Organisatie | Dongen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Richtlijn kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie 2013 |
Citeertitel | Richtlijn kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
n.v.t.
n.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-04-2013 | 01-01-2013 | Onbekend | 28-03-2013 Gemeentelijke informatiekrant, 18-4-2013 | Onbekend |
In aanmerking voor een vergoeding voor kosten kinderopvang komen ouders waarvoor een noodzaak tot kinderopvang of naschoolse opvang is vastgesteld als gevolg van sociale of medische noodzakelijkheid van ouder en/of kind en op grond van de wet geen recht heeft op een bijdrage in de kosten. Er wordt rekening gehouden met de aantoonbare mogelijkheden van de aanvrager om zelf in kinderopvang te voorzien of met een andere passende voorziening waar de ouder redelijkerwijs gebruik van zou kunnen maken.
De mantelzorger komt in aanmerking voor een bijdrage in de kosten van kinderopvang als de noodzaak tot kinderopvang of naschoolse opvang voortkomt vanuit de activiteiten als mantelzorger. Hierbij wordt rekening gehouden met de aantoonbare mogelijkheden van de aanvrager om zelf in kinderopvang te voorzien of met een andere passende voorziening waar de ouder redelijkerwijs gebruik van zou kunnen maken.
4. VOORLOPIGE VERLENING VAN DE BIJDRAGE
Het college weigert de bijdrage in de kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie als:
De begripsbepalingen in de artikelen 1 en 2 van de Wk zijn ook van toepassing op deze verordening. Verder spreken de definities in dit artikel voor zich.
Artikel 2: Sociaal medische indicatie en mantelzorgers
Ouders en verzorgers alsmede mantelzorgers waarvoor vastgesteld is dat er kinderopvang nodig is als gevolg van sociale en/of medische problemen, komen in aanmerking voor de vergoeding van de kosten kinderopvang. De gemeente vraagt een onafhankelijk instituut advies hieromtrent, tenzij er al gegevens liggen waaruit deze noodzaak blijkt (b.v. rapport MEE, centrum voor jeugd en gezin etc). Van de ouders wordt een bijdrage in de kosten kinderopvang gevraagd afhankelijk van het gezinsinkomen. Er wordt expliciet bekeken in hoeverre men zelf kinderopvang kan regelen.
Artikel 3: Te verstrekken gegevens bij de aanvraag
De bijdrage van de gemeente wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26Wet kinderopvang). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wet kinderopvang). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb). Omdat een bijdrage voor de duur van een bijdragesjaar wordt verstrekt (artikel 8) moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Om de lasten voor zowel aanvragers als gemeente zo beperkt mogelijk te houden wordt een heronderzoek uitgevoerd naar het voortdurend recht op de bijdrage. Hierbij zal veel als mogelijk aangesloten worden bij de systematiek zoals gebruikelijk bij de WWB.
Een wijziging van de bijdrage in verband met de verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang zal wel aangevraagd moeten worden.
Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een bijdrage pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de bijdrage vaststellen. In de praktijk komt het er op neer dat deze offerte vaak aangevraagd wordt door de medewerkers van de gemeente en is dit alleen in theorie een mogelijkheid. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in het kinderopvangregister (artikel 5, eerst lid, Wet kinderopvang). Dit kan zijn het gemeentelijk dan wel het landelijke register na de wetswijziging 2010.
Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens, omdat de gemeente al over die gegevens beschikt. Denk hierbij aan personen, die al bekend zijn bij de gemeente vanwege een lopende uitkering. Personen die nog niet bekend zijn bij de gemeente, zoals b.v. studenten, personen die een beroep doen op SMI en mantelzorgers zullen relevante gegevens moeten aandragen. Denk hierbij aan een bewijs van inschrijving van de opleiding of gegevens van een behandelend arts. In de uitvoeringsrichtlijnen zal voor alle doelgroepen beschreven worden welke gegevens dit betreft.
In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De verplichting is reeds neergelegd in artikel 26, derde lid, van de Wk.
Artikel 4: Hoogte van de bijdrage
Voor de bepaling van de hoogte van deze ouderbijdrage wordt de tabel kinderopvang bijdrage ouders gebruikt zoals opgenomen in de AMvB Besluit kinderopvang, welke jaarlijks geïndexeerd wordt.
Artikel 5: Duur en omvang van verlening van de bijdrage
Dit artikel bepaalt dat er geen bijdrage wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang gemeente Dongen die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een bijdrage bij de gemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:
• schriftelijk moet worden ingediend;
• de naam en adres van aanvrager moet bevatten;
• een aanduiding geven van wat er wordt gevraagd.
De ingangsdatum van de bijdrage heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een bijdrage ontstaat. De uitbetaling van de bijdrage vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de bijdrage is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen. De ingangsdatum van verstrekking van de bijdrage is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde bijdrage wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.
De bijdrage wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend, het bijdragesjaar. Hier wordt aansluiting gezocht met het berekeningsjaar van de belastingdienst. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de bijdrage wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent in theorie dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een bijdrage bij de gemeente zal moeten indienen.
Het college kan de bijdrage voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de bijdrage, bijvoorbeeld als deze een re-integratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de bijdrage te koppelen aan de duur van het re-integratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de bijdrage stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.
De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een bijdrage van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke bijdrage. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de bijdrage wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.
Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een bijdrage enigszins beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij de gemeentelijke doelgroep individueel te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder
redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid of scholing die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken. Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind.
De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een bijdrage geldt voor alle aanvragen voor een bijdrage. Dus niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die een voortzetting van een bijdrage betreffen en voor aanvragen voor een hogere bijdrage in verband met verhoging van de uurprijs van kinderopvang of uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd. De beslistermijn van acht weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette bijdrage moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de bijdrage na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal acht weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen. Via een heronderzoeksplan zal dit praktisch geregeld worden.
Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een bijdrage, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal ernaar streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid wordt de besluitvorming versneld.
Naast de weigeringsgronden in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd als een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd als de aanvrager:
in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.
Artikel 8: Inhoud van de beschikking
• Onderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de bijdrage wordt vastgesteld. In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de bijdrage worden vermeld (onderdeel f).
• Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:
• de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de bijdrage is verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;
• de informatieplicht die is opgenomen in artikel 28, eerste tot en met derde lid, Wet kinderopvang.
Artikel 9: De bevoorschotting van de bijdrage
De subsidieverstrekking vindt plaats van in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de bijdrage waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele berekeningsjaar betreft).
De gemeente betaalt de bijdrage in principe uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de bijdrage van gemeente aan de ouder.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de bijdrage. Deze zullen er op gericht zijn om een zo eenvoudig mogelijke administratie te verkrijgen. Een mogelijk kan zijn om te streven naar rechtstreekse betalingen aan de kindercentra waardoor achteraf geen verrekeningen meer nodig zijn. Is dit laatste niet mogelijk dan wordt een voorschot alleen betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau.
Artikel 10: Het besluit tot vaststelling van de bijdrage
Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een bijdrage) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de bijdrageen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de bijdrage bij het college in te dienen.
De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de bijdrage is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een bijdrage voor een kalenderjaar is verleend, moet het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de bijdrage definitief vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de bijdrage door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.
In het besluit tot het vaststellen van de bijdrage wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de bijdrage heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de bijdrage geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de bijdrage. Dit betekent dat de bijdrage wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de bijdrage is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de bijdrage kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.
Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de bijdrage op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld als:
de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten. Het derde lid van artikel 4:46 luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.
Artikel 11: Terugvordering, verrekening en invordering
Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de bijdrage. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 38 Wk (zie ook de toelichting bij artikel 14).
Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de bijdrage
In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een bijdrage in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:
Ad a. de bijdrage is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de bijdrage (artikel 4:48 Awb)
Zolang de bijdrage nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de bijdrage intrekken of ten nadele van de ontvanger van de bijdrage wijzigen, indien:
a.de activiteiten waarvoor de bijdrage is verleend niet of niet geheel hebben
plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;
De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)
Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de bijdrage is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de bijdrage op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de bijdrage in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.
Ad b. de bijdrage is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)
Ook als de bijdrage is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de bijdrage in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de bijdrage te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:
De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.
Naast het intrekken en terugvorderen van de bijdrage kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is deels geregeld in hoofdstuk 5 van de Wet kinderopvang en deels in de Awb. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder. Het betreffende bedrag komt toe aan de gemeente.
Het college kan een bestuurlijke boete opleggen, indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt.
De maximale hoogte van de bestuurlijke boete is vastgelegd in de wet Kinderopvang. Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal het college maatwerk moeten leveren. Artikel 72, tweede lid, Wet kinderopvang bepaalt dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert. Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt (dezelfde overwegingen als binnen de WWB).
Artikel 12: Inlichtingenplicht
Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid van de Wk. Het vierde lid van artikel 28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: ‘De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de bijdrage van belang zijn’.
Er kunnen verschillende vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden o.a. :
Artikel 13: Onjuiste gegevens of onvoldoende medewerking
Alvorens over te gaan tot de maatregelen, zoals onderstaand omschreven, doet het college onderzoek naar de schending van de inlichtingenplicht en wordt de ouder in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen. De bijdrage wordt voor maximaal acht weken opgeschort. Als de ouder er niet in slaagt het verzuim te herstellen kan het recht op de bijdrage worden ingetrokken vanaf het moment van opschorting (conform werkwijze WWB).
Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een bijdrage heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen op basis van de wet.
Met het oog op de mogelijkheid van de gemeente om ook na de vaststelling van de bijdrage te controleren of de bijdrage rechtmatig is verstrekt, is in dit artikel een bewaarplicht opgenomen.
Artikel 15: Onvoorziene omstandigheden
Anders dan de hardheidsclausule geeft dit artikel ruimte om in onvoorziene omstandigheden adequaat te kunnen handelen. Deze ruimte is nodig omdat op voorhand niet te overzien is welke situaties zich zullen aandienen.
In dit artikel is geregeld op welk moment de verordening in werking treedt.