Organisatie | Tubbergen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening investeren in jongeren |
Citeertitel | Verordening investeren in jongeren |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
09-06-2010 | 01-10-2009 | 01-01-2012 | Nieuwe regeling | 10-05-2010 Gemeenteblad 2010, 9 | I10.4110 |
De raad van de gemeente Tubbergen,
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 mei 2010, nr. I10.4110;
gelet op de openbare raadsinformatiebijeenkomst van 28 april 2010;
overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen aangaande de inhoud van het werkleeraanbod;
overwegende dat het noodzakelijk is het verlagen van uitkeringen van jongeren van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij wijze van sanctie bij verordening te regelen;
overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen met betrekking tot het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik;
overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij verordening te regelen.
gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 12, eerste lid, onderdeel a, b, c en e, artikel 35, eerste lid en artikel 41, eerste lid van de Wet investeren in jongeren (Wij);
Hoofdstuk 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
Paragraaf 1. Beleid en financiën
Artikel 3. Opdracht college betreffende werkleeraanbod
Het college stemt het werkleeraanbod af op de omstandigheden, mogelijkheden en bekwaamheden van de jongere, wiens recht op een werkleeraanbod is vastgesteld. Bij de invulling van het werkleeraanbod onderzoekt het college de mogelijkheden en omstandigheden van de jongere. Het college beziet daarbij tevens in hoeverre de wensen van de jongere bij de invulling van het werkleeraanbod kunnen worden betrokken.
Artikel 5. Arbeidsinschakeling
Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod en naar het oordeel van het college direct inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt in beginsel algemeen geaccepteerde arbeid of ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan.
Onverminderd het bepaalde in artikel 5, kan het college jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, één of meer van de volgende voorzieningen aanbieden:
Artikel 7. Inzet van de voorzieningen
Het doel van de inzet van voorzieningen is het bevorderen van duurzame arbeidsparticipatie van jongeren door het opdoen van werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis, het opdoen van werkritme, maatschappelijke participatie, dan wel het op andere wijze vergroten van de persoonlijke en maatschappelijke zelfredzaamheid.
Het college vult in beginsel de voorziening bedoeld in het eerste lid voor de jongere die niet beschikt over een startkwalificatie in met scholing of een opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat of onvoldoende bijdraagt aan vergroting van de kans op arbeidsinschakeling van de jongere.
Artikel 8. Combinatie arbeid en zorg
Onverminderd artikel 17, vierde lid, van de wet, betrekt het college bij de invulling van het werkleeraanbod de beschikbaarheid van passende kinderopvang, het belang van voldoende scholing en de belastbaarheid van de jongere.
Onverminderd artikel 17, tweede lid, van de wet, stemt het college het werkleeraanbod af op de medische beperkingen van de jongere en draagt zorg voor passende voorzieningen ter ondersteuning bij de arbeidsinschakeling.
Artikel 10. Uitvoering door derden
Het college kan in verband met de invulling en uitvoering van het werkleeraanbod overeenkomsten aangaan met derden, waaronder werkgevers en re-integratiebedrijven. Het college kan ook overgaan tot subsidieverstrekking.
Artikel 11. Verplichtingen van de jongere
Een jongere die gebruik maakt van een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en deze verordening, evenals aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.
Artikel 12. Intrekking werkleeraanbod
Het college kan het werkleeraanbod intrekken of herzien, indien wijziging optreedt in de omstandigheden, mogelijkheden of bekwaamheden van de jongere, dan wel indien de jongere niet voldoet aan een of meer op hem rustende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet en hem dit te verwijten valt.
HOOFDSTUK 3. HANDHAVING EN AFSTEMMING
Paragraaf 1. Algemene bepalingen
Artikel 16. Informatieverstrekking
Het college informeert de jongere tijdig en op meerdere momenten
Artikel 18. Aangifte bij het Openbaar Ministerie
Van gebleken fraude kan het college, in overeenstemming met afspraken met het Openbaar Ministerie aangifte doen.
Onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, in overeenstemming met dit hoofdstuk, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich ten opzichte van het college zeer ernstig misdraagt, een en ander onverminderd de mogelijkheid tot terugvordering van de inkomensvoorziening en de kosten van het werkleeraanbod.
Paragraaf 2. Wijze van toepassing van de afstemming
Artikel 20. Berekeningsgrondslag
De afstemming wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde Wij-norm.
Artikel 21. Het besluit tot afstemming
In het besluit tot afstemming worden in ieder geval vermeld de reden van de afstemming, de duur van de afstemming, het percentage waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd en de reden om al dan niet af te wijken van een standaardafstemming.
Artikel 22. Horen van belanghebbende
Het horen van de jongere kan achterwege worden gelaten indien:
de jongere niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 11, vierde lid, van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 44 van de wet.
In afwijking van het eerste en tweede lid kan de duur van de maatregel worden verdubbeld, indien de jongere binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een besluit tot afstemming is genomen opnieuw één van de verplichtingen schendt waarvoor hetzelfde of een hoger standaard verlagingspercentage geldt. Met een besluit waarmee een afstemming is toegepast wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen.
Paragraaf 3. Gedragingen en standaard verlagingspercentages
Artikel 27. Gedraging en percentage van verlaging
Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet, niet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt een verlaging toegepast van vijf procent van de Wij-norm.
Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt de afstemming gerelateerd aan de hoogte van het benadelingsbedrag.
HOOFDSTUK 4. TOESLAGEN EN VERLAGINGEN
Paragraaf 3. Criteria voor het verlagen van de norm of de toeslag