Organisatie | Borsele |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmings- en Handhavingsverordening WWB/Bbz/IOAW/IOAZ gemeente Borsele 2013 |
Citeertitel | Afstemmings- en Handhavingsverordening WWB/Bbz/IOAW/IOAZ gemeente Borsele 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Deze regeling vervangt de Afstemmingsverordening WWB en Bbz gemeente Borsele 2011, de Afstemmingsverordening IOAW/IOAZ Borsele 2010 alsmede de Fraudeverordening Werk en Inkomen gemeente Borsele 2010
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-05-2013 | 27-05-2015 | nieuwe regeling | 04-04-2013 Bevelandse Bode, 17-04-2013 | raadsstukken 04-04-2013, B4 |
De raad van de gemeente Borsele;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Borsele van 19 maart 2013;
gelezen het advies van de Cliëntenraad van 13 februari 2013;
gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, artikel 8, lid 1, sub b, sub h en sub i, alsmede artikel 8a van de Wet werk en bijstand, artikel 20 en artikel 35, lid 1, sub b t/m d van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 20 en artikel 35, lid 1, sub b t/m d van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
overwegende dat de Afstemmingsverordening WWB en Bbz gemeente Borsele 2011, de
Afstemmingsverordening IOAW/IOAZ Borsele 2010 alsmede de Fraudeverordening Werk en Inkomen gemeente Borsele 2010 aanpassing behoeven
vast te stellen de Afstemmings- en Handhavingsverordening WWB/Bbz/IOAW/IOAZ gemeente Borsele 2013 per 1 april 2013, onder intrekking van de Afstemmingsverordening WWB en Bbz gemeente Borsele 2011, de Afstemmingsverordening IOAW/IOAZ Borsele 2010 alsmede de Fraudeverordening Werk en Inkomen gemeente Borsele 2010.
Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
De begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet Werk en Bijstand (WWB), het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz), de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), dan wel de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb).
Deze verordening verstaat onder:
a. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borsele;
b. de raad: de gemeenteraad van de gemeente Borsele;
c. de wet: de WWB, de IOAW, dan wel de IOAZ;
d. bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, sub c WWB;
e. bijzondere bijstand: de bijstand, bedoeld in artikel 35 WWB, en de
langdurigheidstoeslag, bedoeld in artikel 36 WWB;
f. grondslag: de grondslag als bedoeld in artikel 5 IOAW/IOAZ;
g. benadelingbedrag: de uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag
een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;
h. maatregel: het weigeren dan wel verlagen van de bijstand/uitkering op grond van
artikel 18, lid 2 WWB, dan wel artikel 20, lid 2 IOAW of artikel 20, lid 1 IOAZ;
i. recidiveboete: de boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, WWB;
j. verrekenen: verrekening als bedoeld in artikel 60b WWB;
k. gelden: het totale saldo van alle betaal- en spaarrekeningen;
l. beslagvrije voet: beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475c tot en met 475e van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
m. fraude: het verwijtbaar informatie achterhouden of verwijtbaar onjuiste informatie
verstrekken, met het doel een (hogere) uitkering te ontvangen anders dan waar men
op grond van de juiste en/of volledige informatie recht op zou hebben;
n. recidive: het binnen een in deze verordening benoemde termijn opnieuw plegen van
een verwijtbare handeling uit dezelfde of hogere categorie, nadat een eerdere
verwijtbare gedraging aan belanghebbende kenbaar is gemaakt;
o. grens aangiftebedrag Aanwijzing sociale zekerheidsfraude: het bruto
uitkeringsbedrag waarvoor de gemeente is benadeeld door een belanghebbende en
waarboven het college aangifte doet bij het Openbaar Ministerie.
Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) of de Wet Inburgering (WI) voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.
Artikel 3 Berekeningsgrondslag
In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag indien
a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de WWB;
b. het beroep op bijzondere bijstand het gevolg is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.
Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld:
c. het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd;
d. het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm; en
e. indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
Artikel 5 Horen van belanghebbende
Bij de voorbereiding van besluiten op grond van deze verordening zijn de bepalingen uit afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met betrekking tot het horen van een belanghebbende onverkort van toepassing.
Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak
Tenzij in de verordening anders is bepaald wordt de maatregel opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.
Paragraaf 1 Maatregelwaardige gedragingen in het kader van de WWB/Bbz
Artikel 9 Indeling in categorieën
Gedragingen van belanghebbenden in het kader van re-integratie, waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 44a WWB niet of onvoldoende worden nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de daarvoor aangewezen
instantie of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;
b. een aangeboden plan van aanpak, na kennisname daarvan, niet ondertekenen of
a. het onvoldoende naar vermogen trachten de mogelijkheden van uit ’s rijks kas bekostigd onderwijs te onderzoeken gedurende de termijn, genoemd in artikel 41, vierde lid, WWB;
b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en/of sociale activering (waaronder begrepen een diagnosegesprek, het ondergaan van een medische keuring of een arbeidsdeskundig onderzoek;
c. het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om in verband met
arbeidsinschakeling op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;
d. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden in de periode tussen de melding en de aanvraag tot bijstandsverlening;
e. het niet naar vermogen verrichten van door het college opgedragen onbeloonde
maatschappelijk nuttige werkzaamheden als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel
a. het in onvoldoende mate meewerken aan het opstellen, uitvoeren dan wel evalueren
van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a of 9a WWB;
b. het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b., WWB, waaronder begrepen sociale activering, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
c. intrekking van de ontheffing van de sollicitatieplicht bij een alleenstaande ouder aan
wie toepassing van artikel 9a, lid 1, WWB is gegeven en waarbij uit houding en
gedrag ondubbelzinnig blijkt, dat de opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 9,
lid 1, sub b, WWB niet worden nagekomen;
d. overige in de persoon gelegen gedragingen die de arbeidsinschakeling belemmeren, zoals houding, kleding en gedrag, waardoor concrete kansen op werk of concreet uitzicht op werk zijn verspeeld;
a. het verwijtbaar frustreren van een ingezet re-integratietraject, dan wel verwijtbare
gedragingen die leiden tot beëindiging van dit traject;
b. het door eigen toedoen niet verkrijgen of aanvaarden van algemeen geaccepteerde
arbeid. Hieronder kan tevens worden begrepen het niet deelnemen aan een
scholingstraject of re-integratievoorziening waarvan de instroom in algemeen
geaccepteerde arbeid een onderdeel uitmaakt, voor zover dit heeft geleid tot het geen
doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.
Paragraaf 2 Maatregelwaardige gedragingen in het kader van de IOAW/IOAZ
Artikel 10 Indeling in categorieën
Gedragingen van belanghebbenden in het kader van re-integratie, waardoor een verplichting op grond van artikel 20, lid 2 IOAW, dan wel artikel 20, lid 1 IOAZ en hoofdstuk II IOAW/IOAZ niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de daarvoor aangewezen
instantie of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;
b. een aangeboden plan van aanpak, na kennisname daarvan, niet ondertekenen of
a. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en/of sociale activering (waaronder begrepen een diagnosegesprek, het ondergaan van een medische keuring of een arbeidsdeskundig onderzoek;
b. het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om in verband met
arbeidsinschakeling op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;
c. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden in de periode tussen de melding en de aanvraag tot bijstandsverlening;
d. het niet naar vermogen verrichten van door het college opgedragen onbeloonde
maatschappelijk nuttige werkzaamheden als bedoeld in artikel 37, lid 1, sub f, IOAW/IOAZ.
a. het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 37, lid 1, sub e, IOAW/IOAZ, waaronder begrepen sociale activering, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
b. intrekking van de ontheffing van de sollicitatieplicht bij een alleenstaande ouder aan
wie toepassing van artikel 38, lid 1, IOAW/IOAZ is gegeven en waarbij uit houding en
gedrag ondubbelzinnig blijkt, dat de opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel
37, lid 1, sub e, IOAW/IOAZ niet worden nagekomen;
d. overige in de persoon gelegen gedragingen die de arbeidsinschakeling belemmeren, zoals houding, kleding en gedrag, waardoor concrete kansen op werk of concreet uitzicht op werk zijn verspeeld.
De uitkering wordt verlaagd indien er sprake is van:
a. het verwijtbaar frustreren van een ingezet re-integratietraject, dan wel verwijtbare
gedragingen die leiden tot beëindiging van dit traject;
b. het door eigen toedoen niet verkrijgen of aanvaarden van algemeen geaccepteerde
arbeid. Hieronder kan tevens worden begrepen het niet deelnemen aan een
scholingstraject of re-integratievoorziening waarvan de instroom in algemeen
geaccepteerde arbeid een onderdeel uitmaakt, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.
Artikel 11 De hoogte en duur van de maatregel
Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:
a. 10 procent van de bijstandsnorm, gedurende een maand, bij gedragingen van de eerste categorie;
b. 20 procent van de bijstandsnorm, gedurende een maand, bij gedragingen van de tweede categorie;
c. 40 procent van de bijstandsnorm, gedurende een maand, bij gedragingen van de derde categorie;
d. 100 procent van de bijstandsnorm bij gedragingen, gedurende een maand, van de vierde categorie.
De hoogte of duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging op grond van artikel 9, 12, 12a of 13 van deze verordening van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, of indien volstaan is met een schriftelijke waarschuwing.
Van het opleggen van een maatregel kan, in afwijking van artikel 2, lid 1, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, bij gedragingen van de eerste categorie, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Hoofdstuk 3 OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN MAATREGEL
Artikel 12 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Deze gedragingen worden onderscheiden in de volgende categorieën:
Gedragingen die hebben geleid tot een benadelingbedrag van minder dan € 100, -.
Gedragingen die hebben geleid tot een benadelingbedrag van € 100,00 tot € 2000,00.
Gedragingen die hebben geleid tot een benadelingbedrag van € 2000,00 tot € 4000,00.
Gedragingen die hebben geleid tot een benadelingbedrag van € 4000,00 tot € 10.000.
Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:
a. bij gedragingen van de 1e categorie:
10 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;
b. bij gedragingen van de 2e categorie:
20 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;
c. bij gedragingen van de 3e categorie:
40 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;
d. bij gedragingen van de 4e categorie:
De hoogte of duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging op grond van artikel 9, 12, 12a of 13 van deze verordening van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid of indien volstaan is met een schriftelijke waarschuwing
Van het opleggen van een maatregel kan, in afwijking van artikel 2, lid 1, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, bij gedragingen van de eerste categorie, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Artikel 12a Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorziening door toepassing van een recidiveboete
In afwijking van het bepaalde in artikel 12 wordt, indien belanghebbende geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht een maatregel opgelegd van 100% gedurende de eerste drie maanden van de bijstandsverlening.
Artikel 13 Niet nakomen van overige verplichtingen
Gedragingen van belanghebbende waardoor één of meerdere door het college opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 57 of 55 van de WWB of artikel 38, tweede lid van het Bbz, niet of niet voldoende worden nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
Het niet of onvoldoende meewerken aan de verplichting dat het college in naam van belanghebbende noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand verricht.
Het niet of onvoldoende meewerken aan door het college opgelegde verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand; dit kan b.v. inhouden een traject minnelijke schuldhulpverlening, nazorg in het kader van uitstroom of het verzuimen toestemming te vragen voor verblijf buiten de gemeente.
Het niet of onvoldoende meewerken aan door het college opgelegde verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling; dit kan, op advies van een arts, inhouden het zich onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.
Het niet of onvoldoende meewerken aan door het college opgelegde verplichtingen die strekken tot vermindering of beëindiging van de bijstand; dit kan inhouden een procedure ter verkrijging van alimentatie.
Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:
a. bij gedragingen van de 1e categorie:
10 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;
b. bij gedragingen van de 2e categorie:
20 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;
c. bij gedragingen van de 3e categorie:
40 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;
d. bij gedragingen van de 4e categorie:
De hoogte of duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging op grond van artikel 9, 12, 12a of 13 van deze verordening van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid of indien volstaan is met een schriftelijke waarschuwing.
Van het opleggen van een maatregel kan, in afwijking van artikel 2, lid 1, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, bij gedragingen van de eerste categorie, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Artikel 14 Zeer ernstig misdragen jegens het college
Indien een belanghebbende, die een uitkering ontvangt of daartoe een aanvraag indient, zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid WWB, dan wel artikel 20, lid 2 IOAW of artikel 20, lid 1 IOAZ, wordt de uitkering verlaagd met inachtneming van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:
a. bij gedragingen van de 1e categorie:
20 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;
b. bij gedragingen van de 2e categorie:
40 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;
c. bij gedragingen van de 3e categorie:
Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, in afwijking van artikel 2, lid 1, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij de gedraging plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.
Indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel, als bedoeld in het eerste lid is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging, wordt een individueel besluit genomen afgestemd op de ernst van de gedraging. Tijdelijke uitsluiting van het recht op bijstand behoort daarbij tot de mogelijkheden.
Hoofdstuk 4 VERREKENING WWB RECIDIVEBOETE
Artikel 16 Verrekening bij geen of onvoldoende gelden
Indien belanghebbende redelijkerwijs niet kan beschikken over gelden ter hoogte van tenminste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm, verrekent het college de recidiveboete gedurende één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. De verrekening geschiedt met ingang van de eerst volgende kalendermaand vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd;
Artikel 17 Verrekenen met inachtneming van de beslagvrije voet
In afwijking van de artikelen 15 en 16 kan het college, op verzoek van belanghebbende en onder toevoeging van overtuigende bewijsstukken, de recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet verrekenen indien:
a. verrekening zou leiden tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin; dan wel
Artikel 18 Eerder opgelegde bestuurlijke boete
De artikelen 15, 16 en 17 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, WWB, dan wel artikel 20a IOAW/IOAZ, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.
Artikel 21 Verantwoording college
Het college rapporteert de raad over:
a. het aantal gevallen waarin is vastgesteld dat een uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
b. de verschillende vormen van fraude die zijn geconstateerd en de frequentie ervan;
c. in hoeveel gevallen aangifte is gedaan bij het Openbaar Ministerie;
d. of, en zo ja, in hoeveel gevallen tot terugvordering is besloten, dan wel in hoeveel gevallen, met redenen omkleed, is afgezien van terugvordering;
e. of, en zo ja, in hoeveel gevallen is ingevorderd en tot welk bedrag;
f. of, en zo ja, in hoeveel gevallen een boete is opgelegd en tot welk bedrag.
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.