Organisatie | Wijchen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Wijchen 2013 |
Citeertitel | Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Wijchen 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze verordening vervangt de Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Wijchen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-04-2013 | 01-04-2013 | 05-03-2015 | nieuwe regeling | 21-03-2013 Wegwijs, 10-04-2013 | 13 AZ 236 |
De raad van de gemeente Wijchen;
Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 januari 2013, inzake de langdurigheidstoeslag;
gelet op artikel 8, lid 1 onderdeel d, artikel 8, lid 2 onderdeel b en artikel 36 van de Wet werk en bijstand;
HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.
In deze verordening wordt verstaan onder:
de wet: de WWB.
inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 WWB. In afwijking hiervan wordt een bijstandsuitkering voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag gezien als inkomen.
Tot de doelgroep van deze regeling behoren personen van 21 jaar of ouder maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen hebben en door gebrek aan arbeidsperspectief geen uitzicht hebben op inkomensverbetering, als bedoeld in artikel 36, eerste lid van de wet, én ten tijde van de peildatum in de gemeente Wijchen woonachtig zijn.
Geen recht op de langdurigheidstoeslag hebben personen die:
op de peildatum of in de referteperiode een uitkering op grond van de Wet op de Studiefinanciering of de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten hebben genoten;
Artikel 3 – Langdurig, laag inkomen
Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het inkomen niet uitkomt boven 100 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Artikel 4 - Gebrek aan arbeidsmarktperspectief
Er is een gebrek aan arbeidsmarktperspectief als gedurende de referteperiode sprake is van een laag inkomen als bedoeld in artikel 3 en belanghebbende geen perspectief heeft zijn inkomen door arbeidsinschakeling te vergroten of geen perspectief heeft op progressie op de arbeidsmarkt.
Artikel 5 - Hoogte langdurigheidstoeslag
Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 april 2013 onder gelijktijdige intrekking van de “Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Wijchen”, zoals vastgesteld op 22 december 2011.
Deze verordening is tot stand gekomen als gevolg van technische aanpassingen en begrippen op grond van de Wet werk en bijstand per 1 januari 2013. De wijzigingen houden verband met het met terugwerkende kracht intrekken van de huishoudinkomenstoets per 1 januari 2012 en de wijziging van de pensioengerechtigde leeftijd.
Bij de wetswijziging van 1 januari 2009 is van de langdurigheidstoeslag een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand gemaakt. Hiermee staat de regeling open voor eigen beleidsregels van de gemeente.
Deze benadering sluit aan bij het uitgangspunt om, daar waar het kan, de gemeente de vrijheid en verantwoordelijkheid te geven zelf invulling te geven aan een regeling en op die manier optimaal maatwerk te kunnen leveren. De doelstelling van de langdurigheidstoeslag blijft onveranderd, te weten het op aanvraag bieden van financiële ondersteuning wanneer men langdurig op een laag inkomen is aangewezen en geen perspectief heeft op verbetering van dit inkomen door bijvoorbeeld werkaanvaarding of –uitbreiding.
De gemeente kan zelf de hoogte van de langdurigheidstoeslag vaststellen en de doelgroep bepalen. Een belanghebbende komt slechts eenmaal per 12 maanden voor de langdurigheidstoeslag in aanmerking. Om de doelgroep af te bakenen dient de gemeente een aantal criteria nader in te vullen, zoals het begrip ‘laag inkomen’, wanneer er sprake is van ‘geen arbeidsperspectief’ en welke termijn aan het begrip ‘langdurig’ verbonden wordt.
Op grond van artikel 8, in combinatie met artikel 36 van de Wet werk en bijstand, stelt de gemeenteraad van Wijchen de Verordening Langdurigheidstoeslag Wijchen vast.
In onderstaande toelichting wordt ingegaan op een aantal artikelen, dat toelichting behoeft.
In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die meer dan eens in de verordening voorkomen, en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.
Gekozen is, de referteperiode vast te stellen op 5 jaar, ofwel 60 maanden voorafgaand aan de peildatum. Hiermee is meteen invulling gegeven aan het begrip ‘langdurig’. Dus over de duur van de referteperiode wordt bepaald of iemand langdurig een laag inkomen en een gebrek aan arbeidsmarktperspectief heeft.
De doelgroep is in feite iedereen die aan de criteria voldoet welke in deze verordening nader zijn ingevuld.
Lid 2. Bepaalde groepen zijn uitgesloten van het recht op de langdurigheidstoeslag. Het gaat hier om personen die in principe wel aan de voorwaarden zouden voldoen maar van wie gesteld kan worden dat een recht op de langdurigheidstoeslag niet overeen zou komen met de aard en doelstelling ervan.
Van studenten wordt per definitie gesteld dat zij arbeidsmarktperspectief hebben. Om te voorkomen dat degene met een baan met een minimuminkomen, die zijn positie middels avondstudie probeert te verbeteren, niet in aanmerking zou komen, is bepalend of de studerende in de referteperiode studiefinanciering heeft genoten. Studiefinanciering is immers alleen mogelijk bij een dagstudie en bij studenten beneden een bepaalde leeftijd. Als het gaat om gehuwden, waarvan één van beide een uitkering op grond van de Wet op de Studiefinanciering heeft genoten in een periode waarin beiden niet als gehuwd zijn aan te merken, komt het recht de ander toe, voor zover aan de overige voorwaarden is voldaan.
We hebben het hier niet per definitie over een AWBZ instelling. De term AWBZ instelling kan namelijk verwarring veroorzaken. Dit omdat bijvoorbeeld zowel verpleeghuizen en verzorgingshuizen als instellingen voor begeleid kamerbewonen zogenoemde AWBZ instellingen zijn. De bedoeling van de regeling is echter alleen díe bewoners tot de doelgroep te rekenen die redelijkerwijs ook de kosten maken waarvoor de langdurigheidstoeslag is bedoeld. De permanente bewoners van een verpleeghuis komen niet voor hoge kosten zoals vervangingsuitgaven te staan. Bewoners van verzorgingshuizen en instellingen van begeleid kamerbewonen hebben die kosten nadrukkelijk wel. Daarom worden zij niet van het recht op langdurigheidstoeslag uitgesloten.
Onder laag inkomen wordt verstaan een netto inkomen ter hoogte van 100% van de toepasselijke bijstandsnorm. Wanneer aan de in artikel 36 WWB genoemde eisen niet is voldaan, dan moet de aanvraag om een langdurigheidstoeslag worden afgewezen onder verwijzing naar artikel 36 lid 1 WWB met dien verstande dat men bij beoordeling van de vraag of het inkomen van de belanghebbende gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen niet al te rigide te werk dient te gaan. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd (zie CRvB 19-08-2008, nr. 06/1163 WWB e.a. en CRvB 15-02-2011, nr. 08/5141 WWB). Indien het inkomen van een belanghebbende gedurende (een deel van) de referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks met ongeveer € 5,00 of meer te boven gaat, is geen sprake meer van een marginale overschrijding van de bijstandsnorm. Deze staat toekenning van een langdurigheidstoeslag in de weg aangezien geen sprake is van een in de referteperiode voorkomende incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van te verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten (zie CRvB 27-03-2012, nr. 10/2488 WWB en CRvB 31-07-2012, nr. 12/1825 WWB).
Er is bewust niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau tot ten hoogste 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.
Van deze bevoegdheid is geen gebruik gemaakt omdat dit ongewenste armoedevaleffecten in zich heeft.
Artikel 4 - Gebrek aan arbeidsmarktperspectief
Er is een gebrek aan arbeidsmarktperspectief als gedurende de referteperiode sprake is van een laag inkomen als bedoeld in artikel 3 en belanghebbende geen perspectief heeft zijn inkomen door arbeidsinschakeling te vergroten of geen perspectief heeft op progressie op de arbeidsmarkt.
Dus burgers met inkomsten uit arbeid of in verband met arbeid kunnen ook in aanmerking komen voor langdurigheidstoeslag zolang zij aan de inkomenseis voldoen. Deze burgers hebben een gebrek aan perspectief om door middel van progressie op de arbeidsmarkt het inkomen te vergroten en de wetgever heeft deze groep niet willen uitsluiten van het recht op de langdurigheidstoeslag.
Artikel 5 - Hoogte langdurigheidstoeslag
De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de huidige hoogte. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds vergelijking gemaakt met de bijstandsnorm(voor gehuwden) per 1 januari van het voorafgaande jaar.
In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden slechts één van de gehuwden recht heeft op langdurigheidstoeslag.
Dit derde lid ziet overigens enkel op de situatie dat er sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. Indien een van de gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben de gehuwden geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. De gehuwden moeten daarom beiden aan de voorwaarden voldoen.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2013.
In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening.