Organisatie | Nieuwegein |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening langdurigheidstoeslag WWB 2009 |
Citeertitel | Verordening langdurigheidstoeslag WWB 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is vervangen door de Verordening Langdurigheidstoeslag WWB.
Wet werk en bijstand, art. 8, 36
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-06-2009 | 01-01-2009 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 27-05-2009 De Molenkruier 10-06-2009 | 2009-134 |
De raad van de gemeente Nieuwegein;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 maart 2009;
gelet op de bepalingen van de artikelen 8 juncto artikel 36 WWB juncto 147 Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;
besluit vast te stellen de verordening “Verordening Langdurigheidstoeslag WWB 2009”.
Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de belanghebbende die gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden aangewezen is geweest op een inkomen dat jaarlijks niet hoger is 100% van de voor hem geldende bijstandsnorm, niet beschikt over meer vermogen als bedoeld in artikel 34 WWB en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.
Indien in de 12 maanden voorafgaand aan de peildatum het inkomen meer is dan 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, stellen we de langdurigheidstoeslag gedurende een periode van maximaal 12 maanden bij de eerste aanvraag vast op basis van 70% draagkracht. Bij volgende aanvragen stellen we de langdurigheidstoeslag vast op basis van 100% draagkracht. Is het inkomen gedurende de referteperiode in een periode van 12 maanden hoger dan 100% van de bijstandsnorm plus 130% van de langdurigheidstoeslag over dat jaar, dan komt men niet in aanmerking voor langdurigheidstoeslag. De eis omtrent het toegestane vermogen blijft ongewijzigd.
Indien in de 12 maanden voorafgaand aan de peildatum het inkomen meer is dan 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, stellen we de langdurigheidstoeslag gedurende een periode van maximaal 12 maanden bij de eerste aanvraag vast op basis van 70% draagkracht. Bij volgende aanvragen stellen we de langdurigheidstoeslag vast op basis van 100% draagkracht.
Is het inkomen gedurende de referteperiode in een periode van 12 maanden hoger dan 100% van de bijstandsnorm plus 130% van de langdurigheidstoeslag over dat jaar, dan komt men niet in aanmerking voor langdurigheidstoeslag. De eis omtrent het toegestane vermogen blijft ongewijzigd.
HOOFDSTUK II HOOGTE VAN DE TOESLAG
Artikel 4 Hoogte van de toeslag
Indien één van de echtgenoten op de peildatum ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet is uitgesloten van de langdurigheidstoeslag komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als een alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
TOELICHTING OP DE VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG 2009
Decentralisatie langdurigheidstoeslag
In het Bestuursakkoord Rijk-gemeenten uit 2007 (“Samen aan de slag”) is afgesproken dat de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. Artikel 36 van de wet blijft de basis, maar daarnaast wordt in artikel 8 een bepaling toegevoegd waarin wordt bepaald dat gemeenten in een verordening de precieze voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag moeten vastleggen.
Artikel 8 lid 1 onder d en lid 2 onder b WWB:
Artikel 36 Langdurigheidstoeslag
Het nieuwe artikel 8 bepaalt dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.
Mogelijkheden voor eigen beleid
Op grond van de nieuwe bevoegdheden van gemeenten, zijn er diverse mogelijkheden voor het invullen van eigen beleid. Met betrekking tot de genoemde vier onderwerpen, kan het daarbij ook gaan om de afstemming van het beleid op het gemeentelijke re-integratiebeleid. Hierna wordt op de onderwerpen nader ingegaan.
De nieuwe langdurigheidstoeslag is voor 21 tot 65-jarigen ingeschreven in de gemeente Nieuwegein, langdurig een laag inkomen hebben gehad en geen uitzicht hebben op een inkomensverbetering.
De peildatum en de ingangsdatum zijn dat data waarop exact de referteperiode is verstreken. Omstandigheden die zich na de peildatum hebben voorgedaan zijn niet van belang. Ook uitzonderingsgronden op grond van de WWB die zich tijdens de referteperiode voordoen belemmeren de aanspraak op de langdurigheidstoeslag niet.
De gemeente kiest voor de volgende berekensystematiek. De hoogte van de toeslag is een vast bedrag, als percentage van de toepasselijke bijstandsnorm voor de gezinssituatie van de aanvrager. Daarbij gaan we uit van een drietal soorten huishoudens, gehuwden of daarmee gelijkgesteld, alleenstaande ouder en alleenstaande van 23 jaar en ouder.
De referte periode was vijf jaar. Door gemeenten is de afgelopen jaren aangegeven dat deze periode te lang is. Veeleer wordt gedacht aan 3 jaar, een periode waarvoor ook door het Nibud is aangegeven dat de reserveringsmogelijkheden minimaal worden. Met een referteperiode van 3 jaar sluit de gemeente ook aan bij het huidige armoedebeleid van Nieuwegein.
We sluiten aan bij de inkomensgrens van de voormalige langdurigheidstoeslag, namelijk 100% van de betreffende bijstandsnorm. We gaan daarbij uit van het gemiddelde inkomen per 12 maanden. Wat voor een inkomen het betreft is niet meer van belang. Nu de langdurigheidstoeslag bijzondere bijstand is geworden, geldt voor het bepalen van inkomen artikel 31 tot en met 33 van de WWB. Dus inkomen uit of in verband met werk is toegestaan.
We hebben een toekennen naar draagkracht opgenomen. Indien het inkomen voor de peildatum per 12 maanden hoger was dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm, dan is hetgeen meer is dan het toegestane netto jaarinkomen 100% draagkracht en brengen we dit in mindering op de langdurigheidstoeslag van het kalenderjaar waarin de laatste maand valt. Stel een alleenstaande heeft een netto jaarinkomen dat € 100 boven de jaarnorm ligt, dan brengen we deze € 100 in mindering op de langdurigheidstoeslag.
Voor de eerste keer dat iemand meer inkomen heeft dan de bijstandsnorm geldt er een lagere draagkracht. De draagkracht is dat 70% in plaats van 100%.
Let op: In de hele referteperiode van 36 maanden mag het gemiddelde inkomen per periode van 12 maanden uiteindelijk niet hoger zijn dan 100% van de bijstandsnorm plus 130 % van de langdurigheidstoeslag. Is het inkomen in een periode van 12 maanden hoger dan komt men niet in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag. Ook de eis over het maximaal toegestane vermogen blijft onverkort van toepassing.
Premies verstrekt in het kader van artikel 10 van de Verordening re-integratie Nieuwegein 2009 laten we voor de bepaling van het inkomen buiten beschouwing. Deze premies zijn bedoeld als stimulering om activiteiten te nemen richting arbeidsmarkt of maatschappelijke participatie.Deze stimulans wordt dan voor een deel weggenomen als daarmee het recht op landurgheidstoeslag verdwijnt, terwijl het inkomen niet structureel verbetert
Geen uitzicht op inkomensverbetering
Hiermee heeft de wetgever met name studenten op het oog. Zij mogen namelijk in staat worden geacht na afronding van hun studie door werkaanvaarding een inkomensstijging te realiseren.
Omdat de langdurigheidstoeslag het karakter van bijzondere bijstand heeft gekregen mogen inkomsten pas in aanmerking genomen worden als de belanghebbende daarover´beschikt of redelijkerwijs kan beschikken´. Dat betekent onder meer dat het inkomen dat onder executoriaal beslag valt, niet meegeteld kan worden voor de langdurigheidstoeslag.
Dit geldt evenzeer voor inkomsten die in de boedel vallen in het kader van de WSNP en inkomsten die door een curator buiten de beschikkingsmacht van de belanghebbende worden gehouden. Voor deze gehelde groep kan echter aan de andere kant gesteld worden dat zij uitzicht hebben inkomensverbetering. Hierbij kan bekeken worden of deze inkomensverbetering boven de 100% uitkomt, wanneer het beslag, schuldsaneringstraject of WSNP e.d. is afgelopen.
Gedurende de referteperiode mag de aanvrager niet beschikken over meer dan het vrij te laten vermogen als bedoelt in artikel 34 lid 2 WWB. Omdat het bepalen van het vermogen in de hele referteperiode vaak niet uitvoerbaar is, heeft het ministerie van SZW er mee ingestemd dat slechts het vermogen op de peildatum hoeft te worden vastgesteld.
In de wet wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.
Er zijn echter wel mogelijkheden om de aanvraag te vereenvoudigen. Als uit de gemeentelijke administratie blijkt dat in de situatie van betrokkene het afgelopen jaar geen wijzigingen zijn opgetreden, dan kan een volledig ingevuld aanvraag formulier toegezonden worden, waarna de betrokkene door het zetten van de handtekening de aanvraag officieel maakt.
Begrippen die in de WWB voorkomen, hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen, dat niet in de WWB zelf staat is een definitie gegeven in deze verordening.
In het eerste lid worden de omschrijvingen van de begrippen langdurig en laag inkomen uitgewerkt. Het lage inkomen wordt uitgedrukt als percentage van het voor de betrokkene toepasselijke bijstandsnorm. Voor wat betreft de vaststelling en de maximale hoogte van het vermogen verwijst artikel 36 naar artikel 34 van de WWB.
In het tweede lid is een toekennen naar draagkracht opgenomen. Indien het inkomen voor de peildatum per 12 maanden hoger was dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm, dan is hetgeen meer is dan het toegestane netto jaarinkomen 100% draagkracht en brengen we dit in mindering op de langdurigheidstoeslag van het kalenderjaar waarin de laatste maand valt. Stel een alleenstaande heeft een netto jaarinkomen dat € 100 boven de jaarnorm ligt, dan brengen we deze € 100 in mindering op de langdurigheidstoeslag.
De eis over het maximaal toegestane vermogen blijft onverkort van toepassing.
Het derde lid is een uitwerking van het amendement van de raad. Wanneer iemand een aanvraag doet voor de Langdurigheidstoeslag en in twaalf maanden daaraan vooraf voor de eerste keer een inkomen heeft hoger dan 100% van de bijstandsnorm, dan geldt deze bijzondere regeling omtrent draagkracht. Van het meerinkomen laten we 30% vrij. Hierbij geldt een maximaal inkomen van 100% van de bijstandnorm plus 130% van de langdurigheidstoeslag in dat jaar. Het resterende inkomen brengen we in mindering op de Langdurigheidstoeslag. Voor iedere verdere vervolgaanvraag geldt weer dat meerinkomen volledig in mindering wordt gebracht op de Langdurigheidstoeslag. De eis over het maximaal toegestane vermogen blijft onverkort van toepassing.
In het vierde lid worden studenten expliciet uitgesloten van de langdurigheidstoeslag. In de Nota van toelichting bij het wetsontwerp geeft het kabinet aan dat studenten niet worden geacht te behoren tot de doelgroep van de langdurigheidstoeslag (in de huidige wettelijke bepalingen zijn studenten al uitgesloten). De overweging hierachter is dat bij studenten, die zich met hun studie voorbereiden op de beroepspraktijk op hoger niveau en daarmee een hoger inkomen kunnen verwerven
In artikel 3 is bepaald hoe het inkomen van de belanghebbende wordt vastgesteld. We gaan daarbij uit van de berekenwijze zoals vermeld in de WWB. Een uitzondering maken we voor de langdurigheidstoeslag en de stimuleringspremies verstrekt op grond van de Re-integratieverordening 2004. Deze rekenen we niet tot het inkomen. Ook de premies verstrekt op grond van artikel 10 Re-integratieverordening 2009 laten we buiten beschouwing.
In dit artikel wordt de hoogte van de toeslag geregeld. In de verordening gaan we uit van een percentage van de toepasselijke bijstandsnorm op 1 januari van dat jaar. Hierdoor hoeft het bedrag van de toeslag niet jaarlijks in de verordening te worden aangepast aan de wijziging in de normbedragen van de WWB.
In het tweede lid is bepaald dat wanneer bij gehuwden of samenwonenden bij één van de partners geen recht is op een langdurigheidstoeslag op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet, de andere partner recht kan hebben op een toeslag zoals die geldt voor een alleenstaande of alleenstaande ouder.
Artikel vijf verwijst naar artikel 36 lid 6 van de wet waarin het overgangsrecht is bepaald. In aanvulling op dat overgangsrecht is ook de stimuleringspremie opgenomen, waarmee geen rekening wordt gehouden bij de berekening van het inkomen over de refertejaren.
Artikel zes biedt de mogelijkheid voor het college om in onvoorziene gevallen maatwerk te leveren en in afwijking van de verordening ten gunste van de belanghebbende te beslissen. Hiermee wordt niet een glijdende schaal bedoeld. De gemeente heeft in zijn algemeenheid besloten om bij categoriale regelingen geen glijdende schaal toe te passen.