Organisatie | Krimpen aan den IJssel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene Subsidieverordening Krimpen aan den IJssel 2012 |
Citeertitel | Onbekend |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 20-04-2018 | Onbekend | 19-05-2011 Onbekend | Onbekend |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Hoofdstuk 2 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
Artikel 4 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
Hoofdstuk 3 Aanvraag van de subsidie
Artikel 5 Bij aanvraag in te dienen gegevens
Hoofdstuk 4 Weigering van de subsidie
Het college kan voor subsidies binnen door de gemeenteraad vast te stellen beleidsterreinen of onderdelen daarvan bepalen dat de gevraagde subsidie kan worden geweigerd of de verleende subsidie kan worden ingetrokken in het geval en onder voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Hoofdstuk 5 Verlening van de subsidie
Artikel 11 Betaling en bevoorschotting
Hoofdstuk 6 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikel 12 Tussentijdse rapportage
Bij subsidies, hoger dan 50.000 euro, welke verleend worden kan het college de verplichting opleggen tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Een dergelijke tussentijdse verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar gevraagd.
De subsidieontvanger doet onverwijld melding aan het college, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan.
Artikel 14 Onderzoek door Rekenkamercommissie
Artikel 15 Overige verplichtingen van de subsidieontvanger
Hoofdstuk 7 Verantwoording en vaststelling van de subsidie
Artikel 16 Verantwoording subsidies tot 5.000 euro
Artikel 17 Verantwoording subsidies van 5.000 tot 50.000 euro
Artikel 18 Verantwoording subsidies vanaf 50.000 euro
Artikel 19 Vaststelling subsidie
Hoofdstuk 8 Overige bepalingen
Artikel 20 Egalisatiereserve, bestemmingsreserve en voorziening
Naast het gestelde in artikel 4:71 Awb geldt het volgende ten aanzien van egalisatiereserves en voorzieningen.
Artikel 21 Afroming reserves en voorzieningen
Indien uit de financiële verantwoording blijkt dat een subsidieontvanger, na de periode waarvoor subsidie is verleend, naar het oordeel van het college een te hoge egalisatiereserve heeft in relatie tot het gestelde in lid 1 van artikel 20 of bestemmingsreserves en/of voorzieningen heeft opgebouwd, anders dan de door het college vooraf goedgekeurde of verplicht gestelde voorzieningen, dan wordt het subsidiebudget voor de volgende periode verlaagd met het bedrag waarmee de toegestane hoogte van de egalisatiereserve wordt overschreden en/of met het bedrag aan niet goedgekeurde of niet verplicht gestelde voorzieningen.
Het college kan, in bijzondere gevallen, een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, met uitzondering van de artikelen 1, 2, 3, en 8 voor zover toepassing gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
Toelichting op de Algemene Subsidieverordening 2012
Een algemene gemeentelijke subsidieverordening moet gezien worden als een aanvulling op en detaillering van wat in de titels 4.2 (subsidies) en 4.3 (beleidsregels) van Algemene wet bestuursrecht (Awb) over subsidiëring opgenomen is. In de verordening is daarom in het algemeen niet opgenomen wat in de Awb als dwingend recht is beschreven. Daar waar dit bij zou kunnen dragen aan een beter begrip voor het totale systeem van de verordening zijn bepalingen, die ook in de Awb voorkomen wel opgenomen.
Rode draad in een algemene subsidieverordening is de procedure die gevolgd moet worden bij indiening, toetsing, verlening en vaststelling van subsidies. Dit laat zich vertalen in onderstaand schema:
Toetsingscriteria op basis van grondslagen en normen en verdelingscriteria ten aanzien van de subsidieplafonds worden in uitvoeringsregels vastgelegd en niet in de algemene subsidieverordening.
In de Awb worden termijnen genoemd die bij het afhandelen van een subsidieaanvraag in acht genomen moeten worden. Deze termijnen zijn zo in de verordening opgenomen dat
Aangezien de procedures over bezwaar en beroep in Hoofdstuk 6 van de Awb geregeld zijn is in de verordening wat dat betreft niets opgenomen.
Ook zijn in de verordening alleen sancties bij niet nakomen van het gestelde in de verordening opgenomen. Andere gronden dan in de verordening opgenomen om subsidie in te trekken of te wijzigen zijn in de afdeling 4.2.6. (intrekking en wijziging) van de Awb geregeld. Niet opgenomen zijn eveneens sancties die toegepast kunnen worden bij niet tijdig indienen van een aanvraag of bij onvolledigheid van een aanvraag. Dit is geregeld in hoofdstuk 4 van de Awb.
Bij het opstellen van de Algemene Subsidieverordening is uitdrukkelijk gekozen voor zo eenvoudig mogelijke procedures zonder aandacht te verliezen voor een heldere verantwoording van gemeenschapsmiddelen. Daarbij is onderscheid gemaakt naar procedures voor vrijwilligersinstellingen en procedures voor professionele instellingen.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In dit artikel worden de begrippen die in de verordening worden gehanteerd nader omschreven.
De Awb fungeert slechts als basisregeling en biedt veel beleidsvrijheid aan bijzondere subsidieregelingen en subsidiebeschikkingen. Het is echter de vraag of een veelvoud aan benamingen de praktijk ten goede komt. In deze Algemene subsidieverordening is gekozen voor twee benamingen: eenmalige en jaarlijkse subsidies. Deze benamingen proberen het verschil aan te geven tussen de in principe jaarlijks aan instellingen verstrekte subsidies en de overige eenmalige subsidies.
Binnen de jaarlijkse subsidies zijn 2 categorieën, het doel van dit onderscheid is om het verschil tussen professionele en vrijwillige organisaties inzichtelijk te houden.
Subsidies voor organisaties waarvan de kern gevormd wordt door beroepskrachten. Dit laatste wil niet zeggen dat de instelling niet in ruime mate gebruik zou kunnen maken van de inzet van vrijwilligers.
In deze verordening wordt ervan uitgegaan dat het een organisatie betreft waarvan de kern van de organisatie gevormd wordt door vrijwilligers. Dit wil niet zeggen dat geen gebruik wordt gemaakt van betaalde beroepskrachten. Denk bijvoorbeeld aan trainers en koordirigenten.
In de omschrijving is de nadruk komen te liggen op het eenmalige karakter en tijdsomvang. Dit laatste wil niet betekenen dat een subsidie voor een heel jaar uitgesloten wordt, het gaat om een afgebakende tijdsomvang. Mocht een experiment na een aantal jaar succesvol blijken en structureel ingevoerd gaan worden, dan kan het college besluiten deze subsidie onder te brengen in de jaarlijkse subsidies.
Investeringsubsidies zijn alleen bedoeld voor organisaties die geen budgetsubsidie ontvangen. Budgetinstellingen worden geacht dit in hun jaarlijkse subsidieaanvraag op te nemen en dit aan het college ter besluitvorming voor te leggen.
Reserve/egalisatiereserve/voorziening
Het is van belang de verschillende vormen van vermogensvorming of voorzieningen goed van elkaar te onderscheiden en daarbij de terminologie van de Awb te volgen.
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 4:72) kan een subsidieontvanger verplicht worden een egalisatiereserve te vormen. Dat deel van het eigen vermogen van de subsidie-ontvanger, niet zijnde een voorziening, dat is opgebouwd met de ontvangen subsidie en daarmee samenhangende inkomsten. Een egalisatiereserve is bedoeld om een nadelig saldo op de exploitatie in enig jaar op te vangen en wordt gevormd uit het voordelige saldo op de jaarlijkse exploitatie. Een nadelig of voordelig saldo ontstaat uit het verschil tussen alle inkomsten en alle uitgaven. Dit laatste inclusief de reserveringen voor voorzieningen.
Het voordelige overschot op een exploitatie van enig jaar mag niet meer bedragen dan 20% van de eigen inkomsten. (Eigen inkomsten: alle inkomsten exclusief gemeentelijk subsidie). Bedraagt het voordelige saldo meer dan 20% dan wordt het meerdere verrekend met de subsidie.
De egalisatiereserve zelf mag in totaliteit niet meer dan 15% van het totaal van de inkomsten (inclusief gemeentelijke subsidie) bedragen.
Het voordelige saldo van deze exploitatie bedraagt € 7.000,-.
Het overschot mag niet meer dan 20% van de eigen inkomsten bedragen en dat is 20% van € 50.000,- = € 10.000,- in dit geval. Het voordelige saldo blijft onder de 20% en het bedrag van € 7.000,- wordt toegevoegd aan de egalisatiereserve.
De hoogte van deze egalisatiereserve mag niet hoger zijn dan 15% van de exploitatie en dat is 15% van € 82.000,- = € 12.300,- in dit geval. Uit de jaarrekening en/of het jaarverslag van de betreffende instelling zou dan moeten blijken of aan dit laatste wordt voldaan.
Voorzieningen zijn bedoeld om op een nader tijdstip aanschaffingen en vervangingen van duurzame goederen te financieren, waarop afgeschreven en waarvoor gereserveerd moet worden. Het opleggen van het vormen van een voorziening kan ook nodig zijn als zich ontwikkelingen voor gaan doen die kosten met zich meebrengen. Hierdoor wordt een beroep op de gemeente om extra geld voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan fusie, reorganisatie of beëindiging subsidierelatie, waardoor bijvoorbeeld wachtgeld verplichtingen kunnen ontstaan. De hoogte van een dergelijke voorziening wordt van geval tot geval bekeken.
Het opleggen van een egalisatiereserve en/of voorzieningen wordt per instelling bekeken. In de beschikking tot verlening worden die nadere verplichtingen dan opgenomen.
In het eerste lid wordt aangegeven voor welke beleidsterreinen subsidies kunnen worden verstrekt.
Door de veelheid en verscheidenheid van subsidiemogelijkheden is niet te vermijden, dat op onderdelen nadere regels noodzakelijk zullen blijken. Die verscheidenheid onderbrengen in een algemene subsidieverordening is mogelijk, maar komt de met een algemene verordening nagestreefde overzichtelijkheid niet ten goede. Daarbij mag aangenomen worden dat beleidsdoelen sneller aan wijzigingen toe zijn dan dat de Algemene Subsidieverordening aan wijziging toe is.
In lid 3 krijgt het college de bevoegdheid om uitvoeringsregels per beleidsterrein op te stellen.
Het college besluit ingevolge het eerste lid binnen de daarvoor door de raad vastgestelde kaders, zoals neergelegd in de gemeentebegroting en deze Algemene subsidieverordening. Dit betekent dat het college geen subsidies kan verlenen, die niet stroken met de door de raad vastgestelde algemene regels. Met besluiten over het verstrekken van subsidies in plaats van verlenen van subsidies wordt beoogd te besluiten over het gehele subsidieproces, dus ook het bevoorschotten, lager vaststellen, terugvorderen en dergelijke.
In het eerste lid is bepaald dat het college daarbij de gemeentebegroting en subsidieplafonds in acht neemt. Als de gemeentebegroting nog niet is vastgesteld en er formeel dus nog geen financiële ruimte door de raad beschikbaar is gesteld, wordt de subsidie slechts verleend onder de voorwaarde dat de raad daarvoor financiële middelen beschikbaar zal stellen, het zogenoemde begrotingsvoorbehoud.
In het tweede lid is de bevoegdheid van het college geregeld om voorwaarden aan de subsidie te verbinden. Zie hiertoe ook artikel 4:33 Awb en voor het verschil met verplichtingen artikel 4:37 Awb.
Hoofdstuk 2 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
Artikel 4 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
In de Awb zijn in de artikelen 4:25 tot en met 4:38 de belangrijkste bepalingen rondom het werken met een ‘subsidieplafond’ gegeven. Ingevolge het eerste lid van dit artikel kan de raad subsidieplafonds per beleidsterrein vaststellen. In de regel valt dit qua tijdstip samen met de vaststelling van de begroting. De raad stelt subsidieplafonds. Op basis van het tweede lid kan het college nadere regels opstellen omtrent de wijze van verdeling van de beschikbare middelen.
Hoofdstuk 3 Aanvraag van de subsidie
In dit hoofdstuk gaat het om de procedures van aanvragen en toetsen voor alle vormen van subsidies. Er is van uitgegaan dat in alle gevallen financiële informatie overgelegd moet worden omdat het gaat om de besteding van gemeenschapsmiddelen. Daarbij geldt eveneens dat subsidiëring pas aan de orde is wanneer niet op andere wijze inkomsten verworven worden of kunnen worden. Dit geldt ook voor kleinere erkenningsubsidies, ervan uitgaande dat verenigingen ook voor hun leden begrotingen en verantwoordingen opstellen en presenteren in hun jaarvergadering.
In het kader van verdere verzakelijking tussen gemeente en budgetinstellingen zijn de verplichtingen aangescherpt opdat een heldere beoordeling van activiteiten en de daaraan verbonden kosten kan plaatsvinden.
In deze verordening wordt gewerkt met vier categorieën van subsidie, waarvan twee betrekking hebben op jaarlijkse subsidiëring. Voor de professionele instellingen die jaarlijks subsidie ontvangen is in deze verordening getracht de administratieve handelingen terug te dringen. Het gaat hierbij om de budgetsubsidies. Tegelijkertijd is bekeken welke informatie dan toch noodzakelijk is om te kunnen rapporteren over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk (artikel 4:24 Awb).
Artikel 5 Bij aanvraag in te dienen gegevens
In dit artikel wordt omschreven welke gegevens bij de aanvraag ingediend moeten worden. Deze gegevens zijn nodig om tot een goed besluit te komen. Zoals aangegeven in lid 4 kan het college meer of minder of andere gegevens verlangen. Dit kan het college regelen in uitvoeringsregels.
In dit artikel wordt ingegaan op de aanvraagtermijnen voor de subsidiecategorieën. In het eerste lid staat omschreven hoe omgegaan wordt met de aanvragen voor jaarlijkse subsidies. Hier is sprake van gelijktrekking tussen de erkennings- en budgetsubsidies. Voor beide subsidiecategorieën is de datum van uiterlijke indiening op 1 juli in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.
Voor de termijn van eenmalige subsidies is een onderscheid aangebracht voor de aanvragen van investerings- en projectsubsidies. Om in de gemeentelijke begrotingscyclus tijdig rekening te kunnen houden met een aanvraag voor een investeringssubsidie dient de aanvraag uiterlijk 1 april in het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft ingediend te zijn. Voor projectsubsidies is de standaardtermijn om een aanvraag in te dienen op ten minste 10 weken voor aanvang van de activiteit gesteld. Het staat het college vrij om voor specifieke projectsubsidies (zoals bijvoorbeeld deskundigheidsbevordering, bewonersinitiatieven etc.) een afwijkende termijn op te nemen in de uitvoeringsregels.
In dit artikel worden de termijnen, waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag. Voor specifieke projectsubsidies kan het college een afwijkende termijn hanteren. Deze termijn dient dan vermeld te staan op het aanvraagformulier of in de beleidsregel. Het Fonds Bewonersinitiatieven is hier een voorbeeld van.
Het hanteren van de termijnen dan wel het geven van een motivatie tot verlenging van de termijn is van belang.
In dit artikel worden de gronden opgesomd waarop subsidie geweigerd wordt.
Een bijzondere weigeringsgrond is opgenomen in dit artikel. Het betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de wet Bibob niet kan doorstaan.
Hoofdstuk 5 Verlening van de subsidie
Artikel 10 Verlening van de subsidie
Ingevolge het eerste lid geeft het college al in het besluit tot verlening van de subsidie aan op welke wijze verantwoording van de ontvangen subsidie dient plaats te vinden. Hiermee wordt bereikt dat degene, aan wie subsidie is toegekend, van meet af aan duidelijk is aan welke voorwaarden en administratieve eisen hij dient te voldoen.
In het tweede lid is geregeld dat het college de ontvanger verplichtingen kan opleggen. Wanneer dit in de rede ligt, treden burgemeester en wethouders in overleg om tot overeenstemming te komen over de van de instelling te verlangen prestaties voorzien van een prijs voor de afzonderlijke activiteiten. Deze afspraken worden opgenomen in een subsidieovereenkomst. Het is voor gemeente en instelling van belang dat de vereisten en voorwaarden verifieerbaar en meetbaar zijn.
Bij veel, veelal kleinere subsidies zal het stellen van verplichtingen bij de toekenning niet noodzakelijk zijn. In die gevallen kan het college daarvan eenvoudig afzien. Indien het college van oordeel is dat het redelijk is om nadere verplichtingen aan de subsidieverlening / subsidieontvanger te stellen kan dit met gebruik van lid 2 van dit artikel.
Artikel 11 Betaling en bevoorschotting
Voorschotten worden automatisch (ambtshalve) verstrekt volgens het in de subsidieregeling of de verleningsbeschikking opgenomen bevoorschottingsregime. De subsidieaanvrager hoeft geen aanvra(a)g(en) voor bevoorschotting in te dienen of tussentijdse overzichten van prestaties of uitgaven te overleggen. Dit leidt tot lastenbesparingen bij zowel subsidieontvanger als de gemeente.
Omdat de bevoorschotting mede afhankelijk is van de aard van de te subsidiëren activiteiten is er voor gekozen om de termijnen, waarop de (automatische) bevoorschotting plaats vindt, niet in de verordening te noemen. Het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten worden in de verleningsbeschikking vermeld.
De subsidieontvanger is volgens artikel 13 verplicht te melden, indien er omstandigheden zijn die van invloed zijn op de hoogte van het verleende bedrag. De subsidieverstrekker kan vervolgens, indien nodig, door een wijziging van de verleningsbeschikking het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten aanpassen. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten) uitgekeerd aan de subsidieontvanger.
Artikel 12 Tussentijdse rapportage
Dit artikel is opgenomen om de administratieve lasten voor de instellingen te beperken. Het college moet vooraf bepalen welke vereisten worden gesteld aan de tussentijdse, inhoudelijke en financiële verantwoording. Het ligt voor de hand dat dit regime in ieder geval lichter is dan het regime dat is opgesteld voor de eindverantwoording.
De meldingsplicht is bedoeld als tegenhanger van het geven van meer vertrouwen in de vorm van onder andere: het niet standaard verantwoording afleggen bij subsidies tot € 5.000, het vragen van minder tussenrapportages en automatische bevoorschotting.
De subsidieontvanger is verplicht tijdig (zonder nodeloos tijdsverloop) te melden bij de gemeente als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten. Bij het niet voldoen aan deze meldingsplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken, omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Terugvordering van de subsidie, inclusief wettelijke rente van het hele subsidiebedrag, kan in zo’n geval proportioneel worden geacht, omdat de ontvanger dan misbruik maakte van het gegeven vertrouwen, dat ten grondslag ligt aan onderhavige subsidieverordening.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de meldingsplicht niet geldt na vaststelling van de subsidie of voor zover er (op verzoek van de belanghebbende) door de subsidieverlener een ontheffing is verleend van de verplichting om een prestatie overeenkomstig de subsidietoekenning uit te voeren.
Artikel 14 Onderzoek door rekenkamercommissie
Dit artikel is opgenomen om vooraf volkomen helder te zijn dat het tot de subsidievoorwaarden wordt gerekend mee te werken aan een eventueel onderzoek van de Rekenkamercommissie als dat aan de orde mocht zijn.
Artikel 15 Overige verplichtingen van de subsidieontvanger
In dit artikel zijn de overige verplichtingen van de ontvanger van de subsidie opgenomen, als ook de plicht belangrijke wijzigingen te melden aan het college. Dit kan uitsluitend schriftelijk (een brief of per e-mail). Niets belet de gemeente om bij twijfel direct contact op te nemen met de subsidieontvanger om nadere stukken te vragen.
Hoofdstuk 7 Verantwoording en vaststelling van de subsidie
Artikel 16 Verantwoording subsidies tot 5.000 euro
Kenmerkend voor subsidies tot 5.000 euro is dat een vast bedrag (lump sum) wordt verstrekt en dat de subsidieontvanger achteraf niet standaard verantwoording hoeft af te leggen aan de subsidieverstrekker. De subsidieontvanger hoeft geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen administratieve lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden verminderd.
In het geval van directe vaststelling (eerste lid, onderdeel a) worden de bewijsstukken van de prestatie direct met de aanvraag meegestuurd. Ook indien de activiteiten nog niet hebben plaatsgevonden, kan onderdeel a worden toegepast. De toepassing is dan onder meer afhankelijk van de aard van de subsidie (bijvoorbeeld een erkenningsubsidie) en risicoafweging van de subsidieverstrekker. Steekproefsgewijze controle na vaststelling is mogelijk, maar leidt alleen in bijzondere gevallen zoals fraude, tot terugvordering.
In het geval van verlening, gevolgd door ambtshalve vaststelling (eerste lid, onderdeel b) wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen 13 weken na de datum waarop de activiteiten uiterlijk verricht moeten zijn, ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. De ambtshalve vaststelling zal in de praktijk veelal al vóór het verstrijken van de termijn gebeuren, namelijk als het vanuit oogpunt van een efficiënte werkwijze wenselijk wordt geacht, dat dergelijke vaststellingsbeschikkingen op een vaste datum worden genomen. Wel dient de gemeente binnen een beperkte termijn, hier is gekozen voor 13 weken na afloop van de activiteit, te reageren.
Artikel 17 Verantwoording subsidies van 5.000 tot 50.000 euro
In dit artikel is aangegeven op welke wijze de subsidiënt de aan hem verleende subsidie aan het college dient te verantwoorden. Ingevolge artikel 10, eerste lid, wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de ontvanger bekend gemaakt.
Het tweede lid bepaalt, dat de subsidieontvanger moet aantonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn uitgevoerd. Daarbij zal vooraf door de subsidieverstrekker al moeten zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals de bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie) enz.
Ook hier kan het college bepalen dat bepaalde categorieën van subsidies, danwel subsidieontvangers, niet tot verantwoording van de aan hen verleende subsidie hoeven over te gaan. Te denken valt daarbij aan subsidies van een beperkte omvang of subsidies, die aan een vertrouwde worden verstrekt, dan wel subsidies die voor een doel worden aangewend, dat nadere verantwoording van de besteding van het geld overbodig maakt. Bij dit laatste kan worden gedacht aan de huurkosten van een gebouw. De verantwoorde besteding van de subsidie blijkt dan immers al uit het feit dat het betreffende gebouw in gebruik is bij de subsidieontvanger.
Ingevolge het derde lid kan het college bepalen dat het voor de verantwoording daarvan andere stukken en bewijzen verlangt dan gebruikelijk en uit hoofde van de gewone bedrijfsvoering van de subsidieontvanger al worden opgesteld. Te denken valt aan de verslagen, die rechtspersonen uit hoofde van de wet al dienen op te stellen en die natuurlijk naar gelang van de hoedanigheid van de betreffende rechtspersoon verschillen.
Waar het hier om gaat, is te voorkomen dat subsidieontvangers speciale stukken met andere verantwoordingsmethoden moeten opstellen dan zij gebruikelijk al doen. Zo kan uit een algemeen jaarverslag genoegzaam blijken, dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel, waarvoor de subsidie werd verstrekt.
Voor kleinere subsidies is in het derde lid voor het college de mogelijkheid geopend om andere bewijsmiddelen te verlangen dan gebruikelijk. Zo zou kunnen worden volstaan met het mailen van een foto of iets dergelijks.
Artikel 18 Verantwoording subsidies vanaf 50.000 euro
Bij subsidies van 50.000 euro of meer wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidie, namelijk op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt – tenzij de voorschriften voor subsidies tot 50.000 euro worden toegepast – plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Bij de financiële verantwoording mag de subsidieverstrekker een door een accountant opgesteld stuk vragen. Het is echter niet verplicht daar in alle gevallen om te vragen. Zekerheid kan ook worden verkregen door steekproefsgewijze controles van de uitvoeringsinstanties of door verantwoording in de jaarrekening van een instelling.
Indien er wordt gekozen voor het opvragen van een accountantsverklaring, is het belang dat de gemeente en de subsidieontvanger vooraf goede afspraken maken over de wijze van verantwoorden en over de aspecten die in de controle worden betrokken. Hierbij kan het raadzaam zijn om ook de accountant te consulteren. In de regel worden drie niveaus van controle onderscheiden:
In de artikelen 19, 20 en 21 is een ander regime voor de verantwoording van subsidies opgenomen. Hiermee is aansluiting gezocht bij de nota ‘Kaderbeheer financieel beheer rijkssubsidies’ in die zin, dat de wijze van verantwoording afhankelijk is gemaakt van de hoogte van de subsidies.
Vanuit het oogpunt van lastenverlichting wordt in lid 3 van de artikelen 20 en 21 geregeld dat ook alternatieve verantwoordingsbewijzen kunnen worden gevraagd. Hiermee wordt invulling gegeven aan het uitgangspunt dat de verantwoordingslasten in verhouding moeten zijn met de hoogte van het subsidiebedrag.
Artikel 19 Vaststelling subsidie
In dit artikel is geregeld binnen welke termijn het college besluit terzake van de vaststelling van de subsidie.
Ingevolge het derde lid kan het college, naast deze Algemene subsidieverordening, categorieën van subsidies of subsidieontvangers aanwijzen voor wie de subsidie wordt vastgesteld zonder dat hiervoor door de subsidieontvanger een aanvraag moet worden ingediend. Hierdoor kunnen administratieve lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden verminderd.
Hoofdstuk 8 Overige bepalingen
Artikel 20 Egalisatiereserve, bestemmingsreserve en voorziening
Subsidieontvangers hebben de mogelijkheid reserves te vormen zonder dat deze middelen gekort worden op de subsidie. Anders dan de toegestane egalisatiereserve en vooraf goedgekeurde of opgelegde voorzieningen kan sprake zijn van een bestemmingsreserve. Ook voor het vormen van een bestemmingsreserve is toestemming van het college vereist.
Het opleggen van het vormen van een voorziening kan nodig zijn als zich ontwikkelingen voor gaan doen die kosten met zich meebrengen. Hierdoor wordt een beroep op de gemeente om extra geld voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan fusie, reorganisatie of beëindiging subsidierelatie, waardoor bijvoorbeeld wachtgeld verplichtingen kunnen ontstaan.
Artikel 21 Afroming reserves en voorzieningen
In dit artikel wordt geregeld dat afroming van reserves en/of voorzieningen kan plaats vinden. Het gaat daarbij om overschrijding van de toegestane 15% voor de egalisatiereserve of hoger opgebouwde voorzieningen en bestemmingsreserves dan goedgekeurd of verplicht gesteld. Tevens kan afroming plaatsvinden wanneer voorzieningen of reserves worden opgebouwd waarvoor geen toestemming is verleend door het college. Afroming vindt plaats door het bedrag van de afroming te verrekenen met het subsidiebudget voor de volgende periode.
In de hardheidsclausule is zo concreet en nauwkeurig mogelijk (dus door het benoemen van de specifieke artikelen) aangegeven op welke onderdelen van deze verordening deze clausule van toepassing is. De te treffen voorziening, die niet in de verordening is voorzien, dient altijd binnen de doelstelling van de subsidie te passen. De toepassing van de hardheidsclausule dient beperkt te blijven tot individuele gevallen. Zodra de toepassing van een hardheidsclausule voor bepaalde gevallen voldoende is uitgekristalliseerd en daardoor een bestendig karakter heeft gekregen, dient dit beleid in de Algemene subsidieverordening of het subsidiebeleidskader te worden neergelegd.
Het is van belang dat van de vigerende subsidieregelingen wordt aangegeven of ze worden ingetrokken en hoe ze zich verhouden tot de Algemene subsidieverordening 2012.