
Artikel 10C Nazorg bij arbeidsinschakeling
Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met g, nazorg bij arbeidsinschakeling aanbieden, als onderdeel van een re-integratietraject, gericht op arbeidsinschakeling.
Artikel 12 A Ondersteunende instrumenten
Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met g, ondersteunende instrumenten aanbieden, waaronder kinderopvang, schuldhulpverlening, onderzoeken door deskundigen en taalgerichte scholing.
Artikel 12B Diagnose-instrumenten
Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onder a tot en met g, diagnose instrumenten aanbieden.
Artikel 15 Inkomstenvrijlating
De uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, krijgt vrijlating van inkomsten uit arbeid gedurende maximaal zes aaneengesloten maanden en indien dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling. Voor de hoogte van de bedragen wordt verwezen naar de geactualiseerde bedragen opgenomen in de WWB(artikel 31), het inkomensbesluit IOAW (artikel 2) en IOAZ(artikel 4).
Hoofdstuk 5 Overgangsbepalingen
Artikel 19 Subsidieduur voor bestaande dienstverbanden op grond van artikel 4 en 5 van de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw)
De subsidie voor personen die op 31 december 2003 een dienstbetrekking hadden voor onbepaalde tijd op grond van artikel 4 Wiw, blijft gehandhaafd tot aan het einde van het dienstverband, zolang de persoon woonachtig is in de gemeente Breda. Verhuizing buiten de gemeente Breda betekent dat de subsidie beëindigd wordt.
Artikel 20 Subsidieduur voor bestaande dienstverbanden op grond van de Regeling In- en Doorstroombanen (I/D regeling)
Voor werkgevers die op 31 december 2003 personen in dienst hadden op grond van de I/D regeling is ten aanzien van de loonkostensubsidie met ingang van 1 januari 2007 artikel 13, juncto artikel 1, sub o van toepassing.
Het college zal jaarlijks voor 1 juni aan het college verantwoording afleggen over de inzet van de voorzieningen in het voorafgaande kalenderjaar.
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening daartoe aanleiding geeft.
Aanleiding voor deze verordening ligt in artikel 8 eerste lid onder a en f van de Wet werk en bijstand
De regels, bedoeld in het eerste lid, onder a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onder a, genoemde groepen, alsmede voor verschillende doelgroepen daarbinnen, en op de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken. [dit onderdeel is nog niet in werking getreden;]
In bovengenoemd artikel wordt verwezen naar ondersteuning en voorzieningen volgens artikel 7 van de WWB:
Artikel 7 WWB Opdracht college
Het college is verantwoordelijk voor:
het ondersteunen van personen die algemene bijstand ontvangen, personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden bij arbeidsinschakeling en, indien het college daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling noodzakelijk acht, voor het bepalen en aanbieden van deze voorziening.
Meer mensen aan het werk is een belangrijke opdracht die de huidige regering zichzelf heeft opgelegd. Mensen die nog niet in staat zijn om te werken, worden verplicht een zogenaamde tegenprestatie te leveren voor de uitkering. Werk biedt mensen perspectief, zelfrespect, sociale contacten en sociale betrokkenheid. Mensen mogen niet worden afgeschreven en langdurig aan de kant komen te zitten. Iedereen telt mee. De bijstand is er alleen voor mensen die het echt nodig hebben.
Gemeenten hebben de plicht een re-integratieverordening vast te stellen. In deze verordening wordt vastgelegd hoe de cliënten worden ondersteund bij de arbeidsinschakeling dan wel de te leveren tegenprestatie.
In beginsel worden aan iedere cliënt de arbeidsverplichtingen opgelegd. De algemene verplichting staat in de wet genoemd. In de re-integratieverordening wordt aandacht geschonken aan de ondersteuning die kan worden ingezet. De vertaling daarvan vindt plaats in de individuele beschikking die de klant ontvangt naar aanleiding van het traject of plan van aanpak.
Met deze verordening wordt inhoudelijk invulling gegeven aan de uitgangspunten “werk boven uitkering”. De verordening regelt de aanspraak op ondersteuning en is gericht op de inschakeling in de arbeid en de tegenprestatie.
Wijzigingen per 1 januari 2012
De wetswijzigingen maken aanpassing van de re-integratieverordening noodzakelijk. Het belangrijkste uitgangspunt van de regering is, dat er meer mensen aan het werk moeten en dat mensen niet afhankelijk gemaakt mogen worden van een uitkering. Werk is de basis voor zelfstandigheid, het benutten en ontwikkelen van talenten en vaardigheden en de beste manier om uit de armoede te komen.
Er staan een drietal aanscherpingen in de wetswijziging voorop, te weten:
- nadruk op eigen verantwoordelijkheid; jongeren < 27 jaar worden verplicht de eerste vier weken zelf naar werk te zoeken waarbij hij/zij ook de mogelijkheden van reguliere scholing dient te onderzoeken. Pas na vier weken kan een aanvraag worden ingediend.
- verscherpen van verplichtingen van mensen met een uitkering; een van de belangrijkste punten hierbij is het opnemen van de wettelijke verplichting tot het leveren van een tegenprestatie naar vermogen.
Het college heeft de bevoegdheid om mensen met een WWB uitkering te verplichten om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten. Deze plicht om naar vermogen een tegenprestatie te verrichten hoeft niet direct samen te hangen met arbeidsinschakeling.
Naast de aanscherpingen vanuit de aanscherping van de WWB vindt er ook een vertaling plaats van het Meedoen@breda beleid.
Het uitgangspunt “iedereen kan iets, iedereen doet iets” past binnen de aanscherping van de WWB en binnen de aanpassing van de verordening. De participatieverplichting in de vorm van een tegenprestatie naar vermogen geldt in Breda dan ook voor iedereen.
Vanwege het besluit gesubsidieerde arbeid in zijn huidige vorm te beëindigen per 1 mei 2013, is het noodzakelijk de Re-integratieverordening WWB Breda 2012 op enkele punten aan te passen.
Deze verordening is met betrekking tot het bovengenoemde aangepast, voor het overige is de verordening inhoudelijk gelijk aan de oude re-integratieverordening.
Vanaf 1 januari 2014, als hoogstwaarschijnlijk de Participatiewet werking zal treden, zal de re-integratieverordening wederom aangepast worden.
De definities behoeven geen nadere toelichting met uitzondering van algemeen geaccepteerde arbeid, het plan van aanpak en het trajectplan.
Ten aanzien van algemeen geaccepteerde arbeid; Er mag van een persoon onder andere niet verwacht worden dat deze werk verricht dat in strijd is met de wet (criminele activiteiten), of dat werk in strijd is met zijn persoonlijke integriteit, bijvoorbeeld prostitutie, seksindustrie of defensie.
Het plan van aanpak dient te worden opgesteld voor de meerderjarige rechthebbende personen jonger dan 27 jaar en voor alleenstaande ouders met een kind tot vijf jaar die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen.
In het plan van aanpak wordt de vorm van de ondersteuning (indien dat van toepassing is) uitgewerkt en worden de verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling vastgelegd. Ook wordt vastgelegd wat de consequenties zijn, indien de verplichtingen niet worden nagekomen. Het plan van aanpak dient onderdeel te zijn van de reguliere beschikking tot toekenning van algemene bijstand.
Een trajectplan omvat ook de vorm van de ondersteuning en ook hierbij worden de verplichtingen en consequenties van het niet nakomen van de verplichtingen vastgelegd. Het trajectplan hoeft geen deel uit te maken van de beschikking tot toekenning van algemene bijstand.
De term ‘tegenprestatie’ is nieuw in de wet en kan in de nadere regels verder uitgewerkt worden.
Alle voorzieningen die het college inzet zijn primair gericht op de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het wegnemen van belemmeringen daartoe.
De doelmatigheid van de voorzieningen wordt in de praktijk beoordeeld door de klantmanagers. Zij plaatsen personen uit de doelgroep op trajecten waarvan zij verwachten dat deze het meest bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Volgens het principe van meedoen naar vermogen, zoals vastgesteld door de raad in de visie arbeidsmarktbeleid 2009-2015 en in de notitie Meedoen@Breda. Onder meedoen naar vermogen wordt verstaan, iedereen zo hoog mogelijk zien te krijgen op de participatieladder. In Meedoen@breda gaan we uit van een nieuw sturingsprincipe; Iedereen kan iets, iedereen doet iets.
De diversiteit in doelgroepen en in het aanbod komt tot uitdrukking in de variatie aan inkoopovereenkomsten, waaronder Leerwerktrajecten trajecten voor personen die reeds een uitkering hebben of zonder uitkering werkzoekend zijn, trajecten voor jongeren , trajecten sociale activering als opstap naar arbeidsinschakeling, losse producten als assessment en directe bemiddeling.
De doelgroepen zijn als volgt ingedeeld:
Categorie 1; Mensen die uitzicht hebben op werk, maar daar nog iets aan moeten doen.
Categorie 2; Mensen die geen uitzicht hebben op werk, maar wel in staat zijn maatschappelijk nuttig werk te doen
Categorie 3; Mensen die geen uitzicht hebben op werk en uitsluitend hulp en zorg nodig hebben.
De verwijzing naar artikel 40, lid 1 WWB betreft de groep daklozen. De WWB geeft aan dat de de voorzieningen ook aan deze groep kunnen worden aangeboden.
In de visie arbeidsmarktbeleid vastgesteld door de gemeenteraad in juni 2009 is bepaald dat de gemeente het participatiebudget voor een bredere doelgroep kan inzetten zoals genoemd in het tweede lid. (ingezetene)
In het derde lid is opgenomen dat het college de bevoegdheid heeft om mensen met een WWB uitkering te verplichten om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten. Deze plicht om naar vermogen een tegenprestatie te verrichten hoeft niet direct samen te hangen met arbeidsinschakeling.
De tegenprestatie kent geen verplichte samenloop met een re-integratietraject. De werkzaamheden zullen naar hun aard niet direct hoeven te zijn op toeleiding naar de arbeidsmarkt. Tevens mogen ze niet in de weg staan aan acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeids- of aan re-integratie gericht op arbeidsinschakeling, aangezien het uitgangspunt “werk boven uitkering “ vooropstaat.
De plicht tot een tegenprestatie geldt voor iedereen, hier zijn geen mogelijkheden tot ontheffingen. Dit past binnen de beleidskeuze die is gemaakt in Meedoen@breda waarin staan dat iedereen die iets kan ook werkelijk iets doet. Het naar vermogen nuttige werkzaamheden verrichten.
Personen genoemd in het eerste lid hebben aanspraak op voorzieningen. Dat wil niet zeggen dat zij bepaalde voorzieningen kunnen afdwingen. Het college bepaalt in overleg met de klant welke voorziening het best kan worden ingezet om de klant zo efficiënt mogelijk naar algemeen geaccepteerde arbeid te laten instromen.
Als gevolg van de termijn van vier weken waarin de aanvraag van een jongere onder de 27 jaar nog niet wordt ingediend ontstaat voor de betreffende categorieën vluchtelingen jongeren een inkomensgat waardoor ze niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien.
Op grond van artikel 41 lid 8 Wwb kan het college besluiten om de genoemde categorieën vluchtelingen jongeren die een voorschot te geven op de bijstand in de vorm van een renteloze lening.
Het college kan verschillende verplichtingen opleggen aan personen die deelnemen aan voorzieningen. Een medisch onderzoek, behandeling van een verslaving of begeleiding bij schuldenproblematiek zijn hiervan voorbeelden.
Ten aanzien van het derde lid is in het uitvoeringsbesluit aangegeven welke criteria worden gehanteerd buiten het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid en het gebruik van de aangeboden voorzieningen. Deze laatste twee verplichtingen zijn vastgelegd in artikel 9, eerste lid van de WWB. Het college kan nadere verplichtingen verbinden aan het te volgen traject of plan van aanpak.
De arbeidsverplichtingen uit artikel 9 WWB zijn met de aanscherping van de WWB uitgebreid. Dit blijkt uit het feit dat het opschrift van artikel 9 WWB luidt: “plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie” . Het uitgangspunt is dat deze verplichtingen voor iedereen gelden.
De WWB kent o.a. een arbeids- en een participatieverplichting. Een ontheffing kan slechts betrekking hebben op de arbeidsverplichting, de participatieverplichting geldt voor iedereen. De ontheffing is altijd tijdelijk en individueel deze geldt nooit voor het gezin als geheel. Het onderscheid in verplichtingen vergroot de mogelijkheid tot participatie naar het uitgangspunt: iedereen doet mee naar vermogen
De WWB kent ten aanzien van de arbeidsverplichting twee uitzonderingsgevallen. De doelgroep die behoort tot de Wet sociale werkvoorziening en de personen en die recht hebben op een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten hebben geen plicht tot arbeidsinschakeling. Deze personen hebben geen arbeidsplicht maar wel een participatieplicht.
Ten aanzien van de alleenstaande ouders die conform art. 9a WWB ontheven kunnen worden van hun arbeidsverplichting wordt een plan van aanpak opgesteld waarin de activiteiten gedurende de ontheffing van de arbeidsplicht worden opgenomen.
Naast de alleenstaande ouder, met de zorg van een kind jonger dan 5 jaar, en personen die op grond van medische of psychische omstandigheden geheel arbeidsongeschikt zijn, is er ook een gedeeltelijke vrijstelling/ontheffing van de arbeidsverplichting mogelijk als gevolg van zorgtaken. Deze tijdelijke (gedeeltelijke) ontheffing vraagt om een zorgvuldige afweging van de persoonlijke omstandigheden van de cliënt. Zorgtaken zullen te allen tijde noodzakelijk en onvermijdbaar moeten zijn.
Het instellen van subsidieplafonds dient twee doelen: a) Het voorkomt dat (posten in) de begroting worden overschreden en b) het vormt een juridische weigeringsgrond voor het beschikbaar stellen van een specifieke voorziening. Als het budget voor een specifieke voorziening is uitgeput, dan kan deze voorziening niet meer worden aangeboden. In dat geval wordt een andere voorziening ingezet.
De wettelijke basis voor het instellen van subsidieplafonds is geregeld in artikel 4:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
In artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht is de aanspraak op subsidies geregeld. De subsidies en voorzieningen worden beschikbaar gesteld voor bepaalde doeleinden. De gebruiker wordt geacht medewerking te geven aan de doeleinden van de voorzieningen en subsidies. De aanspraak geldt dus onder die voorwaarde. Waar in dit artikel sprake is van nadere regels , zijn/worden deze bepalingen ook opgenomen in het uitvoeringsbesluit.
Artikel 17 van de WWB bepaalt dat personen op wie een voorziening van toepassing is verplicht zijn mee te werken aan het verstrekken van gevraagde informatie.
Aan cliënten met een uitkering, nuggers, wordt de mogelijkheid geboden om een eigen traject vast te stellen. Dit traject moet wel gericht zijn op arbeidsinschakeling en kan derhalve niet voor sociale activering worden ingezet.
In artikel 7, eerste lid van de WWB wordt melding gemaakt van voorzieningen, zonder dat deze concreet worden genoemd. Dat kan ook niet, omdat gemeenten daaraan hun eigen invulling kunnen geven. In artikel 9 t/m 12 B worden een aantal specifieke voorzieningen genoemd die door het college worden ingezet.
Een Leerwerktraject is een traject waarin betrokkenen ingezet wordt op relevante arbeid met uitstroompotentie en wordt begeleid in het zo snel mogelijk uitstromen naar reguliere arbeid.
Artikel 10A is het gevolg van de inwerkingtreding per 1 april 2009 van de Wet stimulering arbeidsparticipatie. Conform artikel 8 van de WWB stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot de hoogte van de premie, alsmede de eventuele inzet van scholing op opleiding, indien er sprake is van een persoon die algemene bijstand ontvangt en die in het kader van een door het college aangeboden voorziening onbeloonde additionele arbeid verricht. Bij de vaststelling van de hoogte van de premie is overwogen dat een premie van dien aard geen risico vormt met betrekking tot de armoedeval.
Regels voor de subsidiëring zijn opgenomen in het uitvoeringsbesluit.
Gesubsidieerde arbeid is een tijdelijke voorziening, bedoeld als opstap naar regulier werk. Om te voorkomen dat de inspanningen stoppen zodra een persoon in gesubsidieerde arbeid is ingestroomd wordt met de werkgever met deze regeling beloond voor zijn inspanningen om personen te laten uitstromen uit gesubsidieerde arbeid naar reguliere betaalde arbeid.
Uitkeringsgerechtigden, jongeren die recht hebben op ondersteuning en een inkomensvoorziening ontvangen mogen naast hun uitkering/ inkomensvoorziening bescheiden inkomsten ontvangen. Omdat de bedragen regelmatig worden geactualiseerd wordt verwezen naar de wetgeving WWB,en IOAW/Z voor de van toepassing zijnde vrijstellingsbedragen. Bij de WWB worden de inkomsten netto gekort, bij de IOAW/Z bruto.
De in dit artikel genoemde premies zijn beloningen, uitsluitend bestemd voor uitkeringsgerechtigde werkzoekenden. Deze premieregeling breekt voor nieuwe werknemers met het verlenen van premies voor het verrichten van vrijwilligerswerk of het deelnemen aan scholing. Personen die al een premie ontvangen blijven deze ontvangen. Artikel 21 biedt daarvoor de mogelijkheid.
De in dit artikel genoemde voorzieningen zijn noodzakelijk om een persoon in staat te stellen werk te aanvaarden. Het betreft vergoedingen voor kosten die niet als inkomen worden aangemerkt en die over het algemeen in elke CAO als zodanig zijn opgenomen.
Met dit artikel wordt de mogelijkheid opengehouden om in de toekomst voorzieningen in te zetten die nu nog niet bekend of ontwikkeld zijn. Dit artikel is vergelijkbaar experimenteerartikel 83 WWB
Tevens biedt dit de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden bijzondere instrumenten in te zetten. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld het verstrekken van een premie voor daklozen die deelnemen aan een activeringstraject, dat als doel heeft op de band met de arbeidsmarkt niet verder te laten oplopen.
Met de invoering van de WWB vervallen alle landelijke regelingen voor gesubsidieerde arbeid. Het is beleidsmatig en arbeidsrechtelijk niet wenselijk en mogelijk om arbeidsovereenkomsten op gesubsidieerde arbeid af te breken als gevolg van het wegvallen van landelijke regelgeving. Vooral omdat het kwetsbare mensen betreft die al geruime tijd gesubsidieerd, vaak maatschappelijk nuttig werk verrichten.
Deze artikelen betreffen regelingen voor personen die bij de inwerkingtreding van de WWB reeds een gesubsidieerde arbeidsovereenkomst hadden als gevolg van de Wiw of de I/D regeling of personen die een premie ontvingen op grond van de premieverordening.
De regelingen blijven alleen van kracht voorzover mensen binnen Breda woonachtig zijn. Het derde lid van artikel 20 voorziet er in dat na de afbouwperiode (tot 1-1-2007) voor personen met een gesubsidieerde baan nog 3 jaar een gesubsidieerde baan beschikbaar is. Ook hier geldt de Flexwet (zie ook toelichting artikel 13), waarin is bepaald dat, aansluitend op een tijdelijke arbeidsovereenkomst van maximaal 36 maanden, een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd moet worden aangeboden. De periode van afbouw, gevolgd door toepassing van de Flexwet, maakt het tot 2010 mogelijk voor dezelfde persoon aansluitende arbeidsovereenkomsten voor gesubsidieerde arbeid aan te gaan.
In de bevoegdheidsverdeling tussen gemeenteraad en college past het dat de gemeenteraad beleidskaders vaststelt. Dat is in deze verordening uitgewerkt. Het college is belast met de uitvoering van dat beleid en op sommige onderdelen, met de nadere uitwerking daarvan. Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien of waarin onverkorte toepassing van de gestelde bepalingen onverhoopt tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, dan is het aan het college om besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van handhaving van het gemeentelijk beleid en anderzijds het individuele belang van de jongere. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.
Intrekken van besluiten is alleen mogelijk indien dat ten gunste van de uitkeringsgerechtigde is. Het met terugwerkende kracht intrekken van een besluit met nadelige consequenties voor betrokkene is juridisch gezien niet mogelijk.