Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Wijchen

Verordening toeslagen en verlagingen WWB gemeente Wijchen 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWijchen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening toeslagen en verlagingen WWB gemeente Wijchen 2013
CiteertitelVerordening toeslagen en verlagingen WWB gemeente Wijchen 2013
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Verordening toeslagen en verlagingen WWB gemeente Wijchen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand, art. 8, eerste lid, sub c 

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-04-201301-04-201301-01-2015nieuwe regeling

21-03-2013

Wegwijs, 10-04-2013

13 AZ 236

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen WWB gemeente Wijchen 2013

De raad van de gemeente Wijchen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 januari 2013,

gelet op artikel 8, eerste lid, sub c en het bepaalde in artikel 30 van de Wet werk en bijstand (WWB);

overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening te regelen voor welke categorieën de landelijke bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria het bedrag van de verhoging of verlaging wordt vastgesteld;

besluit:

vast te stellen de

Verordening toeslagen en verlagingen WWB gemeente Wijchen 2013

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.
    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijchen.

    • c.

      de norm: het bedrag per maand als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.2 van de wet;

    • d.

      de bijstandsnorm: het bedrag als bedoeld onder onderdeel c, vermeerderd of verminderd met de op grond van hoofdstuk 3, paragraaf 3.3 door het college vastgestelde verhoging of verlaging.

    • e.

      de gehuwdennorm: de in deze verordening genoemde percentages die de hoogte van de toeslag of verlaging aanduiden, worden berekend over de gehuwdennorm als bedoeld in artikel 21 onderdeel c van de wet.

    • f.

      verzorgingsbehoevende: de persoon die:

      • I.

        volgens een AWBZ-indicatie is aangewezen op tien of meer uren zorg per week;

      • II.

        geen persoonsgebonden budget ontvangt of geen zorg door een zorgaanbieder zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ontvangt, voor tenminste tien van de uren zorg per week waarop hij is aangewezen; en

      • III.

        zorg ontvangt van de verzorgende voor ten minste tien van de uren zorg per week waarop hij is aangewezen.

    • g.

      verzorgende: de persoon die de zorg verleent aan de verzorgingsbehoevende.

    • h.

      woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3, zesde lid van de wet.

    • i.

      basishuur: het bedrag dat voor de vaststelling van het recht op huurtoeslag voor eigen rekening blijft, zoals bedoeld in artikel 16 van de Wet op de huurtoeslag.

    • j.

      woonkosten:

      • 1.

        indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel d Wet op de huurtoeslag, verhoogd met de kosten van vastrecht van water, gas, elektriciteit en kabelaansluiting;

      • 2.

        indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten.

      • Onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsaandeel van de onroerende zaakbelasting, de brandverzekering, de opstalverzekering en het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten verhoogd met de kosten van vastrecht van water, gas, elektriciteit en kabelaansluiting;

      • 3.

        indien een woonwagen of woonschip wordt bewoond: stageld, liggeld of OZB, in ieder geval niet zijnde energiekosten.

    • k.

      woningdeler of “ander”: degene die met één of meer anderen de woonruimte deelt, zonder dat een commerciële verhouding aanwezig is.

    • l.

      verhuurder: degene die een gedeelte van de eigen woning of gehuurde woning tegen een commercieel tarief ter beschikking stelt aan één of meer anderen.

    • m.

      kostgever: degene die tegen een commercieel tarief kost en inwoning verleent aan één of meer anderen.

    • n.

      kamerhuurder: een medebewoner van een woning, niet zijnde een bloedverwant in de eerste graad, die een gedeelte van de woning huurt en waarbij geen sprake is van een zelfstandige wooneenheid. Van de kamerhuurder kan een vergoeding worden verlangd voor de verleende inwoning.

    • o.

      kostganger: medebewoner van een woning, niet zijnde een bloedverwant in de eerste graad, waarvan een vergoeding kan worden verlangd voor verleende kost en inwoning.

    • p.

      onderhuurder: een medebewoner van een woning, niet zijnde een bloedverwant in de eerste graad, waarin tevens de hoofdhuurder dan wel de eigenaar van de woning zijn hoofdverblijf heeft en waarvan een vergoeding kan worden verlangd voor verleende inwoning.

    • q.

      commerciële huurprijs/kamerhuurprijs/onderhuurprijs: een kale huurprijs ter hoogte van minimaal 16% van de gehuwdennorm per maand die is vastgelegd in een schriftelijke, individuele overeenkomst.

    • r.

      commerciële kostgangersovereenkomst: kostgeld (inbegrepen zijn: huur, gebruik energie, maaltijden, bewassing) ter hoogte van minimaal 35% van de gehuwdennorm per maand, vastgelegd in een schriftelijke, individuele kostgangersovereenkomst.

Artikel 2 Doelgroep en leeftijdsbepaling

  • 1.

    De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd die niet in een inrichting verblijven. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening uitsluitend indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zijn en niet in een inrichting verblijven.

  • 2.

    De categorieën worden aangeduid als:

    • a.

      alleenstaande;

    • b.

      alleenstaande ouder;

    • c.

      gehuwden.

HOOFDSTUK 2 CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORM

Artikel 3 Toeslagen alleenstaande en alleenstaande ouder (artikel 25 WWB)

  • 1.

    De bijstandsnorm, als bedoeld in artikel 21 onderdelen a en b van de wet wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de landelijke bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op 20% van de gehuwdennorm voor:

    • a.

      de alleenstaande in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • c.

      de verzorgingsbehoevende alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning een verzorgende inwonend is;

    • d.

      de verzorgende die ter verzorging van een verzorgingsbehoevende inwonend is.

    • e.

      de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning uitsluitend inwonende studerende kinderen zijn die aanspraak maken op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) of een tegemoetkoming in de studiekosten krachtens de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS).

    • f.

      de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning uitsluitend inwonende niet studerende verdienende kinderen zijn die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

  • 3.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op 5% van de gehuwdennorm indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder de woning bewoont met één onderhuurder/kostganger/kamerhuurder en voor die inwoning redelijkerwijs een commercieel tarief als bedoeld in artikel 1, tweede lid, sub q of r van deze verordening, kan ontvangen.

  • 4.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op 0% van de gehuwdennorm indien de alleenstaande of alleenstaande ouder de woning bewoont met twee onderhuurders/kostgangers of kamerhuurders. Wanneer sprake is van drie of meer onderhuurders/kostgangers of kamerhuurders wordt geen toeslag verstrekt en vindt toepassing van artikel 8 van deze verordening plaats.

  • 5.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op 15% van de gehuwdennorm indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder blijkens een commerciële overeenkomst als bedoeld in artikel 1, tweede lid, sub q of r van deze verordening als onderhuurder/kostganger/ kamerhuurder aantoonbaar een bedrag aan onderhuur, kostgeld of kamerhuur betaalt.

  • 6.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder op wie de voorgaande leden niet van toepassing zijn 10% van de gehuwdennorm.

HOOFDSTUK 3 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM OF TOESLAG

Artikel 4 Toeslag voor alleenstaanden van 21 jaar en 22 jaar (artikel 29 WWB)

  • 1.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25, tweede lid van de wet wordt voor een alleenstaande van 21 jaar, in wiens woning al dan niet een ander zijn hoofdverblijf heeft, verlaagd met 20% van de gehuwdennorm. De toeslag bedraagt 0%.

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25, tweede lid van de wet wordt voor een alleenstaande van 22 jaar verlaagd met:

    • a.

      10% van de gehuwdennorm indien de noodzakelijke kosten van het bestaan niet gedeeld kunnen worden met een ander die het hoofdverblijf in dezelfde woning heeft. De toeslag bedraagt 10%;

    • b.

      20% van de gehuwdennorm indien de noodzakelijke kosten van bestaan gedeeld kunnen worden met een ander die het hoofdverblijf in dezelfde woning heeft. De toeslag bedraagt 0%.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing ten aanzien van de alleenstaande van 21 en 22 jaar waarop artikel 7 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 5 Verlaging norm gehuwden (artikel 26 WWB)

  • 1.

    De bijstandsnorm wordt lager vastgesteld indien de gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander die het hoofdverblijf in de woning heeft.

  • 2.

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10% van de gehuwdennorm.

  • 3.

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 15% van de gehuwdennorm indien de gehuwden de woning bewonen met één onderhuurder/kamerhuurder of kostganger en de gehuwden daarvoor redelijkerwijs een commercieel tarief kan ontvangen.

  • 4.

    De verlaging wordt vastgesteld op 20% van de gehuwdennorm indien de gehuwden de woning bewonen met twee onderhuurders/kamerhuurders of kostgangers en daarvoor redelijkerwijs een commercieel tarief kunnen ontvangen. Wanneer sprake is van drie of meer kamerhuurders/kostgangers of onderhuurders vindt toepassing van artikel 8 van deze verordening plaats.

  • 5.

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 5% van de gehuwdennorm, indien de gehuwden krachtens een commerciële overeenkomst als bedoeld in artikel 1, tweede lid, sub q of r van deze verordening als onderhuurders, kostgangers of kamerhuurders aantoonbaar een bedrag aan onderhuur, kostgeld of kamerhuur betalen.

  • 6.

    Geen verlaging van de gehuwdennorm vindt plaats bij:

    • a.

      inwoning van een verzorgingsbehoevende als bedoeld in artikel 1, tweede lid, sub f van deze verordening, zowel voor de verzorgingsbehoevende als voor de verzorgende;

    • b.

      inwoning van uitsluitend meerderjarige studerende kinderen die aanspraak maken op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) of een tegemoetkoming in de studiekosten krachtens de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS);

    • c.

      inwoning van uitsluitend niet studerende verdienende kinderen die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 6 Verlaging norm/toeslag woonsituatie (artikel 27 WWB)

  • 1.

    De bijstandsnorm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan geen kosten zijn verbonden of als gevolg van het niet aanhouden van een woning.

  • 2.

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid is voor de belanghebbende in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft gelijk aan 16% van de gehuwdennorm.

  • 3.

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid is voor de belanghebbende in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, niet zijnde een persoon als bedoeld in artikel 5, zesde lid, sub a en b van deze verordening, gelijk aan 8% van de gehuwdennorm.

  • 4.

    De in het tweede en derde lid bedoelde verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

Artikel 7 Verlaging norm/toeslag schoolverlaters (artikel 28 WWB)

  • 1.

    De bijstandsnorm of de toeslag wordt voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder lager vastgesteld indien recent de deelname is beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding indien de belanghebbende jonger is dan 27 jaar en voor het onderwijs of de beroepsopleiding aanspraak bestond op studiefinanciering krachtens de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS).

  • 2.

    Van een beëindiging van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in het eerste lid is sprake zolang nog geen periode van zes maanden is verstreken, gerekend vanaf het tijdstip van die beëindiging.

  • 3.

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 25% van de gehuwdennorm en geldt uiterlijk gedurende de in het tweede lid genoemde periode.

  • 4.

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 15% van de gehuwdennorm voor de belanghebbende die vóór de beëindiging van het onderwijs of de beroepsopleiding een studiebeurs ontving berekend naar de norm voor een uitwonende student en op grond van artikel 3 lid 5 of het bepaalde in artikel 4 van deze verordening een toeslag ontvangt van 10% van het netto minimumloon en geldt uiterlijk gedurende de in het tweede lid genoemde periode.

  • 5.

    De verlaging als bedoeld in het derde lid en vierde lid wordt niet toegepast wanneer er binnen het gezin van de alleenstaande ouder een kind jonger dan 5 jaar inwonend is.

  • 6.

    De in het derde en vierde lid bedoelde verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

Artikel 8 Drie of meer onderhuurders/kostgangers/kamerhuurders

Bij drie of meer kostgangers, kamerbewoners dan wel onderhuurders dan wel een combinatie daarvan worden, naast het bepaalde in artikel 3, vierde lid van deze verordening en artikel 5, vierde lid van deze verordening, de (forfaitaire) inkomsten gekort aan de hand van de in artikel 1, sub q en r genoemde minimale commerciële huur dan wel kostgangersbedragen;

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 9 Anticumulatie

  • 1.

    De toepassing van een combinatie van verlagingen zoals bedoeld in de artikelen 3 tot en met 7 van deze verordening geschiedt zodanig dat de toepasselijke bijstandsnorm voor de belanghebbende ten minste bedraagt:

    • a.

      45% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande;

    • b.

      65% van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      75% van de gehuwdennorm voor het gehuwden;

  • tenzij sprake is van een afstemming wegens een verwijtbare gedraging op grond van de Afstemmingsverordening.

  • 2.

    In die gevallen waarin sprake is van een combinatie van verlagingen op grond van de artikelen 4 en 7 van deze verordening, vindt uitsluitend toepassing van artikel 7 plaats.

Artikel 10 Individualisering

De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 van deze verordening laten de toepassing van artikel 18, eerste lid van de wet onverlet.

Artikel 11 Uitvoering

  • 1.

    Het college is belast met de uitvoering van deze verordening.

  • 2.

    In gevallen, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening toeslagen en verlagingen WWB gemeente Wijchen 2013".

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 april 2013 onder gelijktijdige intrekking van de “Verordening toeslagen en verlagingen WWB gemeente Wijchen” zoals vastgesteld op 22 december 2011.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 21 maart 2013

De griffier, De voorzitter

Algemene toelichting

De WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen. De normen zijn geregeld in paragraaf 2 WWB.

Paragraaf 3 WWB voorziet in toeslagen en verlagingen. De som van deze drie onderdelen (normen, toeslagen en verlagingen) levert de bijstandsnorm op. Het gaat dan om de bijstandsnorm voor personen van 21 of ouder maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd die niet in een inrichting verblijven.

De WWB kent verschillende normen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden. Alleenstaanden en alleenstaande ouders komen in aanmerking voor een toeslag indien zij hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. De hoogte van de toeslag, welke wordt aangegeven in de toeslagenverordening, bedraagt maximaal 20 procent van het netto minimumloon en moet aansluiten bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar kan de toeslag afwijkend worden vastgesteld.

De WWB kent de volgende grondslagen om de norm of toeslag voor personen van 21 tot de pensioengerechtigde leeftijd die niet in een inrichting verblijven te verlagen:

  • *

    het kunnen delen van kosten met een ander door gehuwden;

  • *

    de woonsituatie;

  • *

    de recente beëindiging van deelname aan onderwijs of beroepsopleiding.

Voor de berekening van de bijstandsnorm geldt een vaste volgorde: eerst de norm, dan eventueel een toeslag en vervolgens de verlagingen. Het college is bevoegd om de algemene bijstand (de bijstandsnorm na aftrek van eventuele inkomsten) in afwijking van deze regel hoger of lager vast te stellen indien de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 - Begripsbepalingen

Eerste lid

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Tweede lid onderdeel e: gehuwdennorm

Voor het begrip ‘gehuwdennorm’ wordt verwezen naar de norm voor gehuwden voor personen die ouder zijn dan 21 jaar doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zoals bedoeld in artikel 21 onderdeel c WWB.

Tweede lid onderdeel f: verzorgingsbehoevende

In artikel 3 lid 2 onder c en d en artikel 5 lid 6 onder a van deze verordening is geregeld dat zowel zorgbehoevenden als verzorgers niet worden meegeteld als personen waarmee kosten kunnen worden gedeeld. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is een belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag of een verlaging van de gehuwdennorm. In artikel 1 lid 2 onderdeel f van deze verordening is bepaald wat moet worden verstaan onder verzorgingsbehoevende.

  • I.

    een belanghebbende moet volgens een AWBZ-indicatie zijn aangewezen op tien of meer uren zorg per week

  • Bij het bepalen van de mate van noodzakelijke zorg is aangesloten bij artikel 4 lid 5 WWB zoals dat luidde vóór afschaffing van de huishoudinkomenstoets (Stb. 2012, 322). Een belanghebbende moet aantonen dat hij is aangewezen op tien of meer uren zorg per week. Deze zorg kan bestaan uit persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, verblijf of voortgezet verblijf. Belanghebbende kan dit aantonen door het overhandigen van (een kopie van) een geldig indicatiebesluit of door het college toestemming te geven deze indicatie op te vragen bij het Centrum indicatiestelling zorg of bij een andere instelling die over deze informatie beschikt.

  • II.

    een belanghebbende mag geen persoonsgebonden budget of zorg door een zorgaanbieder ontvangen voor ten minste tien uren aangewezen zorg per week.

  • Een zorgbehoevende telt uitsluitend niet mee als persoon waarmee kosten kunnen worden gedeeld indien hij geen professionele zorg tot zijn beschikking heeft. Aangetoond moet worden dat voor een of meer van de soorten zorg waarvoor een belanghebbende is geïndiceerd geen persoonsgebonden budget wordt ontvangen en geen gebruik wordt gemaakt van zorg die door een zorgaanbieder op grond van de AWBZ wordt verleend. De indicatie voor die soorten zorg moet ten minste tien uur per week bedragen.

  • III.

    een belanghebbende moet zorg ontvangen van de verzorgende voor ten minste tien van de aangewezen uren zorg per week.

Ook bij deze voorwaarde komt het uitgangspunt naar voren dat een zorgbehoevende uitsluitend niet meetelt als persoon waarmee kosten kunnen worden gedeeld indien hij geen professionele zorg tot zijn beschikking heeft. Aannemelijk moet worden gemaakt dat een verzorgende een of meer van de in het indicatiebesluit opgenomen soorten zorg, waarvoor geen persoonsgebonden budget wordt ontvangen en waarvoor geen gebruik wordt gemaakt van zorg die door een zorgaanbieder op grond van de AWBZ wordt verleend, aan een belanghebbende verleent voor ten minste het aantal uren waarop belanghebbende met betrekking tot die zorg volgens dat indicatiebesluit is aangewezen doch in totaal voor ten minste tien uren per week.

Tweede lid onderdeel h: woning

Het begrip ‘woning’ is in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd omdat de tekst van de WWB nergens een omschrijving geeft van dit begrip. Wel vermeldt artikel 3 lid 6 WWB dat in de WWB en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of een woonschip verstaan moet worden. Voorts volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WWB dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Daarom is in deze verordening bepaald dat onder ‘woning’ wordt verstaan: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB.

Tweede lid onderdeel j: woonkosten

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 6 van deze verordening (verlaging woonsituatie).

Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Volgens de CRvB volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Abw dat het begrip woonkosten ten tijde van de Abw (nog steeds) moest worden uitgelegd conform de bepalingen van het tot 1 januari 1996 geldende Bijstandsbesluit landelijke normering. Aangenomen moet worden dat deze rechtspraak ook onder de WWB nog van betekenis is. Bij “het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten” kan worden gedacht aan het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon.

Artikel 2 - Doelgroep en leeftijdsbepaling

De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 jaar of ouder maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar.

Artikel 3 Toeslagen

In geval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat de noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.

Degene die voor een toeslag in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er sprake is van kosten die niet kunnen worden gedeeld en dat derhalve terecht aanspraak op een toeslag wordt gemaakt. De toeslag maakt een integraal deel van de bijstandsnorm uit. De algemene inlichtingenverplichting die op de aanvrager rust, geldt ook voor het toeslagendeel. De aanvrager zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen.

Eerste en tweede lid, onderdeel a en b

Belanghebbenden die daadwerkelijk zelfstandig een woning bewonen en als gevolg daarvan geen kosten kunnen delen, dienen een toeslag te ontvangen ter hoogte van 20% van de gehuwdennorm. Dit geldt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met de tot last komende kinderen. Artikel 30, tweede lid onderdeel a van de wet schrijft verplichtend voor dat de toeslag, onverminderd het bepaalde in de artikelen 27, 28 en 29 van de wet, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het maximumbedrag, genoemd in artikel 25, tweede lid, WWB. Op het gebied van de echte alleenwonenden heeft de gemeente dus geen beleidsvrijheid. Er moet een toeslag verstrekt worden gelijk aan 20% van de gehuwdennorm(de gehuwdennorm is gelijk aan het netto minimumloon).

Tweede lid, onderdeel c tot en met f

In het tweede lid onder c tot en met f is bepaald dat ook in geval van inwoning van uitsluitend de in dit lid genoemde personen, toch de maximale toeslag van 20% van de gehuwdennorm wordt verstrekt.

Onderdeel c en d: verzorgingsbehoevende en verzorgende

In deze onderdelen is geregeld dat zowel verzorgingsbehoevende als de verzorgende niet worden meegeteld als personen waarmee kosten gedeeld kunnen worden. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag. Ook als sprake is van een zakelijke relatie (bijvoorbeeld huurders of kostgangers) wordt geen mogelijkheid tot kostendeling aangenomen. De inkomsten die belanghebbende hiermee verdient, worden namelijk reeds op grond van artikel 33 lid 4 WWB in aanmerking genomen.

Onderdeel e en f: Meerderjarige inwonende kinderen

Uit artikel 25 lid 1 van de wet dat een belanghebbende de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen met thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder met een laag inkomen.

Hiervan is sprake indien dat kind een in aanmerking te nemen inkomen heeft van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

Uit het systeem van de WWB volgt dat een alleenstaande (ouder) in theorie kosten kan delen met zijn inwonend studerend kind tussen 18 en 27 jaar dat per maand een in aanmerking te nemen inkomen heeft dat meer bedraagt dan het bedrag zoals bedoeld in artikel 25, lid 1 WWB (€ 604,15).

Er is voor gekozen te bepalen dat in het geheel geen kosten kunnen worden gedeeld met een inwonend studerend kind. Dit betekent dat de gemeenteraad geen gebruik maakt van de theoretische mogelijkheid een lagere toeslag te verstrekken aan een alleenstaande (ouder) met een inwonend studerend kind van 18 jaar of ouder met een in aanmerking te nemen inkomen voor zover dit meer bedraagt dan € 604,15. Een alleenstaande (ouder) met een inwonend studerend kind komt daarmee in aanmerking voor een toeslag van 20 procent van de gehuwdennorm.

Derde en vierde lid: Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Dit geldt ook voor de persoon die een kamer verhuurt, huurt of inwoont. Een onderverhuurder of kostgever wordt geacht een zodanige prijs voor de kamerverhuur/onderverhuur of kostgangerschap te bedingen dat de woonkosten en overige woonkosten gedeeld kunnen worden. Het is redelijk om van iemand aan wie (kost en) inwoning wordt verleend, een redelijke vergoeding (lees: een commerciële prijs) te verlangen.

Door het ontvangen van inkomsten bij het houden van één onderhuurder/kamerbewoner/kostganger kan worden aangenomen dat de woonlasten kunnen worden gedeeld en zijn de algemeen noodzakelijke bestaanskosten van de verhuurder/kostgever lager. In die situatie wordt aan de alleenstaande of alleenstaande ouder (als verhuurder of kostgever) een toeslag van 5% verstrekt.

Wanneer sprake is van twee kamerhuurders/onderhuurders/kostgangers wordt geen toeslag verstrekt.

Indien sprake is van drie of meer kostgangers/onderhuurders/kamerhuurders wordt geen toeslag verstrekt en worden de (forfaitaire) inkomsten gekort aan de hand van de in artikel 1, sub q en r genoemde minimale commerciële huur dan wel kostgangersbedragen. Zie hiervoor artikel 8 van de verordening.

Vijfde lid: Bij de vaststelling van het woonlastenbedrag is het redelijk om aan te sluiten bij het bedrag dat de Wet op de huurtoeslag hanteert als minimumbedrag voor het toepassen van de huurtoeslag. De minimale huur bedraagt per 1-7-2012 € 215,50 per maand. Omdat het noemen van een bedrag ertoe leidt dat deze jaarlijks moet worden aangepast en ook de verordening weer zou moeten worden aangepast, is het praktischer om het woonlastenbedrag te baseren op een percentage van de gehuwdennorm. Het bedrag van € 215,50 komt overeen met 16% van de gehuwdennorm.

Het is echter niet billijk om aan het percentage vast te houden ongeacht de werkelijke kosten. De woonlasten van iemand die een kamer huurt kunnen in hoogte overeenkomen met die van iemand die zelfstandig een woning huurt. Het is dan moeilijk te verdedigen, dat de eerste moet rondkomen met een lagere uitkering dan de laatste. In verband hiermee is een soort drempel opgenomen. Voor belanghebbenden die aantonen dat hun woonlasten hoger zijn dan het geldende percentage van 16% van de gehuwdennorm, geldt een toeslag van 15%. Het verschil van 5% met de echte alleenstaande (ouder) is gerechtvaardigd omdat de echte alleenstaande helemaal geen kosten kan delen.

Zesde lid: Indien de voorgaande leden niet van toepassing zijn en op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van de gehuwdennorm.

Artikel 4 Verlaging toeslag voor alleenstaanden van 21 jaar en 22 jaar

Artikel 29 van de wet maakt het mogelijk om de toeslag voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar lager vast te stellen, omdat het minimumloon voor hen lager ligt dan voor de alleenstaande vanaf 23 jaar. Binnen de wet is dit onderscheid qua normensystematiek niet aanwezig. Om een duidelijke afstand te creëren tussen de hoogte van de bijstand en het minimumloon, wordt de toeslag voor 21- en 22-jarige alleenstaanden zodanig verlaagd dat een prikkel tot het aanvaarden van werk blijft bestaan. Als de maximale toeslag aan deze jongeren wordt toegekend, is het verschil met inkomsten uit een volledige baan tegen het minimumjeugdloon erg gering en is er daardoor weinig financiële prikkel om de bijstand te verlaten. Bovendien zou de bijstandsuitkering bij toekenning van een volledige toeslag hoger kunnen uitvallen dan de WW-, Ioaw-, en Wajong-uitkeringen voor personen in dezelfde leeftijdscategorie. Dat zou betekenen dat aan die uitkeringsgerechtigden aanvullend bijstand zou moeten worden toegekend en dit kan niet de bedoeling zijn.

Eerste lid: Als hoofdregel geldt dat aan een 21-jarige alleenstaande (met of zonder inwonende derden) geen toeslag wordt verstrekt. De maximale toeslag van 20% die voor een alleenstaande geldt, wordt voor 21-jarige alleenstaanden verlaagd met 20% en de toeslag bedraagt dus 0%.

Tweede lid: Als hoofdregel geldt dat aan een 22-jarige alleenstaande een toeslag wordt verstrekt van:

Onderdeel a: 10% van de gehuwdennorm wanneer de 22 jarige daadwerkelijk alleen woont en de kosten niet kan delen (de maximale toeslag van 20% wordt verlaagd met 10% en bedraagt dus 10%);

Onderdeel b: 0% van de gehuwdennorm, wanneer de 22 jarige de noodzakelijke kosten van bestaan kan delen met een ander die het hoofdverblijf in dezelfde woning heeft (de maximale toeslag van 20% wordt verlaagd met 20% en bedraagt dus 0%).

Derde lid: In artikel 30, tweede lid onderdeel b van de WWB is opgenomen dat niet gelijktijdig van de bevoegdheid gebruik mag worden gemaakt zoals bedoeld in artikel 28 en 29, eerste lid van de WWB. Hiermee wordt bedoeld dat de toeslag voor 21- en 22-jarigen niet verlaagd mogen worden EN dat er tegelijkertijd een schoolverlaterskorting zou worden toegepast.

Ten aanzien van een 21- en 22-jarige alleenstaande schoolverlater wordt alleen de schoolverlaterskorting zoals bedoeld in artikel 7 toegepast. Na verloop van de zes maanden zoals bedoeld in artikel 7 van deze verordening, wordt de verlaging voor een 21- of 22-jarige toegepast.

Artikel 5 Verlaging norm gehuwden

Eerste en tweede lid: Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat het gezin de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. De verlaging wordt in die situatie in beginsel vastgesteld op 10% van de gehuwdennorm.

Derde lid: Dit lid is opgesteld naar analogie van het bepaalde in artikel 3 van deze verordening. Het voordeel dat onderverhuurders en kostgevers genieten bij het verhuren van een kamer, het onderverhuren van een deel van de woning of het houden van een kostganger, is dusdanig dat hiermede rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de hoogte van de bijstandsnorm. Het voordeel wordt gesteld op 15%. De verlaging bedraagt 15% van de gehuwdennorm bij inwoning van een onderhuurder/kamerhuurder/kostganger.

Vierde lid: Bij inwoning van twee onderhuurders/kamerhuurders/kostgangers wordt de verlaging vastgesteld op 20% van de gehuwdennorm. Bij inwoning van drie of meer onderhuurders/kamerhuurders/kostgangers wordt een verlaging van 20% toegepast en worden de (forfaitaire) inkomsten van de derde en/of volgende kamerhuurder/kostganger/onderhuurder gekort aan de hand van de in artikel 1, sub q en r genoemde minimale commerciële huur dan wel kostgangersbedragen. Zie hiervoor het bepaalde in artikel 8 van deze verordening.

Vijfde lid: dit lid is opgesteld naar analogie van artikel 3, vijfde lid. Indien de gehuwden door inlevering van een commerciële overeenkomst en bewijsstukken aantonen dat zij een commercieel tarief betalen voor onderhuur, kamerhuur of kostgeld, wordt een verlaging toegepast van 5% van de gehuwdennorm.

Zesde lid: in dit lid is geregeld in welke gevallen de verlaging van de bijstandsnorm achterwege blijft ook al is er sprake van woningdeling. Deze bepaling is opgesteld naar analogie van artikel 3, tweede lid, onderdeel b tot en met f van deze verordening. Verwezen wordt naar de toelichting van artikel 3, tweede lid.

Artikel 6 Verlaging norm/toeslag woonsituatie

Artikel 27 van de WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen voor zover de uitkeringsgerechtigde lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft door zijn woonsituatie. Artikel 27 van de wet is aanvullend bedoeld op de artikelen 20, 21 en 25 van de wet. Uit de toelichting op artikel 27 van de wet blijkt dat ook ingeval er helemaal geen woning wordt bewoond een verlaging kan worden toegepast.

Eerste lid: De bijstandsnorm dient voldoende te zijn om in de algemene bestaanskosten te voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. Indien de belanghebbende geen woonkosten heeft (geen sprake van kosten van huur of hypotheekkosten), wordt de uitkering verlaagd. Ook wanneer een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonkosten betaalt, kan gesproken worden van lagere algemene bestaanskosten voortkomend uit de woonsituatie.

Tweede lid: Uitgangspunt voor de verlaging is het bedrag dat de Wet op de huurtoeslag hanteert als minimum huurbedrag bij het toepassen van huurtoeslag. Dit komt overeen met 16% van de gehuwdennorm.

Derde lid: De verlaging voor de alleenstaande en de alleenstaande ouders wordt in mindering gebracht op de (in eerste instantie) berekende verhoging. Indien de verhoging lager is dan de in het tweede lid opgenomen verlaging, wordt het restant op de basisnorm gekort. Omdat gehuwden geen toeslag ontvangen, vindt bij hen de verlaging op de basisnorm plaats.

Artikel 7 Verlaging norm/toeslag schoolverlaters

De schoolverlatersverlaging van artikel 28 WWB is blijkens de toelichting op dat artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende de eerste zes maanden niet in een veel betere financiële positie te brengen dan toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering krachtens de Wsf of een tegemoetkoming krachtens de Wtos.

Geen verlaging wordt toegepast wanneer sprake is van inwonende kinderen jonger dan 5 jaar. In die situatie wordt artikel 3 van deze verordening toegepast.

Artikel 8 Verlaging bij drie of meer onderhuurders/kostgangers/kamerhuurders

In navolging op het bepaalde in artikel 3, vierde lid en artikel 5, vierde lid van deze verordening worden inkomsten uit verhuur/onderverhuur/kostgangerschap van de derde en eventueel volgende huurders/kostgangers forfaitair gekort op de uitkering overeenkomstig de commerciële tarieven zoals gesteld in artikel 1, sub q en r.

Artikel 9 Anti-cumulatie

De verschillende verlagingen in de verordening hebben betrekking op verschillende omstandigheden bij cliënten en kunnen elk afzonderlijk als redelijk in betreffende omstandigheden worden beschouwd. Zonder het anticumulatiebeding zou het echter kunnen voorkomen dat – met name in situaties waarin de schoolverlatersverlaging in combinatie met een van de andere verlagingsgronden aan de orde is – het college de bijstand vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstandsverlening. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 18, eerste lid van de WWB de bijstand hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen een minimum percentage van de gehuwdennorm vast te leggen, waarop het college de bijstand (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) ten minste moet vaststellen. Het is desondanks denkbaar dat onder bepaalde omstandigheden de netto-uitkering, rekening houdend met de maximale korting (tijdelijk) lager uitvalt. Dit zal zich kunnen voordoen bij het korten van inkomsten vanwege drie of meer kostgangers/onderhuurders of een afstemming van de bijstand op basis van artikel 18 van de WWB en de Afstemmingsverordening.

Artikel 10 Individualisering

Deze opgenomen verplichting voor het college om – zo nodig in afwijking van de uit deze verordening voortvloeiende hoogte van de bijstand – de bijstand anders vast stellen als dat, gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30,

vierde lid van de WWB. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin deze verordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering geen misverstand te laten bestaan is er voor gekozen om deze plicht expliciet op te nemen.

Artikel 11 Uitvoering

De uitvoering van de wet berust bij het college van burgemeester en wethouders. Het college kan deze bevoegdheid mandateren aan aangewezen ambtenaren.

Artikel 12 Citeerwijze

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Behoeft geen nadere toelichting.