Organisatie | Sittard-Geleen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Rampbestrijdingsplan hoogwater Maas Sittard-Geleen 2007 |
Citeertitel | Rampbestrijdingsplan hoogwater Maas Sittard-Geleen 2007 |
Vastgesteld door | burgemeester |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-10-2007 | Onbekend | 08-10-2007 Trompetter, | DIS-nummer |
De strijd tegen het water is in de geschiedenis van ons land niets nieuws. Niet alleen worden de kustprovincies regelmatig getrakteerd op de wateroverlast, ook in Limburg worden we herhaaldelijk geconfronteerd met het feit dat de Maas buiten haar oevers treedt. Van de 19 gemeenten in de regio Zuid-Limburg, zijn er vijf die regelmatig te maken krijgen met een hoge waterstand van de Maas: Eijsden, Maastricht, Meerssen, Stein en Sittard-Geleen.
Hoogwater in de Maas kan worden beschouwd als een ramp of ongeval waarvan de plaats, de aard en de gevolgen voorzienbaar zijn. Volgens de Wet rampen en zware ongevallen (WRZO) dient voor elke voorzienbare ramp of elk zwaar ongeval een rampbestrijdingsplan te worden vastgesteld.
Gekozen is om voor de vijf Zuid-Limburgse Maasgemeenten een regionaal model rampbestrijdingsplan. Dit model bestaat uit een bestuurlijk deel A, dat in alle Maasgemeenten hetzelfde is, en een operationeel deel B. Dit operationele deel bestaat uit twee verschillende onderdelen: deel 1, waarin de operationele informatie op regionaal niveau is vastgelegd; en deel 2, waarin elk van de vijf Maasgemeenten haar gemeentelijke actieplan onderbrengt.
De laatste rampbestrijdingsplannen hoogwater Maas dateren van 2005 (gebaseerd op het model oktober 2004). Nieuwe ontwikkelingen, waaronder de geïntensiveerde aandacht voor dijkdoorbraak en overstroming van de dijken, maar ook de nieuwe, meer praktische visie op planvorming, maakten het nodig deze plannen en het onderliggende model te herzien. Dit heeft geleid tot het voor u liggende plan.
Als voor ieder rampbestrijdingsplan geldt ook voor het RBP hoogwater Maas dat het minimaal eens per 4 jaar opnieuw vastgesteld dient te worden door de burgemeester (artikel 4 lid 1 WRZO). Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt het plan tussentijds geactualiseerd. Daarom zal de inhoud van het RBP hoogwater Maas regelmatig getoetst worden op actualiteit.
vanwege werkzaamheden die de komende jaren aan de rivier worden uitgevoerd, zijn er jaarlijks wijzigingen in de relatie tussen waterstanden en afvoeren. Dat heeft met name gevolgen voor het operationele deel B. Op initiatief van de Regionale Brandweer zal daarom jaarlijks, bij voorkeur in het najaar, een bijeenkomst georganiseerd worden waarin de laatste inzichten en wijzigingen worden besproken en verwerkt.
De gemeentelijke actieplannen (deel B2) dienen vanzelfsprekend door de gemeenten beheerd te worden. Dit geldt zowel voor de inhoud van het actieplan als voor de beschreven organisatie en de daarvoor benodigde middelen.
Er worden twee verschillende soorten basisscenario’s hoogwater onderscheiden:
Het basisscenario hoogwater/dijkoverstroming: het water stijgt, al of niet hoger dan de dijkhoogte, en zakt vervolgens weer. Het specifieke kenmerk van dit scenario is, dat zowel de oorzaak (de waterstand van de Maas) als de effecten regiobreed zijn. Deze vinden overal in meerdere of mindere mate plaats. Dit houdt tevens in dat de rampbestrijdingsorganisatie regionaal georganiseerd moet zijn. Een andere specifiek kenmerk van het basisscenario hoogwater/dijkoverstroming is dat deze gebeurtenis zich geleidelijk voltrekt; veelal kunnen gemeenten en de regio zich voorbereiden op wat komen gaat. Bij de bestrijding van het hoogwater is sprake van een geleidelijke op- en afschaling van de rampbestrijdingsorganisatie. Dit basisscenario is daarom opgesplitst in vijf fasen (zie paragraaf 2.2.1), die elk als een afzonderlijk scenario kunnen worden beschouwd.
Het basisscenario incidenten tijdens hoogwater/dijkdoorbraak: tijdens het stijgen of dalen van de waterstand kunnen zich hoogwatergerelateerde incidenten voordoen. Het meest kenmerkende incident is dijkdoorbraak, maar ook het begeven van bijvoorbeeld een rioolafsluiter behoort tot dit scenario. Het specifieke kenmerk van dit basisscenario is dat de effecten relatief lokaal zijn en dat deze incidenten kunnen plaatsvinden bij vrijwel elke waterstand. Bij dit basisscenario is net als bij het basisscenario hoogwater/dijkoverstroming een veelvoud aan denkbare scenario’s mogelijk. Het plan beperkt zich hier tot de omschrijving van het scenario ‘dijkdoorbraak’. Dit scenario beschrijft de situatie tijdens een hoogwater in de Maas, waarbij de dijk de druk van het water niet langer kan weerstaan en vervolgens bezwijkt (zie paragraaf 2.2.2).
2.1.1 Basisscenario ´hoogwater/dijkoverstroming´
Binnen het basisscenario hoogwater/dijkoverstroming zijn vijf scenario’s te onderscheiden, die elk aangeduid worden met een kleurcode. Iedere kleurcode (groen, geel, oranje, rood en blauw) staat voor een scenario met een bepaalde dreiging en dus bepaalde maatregelen, zie onderstaande tabel. Bij een stijging van het water in de Maas zal de kleurcode van de aangrenzende gemeente mee oplopen. Omdat de waterstijging grotendeels voorzienbaar is, is daarmee een vloeiende expansie van het scenario te verwachten; bij een snel opkomend hoogwater (de afvoer van de Maas kan binnen 1 uur met 300 tot 600 m³/s toenemen) zijn grote sprongen, bijvoorbeeld van geel naar rood, echter niet uit te sluiten.
Lokaal wordt bepaald van welk scenario er sprake is (zie ook tabel in deel B, paragraaf 1.1). Deze kleurcode wordt via sitrap doorgegeven aan het ROT (dus niet aan de alarmcentrale; de alarmcentrale kent alleen het incident hoogwater). Door met deze kleurcodes te werken, kan zowel tussen de vijf Maasgemeenten onderling als op regionaal niveau snel een beeld gevormd worden omtrent de ernst van de situatie in de verschillende gemeenten.
Op ieder gegeven moment kan in de ene Maasgemeente een ander scenario spelen dan in de andere: het is immers mogelijk dat een bepaalde afvoer in de ene gemeente veel overlast veroorzaakt, terwijl diezelfde afvoer in een andere gemeente tot weinig hinder leidt.
2.1.2 Basisscenario ‘ incidenten hoogwater/ dijkdoorbraak’
Ook bij het basisscenario ´incidenten tijdens hoogwater´ is een veelvoud aan scenario’s mogelijk. Het plan beperkt zich hier tot de omschrijving van het scenario ‘dijkdoorbraak’. Dit scenario beschrijft de situatie tijdens een hoogwater in de Maas, waarbij de dijk de druk van het water niet langer kan weerstaan en vervolgens bezwijkt. Het gevolg hiervan is dat het door de betreffende dijk beschermde gebied (gedeeltelijk) onder water zal komen te staan. De aard van de gevolgen zijn ten dele vergelijkbaar met de gevolgen van fase blauw. Zo zal er, evenals bij een dijkoverstroming, sprake zijn van het onderlopen van beschermd gebied. In tegenstelling tot kleurcode blauw zal het onderlopen van beschermd gebied binnendijks op een enkele locatie plaatsvinden. Dit kan eveneens gebeuren bij lagere waterstanden.
Bovenop de basisproblemen (zie basisscenario hoogwater/overstroming) ontstaat nu een aantal acute problemen door het bezwijken van een dijk. De aard van de problemen is afhankelijk van het beschermde gebied. In het beschermde gebied kan een veelheid aan verschillende activiteiten plaats vinden die worden bedreigd door de gevolgen van de doorbraak.
2.1.3 Uitwerking van beide basisscenario’s
In deel B2 is zowel het basisscenario overstroming als het basisscenario dijkdoorbraak per gemeente nader uitgewerkt. Deze uitwerking behelst in ieder geval:
een handzaam overzicht van kengetallen, waarin de lokale gevolgen staan aangegeven; Voor het basisscenario dijkoverstroming geldt dat er kengetallen zijn opgenomen per kleurcode. Voor het basisscenario dijkdoorbraak is per gemeente een of meerdere locatie(s) gekozen in overleg met de waterschappen; voor een dijkdoorbraak op deze locatie(s) zijn kengetallen opgenomen.
hoogwaterkaarten. Wat betreft het overstromingsscenario geven de hoogwaterkaarten per kleurcode het ondergelopen gebied weer, alsmede een indicatie van de waterdieptes. Voor de gekozen doorbraakscenario’s geven de kaarten naast de waterdiepte ook stroomsnelheden weer. De hoogwaterkaarten kennen nog wel enkele beperkingen: de waterdieptes zijn indicatief en moeten met enige marge behandeld worden, omdat is gerekend met een standaardgolf. Verder kent het huidige rekenmodel een harde begrenzing; daarbuiten lijkt het gebied niet onder te lopen, maar in de praktijk is de rekengrens niet altijd een kade of een landhoogte. De verdere analyse om het ondergelopen gebied volledig te krijgen moet nog worden gemaakt. Voor de hoogwaterkaarten van dijkdoorbraak geldt tenslotte de beperking dat deze kaarten weliswaar een indicatie geven van de effecten van een dijkdoorbraak, maar dat de exacte locatie van een eventuele doorbraak natuurlijk niet te voorspellen is.
Met behulp van bovenstaande uitwerking van de scenario’s kan een door Rijkswaterstaat voorspelde waterstand snel vertaald worden naar concrete maatregelen danwel benodigde informatie voor specifieke besluitvorming. In onderstaand schema wordt deze samenhang nog eens verbeeld:
In het rampenplan is vastgelegd wat de organisatiestructuur is bij een ramp of zwaar ongeval: de GRIP-structuur. Ook bij hoogwater wordt gewerkt vanuit deze structuur.
Voor incidenten tijdens hoogwater (zoals een dijkdoorbraak) gelden geen bijzondere afspraken: op het moment van een dergelijk incident wordt opgeschaald volgens de algemene principes van de GRIP-structuur.
Voor het basisscenario hoogwater / overstroming zijn enkele principe-afspraken gemaakt met betrekking tot GRIP (zie paragraaf 3.3). De GRIP-structuur, die betrekking heeft op de organisatie en coördinatie, is echter niet de enige structuur die ten grondslag ligt aan de planvorming hoogwater basisscenario hoogwater / overstroming. Ook de hiervoor genoemde kleurcodes, waar diverse regionale en lokale acties aan verbonden zijn, bieden een belangrijke structuur. Datzelfde geldt voor de verschillende cruciale debieten die Rijkswaterstaat onderscheidt. De GRIP-afspraken die zijn gemaakt voor een overstromingssituatie, zijn deels aan een informatiefase van Rijkswaterstaat gerelateerd (GRIP 2), deels aan een kleurcode (GRIP 4). Hieronder worden de 3 structuren verder beschreven.
3.1 Informatiefases van Rijkswaterstaat
Rijkswaterstaat onderscheidt 3 cruciale debieten (waterafvoeren). Bij deze debieten waarschuwt Rijkswaterstaat de operationele diensten, die vervolgens acties dienen uit te zetten. Het gaat om de waterafvoeren 1.000 m³/s, 1.250 m³/s en 1.500 m³/s, waarbij meetpunt voor de hele regio Borgharen-dorp is.
Bij een debiet van 1.000 m³/s (dit kwam tot 2007 overeen met een waterstand van ca. 42.75m +NAP) bij Borgharen-dorp geeft Rijkswaterstaat een zogenaamde ‘attendering’ af aan de regionale alarmcentrale (RAC) en aan het waterschap. Door de RAC wordt deze attendering doorgegeven aan de hulpverleningsdiensten en de Maasgemeenten (en andere betrokkenen). Dit is het begin van hoogwater: het incident hoogwater wordt aangemaakt.
3.1.2 Fase eerste voorwaarschuwing
Bij een debiet van 1.250 m³/s (dit kwam tot 2007 overeen met een waterstand van ca. 43.55m +NAP) bij Borgharen-dorp wordt de attendering gevolgd door een eerste voorwaarschuwing. De voorwaarschuwing van Rijkswaterstaat gaat via de RAC naar hulpverleningsdiensten en Maasgemeenten. Alles verloopt nog steeds routinematig. Op gemeentelijk niveau informeert een aantal functionarissen elkaar telefonisch. Noodzakelijke acties worden uitgezet.
3.1.3 Fase tweede voorwaarschuwing
Op het moment dat bij Borgharen-dorp een afvoer van 1.500 m³/s en hoger wordt verwacht (dit kwam tot 2007 overeen met een waterstand van 44.10m +NAP), geeft Rijkswaterstaat een tweede voorwaarschuwing via de RAC aan alle betrokkenen. Dit is tevens het moment dat wordt opgeschaald naar GRIP 2: het ROT wordt dan voor het eerst bijeen geroepen.
3.1.4 Fase alarmering door Waterdienst en start hoogwaterberichten
Op het moment dat bij Borgharen-dorp daadwerkelijk een afvoer van 1.500 m³/s wordt bereikt en verdere stijging wordt verwacht, alarmeert de Waterdienst van Rijkswaterstaat (voorheen bekend als: het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling, oftewel het RIZA) de RAC en via de RAC alle betrokkenen. De alarmering vindt telefonisch plaats en wordt gevolgd door een fax of e-mail.
Dit is tevens het moment dat de Waterdienst start met het uitgeven van “hoogwaterberichten”, waarin de bereikte waterstand wordt genoemd en prognoses worden gegeven voor alle vaste meetpunten. Naast deze hoogwaterberichten van de Waterdienst is in een convenant tussen de regio Noord- en Midden-Limburg, Zuid-Limburg en Rijkswaterstaat tevens afgesproken dat RWS directie Limburg op vaste tijdstippen hoogwaterprognoses voor alle meetpunten stuurt.
Zowel de hoogwaterberichten van de Waterdienst als de hoogwaterprognoses van RWS directie Limburg worden op vaste tijdstippen via e-mail verzonden aan het ROT. Het ROT hangt dit bericht aan zijn eerstvolgende sitrap. De hoogwaterberichten van de Waterdienst worden ook aan de pers gestuurd en worden tevens gepubliceerd op teletekst, op www.actuelewaterdata.nl/afvoeren en op MFPS, het hoogwaterprogramma van RWS dat op de RAC aanwezig is en bij diverse gemeenten. De hoogwaterprognoses van RWS directie Limburg zijn alleen voor de GRIP teams bestemd en worden niet naar de pers gestuurd of ten behoeve van de burgers op teletekst of website gepubliceerd.
Het eerste hoogwaterbericht van de Waterdienst is voor de RAC het signaal dat alertheid geboden is: het water staat hoog en kan snel hoger komen te staan. Veel wordt nog via routinematige procedures afgehandeld, maar er wordt ook opgeschaald.
3.2 Kleurcodes basisscenario ‘hoogwater/dijkoverstroming’
Kleurcodes geven de mate van dreiging aan en de bijbehorende maatregelen en handelingen die genomen moeten worden (zie pragraaf 2.2.1). Hieronder wordt de lokale organisatiestructuur per kleurcode uiteengezet.
3.2.2 Organisatiestructuur code geel
Als een gemeente in code geel zit, vindt er op lokaal niveau regelmatig (telefonisch) overleg plaats tussen gemeentelijke functionarissen en brandweer. Op initiatief van de AOV’ers worden voorbereidingen getroffen en worden de actieplannen gecontroleerd. Er wordt gezorgd dat de noodzakelijke routinematige activiteiten plaatsvinden en dat de situatie continu gemonitord wordt. De gemeenten halen hun informatie via het ROT (vanaf het moment dat deze operationeel is), uit de hoogwaterberichtgeving, het veld en via de website van Rijkswaterstaat. Indien daartoe aanleiding is, geven de gemeenten zelf ook informatie, door sitraps te plaatsen op Veiligheidsnet.
3.2.3 Organisatiestructuur code oranje
Bij een code oranje moeten de gemeente en de hulpverleningsdiensten zich meer inspannen om het water het hoofd te kunnen bieden. Verregaande maatregelen zijn nodig. Zo gaat gemeentelijke informatievoorziening naar de bevolking een nadrukkelijkere rol spelen, informatiecentra worden ingericht. Sommige gemeenten kunnen in deze fase preventieve evacuatie overwegen. Er wordt opgeschaald naar een lokaal hoogwateroverleg, dat al dan niet de vorm heeft van een COPI. Dit team rapporteert over de lokale situatie aan het ROT via situatierapportages (sitraps).
3.2.5 Organisatiestructuur code blauw
Bij een code blauw is de waterstand zo hoog geworden dat er een overstroming optreedt. Dit heeft grote gevolgen voor de activiteiten van de gemeenten, de hulpverleningsdiensten, Rijkswaterstaat en het waterschap. Ondanks de toegenomen complexiteit verandert de organisatiestructuur in fase blauw niet.
Er zijn twee afspraken gemaakt over het GRIP-niveau tijdens een hoogwater/overstroming worden: wanneer GRIP 2 ingaat en wanneer GRIP 4 ingaat.
Als voorwaarschuwing 2 door Rijkswaterstaat wordt afgegeven, roept de regionaal officier van dienst (ROvD) het regionaal operationeel team (ROT) bijeen voor een eerste overleg. Dit kan in eerste instantie ook telefonisch; indien Rijkswaterstaat echter een verdere stijging verwacht, zullen de diverse functionarissen worden opgeroepen.
Het ROT is bij hoogwater samengesteld conform GRIP, waarbij opgemerkt dient te worden dat:
Tijdens dit eerste overleg van het ROT zal al dan niet besloten worden tot opschaling naar GRIP 2 en het in functie stellen van het regionaal coördinatiecentrum (RCC). In principe is het operationeel worden van één of beide RCC's in de provincie tevens het moment dat de kernbezetting van het PCC operationeel wordt; tot dat moment is er op provinciaal niveau nog geen afstemming nodig en geschiedt de afhandeling door de piketfunctionaris openbare orde en veiligheid (OOV) van de afdeling Kabinet. Zodra de kernbezetting van het PCC operationeel is, wordt dit met een openingsbericht naar de partners (nationaal coördinatiecentrum NCC, regio's, Maasgemeenten, Rijkswaterstaat en waterschappen) gecommuniceerd.
Na het eerste overleg van het ROT zal de coördinerend burgemeester (CB) worden geïnformeerd door de voorzitter van het ROT. Indien de situatie daartoe aanleiding geeft vanwege prognoses dan wel daadwerkelijke waterstanden, zal op regionaal niveau verder worden opgeschaald.
Als er één gemeente aangeeft dat scenario rood van toepassing is, gaat GRIP 4 in: er wordt opgeschaald naar een RBT. GRIP 3 als opschalingsniveau is derhalve niet aan de orde, er wordt meteen naar GRIP 4 opgeschaald. Dit past ook in de landelijke visie, waarin als uitgangspunt is gedefinieerd dat hoogwater per definitie gemeentegrensoverschrijdend is.
Het ROT wordt in deze fase zonodig uitgebreid met staffunctionarissen en actiecentra. Ook de kernbezetting van het PCC wordt in deze fase mogelijk uitgebreid met liaisons van de hulpverleningsdiensten en interne of externe deskundigen.
De minister heeft in landelijke planvorming vastgelegd dat het nationaal niveau pas vanaf een waterstand van 46.30 te Borgharen een actieve rol neemt bij hoogwatergevolgbestrijding. Regionaal verkeren we dan al enige tijd in GRIP 4.
Er is sprake van een vergadercyclus als alle vergaderingen van alle teams in de rampbestrijdingsorganisatie op elkaar zijn afgestemd en volgens een bepaalde frequentie plaatsvinden. Dit zorgt ervoor dat de uitkomsten van de ene vergadering als input kunnen worden gebruikt bij andere vergaderingen, zodat alle (lokale) werkzaamheden regionaal op elkaar afgestemd worden. De uitkomsten van de vergaderingen worden vastgelegd in sitraps die op bepaalde tijdstippen op Veiligheidsnet geplaatst worden.
De frequentie van de vergaderingen zal normaal gesproken toenemen naarmate de fase hoger wordt. Belangrijk is dat tijdstippen van vergaderingen worden afgesproken. Hierbij dient tegelijkertijd te worden opgemerkt dat deze vergadertijden richtlijnen zijn. In aanvulling op de vergadercyclus bepalen de gemeenten zelf de verdere noodzaak tot vergaderen. De tijdstippen waarop de sitraps moeten verschijnen zijn echter geen richtlijnen, maar harde deadlines. Als de sitraps niet op het juiste tijdstip op Veiligheidsnet worden geplaatst, wordt de cyclus verstoord, met als gevolg dat alle werkzaamheden onvoldoende op elkaar afgestemd worden.
Het is belangrijk dat het ROT bij zijn vergaderingen alle benodigde input heeft, zowel van RWS als van de lokale situaties. Globaal wordt de cyclus daarom als volgt bepaald:
Hieronder wordt per kleurfase de vergaderklok besproken. Het staat de lokale teams natuurlijk vrij om vaker te vergaderen dan in de vergaderklok staat aangegeven, als ze maar in ieder geval óók op de aangegeven tijdstippen vergaderen en middels een sitrap het ROT informeren.
De waterschappen en de provincie stellen zich flexibel op en zullen aansluiten bij de vergadercyclus.
3.4.4 Vergaderklok bij prognoses 2.000 m³/s – 2.500 m³/s
In deze fase wordt drie keer per etmaal de vergadercyclus doorlopen: ook ’s middags wordt er nu vergaderd. Ook het RBT vergadert, en wel met een frequentie die wordt bepaald door de situatie; het ROT zal hierover adviseren. De vergaderklok ziet er als volgt uit:
<08.00 u lokale vergadering en sitrap
<14.00 u lokale vergadering en sitrap
<20.00 u lokale vergadering en sitrap
In principe zijn alle processen beschreven in het rampenplan. In geval van hoogwater dient te worden teruggevallen op de processen zoals die zijn beschreven in het gemeentelijk rampenplan.
In dit hoofdstuk zijn drie processen die specifiek op de hoogwaterproblematiek van toepassing zijn, nader beschreven:
Hoewel de Regionale Brandweer bij crises procesverantwoordelijk is voor het proces waarnemen en meten, hebben in het geval van hoogwater Rijkswaterstaat en het Waterschap Roer en Overmaas een grote uitvoerende verantwoordelijkheid.
De gehele fasering en daarmee de bestrijding is geënt op de waarnemingen, metingen en voorspellingen van Rijkswaterstaat. Gezien het belang van voorspellingen zijn nadere afspraken hierover vastgelegd in een convenant met Rijkswaterstaat (zie bijlage 2).
Ook de waterschappen hebben een belangrijke rol: kadewachten van het waterschap (samen met medewerkers van de gemeenten) verrichten inspecties en monitoren de situatie. Deze kadewachten rapporteren aan het coördinatiecentrum van het Waterschap. Zodra er (een indicatie voor) een kadedoorbraak geconstateerd wordt, wordt dit door het operationeel centrum van het Waterschap onverwijld telefonisch doorgegeven aan de dienstdoende ROvD via het telefoonnummer van de meldkamer brandweer. De Operationeel Leider zal voor advies contact zoeken met de liaison van het waterschap en daarop besluiten hoe verder.
De waterdeskundigen hebben tevens de waterstaatkundige advisering aan coördinatiecentra van gemeente, regio en provincie als taak. Dit gebeurt door middel van een liaison. Omdat het voor de waterschappen en Rijkswaterstaat niet doenlijk is om aan al de coördinatiecentra adviseurs te leveren, zullen alleen in het RBT en het ROT vertegenwoordigers aanwezig zijn.
4.2Alarmeren van bestuur, parate en niet-parate diensten
Rijkswaterstaat is de eerste stap in het proces alarmering in het kader van hoogwater. Zij waarschuwen c.q. alarmeren op verschillende momenten de meldkamer en de waterschappen (zie hiervoor §3.1). Vanuit de meldkamer wordt “doorgealarmeerd”. In deel B, §1.3 en §1.4, staat precies vermeld wie er wanneer door de meldkamer gealarmeerd wordt. Hieronder wordt schematisch weergegeven wie voor welk onderdeel van de alarmering zorgt.
Dit proces is in dit plan beschreven omdat, anders dan in het deelproces ontruimen en evacueren dat behoort bij het rampenplan, in de situatie van hoogwater sprake kan zijn van preventieve evacuatie. Een genomen besluit inzake (preventieve) evacuatie kan achteraf als te daadkrachtig of als te voorzichtig worden bestempeld. Dat maakt besluitvorming tot evacuatie tot een complex onderwerp.
Er wordt in de literatuur over evacuatie onderscheid gemaakt in de volgende fasen in het proces:
De totaal benodigde tijd voor evacuatie kan aanzienlijk verkort worden door elk van deze processtappen goed voor te bereiden. Zo kan de beslistijd aanzienlijk worden ingekort door de besluitvorming preparatief vast te leggen, maar ook door het draagvlak bij de bevolking vooraf zo ver mogelijk te vergroten. De waarschuwingstijd kan ingekort worden door goede preparatie, maar vooral ook door goede risicocommunicatie vooraf, en hetzelfde geldt voor de voorbereidingsfase. De daadwerkelijke evacuatie wordt bepaald door de reistijd, en is primair afhankelijk van aantallen mensen en af te leggen kilometers. Een belangrijke factor hierin is echter de georganiseerdheid waarin dit plaatsvindt (c.q. de chaos bij een gebrek daaraan). En ook dit wordt positief beïnvloed door goede voorbereiding en communicatie vooraf met de bevolking.
Het einddoel moet dan ook zijn de bevolking vooraf een zo goed mogelijk beeld te geven van het moment van evacuatie, wat de overheid dan doet en wat er van de bevolking zelf verwacht wordt. Volgordelijk heeft de besluitvorming echter de eerste prioriteit; daar ligt dan ook de focus van deze paragraaf.
Het besluit tot een verplichte evacuatie moet worden gezien als een inbreuk op enkele grondrechten (eerbiediging persoonlijke levenssfeer en het huisrecht). In zijn algemeenheid mag de gemeentelijke overheid geen inbreuk maken op deze in o.m. de grondwet verankerde grondrechten. Doet zij dit toch middels het besluiten tot verplichte evacuatie dan zal de burger zich hieraan verplicht dienen te onderwerpen. De politie zal in dergelijke gevallen dan ook handhavend optreden, en mensen zonodig met de sterke arm uit het gebied verwijderen.
De vraag werpt zich dan wel op of de gemeente achteraf aansprakelijk gesteld kan worden voor de ondervonden schade vanwege een onrechtmatige daad. Van een onrechtmatige daad kan geen sprake zijn als er een rechtvaardigingsgrond aanwezig is. Vrij vertaald: een verplichte evacuatie is rechtmatig als in alle redelijkheid geoordeeld kan worden, dat het belang van de bescherming van het leven of gezondheid van personen zwaarder weegt dan het belang dat het grondrecht beoogt te beschermen.
Naar aanleiding van de dreiging en de situatie kan een inschatting gemaakt worden van de noodzaak tot evacuatie c.q. de rechtmatigheid van een dergelijk besluit. Niet alleen de te verwachten waterstand is bepalend voor de vraag of er geëvacueerd dient te worden. Er zijn veel factoren die meewegen in een besluit tot evacuatie, die bovendien afhankelijk van de lokale omstandigheden kunnen zijn. Daarom is het onmogelijk één regionale beleidslijn voor evacuatie te definiëren. Wel heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de belangrijkste factoren voor de besluitvorming tot evacuatie. Deze zijn samengevat in bijlage 3: hulpmiddel besluitvorming evacuatie. Bij de operationele advisering over evacuatie zal dit hulpmiddel zowel lokaal als regionaal gehanteerd worden.
Op termijn zal met behulp van voornoemd hulpmiddel voor ieder risicogebied een probleemanalyse gemaakt moeten worden. Deze analyses geven een beeld van de specifieke gevaarsaspecten in dat gebied, de snelheid waarmee evacuatie in het betreffende gebied kan plaats vinden en zo mogelijk zelfs een concrete uitspraak over wanneer en hoe van de evacuatie. Tevens kunnen deze analyses, in preventief opzicht, inzicht geven in eventueel extra te stellen voorwaarden die aan vestiging van bedrijven of het organiseren van andere activiteiten in de risicogebieden gesteld dienen te worden.
Hoogwater wordt gekenmerkt door enorm veel betrokken diensten, disciplines en burgers, die enerzijds allen informatie willen geven en anderzijds alle informatie willen ontvangen. Afstemming van berichtgeving tot éénduidige voorlichting is essentieel teneinde het gehele bestrijdingsproces niet te frustreren.
In elk crisisteam is een voorlichter aanwezig, maar de taken van de voorlichters lopen uiteen. Het is dan ook van groot belang dat de voorlichters hun werkzaamheden op elkaar afstemmen. De voorlichter in het ROT speelt de hoofdrol in de persvoorlichting. Hij of zij regisseert de persberichten en persconferenties.
De inhoud van het RBP Hoogwater Maas dient regelmatig te worden getoetst op actualiteit. Op initiatief van de Regionale Brandweer zal jaarlijks, bij voorkeur in het najaar, een bijeenkomst georganiseerd worden waarin RBP en actieplannen aan de orde komen en de laatste inzichten en wijzigingen worden besproken en verwerkt.
Voor dit rampbestrijdingsplan is regionaal een oefenfrequentie van eenmaal per 3 jaar afgesproken (bestuurlijke oefening). In het multidisciplinair opleiding- en oefenbeleidsplan 2005-2008, onderdeel van het Regionaal Beheersplan Rampenbestrijding, is dit beleid vastgelegd en worden deze oefeningen in een concrete planning opgenomen.
Als gevolg van de WRZO is het voorliggende rampbestrijdingsplan openbaar. Met het oog op een veilige hulpverlening wordt het niet wenselijk geacht dat operationele telefoonnummers bekend of opvraagbaar zijn. De onderscheiden organisaties plaatsen de benodigde bereikbaarheidsgegevens op Veiligheidsnet en houden deze actueel.
De diverse hulpverleningsdiensten beschikken over C2000 verbindingsmiddelen ten behoeve van het operationele berichtenverkeer. Ook de boten van Rijkswaterstaat beschikken over C2000; het waterschap beschikt niet over C2000 verbindingsmiddelen.
Sitraps worden standaard op Veiligheidsnet geplaatst. Ook de hoogwaterberichten worden standaard op Veiligheidsnet geplaatst. Kanttekening: op dit moment kunnen waterschap en Rijkswaterstaat nog geen gebruik maken van Veiligheidsnet.
Voor voorlichting aan pers en burgers, zie §4.4
AOV(´er) Ambtenaar openbare veiligheid
CdK Commissaris(sen) der Koningin
CCB Conflict- en crisibeheersing
GHOR Geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen
GRIP Gecoördineerde regionale incidentenbestrijdingsprocedure
NCC Nationaal coördinatiecentrum
OOV Openbare orde en veiligheid
PCC Provinciaal coördinatiecentrum
RCC Regionaal coördinatiecentrum
RIZA Rijksinstituut voor integraal zoetwaterbeheer en afvalwaterbehandeling
ROvD Regionaal officier van dienst
ROT Regionaal operationeel team
SGBO Staf grootschalig en bijzonder optreden
WRZO Wet rampen en zware ongevallen
Bijlage 2 Convenant met Rijkswaterstaat
Rijkswaterstaat, directie Limburg, gevestigd …… in Maastricht, in deze vertegenwoordigd door …, hierna te noemen RWS
de Regio Noord-en Midden-Limburg, gevestigd aan de Driedecembersingel nr. … te Venlo, in deze vertegenwoordigd door haar voorzitter de heer dr …, hierna te noemen de Regio NML
de Regionale Brandweer Zuid-Limburg, gevestigd aan de Holstraat nr. 35 te Margraten, in deze vertegenwoordigd door haar commandant de heer ing. P.M.G.A. Schmedding, hierna te noemen RBZL;
dat de Regio NML c.q. RBZL in het kader van de rampenbestrijding de procesverantwoordelijkheid heeft voor het brandweerproces “waarnemen en meten”;
dat de Regio NML c.q. RBZL de uitvoering van dit proces ten tijde van hoogwater in de Maas en/of haar zijrivieren wenst over te dragen aan RWS;
dat partijen over de communicatie rondom dit proces nadere afspraken wensen te maken;
In geval van Hoogwater Maas voert RWS voor de Regio NML c.q. RBZL exclusief het proces “waarnemen en meten” uit en is daarmee de enige instantie die voor de rampenbestrijding in dit kader aan de Regio NML c.q. RBZL relevante gegevens of voorspellingen kan afgeven omtrent waterstanden en/of debieten. Waarnemingen of gegevens in genoemd kader door derden aangeleverd zullen door de Regio NML c.q. RBZL niet worden gehanteerd zolang ze niet door RWS zijn bevestigd.
Artikel 2: Verzenden van hoogwaterberichten
Voor prognoses kan geen absolute nauwkeurigheid worden gegarandeerd. Hieraan kunnen dan ook noch door de Regio NML c.q. RBZL noch door de individuele gemeenten in de regio Noord- en Midden-Limburg en Zuid-Limburg rechten worden ontleend. RWS is derhalve niet aansprakelijk voor de eventuele schade die uit het gebruik van deze voorspellingen voortvloeit of zou kunnen voortvloeien.
De Regio NML c.q. RBZL zal de individuele gemeenten instrueren dat de gegevens en voorspellingen op de overeengekomen tijdstippen door RWS aan de Regio NML c.q. RBZL zullen worden gegeven, en dat aan verzoeken om tussentijdse informatie van individuele gemeenten geen gehoor zal worden gegeven door RWS. Dit laat onverlet dat gemeenten het algemeen informatienummer van RWS kunnen bellen.
Bijlage 3 Hulpmiddel besluitvorming evacuatie
Onderstaande factoren spelen allen een rol bij de overweging om wel of niet te gaan evacueren. Door elke factor per gebied te wegen en aan te kruisen ontstaat een urgentiebeeld voor evacuatie. Ligt de nadruk overduidelijk op het linker deel van de schalen dan zal die over het algemeen lager liggen, dan wanneer men overwegend aan de rechterzijde van het model zit. Het geheel vormt een model dat uiteraard slechts een hulpmiddel is om tot een afgewogen besluit te komen. Dit model is niet regiobreed toepasbaar, omdat factoren van gebied tot gebied kunnen verschillen.
Wel dient de beleidslijn gehanteerd te worden dat een besluit of advies van toepassing moet zijn op alle personen binnen één aaneengesloten geografisch gebied met logische en handhaafbare grenzen.
Dit speelt bij dijkoverstroming minder een rol, maar wanneer een dijk het begeeft zal het water met meer kracht en snelheid het achterliggende gebied binnenstromen. De gevaarszetting is vooral afhankelijk van de grootte van de bres en het verschil in waterhoogte tussen buiten- en binnendijks. Ook de afstand van woningen tot de doorbraak zal een sterke relatie hebben met betrekking tot de gevaarszetting van de bewoners. Hoe groter de waterkracht, hoe groter de noodzaak tot evacuatie.
Dit aspect betreft alleen het directe effect van waterhoogte op de gevaarszetting: natte voeten, tot het middel in het water, of alleen op de 1e verdieping nog veilig: hoe hoger het water, hoe groter de noodzaak tot evacuatie. Het water staat niet in iedere woning even hoog, er zullen ook woningen zijn die niet onderlopen maar wel door water omgeven zijn. Het gaat hier om een goed gemiddelde.
Is er overlast gedurende enkele uren te verwachten, of praten we over dagen of weken? Dit raakt aan diverse andere aspecten als volksgezondheid, bereikbaarheid, capaciteit hulpdiensten etc. Bepalend hiervoor zijn onder andere de waterkeringen (beschermen aanvankelijk tegen overstroming, maar bemoeilijken bv. na een overstroming het normalisatieproces) en weersomstandigheden met name in het stroomgebied van de Maas in Frankrijk en Belgie, die de duur van de golf bepalen. Hoe langer de duur, hoe groter de noodzaak tot evacuatie.
“Slecht weer” is in dit verband een relatief begrip. Kou en warmte kunnen op het ene aspect positief werken, op het andere negatief. Hier zal de weerssituatie van dat moment geanalyseerd dienen te worden. Hoe “slechter” het weer, hoe groter de noodzaak tot evacautie.
Overweging hier is of gebieden toegankelijk blijven, enerzijds om te ontvluchten, anderzijds om hulpverleners toe te laten. Varianten die de noodzaak tot evacuatie uitdrukken zijn: niet meer lopend / rijdend / rijdend in speciale voertuigen toegankelijk / alleen nog via boten toegankelijk.
Uitval van essentiële nutsvoorzieningen
De toelevering van gas, elektriciteit en de mogelijkheid tot communicatie via GSM, internet, etc. zal in een overstroomd gebied al snel problematisch zijn, echter ook de levering van drinkwater via het waterleidingsysteem en de werking van het riool kan dan niet meer als vanzelfsprekend worden beschouwd. Dit heeft onmiddellijk effect op de zelfredzaamheid van eenieder, vooral bij langere duur. Hoe meer voorzieningen uitvallen, hoe groter de noodzaak tot evacuatie.
Bedreiging volksgezondheid, vrijkomen milieugevaarlijke stoffen
Dit kan ontstaan door bv. uitstroom van vervuild water uit de rioleringssystemen, het vrijkomen van gevaarlijke stoffen door het onderlopen van bedrijven, het onderlopen van gierkelders etc. Het gaat hier om de directe effecten op mensen, maar ook de kans op ontstaan van epidemieën. Hoe hoger de kans, hoe groter de noodzaak tot evacuatie.
Voor geëvacueerde personen is het van groot belang te weten dat hun achtergebleven woning en de daarin aanwezige goederen beschermd zijn tegen inbraak / plundering. Dit aspect heeft een grote relatie met duur en hulpverleningscapaciteit, en kan zeer arbitrair zijn: een klein gebeid met veel achterblijvers kan moeilijker te beveiligen zijn dan een groot gebied zonder achterblijvers. Als een gebied niet te beveiligen is, is dat op zich een argument om niet te evacueren. Dit zal tegen de gevaarszetting moeten worden afgewogen. Hoe optimaler de mogelijkheden, hoe groter het draagvlak voor een evacuatiebesluit.
De zelfredzaamheid is eveneens variabel bij een hoogwater; als de situatie maar lang genoeg aanhoud c.q. het water maar hoog genoeg komt, is uiteindelijk niemand meer zelfredzaam. In beginsel betreft dit dus vooral kinderen, ouderen, zieken en gehandicapten, in een later stadium kan het hier bijvoorbeeld ook om kerngezonde achterblijvers gaan. Een meerderheid van verminderd zelfredzame mensen in een gebeid is een sterk argument voor evacuatie.
Beschikbare capaciteit bij de hulpverleningsdiensten
Afhankelijk van het aantal overstroomde gebieden zal de capaciteit van de hulpverleningsdiensten niet steeds gelijke tred houden met de door de gemeenten gestelde hulpvraag. De mogelijkheden van hulpdiensten om hulp te beiden bij evacuatie, of aan achterblijvers, of voor beveiliging of voor opvang kan zeer bepalend zijn voor het besluit tot evacuatie. Bij een te verwachten ernstig tekort aan hulpverleners wanneer het onverhoopt mis zou gaan is verplichte preventieve evacuatie een reële maatregel: de situatie blijft dan tenminste beheersbaar, en er kunnen nog keuzes gemaakt worden ten aanzien van tijstippen en volgorde van maatregelen.
In hoeverre bestaat er nog een mogelijkheid om (een deel van) de dreiging weg te nemen? Voor zowel bevolking als bestuur een belangrijke vraag. Ook hier geldt dat ook als er mogelijkheden beschikbaar zijn men zich moet afvragen of het risico ook echt verkleind wordt, of de situatie juist verergerd als het onverhoopt toch misgaat.
Bestuurlijk kan externe druk eveneens van invloed zijn op het te nemen besluit. De zwaarste vorm van externe druk is een ministeriële aanwijzing. Maar ook op andere manieren kan druk ervaren worden om wel of niet te evacueren. Hoe wordt het door de bevolking zelf beleefd? Hoe zitten de media er in? Wat doen de buren (vooral binnen een en dezelfde dijkring speelt dit een rol)? Niet het enige aspect, maar wel een om mee te wegen.
Evacuatietijd (Beschikbaar - benodigd)
Zolang er nog tijd over is, zal de noodzaak tot evacuatie minder gevoeld worden. Als er tijd tekort is, is het eigenlijk al te laat. Bij het gewone hoogwater bestaat hier grofstoffelijk wel zicht op en kan deze factor gewogen worden. Bij een doorbraak is dat niet te voorspellen, dan gaat bv. zelfredzaamheid zwaarder wegen.
(On)zekerheid, marges, juridische afweging
De factor zekerheid is niet te onderschatten: bij een grote onzekerheid c.q. relatief ruime marges zal het besluit tot evacueren moeilijker genomen worden. Bij een grotere zekerheid (voorspelling, waargenomen knelpunten) danwel een kleinere marge zal het besluit makkelijker maken. Onderzoek heeft aangetoond dat de gedragenheid van het besluit tot evacuatie boven de 90% stijgt als de kans op overstroming de 50% nadert. Dit heeft ook te maken met het juridische aspect. In de regelgeving wordt gesproeken over een reële en zichtbare dreiging als voorwaarde om tot evacuatie over te mogen gaan. Reëel en zichtbaar zijn echter beide relatieve begrippen, afhankelijk van de perceptie van de te evacueren bewoner. Een inschatting van het gemiddelde draagvlak voor een evacuatiebesluit is dan wellicht een betere maatstaf.
Bijlage 4 Beschikbare militaire middelen per proces in de regio Zuid-Limburg
1. Operationele uitwerking regionaal
1.1 Lijst hoogwaterfasering hoogwaterseizoen 2007-2008
De hoogwaterfasen geven een dreigingsniveau aan. De dreiging op een bepaald moment kan van gemeente tot gemeente verschillen. Dat betekent dat het ingaan van een bepaalde fase ook per gemeente verschillend kan zijn. Elke gemeente heeft zelf vastgesteld welke referentie (waterstand + meetpunt) wordt gebruikt om het scenario (de kleurcode) voor die gemeente vast te stellen. Hieronder is een overzicht van deze referenties opgenomen voor alle Maasgemeenten in de regio, geldend voor het hoogwaterseizoen 2007-2008. Uit door Rijkswaterstaat voorspelde waterstanden bij de meetpunten kan zo de kleurcode voor elke gemeente worden afgeleid.
1.2 Actielijst ROvD Hoogwater Maas (versie 18 januari 2007)
Alle debieten betreffen “Borgharen-dorp”.
Attendering door RWS (1.000 m³/s)
Voorwaarschuwing I door RWS (1.250 m³/s)
Voorwaarschuwing II door RWS (1.500 m³/s verwacht en mogelijk verdere stijging)
Start hoogwaterberichten Waterdienst (oude stijl)
én hoogwaterprognoses RWS nieuwe stijl cf. convenant (vanaf 1.500 m³/s)
Hoogwaterprognoses van RWS directie Limburg komen binnen via dezelfde e-mail adressen als de hoogwaterberichten van Waterdienst. De ROvD is ervoor verantwoordelijk dat deze info ingebracht wordt bij het ROT (de vergaderklok is zó gepland dat het ROT vergadert direct na ontvangst van deze hoogwaterprognoses). Na de ROT-vergadering hangt de ondersteuner de prognose als bijlage onder de sitrap.
1.Zodra één gemeente naar fase rood gaat (dit wordt gemeld door de HOvD c.q. het CoPI): RBT-leden laten alarmeren conform GRIP 4, plus voorzitter van waterschap Roer en Overmaas. Naar verwachting is Maastricht de eerste die opschaalt naar rood, en wel bij een waterstand van 45,00 mtr. bij Borgharen-Dorp.
1.3 Actielijst RAC Hoogwater Maas (versie 13 maart 2006)
Alle debieten betreffen “Borgharen-dorp” + NAP
Hoogwater Maas is één (regionaal) incident.
Attendering door RWS (1.000 m³/s)
Voorwaarschuwing I door RWS (1.250 m³/s)
Voorwaarschuwing II door RWS (1.500 m³/s verwacht en mogelijk verdere stijging)
Alarmering door Waterdienst (1.500 m³/s bereikt en verdere stijging verwacht)
1.4 Actielijst ROT Hoogwater Maas (versie 1 juli 2007)
Naast de taken die het ROT al had, krijgt het ROT nu ook de volgende taken:
Binnen GRIP 4: hoogste scenario (blauw):
1.5 Overzicht verwachte bijstand
Hieronder staat per Maasgemeente de voorzienbare bijstandbehoefte wat betreft materieel en/of personeel. De betreffende gemeente beschikt zelf niet over het gespecificeerde materieel/personeel, wat betekent dat dit elders (uit de regio of buiten de regio) gehaald dient te worden.
geen voorzienbare bijstandsbehoefte.
behoefte aan bijstand is niet bekend.
Er ontstaat een bijstandsbehoefte bij 45.50m +NAP, maar deze behoefte wil Meerssen niet vooraf expliciet willen kwantificeren, maar op dat moment zelf willen neerleggen bij het RCC.
Sittard-Geleen (meetpunt Grevenbicht)
behoefte aan bijstand is niet bekend.
Voor een overzicht van wat defensie zou kunnen leveren per rampbestrijdingsproces:
1.6.1 Heli-inzet bij evacuatie
Defensie zou helikopters kunnen inzetten ten behoeve van een evacuatie. Er zijn echter geen garanties vooraf mogelijk over de daadwerkelijke beschikbaarheid.
Hoewel niet gegarandeerd, is er een zeer grote kans op beschikbaarheid van minstens één transportheli. Vervoerscapaciteit is enkele tientallen mensen per uur, mits landingsplaats/opvanglokatie dicht bij is.
Preparatief kan overlegd worden omtrent:
1.6.2 Heli-inzet bij individuele medische evacuatie
Overdag kan een ambulance-helikopter worden ingezet. ’s Nachts mag deze echter niet althans zeer beperkt vliegen.
(Nieuwe) Regelgeving stelt dat HEMS-vluchten alleen buiten daglichtperiode mogen vliegen onder bepaalde voorwaarden, waaronder:
Vrijstelling is mogelijk: Volkel heeft deze nu bij wijze van proef. Er gaan stemmen op om deze proef om te zetten in een verruiming van de regelgeving, zodat alle HEMS-operators voortaan ‘s nachts mogen vliegen. (NB: de vrijstelling die we hadden voor Duitse grens-HEMS-vluchten, had dezelfde beperking).
De helikopter van de KLPD kan eventueel wél ’s nachts vliegen, maar deze heli is niet geschikt voor reddingen.
Het duurt anderhalf uur vanaf Schiphol voordat hij in Zuid-Limburg aankomt; om een snelle inzetbaarheid te kunnen waarborgen, dient de heli tijdig aangevraagd te worden, zodat hij stand-bye kan staan op Beek. Aanvraag via / kosten voor politie.
Voor reddingen kan de marinehelikopter worden aangevraagd.
Het vrijmaken van een marineheli duurt ca. 3 tot 7 uur. Deze heli wordt dan stand-bye gezet op Beek. Aanvraag in het kader van CMBA – dit betekent dat beschikbaarheid niet gegarandeerd is.
2. Operationele uitwerking gemeentelijk