Organisatie | Noord-Brabant |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Regeling Sociaal Plan regionale uitvoeringsdiensten provinciale medewerkers Noord-Brabant |
Citeertitel | Regeling Sociaal Plan regionale uitvoeringsdiensten provinciale medewerkers Noord-Brabant |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | personeelsbeleid, financieel kader |
Artikel 12 bevat een hardheidsclausule.
Artikel 13, derde lid, bevat een speciale clausule in geval van ingrijpende veranderingen in de voor deze regeling relevante regelgeving. In dat geval wordt in het georganiseerd overleg besproken of naar aanleiding daarvan de regeling dient te worden gewijzigd.
Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies, art. B.8
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-04-2013 | 01-12-2012 | 01-01-2017 | Nieuwe regeling | 09-04-2013 | S0262941 |
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant
Gelet op artikel B.8 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling Provincies;
Gezien de bereikte overeenstemming d.d. 14 februari 2013 met het georganiseerd overleg;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten met de vaststelling van de Regeling Sociaal Kaderplan Noord-Brabant 2010 gebruik hebben gemaakt van hun bevoegdheid tot het vaststellen van nadere regels omtrent de te volgen procedure bij reorganisaties en omtrent de personele gevolgen van reorganisaties als uitwerking van bijlage 1 van de CAP, Spelregels en flankerend beleid bij reorganisaties;
Overwegende dat er drie regionale uitvoeringsdiensten zijn opgericht waarnaar met ingang van 1 juni 2013 provinciale taken en de daaraan verbonden provinciale medewerkers overgaan;
Overwegende dat de Regeling Sociaal Kaderplan Noord-Brabant 2010 niet is toegesneden op deze overgang van medewerkers naar de regionale uitvoeringsdiensten en het derhalve gewenst is daarvoor een specifiek sociaal plan op te stellen;
Overwegende dat het onderhavige sociaal plan beoogt de aanwijzing van de bij de overdracht van taken naar de regionale uitvoeringsdiensten betrokken medewerkers te bepalen en dat in het Sociaal Beleidskader regionale uitvoeringsdiensten provincie Noord-Brabant, regels omtrent de plaatsing en arbeidsvoorwaarden, zijn neergelegd;
Op medewerkers als bedoeld in het eerste lid is de Regeling Sociaal Kaderplan Noord-Brabant 2010 niet van toepassing. Zodra Gedeputeerde Staten de medewerkers hebben aangewezen die hun taken volgen naar de RUD, eindigt voor de medewerkers die niet mee overgaan naar de RUD de werking van deze regeling en vervalt daarmee de vorige zin.
Indien de voorkeur van de medewerker, bedoeld in het eerste lid, onder b, om redenen van een evenwichtige spreiding van taken niet gevolgd kan worden, nemen Gedeputeerde Staten bij aanwijzing van de RUD waar de medewerker geplaatst zal worden, de navolgende uitgangspunten in acht, waarbij a boven b en b boven c gaat:
Artikel 7 Medewerking aan plaatsing
De medewerker is verplicht aan de plaatsingsprocedure zijn medewerking te verlenen.
Artikel 9 Definitieve besluiten
Gedeputeerde Staten nemen geen definitief besluit tot vervallenverklaring van de functie en tot ontslag van de medewerker, voordat de startdatum van de RUD bekend is en de medewerker een voorgenomen plaatsingsbesluit heeft ontvangen van het daartoe bevoegde gezag van de RUD waar hij geplaatst wordt.
Gedeputeerde Staten kunnen voorzover nodig in afwijking van de bij of krachtens deze regeling gestelde regels beslissen in individuele gevallen, waarin deze regels niet of niet naar redelijkheid voorzien.
’s-Hertogenbosch, 9 april 2013
Gedeputeerde Staten voornoemd,
de voorzitter prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
de secretaris drs. W.G.H.M. Rutten
Toelichting behorende bij de Regeling Sociaal Plan regionale uitvoeringsdiensten provinciale medewerkers Noord-Brabant
Deze regeling is specifiek bedoeld om te kunnen bepalen welke medewerkers van de provincie Noord-Brabant overgaan naar de regionale uitvoeringsdiensten en bij welke regionale uitvoeringsdienst zij worden geplaatst. De daadwerkelijke plaatsing van aangewezen medewerkers in de regionale uitvoeringsdienst geschiedt door het bevoegd gezag van de regionale uitvoeringsdienst met in achtneming van het in het tussen alle deelnemende Brabantse gemeenten, de milieudiensten en de provincie Noord-Brabant vastgestelde Sociaal Beleidskader regionale uitvoeringsdiensten Noord-Brabant.
Uitgangspunt daarbij is, dat de medewerker die is aangewezen om naar de regionale uitvoeringsdienst over te gaan daartoe ook verplicht is. Zijn taken binnen de provincie komen immers te vervallen en komen terug in de regionale uitvoeringsdienst. Het bevoegd gezag van de regionale uitvoeringsdienst is verplicht om de medewerker die door de provincie is aangewezen naar de regionale uitvoeringsdienst over te gaan in dienst te nemen. Het voor de medewerker bij de provincie geldende salaris en zijn betrekkingsomvang vormt de basis van waaruit plaatsing van de medewerker in de regionale uitvoeringsdienst geschiedt.
Voor begripsbepalingen is zoveel mogelijk aansluiting aansluiting gezocht bij de Regeling Sociaal Kaderplan Noord-Brabant 2010 en het tussen alle deelnemende Brabantse overheden vastgestelde Sociaal Beleidskader regionale uitvoeringsdiensten Noord-Brabant.
Om te bepalen wat een uitwisselbare functie is, worden de FUWAPROV-functie én de afspraken die in het formulier jaargesprekken zijn neergelegd, in achtgenomen. De reden dat de afspraken in het formulier jaargesprekken worden meegenomen is dat de functiebeschrijving volgens FUWAPROV bedoeld is als globale aanduiding van het type werkzaamheden dat bij een bepaalde functie behoort. Dus, om te kunnen bepalen wat uitwisselbare functies zijn zal daarom naast de functiebeschrijving volgens FUWAPROV ook het consistente samenstel van feitelijke werkzaamheden van de medewerker bepalend zijn. Dit samenstel van feitelijke werkzaamheden is in principe in het formulier jaargesprekken (planningsgesprek) neergelegd. Het gaat daarbij om het gebruikelijke werkpakket. Een tijdelijke uitbreiding of verandering van werkzaamheden is niet leidend.
In het eerste lid wordt geregeld dat deze regeling alleen van toepassing is op medewerkers die RUD-taken verrichten. Op deze medewerkers is niet eveneens de Regeling Sociaal Kaderplan Noord-Brabant 2010 van toepassing (lid 2). Indien de aanwijzing van medewerkers die hun taken naar de RUD volgen heeft plaatsgevonden, eindigt de werking van deze regeling voor de medewerkers die bij de provincie in dienst blijven. Deze laatste groep betreft de medewerkers die nu voor minder dan 50% RUD-taken verrichten maar deze taken na toepassing van het afspiegelingsbeginsel niet naar de RUD volgen. Voor deze ‘niet-taakvolgers’ is deze regeling ‘uitgewerkt’. Met het bepaalde in lid 2 wordt enkel bedoeld te regelen dat medewerkers terzake één en dezelfde reorganisatie, geen beroep kunnen doen op twee sociale plannen.
In deze regeling wordt verder alleen de aanwijzing van medewerkers geregeld en de aanwijzing van de RUD waar zij in dienst treden. De feitelijke plaatsing van medewerkers in de nieuwe organisatie en de condities waaronder dit gebeurt, worden geregeld door het nieuwe bevoegd gezag van de regionale uitvoeringsdienst aan de hand van het Sociale Beleidskader regionale uitvoeringsdiensten Noord-Brabant.
De medewerker waarvan de eigen functie voor meer dan 50% bestaat uit RUD-taken, volgt deze taken naar de regionale uitvoeringsdienst waar deze taken terugkomen. De medewerker gaat over naar de regionale uitvoeringsdienst met de voor hem geldende betrekkingsomvang.
Dit betekent dat als medewerker X een betrekkingsomvang heeft van 36 uur per week, waarvan 20 uur besteed worden aan RUD-taken, hij taakvolger is: 20/36 is meer dan 50%. Hij gaat dan voor 36 uur over naar de RUD.
Dit betekent eveneens dat als medewerker Y een betrekkingsomvang heeft van15 uur per week, waarvan 10 uur besteed worden aan RUD-taken, hij eveneens taakvolger is: 10/15 is meer dan 50%. Hij gaat voor 15 uur over naar de RUD.
Het percentage wordt bepaald aan de hand van zowel de taken volgens functiebeschrijving, alsmede het formulier planningsgesprek en de daarin opgenomen feitelijke tijdsbesteding.
Medewerkers waarvan de eigen functie voor minder dan 50%, maar voor meer dan 10% bestaat uit RUD-taken, kunnen ook aangewezen worden als taakvolgers. De provincie probeert zoveel mogelijk taken, die versnipperd bij diverse medewerkers terugkomen, te bundelen tot voldoende formatie om aan een medewerker mee te geven naar de regionale uitvoeringsdienst. Dit brengt mee, dat deze versnipperde taken komen te vervallen bij alle medewerkers die deze nu verrichten. Vervolgens wordt eerst aan de hand van de bereidheid van medewerkers bepaald, en als dat geen soelaas biedt aan de hand van het afspiegelingsbeginsel, welke medewerker de taken naar de RUD volgt.
Bij het achtste lid moet gedacht worden aan afspiegeling van 1 fte binnen een groep van 5 medewerkers, die qua leeftijd over de verschillende leeftijdscategorieën verdeeld zijn. In dat geval volgt degene met de kortste diensttijd zijn taak naar de RUD.
Ook hier geldt dat de medewerker naar de RUD overgaat voor zijn volledige betrekkingsomvang. De taken die de medewerker achterlaat, worden verdeeld over de medewerkers die achterblijven bij de provincie en waarvan de functie-inhoud is gekrompen als gevolg van de weggevallen RUD-taken.
Artikel 5 en 6 Voorkeursfunctie plaatsing binnen de RUD en RUD waar de medewerker in dienst treedt
In beginsel volgt de medewerker zijn RUD-taken naar de regionale uitvoeringsdienst waar deze taken terugkomen. Komen deze RUD-taken bij meerdere regionale uitvoeringsdiensten terug, dan is de voorkeur van de medewerker voor een betreffende RUD bepalend, tenzij dit om bezettingsredenen niet mogelijk zou zijn. De provincie dient namelijk te zorgen voor een evenwichtige verdeling van RUD-taken over de drie RUD’s, waardoor de voorkeur van de medewerker niet in alle gevallen gevolgd kan worden. Als de voorkeur niet gevolgd kan worden en de kortste reisafstand evenmin tot een oplossing leidt, dan wordt de RUD bepaald de hand van de in redelijkheid in acht te nemen belangen van alle betrokken medewerkers en de RUD. Als de RUD meer dan één werklocatie heeft bepaald de RUD waar de medewerker feitelijk werkzaam wordt.
Bij uitdiensttreding vindt in beginsel verrekening of terugvordering plaats van aan de medewerker toegekende faciliteiten met in achtneming van hetgeen daarover in de onderliggende regelingen is bepaald. Gedeputeerde Staten kunnen van de hoogte van het te verrekenen en/of terug te vorderen bedrag afwijken op grond van de redelijkheid. Een medewerker bijvoorbeeld die vier jaar geleden een fiets aanschafte op grond van het vervoersplan kon mogelijk niet voorzien dat hij uit dienst zou treden als gevolg van de vorming van de RUD’s. In dergelijke gevallen zou onverkort vasthouden aan terugbetaling onredelijk kunnen uitpakken en kunnen Gedeputeerde Staten van verrekening geheel of gedeeltelijk afzien. Een medewerker daarentegen die een jaar geleden een fiets aanschafte kon zeker toen wel al voorzien dat de RUD-vorming consequenties kon hebben. Dit geldt ook voor medewerkers die op grond van de daarvoor geldende regelingen nog een smartphone of een tablet aanschafte in de wetenschap dat in 2013 de RUD’s operationeel zouden worden. Voor wat betreft dienstkleding geldt dat in ieder geval alle kleding waarop het logo van de provincie Noord-Brabant staat moet worden ingeleverd. Door de provincie ter beschikking gestelde schoenen behoeven niet te worden ingeleverd.
De looptijd van de regeling is gelijk aan de looptijd van het Sociaal Beleidskader regionale uitvoeringsdiensten Noord-Brabant. Voorzien is dat de regionale uitvoeringsdiensten formeel per 1 juni 2013 van start gaan. Mogelijk wordt in een later stadium door de latende organisaties bepaald dat er meer taken overgaan naar de regionale uitvoeringsdiensten. Om deze reden is de looptijd van de regeling langer dan noodzakelijk voor de overdracht van taken per 1 juni 2013.
Als in de toekomst om bovenvermelde reden nogmaals een beroep gedaan moet worden op deze regeling, is het mogelijk dat er andere arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden binnen de provincie gelden, dan bij het tot standkomen van deze regeling het geval was. Indien onverkorte toepassing van de regeling dan tot frictie leidt, kan dit aanleiding geven om opnieuw met de vakbonden in overleg te treden over een aanvulling of aanpassing van de regeling.