Organisatie | Bunschoten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Treasurystatuut |
Citeertitel | Treasurystatuut |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet financiering decentrale overheden
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2011 | nieuwe regeling | 20-06-2011 Onbekend | _ |
Dit treasurystatuut bevat de bestuurlijke infrastructuur voor de uitvoering van de treasuryfunctie. Het gaat om de beleidsmatige vaststelling van de uitgangspunten, doeleinden, de organisatorische en de financiële kaders, de informatievoorziening en de administratieve organisatie.
Treasury is het sturen en beheersen, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. Meer concreet gaat het om financiering van het beleid tegen zo gunstig mogelijke voorwaarden en het afdekken van rente en kredietrisico’s. De treasuryfunctie binnen de gemeente Bunschoten dient uitsluitend de publieke taak en geschiedt binnen de financiële kaders van de wet financiering decentrale overheden (Fido).
Het treasurystatuut kan beschouwd worden als een nadere uitwerking van artikel 13 van de Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, evenals voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Bunschoten, welke op 19 februari 2004 is vastgesteld door de gemeenteraad.
Het treasurystatuut heeft door haar aard en inhoud een langjarige werking. In bepaalde omstandigheden, zoals bij wijziging van de interne en externe kaders, kan het noodzakelijk zijn het treasurystatuut eerder te evalueren en aan te passen. De beoordeling van de noodzaak tot wijziging of aanpassing ligt bij het college. Met uitzondering van wijzigingen in de wet- en regelgeving treden wijzigingen pas na vaststelling door het college en vervolgens goedkeuring door de Raad in werking.
Als een verandering of uitbreiding van de externe kaders en de wet- en regelgeving plaatsvindt, die een verzwaring betekent ten opzichte van de bestaande situatie, en waardoor strijdigheid met het huidige treasurystatuut ontstaat, zal het huidige statuut daaraan ondergeschikt zijn. Deze situatie blijft bestaan totdat het treasurystatuut aangepast is. Het college zal zo spoedig mogelijk voorstellen doen om deze strijdigheid op te heffen.
In verband met wijzigingen in de wet financiering decentrale overheden (Fido) en de regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo) wordt het treasurystatuut aangepast (de laatste herziening is 22 december 2005 vastgesteld door de raad en trad in werking per 1 januari 2006).
In dit hoofdstuk wordt het wettelijk kader geschetst op grond waarvan gemeenten hun treasuryfunctie uitoefenen.
De wettelijke grondslag is vastgelegd in de wet financiering decentrale overheden (Fido) plus de hiermee samenhangende wetgeving Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden, Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden en de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo).
De wet Fido stelt dat gemeenten uitsluitend voor de uitoefening van de publieke taak leningen kunnen aangaan, middelen uitzetten en garanties verlenen. De uitzettingen en derivaten moeten een prudent karakter hebben, wat inhoudt dat er sprake is van voldoende kredietwaardigheid van de tegenpartij en een beperkt marktrisico.
Naast de uitoefening van de publieke taak en het prudente karakter bevat de wet Fido normen voor het beheersen van risico’s op kort- en langlopende leningen (respectievelijk de kasgeldlimiet en de renterisiconorm).
In 2005 heeft een evaluatie van de wet Fido 2001 plaatsgevonden. Het oordeel was dat de wet Fido naar behoren voldoet en dat de wet Fido de financieringsfunctie van de decentrale overheden verder heeft verbeterd.
Toch is de wet Fido per 1 januari 2009 gewijzigd. Het aantal wijzigingen is beperkt en is vooral bedoeld om te vereenvoudigen.
De gemiddelde netto-vlottende schuld per kwartaal van een openbaar lichaam overschrijdt de kasgeldlimiet niet. |
Tot het kasgeld behoort alle vlottende schulden korter dan 1 jaar, de contante gelden in kas, de uitstaande gelden korter dan 1 jaar en de tegoeden / schulden in rekening-courant. Doel van de kasgeldlimiet is het beperken van de renterisico’s op de korte schuld. De korte schuld is bedoeld voor de lopende uitgaven en zodoende is de limiet gekoppeld aan het begrotingstotaal. De kasgeldlimiet is vastgesteld op 8,5% van het totaal van de jaarbegroting bij aanvang van het jaar. Met de wijziging van de wet Fido hoeven de reguliere kwartaalrapportages niet meer aan de toezichthouder, de provincie, gestuurd te worden. De informatie over de kasgeldlimiet wordt nu opgenomen in de treasuryparagraaf bij de begroting en de jaarrekening.
In de evaluatie van de wet Fido werd een nieuwe grondslag voor de renterisiconorm voorgesteld. De renterisiconorm stelt een limiet aan het renterisico voor de lange termijn financiering. Het renterisico is het geldbedrag aan leningen dat in een bepaald jaar aan renteherziening en herfinanciering onderhevig is. Tot 2009 gold als renterisiconorm een omvang van 20% van de vaste schuld. Vanwege bezwaren tegen de renterisiconorm is een nieuwe norm ontwikkeld, op initiatief van BZK en in overleg met deskundigen uit de treasurypraktijk.
Het streven was: een norm die eenvoudig is, die vooruitziet en die direct aangrijpt bij het budgettair risico.
Vanaf 2009 wordt uitgegaan van een renterisico gerelateerd aan de begrotingsomvang. De renterisiconorm bedraagt maximaal 20% van de begrotingsomvang van het begrotingsjaar.
Als de jaarlijkse aflossingen en renteherzieningen worden begrensd tot 20% van de begroting, leidt een rentestijging van 1 procentpunt tot maximaal 0,2 procentpunt hogere rentelasten op de begroting. De renterisiconorm benadrukt het belang van een goede spreiding van de leningenportefeuille en van de renterisico’s.
De percentages van zowel de kasgeldlimiet als de renterisiconorm zijn voor onbepaalde tijd vastgesteld. Zij kunnen worden aangepast als omstandigheden wijzigen. De aanpassing wordt vastgelegd in de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden.
De toezichthouder i.c. de provincie ziet toe op hantering van de normen en kan zonodig ontheffing verlenen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld.
Het prudent uitzetten van gelden
Dit is nader uitgewerkt in de uitvoeringsregeling van de wet Fido, de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo). De wijzigingen van de Ruddo die op 5 april 2009 zijn ingegaan en terugwerken tot en met 1 januari 2009 zijn als volgt:
Openbare lichamen zetten slechts gelden uit en gaan slechts verbintenissen met betrekking tot financiële derivaten aan:
Bij financiële ondernemingen die gevestigd zijn in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte (EER, lidstaten van de Europese Unie uitgebreid met Noorwegen, IJsland en Liechtenstein). Deze lidstaat dient te beschikken over ten minste een AA rating (zeer goede kredietwaardigheid) afgegeven door ten minste twee ratingbureaus. De financiële ondernemingen of de door de financiële ondernemingen uitgegeven waardepapieren dienen te beschikken over ten minste een AA minus rating afgegeven door ten minste twee ratingbureaus. Indien de gelden worden uitgezet of verbintenissen met betrekking tot financiële derivaten worden aangegaan voor een periode van minder dan 3 maanden dienen de financiële ondernemingen of de door de financiële ondernemingen uitgegeven waardepapieren over ten minste een A rating (goede kredietwaardigheid) te beschikken afgegeven door ten minste twee ratingbureaus;
Tegen waardepapieren waarvoor een solvabiliteitsratio van 0% geldt. De solvabiliteitsratio van 0% is de status die door een bancaire toezichthouder in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte aan het schuldpapier van een onderneming kan worden toegekend. Deze status houdt in dat een bank voor een desbetreffend papier geen (0%) reserves behoeft aan te houden. De status wordt onder meer toegekend aan waardepapier uitgegeven of gegarandeerd door decentrale of centrale overheden. Het is decentrale overheden dus toegestaan om bij andere overheden geld uit te zetten of om te beleggen in waardepapier waaraan een overheidsgarantie is verbonden.
2.1 In dit hoofdstuk van het treasurystatuut worden de doelstellingen van het treasurybeleid van de gemeente Bunschoten beschreven. Tevens worden beschreven de kaders en limieten waarbinnen de uitvoering van het treasurybeleid plaats moet vinden en waarmee de doelstellingen van het treasurybeleid worden gerealiseerd.
2.2 De treasuryfunctie wordt in een drietal deelfuncties onderscheiden, te weten het kasbeheer, het beheer van financieringen en uitzettingen en het risicobeheer. Per deelfunctie worden de volgende doelstelling onderscheiden:
Beheer van financieringen en uitzettingen: aantrekken en uitzetten van alle benodigde respectievelijk overtollige liquiditeiten met een minimale rentetypische looptijd van 1 jaar tegen zo laag mogelijke kosten, tegen de algemeen geldende rentevoet voor dergelijke transactie en tegen een aanvaardbaar risico.
2.3 Bij het aantrekken en uitzetten van benodigde respectievelijk overtollige middelen wordt gebleven binnen de in de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) en de regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo) gestelde normen:
2.4 Het aantrekken en uitzetten van alle benodigde respectievelijk overtollige middelen dient plaats te vinden op basis van een actuele liquiditeitsprognose en een actuele rentevisie.
2.5. a. Bij de uitvoering van het treasurybeleid zijn de volgende producten toegestaan:
b. Bij de uitvoering van het treasurybeleid is het niet toegestaan:
2.6 Bij het aantrekken en uitzetten van de benodigde respectievelijk overtollige middelen
op de geld- en kapitaalmarkt mogen transacties worden afgesloten met de volgende geldnemers, geldgevers en tussenpersonen.
2.6.a Toegestane geldnemers zijn:
- Financiële ondernemingen (kredietinstellingen, beleggingsinstellingen, effecteninstellingen, verzekeraars en pensioenfondsen die officieel onder Nederlands toezicht of anderszins EU-toezicht vallen, zoals de Nederlandse Bank en de Verzekeringskamer) in landen van de EER met minimaal een AA rating van ten minste twee ratingbureaus en die minimaal een AA-minus (langer dan 3 maanden) of A-rating (korter dan 3 maanden) hebben, afgegeven door ten minste twee ratingbureaus.
Er zijn 3 gerenommeerde ratingbureaus, te weten Moody’s, Standard & Poor’s en Fitch.
2.6.b Tussenpersonen dienen geregistreerd te staan bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en van de AFM een vergunning als makelaar hebben ontvangen.
2.6.c Bij het uitzetten van gelden aan derden op grond van de publieke taak, worden indien mogelijk zekerheden of garanties geëist.
2.7 Bij het aantrekken en uitzetten van alle benodigde respectievelijk overtollige middelen op de geld- en kapitaalmarkt mogen transacties, zoals bedoeld in het treasurystatuut, alleen plaatsvinden in euro’s.
2.8 Voor het aantrekken of uitzetten van geldleningen wordt bij ten minste 2 partijen offerte opgevraagd.
3.1 In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke voorwaarden in acht genomen moeten worden bij de uitvoering van het uitzettings- en financieringsbeleid.
3.2 Beslissingen over het uitzetten van overtollige geldmiddelen c.q. financiering van liquiditeitstekorten van de gemeente Bunschoten zijn door de raad gemandateerd aan het college van burgemeester en wethouders.
3.3 Het college van burgemeester en wethouders geeft mandaat (met de mogelijkheid van submandaat aan de treasurymedewerker) aan de afdelingsmanager middelen/ concerncontroller van de gemeente om het uitzettings- en financieringsbeleid uit te voeren. Hierbij worden de uitgangspunten van het treasurystatuut in acht genomen.
3.4 Binnen de afdeling Middelen van de gemeente Bunschoten is een medewerker belast met de treasuryactiviteiten. De treasurymedewerker voert de werkzaamheden uit in overleg met de afdelingsmanager/controller.
3.5 De uitzettingen door de afdeling Middelen moeten in overeenstemming zijn met het risicoprofiel.
3.6 Behoudens uitzettingen in deposito’s korter dan 1 jaar, dienen uitzettingen vooraf goedgekeurd te worden door de portefeuillehouder, aan wie hiervoor door het college van burgemeester en wethouders mandaat is verleend.
3.8 De administratieve organisatie en de daarbij behorende interne controle dienen de betrouwbaarheid van de informatieverschaffing over het uitzettings- en financieringsbeleid te waarborgen. De verantwoordelijkheid hiervoor berust bij de afdelingsmanager middelen/concerncontroller.
4.1 In dit hoofdstuk van het treasurystatuut worden die rapportagepunten beschreven die een kaderstellend uitgangspunt zijn voor de inrichting van informatievoorziening over de treasuryfunctie van de gemeente Bunschoten.
4.2 De treasuryparagraaf wordt door het college van burgemeester en wethouders in de begroting en de jaarrekening opgenomen en – als onderdeel hiervan – aan de raad voorgelegd (conform het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV)). In de treasuryparagraaf wordt gerapporteerd over:
Tussentijds wordt door middel van een overzicht van het treasurybeheer in de bestuursrapportage verantwoording afgelegd.
4.3 Van uitzetting van gelden wordt achteraf mededeling gedaan aan het college van burgemeester en wethouders.
4.4 Bij de begroting, per kwartaal en bij de jaarrekening wordt over het EMU-saldo gerapporteerd aan het CBS (middels de Iv3 rapportages).
2.1 Het treasurystatuut van de gemeente Bunschoten heeft tot doel de kwaliteit van de uitvoering van de treasuryfunctie te verhogen, de transparantie van het besluitvormingsproces te verbeteren, het democratische verantwoordingsproces te versterken en de kredietwaardigheid in stand te houden en te bevorderen. In dit kader kan treasury worden gedefinieerd als het besturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op vermogenswaarden, de financiële geldstromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s.
In hoofdstuk 2 van het treasurystatuut worden de doelstellingen van het treasurybeleid beschreven. Tevens worden beschreven de kaders en limieten waarbinnen de uitvoering van het treasurybeleid moet plaatsvinden. Het vaststellen van doelstellingen, kaders en limieten is noodzakelijk daar zo op een verantwoorde en transparante wijze uitvoerende bevoegdheden op het gebied van het uitzetten en aantrekken van overtollige respectievelijk benodigde gelden gedelegeerd kunnen worden.
2.2 De treasuryfunctie wordt in een drietal deelfuncties onderscheiden. Dit betreft kasbeheer, het beheer van financieringen en beleggingen en het risicobeheer.
Kasbeheer kan worden gedefinieerd als het beheer van de geldstromen en de daaruit voortvloeiende saldi en liquiditeitsposities tot één jaar (geldmarkt).
Het beheer van financieringen en uitzettingen betreft het beheer van geldstromen langer dan één jaar (kapitaalmarkt). Ook betreft dit het beheer van relaties met financiële instellingen.
Risicobeheer kan worden gedefinieerd als alle activiteiten die zich richten op het beheersen van de financiële risico’s te weten het renterisico, kredietrisico, koersrisico, liquiditeitsrisico en valutarisico.
Per deelfunctie worden de doelstellingen geformuleerd. Noodzakelijkerwijze kunnen deze doelstellingen in het treasurystatuut niet anders dan in algemene bewoordingen worden omschreven. Dit is een gevolg van fluctuaties in voor de uitvoering van het treasurybeleid van belang zijnde factoren, zoals geld- en kapitaalmarktrente. De concrete invulling van deze doelstellingen in meetbare eenheden vindt daardoor plaats in de treasuryparagraaf bij de begroting. De algemene doelstelling van het handelen op de geld- en kapitaalmarkt is het tegen minimale kosten aantrekken en uitzetten van alle benodigde en overtollige middelen tegen een aanvaardbaar risico en tegen de algemeen geldende rentevoet voor dergelijke transacties. Dit betekent allereerst dat in het kader van de uitvoering van het treasurybeleid de gemeente zich conformeert aan de geldende marktrente. Deze marktrente is de vertaling van de onderliggende risico’s van de transactie. Immers hoe hoger de risico’s, hoe hoger de daar tegenoverstaande rentevergoeding moet zijn. De gemeente Bunschoten probeert bij haar handelen op de geld- en kapitaalmarkt de risico’s zoveel mogelijk te vermijden c.q. te beperken. Dit heeft tot gevolg dat er genoegen genomen wordt met een lager rendement. De risico’s worden beperkt door strikte eisen te stellen aan de wijze waarop het treasurybeleid moet worden uitgevoerd. Deze eisen staan verwoord in de artikelen 2.3 tot en met 2.7.
2.3 Onderdeel van het risicobeheer is het beheren van het renterisico en het koersrisico.
Renterisico wordt gedefinieerd als het risico dat in de toekomst de rentelasten van aangetrokken middelen hoger, respectievelijk dat de renteopbrengsten van uitgezette middelen lager zijn dan en bepaalds wenselijk geacht niveau.
Koersrisico betreft het risico dat voortvloeit uit de mogelijkheid dat de financiële activa van de organisatie (bijvoorbeeld obligaties) in waarde verminderen door negatieve renteontwikkelingen. Bij beide risico’s is er daarom sprake van risico’s als gevolg van negatieve renteontwikkelingen. Deze risico’s kunnen mede worden beheerst door strikte normen in acht te nemen bij de uitvoering van het treasurybeleid. De normen worden gegeven in de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) en betreffen de kasgeldnorm en de renterisico-norm. Renterisico’s op vlottende schuld worden beperkt door een gemiddelde netto vlottende schuld per kwartaal te accepteren tot maximaal de omvang van de kasgeldnorm. De netto vlottende schuld kan worden omschreven als het gezamenlijke bedrag van het opgenomen gelden met een rentetypische looptijd van korter dan één jaar verminderd met de contante gelden in kas; de schuld in rekening-courant verminderd met de tegoeden in rekening-courant; de voor een termijn van korter dan één jaar ter bewaring in de kas gestorte gelden van derden. De kasgeldnorm is een bedrag ter grootte van een percentage van het totaal van de jaarbegroting bij aanvang van het jaar. Renterisico op de vaste schuld (schuld met een rentetypische looptijd van langer dan één jaar) wordt beperkt door de renterisico-norm. Het renterisico op de vaste schuld betreft de mate waarin het saldo van rentelasten en rentebaten verandert door wijzigingen in het rentepercentage op leningen en uitzettingen met een oorspronkelijke rentetypische looptijd van één jaar of langer. De rentetypische looptijd kan worden gedefinieerd als het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de leningsvoorwaarden van de geldlening sprake is van een door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare constante rentevergoeding. De renterisico-norm betreft een bedrag ter grootte van een percentage van het totaal van de begroting van het openbare lichaam bij aanvang van het jaar. In de Wet fido wordt ook uitgesproken dat leningen uitsluitend mogen worden aangegaan en verstrekt ten behoeve van de publieke taak. Hieronder vallen o.a. leningen aan (sport)verenigingen. Bovendien dienen deze transacties een prudent karakter te hebben. In het kader van het formuleren van dit treasurystatuut zijn deze twee standpunten vertaald in de doelstellingen zoals verwoord in artikel 2.2
2.4 Een ander onderdeel van het risicobeheer is het beheer van het liquiditeitsrisico. Het liquiditeitsrisico kan worden gedefinieerd als het risico dat voortvloeit uit opportuniteitskosten als gevolg van mogelijke wijzigingen in het dagelijks benodigde bedrag aan liquiditeiten. Dit betreft daarom het risico dat op enig moment onvoldoende geld in kas is om de betalingen te kunnen verrichten. Dit risico kan worden beheerst door het opstellen van een meerjarige liquiditeitsprognose en door een voldoende omvang van de door de huisbankier verstrekte rekening-courant faciliteit. De liquiditeitsprognose wordt opgesteld aan de hand van de begroting of indien dit noodzakelijk blijkt op basis van bijstellingen (bijv. in verband met ontwikkelingen in de grondexploitatie). De uitkomst van de liquiditeitsprognose bepaalt het handelen op de geld- en kapitaalmarkt. Middels de in artikel 2.3 opgenomen kasgeldnorm en renterisiconorm zijn de kaders aangegeven waarbinnen het renterisicobeheer moet plaatsvinden. De rentevisie is een essentieel instrument in het kader van het renterisicobeheer. Centrale vraag bij financiering en uitzettingen is wanneer wordt hiertoe overgegaan en voor welke periode. De keuze hiervoor is afhankelijk van de verwachtingen met betrekking tot de toekomstige renteontwikkelingen en van de mate waarin risico gelopen wil worden. De rentevisie wordt opgesteld met behulp van verkregen informatie van bemiddelaars (banken en/of geldmakelaars) en het volgen van de beursberichten (financiële dagbladen en teletekst ed.).
2.5.a De in 2.2 geformuleerde beleidsdoelstellingen en de in de overige artikelen geformuleerde kaders en limieten beperken het aantal treasury producten dat is toegestaan. Het is bij de uitvoering van het treasurybeleid bijvoorbeeld niet toegestaan in aandelen c.q. aandelenfondsen te beleggen. De treasury producten die wel zijn toegestaan kunnen als volgt worden geformuleerd. Call-geld betreft geld dat op dagbasis wordt uitgezet of aangetrokken. Een deposito betreft het plaatsen van geld bij een toegestane geldnemer voor een periode van één maand tot twee jaar. Het uitzetten of aantrekken van gelden in rekening-courant betreft het voor een opbepaalde periode uitzetten of aantrekken van middelen via een girale rekening bij een bankinstelling. Het verstrekken of aantrekken van geldleningen van of aan derden betreft transacties via de onderhandse markt. Verhandelbaar schuldpapier betreft schuldpapier uitgegeven door banken of instellingen, dat onderhands verhandelbaar is. Certificate of deposit betreffen verhandelbaar schuldpapier door banken voor een looptijd tot twee jaar. Medium term notes betreffen onderhands verhandelbaar schuldpapier van banken en instellingen voor een looptijd langer dan twee kaar. Obligaties kunnen worden gedefinieerd als openbaar
verhandelbaar schuldpapier voor een looptijd langer dan twee jaar. Obligaties zijn genoteerd op de Amsterdamse effectenbeurs en daarom openbaar. Rente instrumenten kunnen worden omschreven als financiële instrumenten belichaamd in contracten waarin de voorwaarden zijn vastgelegd waartegen een transactie op een bepaald moment kan of zal plaatsvinden en waarvan de waarde afhankelijk is van één of meer onderliggende activa, referentieprijzen of indices. Rente instrumenten worden op prudente wijze gebruikt bij het renterisicobeheer van de onderliggende financieringen- en beleggingenportefeuille. Er mag alleen gebruik worden gemaakt van de rente instrumenten, die door het ministerie van financiën zijn toegestaan.
2.5.b Het is niet toegestaan uitzettingen met enkel hoofdsomgarantie te hanteren, daar hier het risico bestaat dat een belangrijk rendement misgelopen wordt.
Eveneens is het niet toegestaan te beleggen in obligatiefondsen, daar er betwijfeld wordt of een dergelijke belegging fido-proof is.
2.6 De gemeente trekt de benodigde liquiditeiten aan van geldgevers en zet overtollige liquiditeiten uit bij geldnemers. Om geschikte geldgevers en geldnemers te vinden maakt de gemeente onder meer gebruik van tussenpersonen. Bij tussenpersonen betreft het banken en/of geldmakelaars.
2.6.a Onderdeel van het risicobeheer is het kredietrisicobeheer of debiteurenrisicobeheer. Kredietrisico kan worden omschreven als de mogelijkheid op een waardedaling van de vorderingspositie ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij als gevolg van insolventie. Kredietrisico’s worden beperkt door uitsluitend te beleggen bij voldoende kredietwaardige partijen. De kredietwaardigheid van een tegenpartij kan worden beoordeeld middels een drietal indicatoren, te weten het feit of de Nederlandse overheid garant staat voor de verplichtingen van de tegenpartij, de rating van de tegenpartij (een oordeel over de kredietwaardigheid) en de solvabiliteit van de tegenpartij. De solvabiliteitsratio wordt berekend door het aansprakelijke vermogen uit te drukken als percentage van de naar risicograad gewogen activiteiten. Het aansprakelijke vermogen betreft het eigen vermogen plus de reserves plus de achtergestelde leningen.
Bij rating onderscheid men als regel 3 klassen die veelaal aangeduid worden met A, B en C, achtereenvolgens aan te duiden als goede, matige en slechte kredietwaardigheid. De ratings zijn verder onder te verdelen in ratings dit geldig zijn voor korte termijn en lange termijn.
2.6.b Tussenpersonen moeten professioneel zijn en een onberispelijke reputatie hebben. Dit wordt gewaarborgd door de Autoriteit Financiële Markten. Daarom wordt als eis gesteld dat tussenpersonen ingeschreven dienen te staan bij de AFM en tevens vergunning hebben ontvangen om geldmakelaar te zijn.
2.6.c Indien op grond van de publieke taak leningen aan derden worden verstrekt, dan worden indien mogelijk zekerheiden of garanties geëist.
2.7 Om valutarisico’s formeel volledig uit te sluiten mogen transacties, zoals bedoeld in het financieringsstatuut, alleen plaatsvinden in Euro’s.
2.8 Om tarieven te vergelijken wordt voor het uitzetten of aantrekken van gelden bij ten minste 2 partijen offerte opgevraagd.
3.1 In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke voorwaarden in acht genomen moeten worden bij de uitvoering van het uitzettings- en financieringsbeleid. Eveneens worden de bevoegdheden en verantwoordelijkheden beschreven van de met de uitvoering van het treasurybeleid belaste organen c.q. functionarissen. Ook wordt bepaald welke functionarissen een operationele verantwoordelijkheid hebben bij de uitvoering van het treasurybeleid. De verdeling van de operationele verantwoordelijkheid is de consequentie van de eis dat er bij de inrichting van de treasuryfunctie sprake dient te zijn van een adequaat systeem van functiescheiding. Een adequaat systeem van functiescheiding is een waarborg voor de rechtmatigheid van de in het kader van de uitvoering van het treasurybeleid te verrichten handelingen. Het gaat hierbij primair om het verdelen van de beschikkende, de bewarende (het beheer van de geldstromen), de registrerende en de controlerende functie.
3.2 De raad stelt het treasurybeleid vast. De uitvoering van het treasurybeleid is door de raad gemandateerd aan het college van burgemeester en wethouders.
3.3 Het college van burgemeester en wethouders verleent mandaat (met de mogelijkheid van submandaat) aan de afdelingsmanager middelen/concerncontroller om het uitzettings- en financieringsbeleid uit te voeren. Hierbij worden de uitgangspunten van het treasurystatuut in acht genomen.
3.4 Binnen de afdeling Middelen van de gemeente Bunschoten is een medewerker belast met de treasury activiteiten. Deze is verantwoordelijk voor de feitelijke uitvoering van het treasurybeleid. Dit houdt in dat de treasurer zorg draagt voor het kasbeheer, voor het beheer van financieringen en beleggingen en voor het risicobeheer. De treasurer kan niet beschikken. De treasurer dient voordat transacties op de geld- en kapitaalmarkt worden uitgevoerd, eerst overleg te hebben met de afdelingsmanager middelen/concerncontroller c.q. de portefeuillehouder.
3.5 De uitzettingen door de afdeling Middelen moeten in overeenstemming zijn met het risicoprofiel zoals in het treasurystatuut is vastgelegd.
3.6 Voor het uitzetten van gelden op deposito dient overleg gevoerd te worden met de afdelingsmanager middelen/concerncontroller.
3.7.a In die gevallen dat er sprake is van leningen > € 2.500.000 is het noodzakelijk dat er vooraf toestemming door het college van burgemeester en wethouders wordt verleend.
b De portefeuillehouder is gemandateerd tot het aangaan van nieuwe financieringen/leningen langer dan 1 jaar < € 2.500.000.
c Het aangaan van financieringen/leningen korter dan 1 jaar < de kasgeldlimiet is gemandateerd aan de afdelingsmanager middelen/concerncontroller.
3.8 Er dient een procedurebeschrijving opgesteld te worden voor de uitvoering van de treasuryfunctie. Hierin dient vastgesteld te worden aan welke inhoudelijke eisen de administratie moet voldoen. Tevens diens aangegeven te worden hoe de gewenste functiescheiding gerealiseerd kan worden. Er moet gewaarborgd worden dat de beschikkende en bewarende functie los staan van de uitvoerende functie wat betreft de te verrichten betalingen.
4.1 In hoofdstuk 3 van dit treasurystatuut zijn de uitgangspunten opgenomen die
kaderstellend zijn voor de inrichting van de administratieve organisatie van de treasuryorganistatie wat betreft de verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Aanvullend hierop dienen in het treasurystatuut ook uitgangspunten te worden opgenomen over de momenten waarop over de uitoefening van deze verantwoordelijkheden en bevoegdheden moet worden gerapporteerd. Vanwege het mandateren van de raad aan het college van burgemeester en wethouders en het mandateren van het college van burgemeester en wethouders aan de concerncontroller evenals het verlenen van submandaat aan de treasury-medewerker, is het noodzakelijk dat over de uitoefening van deze bevoegdheden verantwoording wordt afgelegd. De rapportagemomenten zijn dan ook een bepalend uitgangspunt voor de inrichting van de administratieve organisatie. In hoofdstuk 4 van het treasurystatuut worden de benodigde rapportagemomenten verwoord. In dit hoofdstuk wordt niet getracht om tot in detail vast te stellen waarover gerapporteerd moet worden. Dit kan slechts in hoofdlijnen gebeuren, daar anders de inhoud van het financieringsstatuut telkens aangepast dient te worden, wanneer bijvoorbeeld de inrichting van verantwoordingsdocumenten een verandering ondergaat. Dit laatste kan bijvoorbeeld het geval zijn, wanneer de rijksregelgeving wijzigen noodzaakt, of wanneer de informatiebehoefte verandert. Het uitgangspunt voor de inrichting van de verantwoordingsdocumenten is daarbij – naast het rapporteren van de wettelijke rapportagevereisten – om te voldoen aan de informatiewensen van de gebruiker.
4.2 Door middel van de treasuryparagraaf bij de begroting autoriseert de raad het in het
begrotingsjaar door het college van burgemeester en wethouders binnen de kaders van het treasurystatuut uit te voeren treasurybeleid. Door middel van een overzicht van het treasurybeheer in de bestuursrapportage stemt de raad in met de wijze waarop in het begrotingsjaar het beleid wordt uitgevoerd. Door middel van de treasuryparagraaf bij de jaarrekening stelt de raad de wijze vast waarop in het begrotingsjaar door het college van burgemeester en wethouders het treasurybeleid is uitgevoerd. Binnen de kaders van het treasurystatuut vormt de treasuryparagraaf bestuurlijk daarom het belangrijkste besluitvormende moment. Dit betekent dat aan de treasuryparagraaf belangrijke inhoudelijke eisen gesteld moeten worden. Deze eisen moeten ondermeer de transparantie van het treasurybeleid waarborgen. Qua opzet en indeling moet de treasuryparagraaf in de jaarrekening en begroting gelijk zijn. Wel zal het accent van de jaarrekening en bestuursrapportage liggen op een verantwoording van het uitgevoerde treasurybeleid. Dit betreft ondermeer een analyse van de verschillen tussen planning en realisatie. Dit kan betekenen dat uit de analyse voorstellen resulteren die een bijsturing van het treasurybeleid inhouden. In de treasuryparagraaf moet worden gerapporteerd over algemene ontwikkelingen welke van belang zijn voor de beoordeling van het treasurybeleid en over de uitvoering van het treasurybeleid. Het in beeld brengen van de algemene ontwikkelingen is van belang aangezien hiermee de omgeving wordt geschetst waarbinnen het treasurybeleid moet worden vormgegeven en uitgevoerd.
4.3 Uitzetting in deposito’s voor een periode korter dan 1 jaar vindt plaats na overleg met de treasurer en de concerncontroller.
Voor uitzettingen over een periode langer dan 1 jaar wordt vooraf toestemming verleend door de portefeuillehouder.
Het college van burgemeester en wethouders wordt 1 x per kwartaal (achteraf) in kennis gesteld van alle uitgevoerde transacties op de geld- en kapitaalmarkt.
De gemeenteraad wordt geïnformeerd middels de treasuryparagraaf in de begroting, rekening en bestuursrapportage.
4.4 Het EMU-saldo is het saldo van de inkomsten en uitgaven van de overheid. Een tekort bij de lokale overheden draagt bij aan een tekort van de gehele overheid. Bij een dreigende overschrijding van de 3%-norm – voor zover veroorzaakt door lokale overheden – kan ingegrepen worden op basis van artikel 7 van de wet Fido.
Bijlage 1 Verklarende woordenlijst