Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Neder-Betuwe

Deelsubsidieverordening peuteropvang gemeente Neder-Betuwe 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNeder-Betuwe
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingDeelsubsidieverordening peuteropvang gemeente Neder-Betuwe 2013
CiteertitelDeelsubsidieverordening peuteropvang gemeente Neder-Betuwe 2013
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerpOnderwijs

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is vervangen door de Subsidieverordening Kindgebonden financiering voorschoolse educatie Gemeente Neder-Betuwe 2017.

Artikel 14 bevat een hardheidsclausule.

Artikel 18 bevat een overgangsbepaling.

De Beleidsregels gebaseerd op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Welzijn gemeente Neder-Betuwe 2008, Hoofdstuk I Beleidsregel Peuterspeelzalen, art. 32 vastgesteld op 15 november 2011, wordt met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2013 ingetrokken.

De verordening Ruimte- en Inrichtingseisen Peuterspeelzalen gemeente Neder-Betuwe 2010, vastgesteld op 11 november 2010, wordt met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2013 ingetrokken.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene wet bestuursrecht, art. 4.23, lid 1
  2. Gemeentewet, art. 147
  3. Gemeentewet, art. 149
  4. Wet op primair onderwijs, art. 6
  5. Algemene subsidieverordening Welzijn Neder-Betuwe 2008

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-05-201301-01-201328-12-2016nieuwe regeling

21-03-2013

Rhenense Betuwse Courant 24-03-2013

Z/11/05123  

Tekst van de regeling

Intitulé

Deelsubsidieverordening peuteropvang gemeente Neder-Betuwe 2013

De raad van de gemeente Neder-Betuwe; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, gelet op het bepaalde in

• De artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet en artikel 4.23 eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht;

• art. 166 van de Wet op het Primair Onderwijs;

• Algemene subsidieverordening Welzijn Gemeente Neder-Betuwe 2008;

• Beleidsregels gebaseerd op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Welzijn gemeente Neder-Betuwe 2008, Hoofdstuk I Beleidsregel Peuterspeelzalen,art.32

B E S L U I T: Vast te stellen de volgende:

"Deelsubsidieverordening peuteropvang gemeente Neder-Betuwe 2013"

 

Hoofdstuk I Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze deelsubsidieverordening wordt verstaan onder: Kinderopvang: Aanbod kinderopvang vanuit een landelijk geregistreerd kinderdagverblijf in de zin van Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

Peuteropvang: Aanbod gericht op het in staat te stellen van ouders om arbeid en zorg te combineren, ontwikkelingsstimulering en voorbereiding op de basisschool. Een aanbod kinderopvang gericht op kinderen van 2,5 tot 4 jaar oud waarin met een VVE programma de ontwikkeling wordt gestimuleerd.

Kinderdagopvang:   Aanbod kinderopvang vanuit een landelijk geregistreerd kinderdagverblijf in de zin van Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gedurende maximaal 5,5 uur per dagdeel.

Voorschoolse educatie (VVE):  Een aanbod kinderopvang gericht op kinderen van 2,5 tot 4 jaar oud als bedoeld artikel 166, eerste en tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs en dat voldoet aan de kwaliteitseisen van art. 1.50.b van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen waarin gewerkt wordt met een VVE programma en gecertificeerde leidsters en dat is geregistreerd als voorschoolse educatie o.g.v. art 6 lid j van het Besluit registers kinderopvang en Peuterspeelzaalwerk.

Peuterplaats reguliere peuteropvang: Een aanbod peuteropvang gedurende 2 dagdelen op twee      verschillende dagen per week, 5 uur per week        gedurende 40 weken per jaar.

Peuterplaats VVE peuteropvang:  Een aanbod voorschoolse educatie gericht op        doelgroepkinderen VVE van tenminste 4 dagdelen en       tenminste 10 uren per week op tenminste 2 verschillende      dagen per week gedurende maximaal 40 weken per       jaar.

Doelgroepkinderen VVE:   Kinderen die in aanmerking komen voor een aanbod       voorschoolse educatie op grond van door het college van       burgemeester en wethouders vastgestelde criteria met       indicatie afgegeven door consultatiebureau.

VVE programma:   Een erkend voorschools programma waarin op        gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling      wordt gestimuleerd van kinderen in de leeftijd van 2,5 tot 4      jaar op het gebied van rekenen, taal, motoriek en de sociaal-     emotionele ontwikkeling voor zover dit programma is       opgenomen in de databank Effectieve Jeugdinterventies van      het Nederlands Jeugd Instituut.

Gecertificeerde leidster:   Een leidster die voldoet aan het Besluit basisvoorwaarden      kwaliteit voorschoolse educatie en die in bezit is van een VVE      certificaat of een bewijs van een afgeronde VVE module van      een erkend VVE programma.

Voorziening:    Het aanbod peuteropvang of voorschoolse educatie zoals een      instelling dat op een specifieke locatie aanbiedt.

Gemeentelijk register:    Een gemeentelijk register peuteropvang ten behoeve van

  de waarborging van de kwaliteit en de rechtszekerheid van de   peuteropvang alsmede ten behoeve van het toezicht op en de   handhaving van de bij of krachtens deze afdeling gestelde   regels. Het gemeentelijk register dient tevens ten behoeve van   raadpleging door ouders die voornemens zijn een    peuterarrangement af te nemen,

  teneinde te beoordelen of zij voor een peuterarrangement in een   bepaalde voorziening in aanmerking kunnen komen voor    peutertoeslag;

peuterarrangement:    Een arrangement voor kinderen van 2 en 3 jaar gericht op het in      staat te stellen van ouders om arbeid en zorg te combineren,      ontwikkelingsstimulering en voorbereiding op de basisschool;

Hoofdstuk II de subsidieverlening

Artikel 2 Subsidieabele activiteiten

1. Burgemeester en wethouders kunnen vanaf het kalenderjaar 2013 subsidie verstrekken aan een instelling voor een reguliere peuterplaats peuteropvang.

2. Burgemeester en wethouders kunnen vanaf het kalenderjaar 2013 subsidie verstrekken aan een instelling voor een VVE peuterplaats peuteropvang.

 

Artikel 3 Bijzondere bepalingen en verplichtingen

1. De aanvrager van een subsidie voor elke voorziening waarvoor subsidie peuteropvang wordt aangevraagd is de houder van een geregistreerd kindercentrum en voor wat betreft voorschoolse educatie de houder van een geregistreerd kindercentrum dat tevens als een als voorziening voor voorschoolse educatie is geregistreerd. 2. De aanvrager van een subsidie voor reguliere peuterplaatsen peuteropvang, voldoet met het aanbod aan het programma van eisen voor een regulier arrangement.

3. De aanvrager van een subsidie voor VVE peuterplaatsen peuteropvang, voldoet met het aanbod aan programma van eisen voor een VVE peuterarrangement.

4. De aanvrager van een subsidie voor voorschoolse educatie voldoet aan de kwaliteitseisen van artikel 1.50.b van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie (Staatsblad 2010 nr. 298) en aan de Regeling wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

5. De aanvrager van een subsidie peuteropvang factureert en int de ouderbijdrage zoals vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders en is verantwoordelijk voor het daadwerkelijk ontvangen van deze bijdrage.

Artikel 4 Reikwijdte van de deelsubsidieverordening

Burgemeester en wethouders kunnen subsidie verstrekken aan:kinderopvangorganisaties die peuteropvang  aanbieden in een voorziening gevestigd in de gemeente Neder-Betuwe, geregistreerd in het gemeentelijk register.

Artikel 5 Weigeringsgronden

Onverminderd de Algemene subsidieverordening Welzijn Gemeente Neder-Betuwe kan de aanvraag worden afgewezen indien:

1. de voorziening waarvoor van een subsidie op grond van deze deelsubsidieverordening wordt aangevraagd niet is opgenomen in het Landelijk register kinderopvang;

2. niet wordt voldaan aan de verplichtingen in artikel 3 en 4 van deze deelsubsidieverordening.

 

Artikel 6 Grondslag voor de subsidieberekening

1. De grondslag voor de subsidie is het aantal te realiseren bezette reguliere peuterplaatsen peuteropvang en/of VVE peuterplaatsen peuteropvang.

2. Voor een reguliere peuterplaats peuteropvang geldt een subsidiabel aantal uren van 200 op jaarbasis, voor zover de ouders aantoonbaar d.m.v. IB60 formulier, geen recht hebben op een toelage op grond van afdeling 2 paragraaf 1 en 2 van de Wet kinderopvang (kinderopvangtoeslag).

3. Voor een VVE peuterplaats peuteropvang geldt een totaal subsidiabel aantal uren van 400 op jaarbasis (inclusief de 200 uur basisaanbod peuteropvang op grond van lid 2).

4. Het college van burgemeester en wethouders stelt jaarlijks de maximale uurprijs vast waarover subsidie wordt verleend.

5. Het college van burgemeester en wethouders stelt jaarlijks voorafgaande aan het kalenderjaar de inkomensafhankelijke procentuele ouderbijdrage vast voor gebruik van reguliere peuterplaatsen peuteropvang. Deze is gebaseerd op de landelijke tabel van de kinderopvangtoeslag.

6. Het college van burgemeester en wethouders stelt jaarlijks voorafgaand aan het kalenderjaar de ouderbijdrage vast voor de ouders van doelgroepkinderen VVE, voor gebruik van VVE peuterplaatsen peuteropvang. Deze ouderbijdrage gaat de wettelijke maximumbijdrage op grond van Artikel 166 lid 2 van de Wet op het primair onderwijs niet te boven.

7. Op de te verlenen subsidie per reguliere peuterplaats peuteropvang en VVE peuterplaats peuteropvang wordt een bedrag voor ouderbijdragen in mindering gebracht.

8. Aanbieders van peuteropvang ontvangen de ouderbijdragen. Zij zijn verantwoordelijk voor het innen van deze betalingen conform de vastgestelde ouderbijdragentabel en het bijbehorende risico van dubieuze debiteuren.

9. De te verlenen subsidie per reguliere peuterplaats peuteropvang wordt bepaald op de hoogte van het door de instelling bij aanvraag opgegeven uurtarief tot een maximum van het onder lid 5 door het college vastgestelde uurtarief vermenigvuldigd met het aantal uren per peuterplaats zoals bepaald in artikel 6 lid 2 vermindert met de ouderbijdrage conform lid 7 van dit artikel.

10. De te verlenen subsidie per VVE peuterplaats peuteropvang wordt bepaald op de hoogte van het door de instelling bij aanvraag opgegeven uurtarief tot een maximum van het onder lid 5 door het college vastgestelde uurtarief vermenigvuldigd met het aantal uren per peuterplaats zoals bepaald in art 6 lid 3, vermindert met de ouderbijdrage conform lid 8 van dit artikel

 

Artikel 7 De subsidieaanvraag

1. Instellingen die voor een subsidie peuteropvang in het kalenderjaar in aanmerking wensen te komen voor een subsidie op grond van artikel 6 lid 12 (subsidie reguliere peuterplaats peuteropvang) en lid 13 (subsidie VVE peuterplaats peuteropvang) moeten in afwijking van Algemene subsidieverordening Welzijn Gemeente Neder-Betuwe jaarlijks voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar een subsidieaanvraag indienen.

2. In aanvulling op de Algemene subsidieverordening Welzijn Gemeente Neder-Betuwe moet de aanvraag als bedoeld in lid 1 van dit artikel zijn voorzien van:

a. een gespecificeerde opgave per voorziening (locatie) van:

i. registratienummer landelijk register, locatienaam, adres en contactgegevens;

ii. het aantal kinderen voor wie in het kalenderjaar reguliere peuterplaatsen peuteropvang wordt aangeboden (conform artikel 6 lid 12), waarvan de ouders geen recht hebben op kinderopvangtoeslag als bedoeld in artikel 6 lid 2;

iii. het aantal doelgroepkinderen voor wie in het kalenderjaar VVE peuterplaatsen peuteropvang wordt aangeboden (conform artikel 6 lid 13);

b. voor het kalenderjaar 2013 geldt bij aanvraag een opgave van de aantallen genoemd onder a.iii, dat een opgave wordt gevraagd van de aantallen doelgroepkinderen per 1 september;

c. een opgave van het voor het kalenderjaar (jaar waar de aanvraag betrekking op heeft) geldende uurtarief;

d. een opgave van de (verwachte) eigen bijdrage per peuterplaats peuteropvang en voorschoolse educatie met in achtneming van de door het college van burgemeester en wethouders voor het kalenderjaar op grond van artikel 6 lid 7 en 8 vastgestelde maxima;

e. een beschrijving van het VVE programma zoals bedoeld in lid 8 van artikel 1;

f. een verklaring dat wordt voldaan aan de bepalingen en verplichtingen van deze deelsubsidieverordening.

3. Burgemeester en wethouders nemen voor 1 januari van het kalenderjaar een besluit over de subsidieverlening.

4. In aanvulling op hoofdstuk 2 van de Algemene subsidieverordening Welzijn Gemeente Neder-Betuwe moet de aanvraag als bedoeld in lid 4 van dit artikel zijn voorzien van:

a. een gespecificeerde opgave per voorziening (locatie) van:

i. registratienummer landelijk register, locatienaam, adres en contactgegevens;

ii. het aantal doelgroepkinderen voor wie in het kalenderjaar peuterplaatsen voorschoolse educatie in de kinderdagopvang wordt aangeboden (conform artikel 6 lid 10) met kopieën van bewijsstukken waaruit blijkt dat er voor de betreffende kinderen aanspraak is op voorschoolse educatie (indicatie consultatiebureau);

5. Burgemeester en wethouders kunnen voor het indienen van aanvragen peuteropvang aanvraagformulieren vaststellen.

 

Artikel 8 Het subsidiebudget

1. Burgemeester en wethouders bepalen jaarlijks met inachtneming van de in de (concept)gemeentebegroting vastgestelde budgetten voor 1 september voorafgaand aan het kalenderjaar welk bedrag beschikbaar is voor peuteropvang. Voor zover de gemeentebegroting nog niet is vastgesteld door de gemeenteraad geldt voor de hoogte van deze budgetten het zogenaamde begrotingsvoorbehoud conform artikel 4.34 van de Algemene Wet Bestuursrecht.

2. Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks voor 1 september per kalenderjaar de hoogte vast van de te verlenen subsidie voor een reguliere peuterplaats peuteropvang op grond van artikel 6 lid 2 en een VVE peuterplaats peuteropvang op grond van artikel 6 lid 3 en 4 alsmede de subsidie op grond van artikel 6 lid 9 en10.

3. Burgemeester en wethouders verdelen de subsidie voor peuteropvang als volgt:

a. voor regulier peuteropvang wordt een maximum bedrag vastgesteld dat als volgt verdeeld wordt:

i. per instelling wordt conform de berekening van artikel 6 de kosten van het aangevraagde aantal peuterplaatsen peuteropvang per voorziening berekend;

ii. wanneer het totaal van alle subsidiabele aanvragen van alle voorzieningen het totale budget voor peuteropvang voor het kalenderjaar niet overschrijd wordt op grond hiervan het aantal subsidiabele peuterplaatsen peuteropvang voor het kalenderjaar per voorziening vastgesteld;

iii. wanneer er na de verdeling het aantal subsidiabele peuterplaatsen peuteropvang nog ruimte in het budget aanwezig is kunnen burgemeester en wethouder (een deel van) het resterende budget verdelen over de voorzieningen voor peuteropvang voor het geval van groei van de vraag van het aantal peuterplaatsen peuteropvang in het kalenderjaar; b. voor VVE peuteropvang wordt een maximum bedrag vastgesteld dat als volgt verdeeld wordt:

i. per instelling wordt conform de berekening van artikel 6 de kosten van het aangevraagde aantal VVE peuterplaatsen peuteropvang per voorziening berekend;

ii. wanneer het totaal van alle subsidiabele aanvragen van alle voorzieningen het totale budget voor VVE voor het kalenderjaar niet overschrijd wordt op grond hiervan het aantal subsidiabele VVE peuterplaatsen peuteropvang voor het kalenderjaar per voorziening vastgesteld;

iii. wanneer er na de verdeling het aantal subsidiabele peuterplaatsen VVE nog ruimte in het budget aanwezig is kunnen burgemeester en wethouder (een deel van) het resterende budget verdelen over de voorzieningen voor peuteropvang voor het geval van groei van de vraag van het aantal peuterplaatsen peuteropvang in het kalenderjaar;

c. indien het totaal van de aangevraagde subsidie het door burgemeester en wethouders vastgestelde budget, als bedoeld in lid1, overschrijd vindt een herverdeling van de te verlenen subsidie per voorziening plaats, bij deze herverdeling wordt gelet op de per 1 september voorafgaand aan het kalenderjaar gerealiseerde capaciteit.

Artikel 9 De subsidieverlening

1. Een subsidie wordt aan een instelling verleend op basis van het aantal peuterplaatsen waarvoor op grond van artikel 6 subsidie wordt verleend, dat in het kalenderjaar zal worden geëxploiteerd.

2. Bij de subsidieverlening kunnen door burgemeester en wethouders nadere verplichtingen worden opgelegd.

3. Bij de subsidieverlening wordt bepaald of en op welke wijze een voorschot kan worden vertrekt op de verleende subsidie waarbij het aantal termijnen, de termijnbedragen en de data waarop deze worden uitbetaald worden vermeld

4. Bij de subsidieverlening wordt vermeld op welke wijze de subsidie wordt vastgesteld voor zover deze afwijken van de Algemene subsidieverordening Welzijn Gemeente Neder-Betuwe.

 

Artikel 10 Rapportageverplichtingen

1. In aanvulling op Algemene subsidieverordening Welzijn Gemeente Neder-Betuwe registreert de subsidieaanvrager en legt hij verantwoording af over:

a. een overzicht van alle peuters die in het kalenderjaar hebben deelgenomen aan een door de gemeente gesubsidieerd aanbod peuteropvang of voorschoolse educatie met opgave van de periode die zij gedurende het kalenderjaar hebben deelgenomen en indien van toepassing of zij tot de doelgroep behoren waarbij:

i. voor peuteropvang per gesubsidieerde peuterplaats kopieën van bewijsstukken worden overlegd waaruit blijkt dat rechtmatig aanspraak wordt gemaakt op peuteropvang (ouderverklaring + IB-60 verklaring belastingdienst);

ii. voor VVE peuterplaats peuteropvang kopieën van bewijsstukken worden overlegd waaruit blijkt dat rechtmatig gebruik gemaakt wordt van voorschoolse educatie (indicatie van het consultatiebureau);

iii. een opgave per gesubsidieerde peuterplaats van de werkelijk gefactureerde ouderbijdragen in het kalenderjaar wordt overlegd;

b. het totaal aantal daadwerkelijk bezette peuterplaatsen gedurende het kalenderjaar afgeleid van de gegevens onder lid a, waarbij voor de berekening van een peuterplaats die gedurende een deel van het kalenderjaar is bezet het aantal maanden naar beneden wordt afgerond indien de peuterplaats na de 15e van de maand is bezet en/of voor de 16e van de maand is beëindigd en naar boven wordt afgerond indien de peuterplaats voor de 16e van de maand is bezet en/of na de 15e van de maand is beëindigd, waarbij vervolgens voor de bepaling van de gerealiseerde peuterplaats de volgende formule wordt gehanteerd: A (= het aantal maanden dat de peuterplaats is bezet) : 12 = B (= het de omvang van een peuterplaats die een gedeelte van het kalenderjaar is bezet afgerond op 2 decimalen achter de komma) ;

c. de in het kalenderjaar gefactureerde ouderbijdragen voor peuterplaatsen per peuterplaats afgeleid van lid a;

d. de uitvoering van de ontwikkelingsgerichte programma’s en VVE programma’s zoals bedoeld in artikel 1 lid 8;

e. de wijze de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verplichtingen in artikel 3.

2. Het college van burgemeester en wethouders kan formats vaststellen voor het indienen van de verantwoordingsgegevens.

3. Burgemeester en Wethouders kunnen nadere gegevens opvragen om de rechtmatigheid van de besteding van de subsidie conform de opgelegde verplichtingen te controleren.

 

Hoofdstuk III de subsidievaststelling

Artikel 11 De subsidievaststelling

1. Burgemeester en wethouders stellen op basis van de ingediende verantwoordinggegevens de subsidie vast op basis van het gedurende het kalenderjaar daadwerkelijk bezette aantal peuterplaatsen peuteropvang.

2. Het aantal peuterplaatsen waarvoor de subsidie wordt vastgesteld bedraagt nooit meer dan het aantal plaatsen waarvoor op grond van artikel 9 (hoofdstuk II) subsidie is verleend.

3. Voor de subsidiabele uren geldt het aantal conform artikel 6 lid 2 en 3.

4. Indien een peuterplaats slechts gedurende een deel van het kalenderjaar is bezet wordt de vast te stellen subsidie verminderd naar rato van het aantal maanden dat de peuterplaats niet bezet is, waarbij voor de berekening van de periode het aantal maanden naar beneden wordt afgerond indien de peuterplaats na de 15e van de maand is bezet en/of voor de 15e van de maand is beëindigd en naar boven wordt afgerond indien de peuterplaats voor de 15e van de maand is bezet en/of voor na de 15e van de maand is beëindigd.

5. De vast te stellen subsidie per peuterplaats is mede afhankelijk van de werkelijk gefactureerde ouderbijdragen over het kalenderjaar conform de door burgemeester en wethouders vastgestelde ouderbijdragen.

6. Indien een extra dagdeel VVE zoals bedoeld in artikel 6 lid 10 gedurende een deel van het kalenderjaar is bezet wordt de vast te stellen subsidie verminderd naar rato van het aantal maanden dat het extra dagdeel niet bezet is, waarbij voor de berekening van de periode het aantal maanden naar beneden wordt afgerond indien het extra dagdeel na de 15e van de maand is bezet en/of voor de 15e van de maand is beëindigd en naar boven wordt afgerond indien het extra dagdeel voor de 15e van de maand is bezet en/of voor na de 15e van de maand is beëindigd.

7. Niet of niet geheel voldoen aan de subsidie verbonden verplichtingen zoals die blijken uit de verantwoordingsgegevens, nader opgevraagde gegevens op grond van artikel 10 of rapportages van inspecties van de toezichthouder GGD kan leiden tot een lagere vaststelling van de subsidie.

 

Hoofdstuk IV slot- en overgangsbepalingen

Artikel 12 Algemene subsidieverordening Welzijn Neder-Betuwe 2008

Voor zover in deze deelsubsidieverordening niet anders is geregeld, gelden de bepalingen van de Algemene subsidieverordening Welzijn Neder-Betuwe 2008.

Artikel 13 Citeerartikel

Deze deelsubsidieverordening kan worden aangehaald als “deelsubsidieverordening peuteropvang  gemeente Neder-Betuwe 2013”.

Artikel 14 Hardheidsclausule

In gevallen waarin de toepassing van deze deelsubsidieverordening tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden, kunnen burgemeester en wethouders besluiten af te wijken van deze deelsubsidieverordening.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze deelsubsidieverordening treedt met terugwerkende kracht in, vanaf 1 januari 2013.

Artikel 16 Intrekken deelsubsidieverordening peuterspeelzaalwerk

De Beleidsregels gebaseerd op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Welzijn gemeente Neder-Betuwe 2008, Hoofdstuk I Beleidsregel Peuterspeelzalen, art. 32 vastgesteld op 15 november 2011, wordt met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2013 ingetrokken, met dien verstande dat verleende subsidies op grond van deze deelsubsidieverordening kunnen worden vastgesteld conform het bepaalde in deze verordening. De Algemene Subsidieverordening Welzijn gemeente Neder-Betuwe 2008, Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen, Artikel 2 Reikwijdte, i. Peuterspeelzalen, wordt vervangen door i. peuteropvang met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2013.

Artikel 17 Intrekken deelsubsidieverordening peuterspeelzaalwerk

De verordening Ruimte- en Inrichtingseisen Peuterspeelzalen gemeente Neder-Betuwe 2010, vastgesteld op 11 november 2010, wordt met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2013 ingetrokken.

Artikel 18 Overgangsbepaling

In het kalenderjaar 2013 en 2014 komen voor peuteropvang conform artikel bij wijze van overgangsregeling alleen die voorzieningen voor subsidie in aanmerking die ook in 2012 een beschikking voor gemeentelijke subsidie, op grond van de Algemene Subsidieverordening Welzijn gemeente Neder-Betuwe 2008, voor peuterspeelzaalwerk een activiteitensubsidie gemeente Neder-Betuwe hebben ontvangen. In het kalenderjaar 2013 geldt voor een reguliere peuterplaats peuteropvang een subsidiabel aantal uren van 220 op jaarbasis, voor zover de ouders aantoonbaar d.m.v. IB60 formulier, geen recht hebben op een toelage op grond van afdeling 2 paragraaf 1 en 2 van de Wet kinderopvang (kinderopvangtoeslag). In het kalenderjaar 2013 geldt voor een VVE peuterplaats peuteropvang een subsidiabel aantal uren van 480 op jaarbasis, voor zover de ouders aantoonbaar d.m.v. IB60 formulier, geen recht hebben op een toelage op grond van afdeling 2 paragraaf 1 en 2 van de Wet kinderopvang (kinderopvangtoeslag).

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 21 maart 2013

de griffier,   mr. J.C. Bouwman

de voorzitter   ir. C.W. Veerhoek

 

Bijlage 1 Inhoud regeerakkoord met betrekking tot harmonisatie peuterspeelzalen en kinderopvang

Peuterspeelzalen

Wat wil het kabinet?

Onderwijs, kinderopvang, peuterspeelzalen en voor- en vroegschoolse educatie moeten op elkaar afgestemd zijn. Om de onderlinge afstemming van onderwijs, peuterspeelzaalwerk en kinderopvang te optimaliseren wordt de financiering van het peuterspeelzaalwerk onder de Wet Kinderopvang gebracht. Daarbij zal bestaande gemeentelijke financiering worden betrokken. Belemmeringen voor samenwerking zullen op basis van de ervaringen in de nu lopende pilots worden weggenomen. De bestaande minimumeisen aan voor- en vroegschoolse educatie worden onderdeel van de afspraken. Financieringsstromen worden op elkaar afgestemd. Wat betekent dit voor gemeenten?

Wij achten de afstemming tussen onderwijs, kinderopvang, peuterspeelzalen en voor- en vroegschoolse educatie van belang voor gemeenten. Integratie van de verschillende voorzieningen vraagt om een coördinerende partij op lokaal niveau. Uit het regeerakkoord wordt niet duidelijk of de coördinerende taak bij gemeenten dan wel bij het Rijk komt te liggen. Op welke wijze het kabinet de verschillende financieringsstromen op elkaar wil afstemmen en wat dit mogelijk betekent voor het gemeentefonds blijft vooralsnog ook in het ongewisse. In het Regeerakkoord staat niet wat financiering via de Wet kinderopvang betekent. Als de bedoeling

is dat straks alle ouders (werkend en niet- werkend met kinderen van 2 en 3 jaar) recht hebben op een

kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst hebben gemeente geen financiële verantwoordelijkheid meer voor de instandhouding van het peuterspeelzaalwerk. Een afnemende financiële betrokkenheid bij het peuterspeelzaalwerk belemmert de mogelijkheid van gemeenten om overkoepelend beleid te maken, gericht op een goede afstemming en integratie van al deze voorzieningen. Jeugdgezondheid en voor- en vroegschoolse educatie (VVE)

Wat wil het kabinet?

Consultatiebureaus worden verplicht kinderen voor wie taalachterstand dreigt, door te verwijzen naar vroegen voorschoolse educatie (VVE). Sluitende samenwerking tussen gemeenten en scholen moet waarborgen dat achterstanden zo spoedig mogelijk en in ieder geval voor het eind van de basisschoolperiode zijn weggewerkt. Het beschikbare extra geld voor voor- en vroegschoolse educatie zal in het licht van bovenstaande worden aangewend. Wat betekent dit voor gemeenten?

Het is nog onduidelijk op welke wijze het kabinet deze verplichting wil regelen. De verplichting voor

gemeenten om te zorgen voor voldoende aanbod voorschoolse educatie voor kinderen die dat nodig hebben, is in de vorige kabinetsperiode al in de WPO vastgelegd. In de praktijk spelen consultatiebureaus al een rol bij de indicering en doorverwijzing naar de VVE. Nagenoeg alle gemeenten hebben afspraken gemaakt over de toewijzing en doorverwijzing met de consultatiebureau’s/CJG’s. Het lijkt erop dat het kabinet consultatiebureaus nu wil verplichten deze taak te vervullen. Deze mogelijk wettelijke verplichting is nieuw voor consultatiebureaus. Met de aanwending van de extra middelen voor voor- en vroegschoolse middelen wordt waarschijnlijk de € 100 miljoen extra voor Onderwijsachterstandenbeleid bedoeld die in de vorige regeerperiode beschikbaar is gekomen. Van die € 100 miljoen is € 95 miljoen verdeeld onder de G37. Hiervoor zijn bestuursafspraken met elke afzonderlijke gemeente gemaakt. Afspraken over indicatie en toeleiding maken integraal onderdeel uit van deze afspraken. De resterende € 5 miljoen is bestemd voor het ondersteunen van de overige gemeenten. De niet-G37 gemeenten hebben dus niet de beschikking over de bedoelde extra middelen.