Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nieuwegein

Toeslagenverordening WIJ 2010

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNieuwegein
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingToeslagenverordening WIJ 2010
CiteertitelToeslagenverordening WIJ 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is vervangen door de Toeslagenverordening WWB.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

1. Wet investeren in jongeren; 2. Algemene wet bestuursrecht; 3. Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

11-02-201001-02-201010-04-2015nieuwe regeling

27-01-2010

Molenkruier 10-02-2010

2009-571

Tekst van de regeling

Intitulé

Toeslagenverordening WIJ 2010

De raad van de gemeente Nieuwegein;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 december 2009;

gelet op de bepalingen van de Wet investeren in jongeren, Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet;

besluit vast te stellen de verordening Toeslagenverordening WIJ 2010

HOOFDSTUK I BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet investeren in jongeren;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm bedoeld in artikel 28, eerste lid onderdeel d, van de wet;

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • d.

      woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, als mede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Wet werk en bijstand;

    • e.

      woonkosten:

      • ·

        indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag;

      • ·

        indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

  • 2.

    Voor zover niet anders is bepaald worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 2 Toepassingsbereik

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien de gehuwden beiden 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar zijn.

HOOFDSTUK II CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE NORM

Artikel 3 Toeslagen alleenstaande (ouder)

  • 1.

    De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de jongere in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 2.

    De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de jongere die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft;

  • 3.

    De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de jongere die voor de tot zijn laste komende kinderen een co-ouderschap heeft. De jongere zien we als een alleenstaande ouder.

  • 4.

    Bij samenloop met een partner met een uitkering levensonderhoud op grond van de Wet werk en bijstand krijgt de jongere geen toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet.

HOOFDSTUK III CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE NORM

Artikel 4 Verlaging gehuwden

De verlaging bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die met één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben;

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

De verlaging bedoeld in artikel 32 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de jongere geen woonkosten verbonden zijn

Artikel 6 Verlaging schoolverlaters

De verlaging bedoeld in artikel 33 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 7 Verlaging toeslag van alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1.

    De verlaging bedoeld in artikel 34 van de wet bedraagt:

    • a.

      20 procent van de gehuwdennorm indien het een jongere van 21 jaar betreft;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien het een jongere van 22 jaar betreft.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 wordt de verlaging vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 3 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging waartoe toepassing van lid 1 zou leiden.

  • 3.

    De vorige leden zijn niet van toepassing ten aanzien van een jongere op wie artikel 6 van toepassing is

Artikel 8 Anticumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 7 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke norm voor de jongere tenminste bedraagt:

  • a.

    40 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande,

  • b.

    60 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder,

  • c.

    70 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden.

HOOFDSTUK IV SLOTBEPALINGEN

Artikel 9 Intrekking oude regeling

  • 1.

    Artikel 6 van het Raadsbesluit tijdelijke regels Wet investeren in jongeren (2009-362) vervalt op 1 juli 2010.

  • 2.

    Artikel 6 van het Raadsbesluit tijdelijke regels Wet investeren in jongeren (2009-362) is vanaf de datum inwerkintreding van deze verordening niet meer van toepassing op nieuwe aanvragen op grond van de wet.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 februari 2010.

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening WIJ 2010

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 27 januari 2010.

de griffier

de voorzitter

Toelichting

Algemeen

De Wet investeren in jongeren en de inkomensvoorziening

Op 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking getreden. Doelstelling van deze wet is de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd. Het werkleerrecht berust op het uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, dit aanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderzijds is een bepalend element in de WIJ.

Evenals in de Wet werk en bijstand (WWB) bestaat de inkomensvoorziening uit een rijksgeregeld deel (de norm) die binnen bepaalde grenzen verhoogd of verlaagd kan worden op grond van gemeentelijk beleid (toeslag en verlaging). Dit gemeentelijk beleid moet door de gemeenteraad in een verordening worden vastgelegd.

Relatie met de WWB

Met de inwerkingtreding van de WIJ is de WWB in beginsel afgesloten voor jongeren tot 27 jaar en kunnen deze jongeren geen algemene bijstand meer ontvangen. Op grond van het overgangsrecht (artikel 86 WIJ) blijft de WWB voor jongeren die op 30 september 2009 algemene bijstand ontvingen echter van toepassing totdat de algemene bijstand wordt beëindigd maar uiterlijk tot 1 juli 2010.

Bij het inrichten van de WIJ is op het punt van de inkomensvoorziening uitdrukkelijk ervoor gekozen zoveel mogelijk samenhang te zoeken met de WWB, op onderdelen als de normensystematiek, de middelentoets, verlaging van bijstand en terugvordering en verhaal. Hoewel die aansluiting niet in alle opzichten volledig is gerealiseerd, is ten aanzien van het te voeren toeslagen- en verlagingenbeleid sprake van een identiek wettelijk kader als in de WWB. Normen die specifiek betrekking hebben op jong-meerderjarigen zijn uit de WWB overgeheveld naar de WIJ.

In deze Toeslagenverordening WIJ zoeken we zoveel mogelijk aansluiting bij de Verordening gemeentelijke bijstandsnormen en de voorbeeldverordening van het Ministerie van Sociale zaken en werkgelegenheid. Het is daarbij niet nodig c.q. mogelijk om alle mogelijke situaties uitputtend te beschrijven. In niet geregelde gevallen is het college bevoegd én verplicht om de inkomensvoorziening bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen (artikel 35, vierde lid, WIJ).

Zelfstandigen

Jongeren met een zelfstandig bedrijf of beroep komen niet in aanmerking voor een werkleeraanbod of inkomensvoorziening (artikel 23, eerste lid, onderdeel e, resp. artikel 42, eerste lid, onderdeel m, WIJ). Zij kunnen een beroep doen op de WWB. Dat geldt voor de voorbereidingskosten, de periodieke bijstand voor levensonderhoud en voor bedrijfskapitaal. Aandachtspunt bij de algemene bijstand voor levensonderhoud is wel dat voor die jongeren de normensystematiek uit de WIJ van toepassing is (zie artikel 58 WIJ).

Artikelsgewijs

Artikel 1

Sub a: Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WIJ. Zo is in deze verordening meerdere malen het begrip ‘jongere’ gebruikt. Artikel 2, eerste lid, WIJ omschrijft dit begrip. Onder jongere wordt verstaan: een hier te lande woonachtige Nederlander (of daarmee gelijkgestelde vreemdeling) 16 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. Voor de toepassing van deze verordening verstaan we onder jongeren echter de jongeren in de leeftijd van 21 jaar of ouder maar jonger dan 27 jaar (zie ook artikel 2).

Sub b: Het begrip ‘gehuwdennorm’ is omschreven, omdat het uitkeringsgebouw in de WIJ, inclusief toeslagen en verlagingen, voor 21- tot 27-jarigen daaraan is gerelateerd. Volstaan is met een verwijzing naar artikel 28, tweede lid, sub e, WIJ. De daar genoemde gehuwdennorm is gelijk aan de gehuwdennorm genoemd in artikel 21, sub a, WWB.

Sub d: Het begrip ‘woning’ is in de WIJ niet omschreven. Gelet op de analogie met de WWB nemene we aan dat daarmee hetzelfde begrip is bedoeld als in de WWB, te weten het begrip ‘woning’, bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, “een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden”.

Sub e: Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Omdat een woning ook een woonwagen of woonschip kan zijn, is tevens verwezen naar artikel 3, zesde lid WWB, waarin deze woonruimtes met een woning worden gelijkgesteld.

Sub f: Als aanvulling is een omschrijving van het begrip ‘ouder’ toegevoegd. We hebben er voor gekozen om een lagere toeslag c.q. hogere verlaging toe te passen indien de jongere een woning deelt met één of beide ouders. Voor die situatie is aangegeven wat onder ‘ouder’ moet worden verstaan, t.w. de biologische ouders, de adoptie-ouders en de vader die het kind heeft erkend dan wel van wie het vaderschap gerechtelijk is vastgesteld (zie de artikelen 1:197 en 198 BW). Zie verder de artikelen 3 en 4 van de verordening.

Artikel 2

Uit overwegingen van uitvoerbaarheid heeft de wetgever ervoor gekozen om de normensystematiek die is vastgelegd in de WWB zoveel mogelijk over te nemen in de WIJ. Dat betekent enerzijds dat onderscheid is gemaakt tussen de normen die gelden voor jongmeerderjarigen (jongeren van 18 tot 21 jaar) en oudere jongeren (21 tot 27 jaar). Anderzijds zijn de normen voor beide leeftijdsgroepen identiek aan de normen die in de WWB voor beide groepen gelden. Hetzelfde geldt voor de normen die van toepassing zijn bij het verblijf in een inrichting. De overgang naar de WIJ leidt op dit onderdeel dus niet tot een wijziging van de financiële positie van de jongeren die afhankelijk worden van een inkomensvoorziening.

Normen

In Hoofdstuk 4 van de WIJ (‘Recht op inkomensondersteuning’) zijn de normen vastgelegd die gelden voor de verschillende leefsituaties (artikelen 26 t/m 29 WIJ). Voor personen van 21 jaar tot en met 27 jaar bestaat een drietal basisnormen (artikelen 26, 27 en 28 WIJ), te weten:

  • 1.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • 3.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Voor jongeren in de leeftijd van 18 tot 21 jaar geldt de huidige WWB-normering, die is afgestemd op de kinderbijslag (artikelen 26, sub a en 27, sub a, WIJ) en komt wettelijk niet in aanmerking voor een toeslag (artikel 30, lid 1, WIJ). Deze normen kunnen eventueel worden aangevuld met bijzondere bijstand, voor zover de middelen van de ouders niet toereikend zijn dan wel de onderhoudsplicht van de ouders niet te gelde gemaakt kan worden. Artikel 12 WWB blijft voor deze groep onverkort van toepassing.

Voor jongeren waarvan één van de partners zich in de leeftijdsgroep 18 tot 21 jaar bevindt en de ander in de groep 21 tot 27 jaar, gelden eveneens identieke normen als thans in de WWB voor partners in de leeftijd van 21 tot 65 jaar.

Artikel 3

Lid 1: Op grond van artikel 35, tweede lid, sub a, WIJ is de gemeenteraad verplicht om te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van norm of toeslag op andere gronden).

Lid 2: Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, veronderstellen we dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding gaan we er van uit dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. De hoeveelheid medebewoners heeft geen gevolgen voor de hoogte van de toeslag en deze blijft op 10 procent vastgesteld.

In de uitzonderlijke situatie dat de medebewoner over geen enkele vorm van inkomen beschikt (denk aan de niet rechthebbende partner of inwonende uitgeprocedeerde) passen we geen verlaging van de toeslag vanwege medebewoning toe. De medebewoner kan dan immers daadwerkelijk geen bijdrage in de kosten leveren, waardoor er dus ook geen voordeel is voor de betrokkene (CRvB 4 maart 2003, 00/3534 NABW en 02/3129 NABW).

Lid 3: Bij jongeren die een co-ouderschap hebben voor hun ten laste komende kinderen kennen we een lagere toeslag toe dan bij een alleenstaande ouder. Bij een co-ouderschap kunnen een deel van de lasten voor de kinderen gedeeld worden met de andere co-ouder.

Lid 4: In geval van samenloop WIJ en WWB is een toeslag op de norm WIJ niet aan de orde. Dat zou immers alleen leiden tot een korting op de WWB-uitkering van de ander.

Artikel 4

Artikel 4 vormt het spiegelbeeld van artikel 3. Waar we de norm voor een alleenstaande (ouder) verhogen met 10% als hij een woning deelt met een ander, is dit ook gerealiseerd voor gehuwde jongeren in dezelfde situatie. De jongeren kunnen in dat geval namelijk ook kosten delen met een ander en daarom is een verlaging op zijn plaats. De hoeveelheid medebewoners heeft geen gevolgen voor de hoogte van de toeslag en deze blijft op 10 procent vastgesteld.

Artikel 5

Als aan een woning geen woonkosten verbonden zijn, is sprake van lagere bestaanskosten dan in andere gevallen. Artikel 32 WIJ opent om die reden de mogelijkheid om de norm of de toeslag te verlagen. Het bepaalde onder a leidt ertoe dat de norm of toeslag met 20% wordt verlaagd als de jongere geen woonlasten betaalt. Dat kan zich voordoen bij krakers, of als de woonkosten worden betaald door een derde, bijv. de ouders of de ex-partner. Onder woonkosten verstaan we in dit verband de huur of, als de jongere een eigen woning bewoont, de verschuldigde hypotheekrente en de aan het eigendom verbonden zakelijke lasten alsmede een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud (CRvB 6 november 2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW).

Artikel 6

De schoolverlatersverlaging van artikel 33 WIJ is volgens de Memorie van Toelichting bij dat artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de WTOS. We maken daarbij geen onderscheid naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student. Bij gehuwden die beiden schoolverlater zijn, verdubbelen we de verlaging niet. Deze blijft dan 20%. Wel is denkbaar, dat we de periode waarover de verlaging wordt toegepast, verlengen, als beide partners na elkaar schoolverlater worden.

Wanneer we naast de schoolverlatersverlaging ook een verlaging toepassen i.v.m. medebewoning dan kan dit spoedig tot gevolg kan hebben dat de totale verlaging te groot is en aanpassing behoeft, gelet op het individualiseringsbeginsel. Dat kan afgeleid worden uit CRvB 12 mei 2009, LJN: BI5349. Als de schoolverlater voor beëindiging van de studie studiefinanciering WSF2000 ontving naar de norm van uitwonende student, dan moet de inkomensvoorziening minimaal op die norm worden vastgesteld.

Artikel 7

Lid 1: Bij jongeren van 21 en 22 jaar passen we een verlaging toe, omdat we van mening zijn dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er ander een drempel is om werk te aanvaarden. Die verlaging betreft bij alleenstaanden en alleenstaande ouders de toeslag en bij gehuwden een verlaging van de gehuwdennorm.

Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige.

Lid 2: Geeft uitvoering aan de verplichting van artikel 35, tweede lid, sub b, WIJ om in de verordening vast te stellen dat de schoolverlatersverlaging niet gelijktijdig kan worden toegepast met de verlaging voor 21- en 22-jarigen. Voor het met voorrang toepassen van de schoolverlatersverlaging is gekozen, omdat een 21- of 22-jarige schoolverlater niet beter af is op grond van dit artikel dan een 23-jarige schoolverlater op grond van artikel 6 van de Toeslagenverordening.

Artikel 8

De verschillende verlagingen in de toeslagenverordening zijn op verschillende omstandigheden van toepassing en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Zonder dit artikel zou het echter kunnen betekenen, dat het college de inkomensvoorziening vanwege de samenloop van omstandigheden zo laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van een toereikende uitkering. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 35, vierde lid, WIJ de inkomensvoorziening hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om reeds in de toeslagenverordening een absoluut minimumbedrag vast te leggen, waarop het college de norm (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen. Dat laat onverlet dat in concrete omstandigheden het bij samenloop ook denkbaar is dat de norm hoger moet worden vastgesteld. Zie bijv. de hierboven beschreven jurisprudentie t.a.v. de samenloop van een verlaging i.v.m. medebewoning en het ontbreken van woonkosten (CRvB 27 mei 2008, LJN: 2698) en de samenloop van een schoolverlatersverlaging en een verlaging i.v.m. medebewoning (CRvB 12 mei 2009, LJN: BI5349). Het individualiseringsbeginsel kan dus met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende norm die boven de in dit artikel genoemde percentages ligt, al aanleiding is om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de jongere.

Artikel 9

Op grond van het overgangsrecht (artikel 86 WIJ) blijft de WWB voor jongeren die op 30 september 2009 algemene bijstand ontvingen echter van toepassing totdat de algemene bijstand wordt beëindigd maar uiterlijk tot 1 juli 2010. De norm- en toeslagbepaling voor deze jongeren is gebaseerd op het raadsbesluit tijdelijke regels Wet investeren in jongeren. Deze jongeren moeten voor 1 juli 2010 omgezet worden naar de regelgeving en dus ook de Toeslagenverordening WIJ 2010 van de Wet investeren in jongeren. Tot dat iedere jongere is omgezet naar de WIJ blijft het Raadsbesluit tijdelijke regels Wet investeren in jongeren tot uiterlijk 1 juli 2010 van kracht.

Voor nieuwe aanvragen na de inwerkingtreding van de Toeslagenverordening WIJ 2010 is die verordening meteen van toepassing voor het bepalen van de hoogte van de norm en toeslag.