Organisatie | Nieuwegein |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Uitvoeringsbesluit bij de verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning |
Citeertitel | Uitvoeringsbesluit Wmo, financieel deel |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is vervangen door het Besluit Individuele Wmo-voorzieningen 2012.
Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Nieuwegein, art. 1
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-03-2010 | 01-01-2010 | 24-05-2012 | nieuwe regeling | 05-02-2010 De Molenkruier 17-03-2010 | Onbekend |
Burgemeester en wethouders van Nieuwegein,
Gelet op het bepaalde in artikel 1 van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Nieuwegein,
besluiten vast te stellen "het Uitvoeringsbesluit bij de verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning".
HOOFDSTUK II VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN
Artikel 4 Zorg in natura, persoonsgebonden budget, financiële tegemoetkoming of forfaitaire vergoeding
De voorzieningen worden verstrekt in de vorm van zorg in natura, een persoonsgebonden budget, financiële tegemoetkoming of forfaitaire vergoeding.
Artikel 6 De voorwaarden voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget
Aan het verstrekken van een persoonsgebonden budget worden de volgende voorwaarden verbonden:
Als waarborg dat de aanvrager een adequate voorziening aanschaft, moeten de materiële voorzieningen, woonvoorzieningen, rolstoel en verplaatsingsmiddelen, voldoen aan het programma van eisen dat door de gemeente is opgesteld. Voor zover van toepassing moeten deze voorzieningen het CE keurmerk hebben.
Wanneer de materiële voorzieningen binnen de afschrijvingstermijn niet meer nodig zijn of vervangen moeten worden, wordt het restbedrag teruggevorderd of verrekend met het persoonsgebonden budget voor de volgende voorziening. Het is niet mogelijk om een voorziening bij de gemeente in te ruilen die met een persoonsgebonden budget is aangeschaft. De budgethouder of diens vertegenwoordiger moeten de restwaarde van de voorziening zelf te gelde maken.
In geval een aanvrager meer wil dan de goedkoopst adequate voorziening, moet hij of zij de meerkosten voor deze voorziening als eigen aandeel zelf betalen.
HOOFDSTUK III COMPENSATIE VAN DE BEPERKINGEN BIJ HET VOEREN VAN EEN HUISHOUDEN: HULP BIJ HET HUISHOUDEN
Artikel 12 Dienstverleningsniveau
De behoefte aan hulp bij het huishouden wordt in kaart gebracht met de “International Classification of Functioning”-methode. Voor de indicatiestelling wordt gebruik gemaakt van de Wmo-richtlijn “Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden” van het Centrum Indicatiestelling Zorg van december 2006. Dit protocol is bijgevoegd als bijlage II bij dit Uitvoeringsbesluit.
Een persoon komt niet of slechts gedeeltelijk in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt, een of meer huisgenoten of kinderen behoren, die in staat zijn (een deel van) het huishoudelijk werk te verrichten.
Voor de toetsing van dit criterium wordt gebruik gemaakt van de Wmo-richtlijn “Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden” van het Centrum Indicatiestelling Zorg van december 2006. (zie bijlage II bij dit Uitvoeringsbesluit).
Artikel 14 Omvang van de hulp bij het huishouden.
HOOFDSTUK IV COMPENSATIE VAN DE BEPERKINGEN IN HET NORMALE GEBRUIK VAN DE WONING: DE WOONVOORZIENINGEN
Artikel 15 De hoogte van de financiële tegemoetkoming of forfaitaire vergoeding voor woonvoorzieningen
De hoogte van de financiële tegemoetkoming in het geval een aanvrager kosten moet maken voor het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte, in verband met het aanpassen van zijn huidige woonruimte of de nog te betrekken woonruimte bedraagt de werkelijke kosten met een maximum van €487,45 per maand.
De hoogte van de financiële tegemoetkoming in het geval een aanvrager kosten moet maken voor het tijdelijk betrekken van niet zelfstandige woonruimte, in verband met het aanpassen van zijn huidige woonruimte of de nog te betrekken woonruimte bedraagt de werkelijke kosten met een maximum van € 243,73 per maand.
De onder lid 3 en lid 4 genoemde vergoedingen worden uitsluitend verleend voor de periode, dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassingen niet bewoond kan worden en de gehandicapte als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan, met een maximumduur van zes maanden. De eerste maand komt niet voor vergoeding in aanmerking.
Artikel 17 Terugbetaling bij verkoop
Als een woonvoorziening, die op grond van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is verstrekt, leidt of heeft geleid tot waardestijging van de woning en de eigenaar verkoopt de woning binnen een periode van tien jaar nadat de voorziening gereed is gemeld, dan moet hij het college onverwijld informeren over de verkoop.
HOOFDSTUK V COMPENSATIE VAN DE BEPERKINGEN BIJ HET ZICH VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING: DE ROLSTOELVOORZIENINGEN
HOOFDSTUK VI COMPENSATIE VAN DE BEPERKINGEN BIJ HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL: DE VERVOERSVOORZIENINGEN
Artikel 19 De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen
Artikel 20 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen
Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan 1,5 maal het bijstandsinkomen wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht. In dat geval komen een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten, niet in aanmerking voor verstrekking of vergoeding.
Artikel 22 Hoogte financiële tegemoetkoming voor een vervoerskostenvergoeding
Aan overgangscliënten die hulp krijgen van een aanbieder die in 2007 geen contract heeft met de gemeente, is desgewenst een persoonsgebonden budget verstrekt. Dit budget is berekend op basis van het aantal zorguren dat zij in 2006 ontvingen. Het budget is maximaal verstrekt voor de resterende duur van de indicatie én zolang men de hulp heeft van de aanbieder uit 2006.
Artikel 27 Overgangscliënten met AWBZ-indicatie
Voor cliënten met een AWBZ-indicatie die niet tijdig zijn geherïndiceerd geldt dat de AWBZ-indicatie mag doorlopen tot herindicatie heeft plaatsgevonden.
De secretaris
P.C.M.van Elteren
de burgemeester
C.M.de Vos
Bijlage I marktconforme prijslijst voor kleine woningaanpassingen
Bijlage II Protocol “Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden” van het Centrum Indicatiestelling Zorg, van december 2006
De basis voor deze Wmo richtlijn Hulp bij het huishouden is het CIZ protocol huishoudelijke verzorging voor de indicatiestelling AWBZ en het protocol Gebruikelijke Zorg, beide uit 2005. De functie Huishoudelijke Verzorging (HV) is per 1 januari 2007 uit de AWBZ gehaald en in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) als Hulp bij het Huishouden (HH) opgenomen. Om tot deze Wmo richtlijn te komen is het AWBZ protocol Huishoudelijke Verzorging en Gebruikelijke Zorg aangepast op basis van de Wmo modelverordening en modelbeleidsregels van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Deze modelverordening en modelbeleidsregels zijn bedoeld voor gemeenten als hulpmiddel voor het opstellen van een eigen Wmo verordening en beleidsregels. In de toelichting op de modelverordening stelt de VNG: “In deze modelverordening is vormgegeven aan het compensatiebeginsel zonder de regels van de Wet voorzieningen gehandicapten en de regels rond de functie huishoudelijke verzorging uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geheel los te laten. Dit is van belang om niet een vacuüm te laten ontstaan, te meer daar het overgangsrecht zoals geregeld in de Wmo bestaande cliënten maximaal één jaar het behoud van de oude rechten op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de Wet voorzieningen gehandicapten biedt.” Het is de verwachting dat in de toekomst gemeenten eigen beleid zullen gaan maken wat mogelijk meer af zal wijken van de functie huishoudelijke verzorging zoals die was in de AWBZ.
De gemeente heeft de plicht om burgers met beperkingen in staat te stellen om een huishouden voeren. Hiertoe behoort zowel de hulp bij het huishouden als de Wmo-woonvoorzieningen. In de modelverordening wordt er van uitgegaan dat: “een persoon pas behoefte kan hebben aan hulp bij het huishouden indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd.” Dit betekent dat woonvoorzieningen voorliggend kunnen zijn op Hulp bij het huishouden, bijvoorbeeld een woningsanering of het plaatsen van een wasmachine op een verhoging.
De hulp bij het huishouden kan in 3 vormen als voorziening worden verstrekt:
Ad. 1 In de modelverordening is dit omschreven als: “een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan het vormen van direct beschikbare hulp bij het huishouden vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte.”
De regels voor algemene voorzieningen zijn de volgende:
Denk hierbij bijvoorbeeld aan lichte, niet complexe zorg, zoals tijdelijke hulp bij het huishouden na een ziekenhuisopname.
Het is niet mogelijk om een algemene voorziening als PGB te ontvangen. Er wordt geen eigen bijdrage gevraagd.
Ad. 2/3 Het primaat ligt bij de hulp bij het huishouden als algemene voorziening. Cliënten kunnen in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden in natura of PGB als de hulp bij het huishouden als algemene voorziening een onvoldoende oplossing biedt of niet beschikbaar is.
Ad. 1/2/3 Gemeenten kunnen de hulp bij het huishouden aanbieden in uren of in klassen.
Gemeenten kunnen de maximale geldigheidsduur van de indicatie bepalen.
1. Uitgangspunten voor Hulp bij het huishouden
1.1. Als er beperkingen zijn bij het voeren van een huishouden
Hulp bij het huishouden is aan de orde als er beperkingen zijn bij het voeren van een huishouden. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of van kleding), verwaarlozing (gezondheidsrisico’s, persoonlijke verzorging, voeding en vocht) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt.
1.2. Onderdelen van hulp bij het huishouden
Hulp bij het huishouden kan als voorziening veelomvattend zijn. Het kan gaan van het motiveren tot of aansturen van, tot het instrueren en zonodig overnemen van:
1.3. De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk
Onder een leefeenheid wordt verstaan “alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam huishouden te voeren”.
De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden, met inbegrip van het bevorderen en instandhouden van gezondheid, levensstijl en de wijze waarop de huishouding wordt gevoerd. Hulp bij het huishouden is er als aanvulling op de eigen mogelijkheden.
Als er sprake is van kamerverhuur, rekenen we de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden. Als mensen zelfstandig1 samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen, veronderstellen we dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van een leefeenheid. Het eventuele positieve advies voor HH betreft dan alleen de eigen woonruimte (kamers) van de zorgvrager en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten.
Er zijn situaties die op een grensgebied liggen. Bij kloostergemeenschappen bijvoorbeeld is wel sprake van een leefeenheid, maar is over het algemeen een taakverdeling, die zich niet leent voor overname. In die situatie kan wel geadviseerd worden voor bijvoorbeeld het schoonmaken van de eigen kamer indien men dit zelf niet meer kan. Gemeenschappelijke ruimten die kenmerkend voor kloosters zijn kunnen niet worden geadviseerd omdat zij het niveau sociale woningbouw te boven gaan (bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschapsruimten, refters) en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.
1.4. Onderscheid Hulp bij het huishouden, OB en AB
De begeleiding bij Hulp bij het huishouden is gericht op motiveren, aansturen, instrueren en zo nodig het overnemen van het huishouden. Ondersteunende Begeleiding (OB) is aan de orde wanneer er structurele regieproblemen zijn die zich uiten op meerdere gebieden van het dagelijks leven en de sociale redzaamheid in het algemeen in het geding is. Activerende Begeleiding (AB) is aangewezen als min of meer duurzame verbetering van het functioneren in het algemeen wordt beoogd.
Leeftijd of het niet gewend zijn aan huishoudelijk werk kunnen invloed hebben op het vermogen van andere leden uit de leefeenheid om huishoudelijke taken over te nemen. Als dit noodzakelijk is door uitval van een van de leden kan aan de gezonde anderen een instructie worden gegeven voor het aanleren van vaardigheden op huishoudelijk gebied. Ook het trainen van huisgenoten om bepaalde huishoudelijke handelingen te verrichten of om te gaan met huishoudelijke hulpmiddelen valt als activiteit onder de Hulp bij het huishouden: instructie. Het gaat dan om een kortdurende indicatie voor beperkte tijd, waarin de noodzakelijke huishoudelijke vaardigheden worden aangeleerd.
1.5. Voorliggende voorzieningen
De wetgever beschouwt een aantal voorzieningen als voorliggend; dat wil zeggen dat wanneer een adequate oplossing wordt geboden door het gebruik maken van deze voorzieningen, deze optie voorgaat op een Wmo-voorziening. Van algemeen gebruikelijke voorzieningen dient gebruik te worden gemaakt voorzover die beschikbaar en passend zijn:
Tot de algemeen gebruikelijke voorzieningen behoren (niet limitatieve lijst):
De voorliggende voorziening moet beschikbaar en passend zijn. Als dit niet het geval is, dan is er geen sprake van een voorliggende voorziening. De indicatiesteller moet de sociale kaart goed in beeld hebben, zodat adequaat beoordeeld kan worden of een voorliggende voorziening daadwerkelijk beschikbaar en passend is. Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening.
Het is in principe ook niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten. Het is echter afhankelijk van het gemeentelijk beleid, of dit toegepast wordt en hoe.
In de Wmo-modelbeleidsregels staat, overgenomen uit het protocol van overdracht, betreffende uitruil van zorg het volgende: “Onder ruilzorg wordt zorg verstaan waarbij de cliënt een indicatie heeft voor huishoudelijke verzorging maar in de praktijk een andere vorm van AWBZ-zorg ontvangt, bijvoorbeeld persoonlijke verzorging. Voor ruilzorg bestaat geen wettelijke basis2. Het gaat hierbij om ontstane gedragslijnen. Dergelijke gedragslijnen (al dan niet neergelegd in protocollen) vinden geen basis in de AWBZ en overige relevante wet- en regelgeving. Het gemeentebestuur is juridisch niet gebonden aan deze gedragslijnen. Het verdient aanbeveling dat de gemeente hierover een standpunt inneemt, bijvoorbeeld in het visiedocument. Leidend voor het college is de indicatie en niet de daadwerkelijk geleverde zorg.”
Uitruil van zorg betekende in de AWBZ dat de functie HV waarvoor gebruikelijke zorg van toepassing was uitgeruild kon worden tegen een AWBZ functie waarop gebruikelijke zorg niet van toepassing was. Wat veel voorkwam was de uitruil van PV en HV. Een lid van de leefeenheid verleende persoonlijke verzorging aan de hulpvrager en kon ervoor kiezen om persoonlijke verzorging uit te ruilen tegen de functie huishoudelijke verzorging: de gebruikelijke zorger voerde de taken op het gebied van de PV uit, de AWBZ voerde de HV uit.
Het uitruilen van AWBZ-zorg en Wmo-zorg is niet mogelijk. Gemeenten kunnen wel in de verordening opnemen dat het in bepaalde situaties, bijvoorbeeld bij dreigende overbelasting van een gebruikelijke zorger die zijn of haar partner persoonlijke verzorging biedt, mogelijk is om Hulp bij het huishouden toe te kennen ondanks dat er sprake is van gebruikelijke zorg.
1.7. Particuliere huishoudelijke hulp
Particuliere zorg was onder de AWBZ geen voorliggende voorziening. Niemand kon worden gedwongen zelf te voorzien in een verzekerde voorziening. Het was een keuze van verzekerde zelf. Onder de Wmo ligt dit anders. Gemeenten kunnen ervoor kiezen om particuliere hulp bij een bepaald inkomen als voorliggende voorziening aan te duiden. Ook kunnen gemeenten stellen dat als cliënten al jaren particuliere hulp hebben, en zij na het ontstaan van beperkingen Hulp bij het huishouden aanvragen, er geen sprake is van meerkosten.
In de beslisboom Hulp bij het huishouden is het als volgt opgenomen als variant:3
Als een cliënt 9 maanden van een jaar particuliere hulp heeft en, op moment van de aanvraag, nog steeds hulp heeft die activiteiten overneemt (waarmee de cliënt bij het voeren van het huishouden problemen ondervindt) dan wordt de particuliere hulp als algemeen gebruikelijk beschouwd voor de overgenomen activiteiten en volgt er een negatieve indicatie.
Als een cliënt 9 maanden van een jaar particuliere hulp heeft en, op moment van de aanvraag, nog steeds hulp heeft die niet alle activiteiten overneemt (waarmee de cliënt bij het voeren van het huishouden problemen ondervindt) dan kan er een indicatie komen voor de activiteiten die niet overgenomen worden.
Wanneer bepaalde aandoeningen die de oorzaak vormen voor de huishoudelijke beperkingen naar de mening van de (CIZ-) arts nog behandelmogelijkheden biedt, kan in de regel geen Hulp bij het huishouden positief worden geadviseerd. Het gaat hierbij dan met name om Moeilijk Objectiveerbare Aandoeningen (MOA) en psychische aandoeningen. HH kan in een dergelijke situatie immers antirevaliderend werken. Wel kan HH naast een te volgen behandeling of revalidatie positief worden geadviseerd. Hierover is afstemming met de behandelaar nodig. Een dergelijk indicatie(advies) heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject.
1.9. Technische hulpmiddelen en woonvoorzieningen
Er is geen positief advies voor Hulp bij het huishouden als de problemen van de cliënt afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen of woonvoorzieningen.
Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een droogtrommel of een afwasmachine. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, is de aanschaf van deze hulpmiddelen voorliggend op het inzetten van hulp.
Woonvoorzieningen kunnen bijvoorbeeld keukenaanpassingen of het plaatsen van een verhoging voor een droger/wasmachine betreffen maar ook woningsanering.
Hulpmiddelen kunnen ook gefinancierd zijn uit een andere betalingsregeling, gericht op of aangepast aan de handicap van de cliënt (AWBZ, Regeling hulpmiddelen of Wmo).
Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid gemeenschappelijk een woning bewonen en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden.
Gebruikelijke zorg is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten.
2.1. Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting
Een indicatiesteller kan besluiten dat een huisgenoot of partner geen gebruikelijke zorg kan leveren als deze zodanige gezondheidsproblemen heeft dat de indicatiesteller redelijkerwijs moet concluderen dat de betreffende taken niet door hem uitgevoerd kunnen worden.
Een indicatiesteller moet altijd onderzoeken of een leefeenheid, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke zorg, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt.
Wanneer partner of huisgenoot gezondheidsproblemen en beperkingen heeft of door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door de betrokkene moeten worden aangeleverd. Het CIZ moet zich daar dan een geobjectiveerd oordeel over vormen. Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke zorg en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke zorg voor.
Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om een indicatie te geven voor gebruikelijke zorg.
In geval de leden van een leefeenheid dreigen overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke zorg worden gerekend. In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.
Indien de huisgenoot van een zorgvrager vanwege werk fysiek niet aanwezig is wordt hiermee bij de indicatieadvisering uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen gaat. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg worden geleverd.
2.3. Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar
Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken. Het verzorgen van –overigens gezonde- kinderen valt ook onder de Hulp bij het huishouden.
2.4. Bijdrage van kinderen aan het huishouden
In geval de leefeenheid van de zorgvrager mede bestaat uit kinderen, dan gaat de indicatiesteller ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.
Van een meerderjarige gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.
Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren.
De huishoudelijke taken voor een éénpersoonshuishouden zijn:
Te normeren naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week.
Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.
3. Normering huishoudelijke taken in minuten .4
3.1. Huishoudelijke werkzaamheden
Voor de huishoudelijke verzorging zijn standaardindicaties ontwikkeld die ook gebruikt kunnen worden bij de hulp bij het huishouden en zijn opgenomen in bijlage 1. In deze paragraaf wordt per activiteit een normtijd aangegeven.
3.1.1. Boodschappen voor het dagelijkse leven doen
Factoren meer/minder hulp: Indien het cliëntsysteem bestaat uit meer dan 4 personen, of er zijn kinderen < 12 jaar, kan er 2x per week boodschappen worden geïndiceerd; +30 min, wanneer afstand tot de winkels groot is,
3.1.2. Maaltijdverzorging: bereiding broodmaaltijd/warme maaltijd
Aanwezigheid kinderen < 12 jaar: + 20 min per keer.
3.1.3. Licht poetswerk in huis: kamers opruimen
Frequentie: In principe max. 3 maal per week 20-30 min.
Dit betekent dat iemand die naast overname zwaar huishoudelijk werk 1.5 ook overname van licht huishoudelijk werk 1.4 nodig heeft, in de praktijk één klasse boven de klasse voor 1.5 uitkomt. Dus klasse 2 (klein huis, tot 3 kamers/seniorenwoning/ 1 persoon) of 3 (groot huis/3 kamers of meer/ tweepersoons huishouden)
3.1.4. Huishoudelijke werkzaamheden: stofzuigen, wc/badkamer schoonmaken
Zwaar huishoudelijk werk: de omvang van de benodigde ondersteuning is meer afhankelijk van de grootte en inrichting van de woning dan van de aanwezigheid van een extra persoon. | ||
---|---|---|
Factoren meer /minder hulp: zie ook onder 4.1.3.
nIn grote woningen met hoge bezettingsgraad, vervuilingsgraad, COPD problematiek5 of aanwezigheid van jonge kinderen is een hogere klasse reëel. Verzorgen van huisdieren valt in de marge van de klasse.
Frequentie: Met de genoemde verrichtingen worden de wekelijkse activiteiten bedoeld.
3.1.5. Verzorging kleding/linnengoed
Vouwen, strijken6, opbergen | ||
Frequentie: eenmaal per week, huishoudens met kleine kinderen maximaal 3x per week.
3.2. Organisatie van het huishouden
3.2.1. Opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden
De grondslag ligt bij de ouder. Deze is tijdelijk niet in staat om de ouderrol op zich te nemen.
Samenvallende activiteiten7 -.
Klasse: afhankelijk van de situatie, indien kinderen < 6 jaar gecombineerd met HH activiteiten tot een max. omvang van 40 uur per week.
3.2.2. Normering activiteiten ten behoeve van de verzorging van kinderen
Deze normtijden worden gebruikt bij het berekenen van de totale benodigde tijd voor de activiteiten met betrekking tot kinderen. Hiervoor wordt de normtijd vermenigvuldigd met het aantal keer per dag en het aantal keer per week. Dit levert dan de totaaltijd op van de activiteiten met betrekking tot kinderen.
Het is hierbij mogelijk om taken te combineren. Als kinderen op hetzelfde tijdstip naar bed gaan, telt dat voor 1 keer en niet per kind. De frequentie is gerelateerd aan de leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind.
3.2.3. Dagelijkse organisatie van het huishouden
administratieve werkzaamheden t.b.v. klant8 | ||
Frequentie 1 x per week klasse 1-2.
3.3. Hulp bij ontregelde huishouding, in verband met psychische stoornissen
3.3.1. Psychosociale begeleiding, tevens observeren
Formuleren doelen/bijstellen doelen met betrekking tot het huishouden | ||
Helpen handhaven/verkrijgen/herkrijgen structuur in het huishouden | ||
Helpen handhaven vergroten van zelfredzaamheid m.b.t. budget | ||
Begeleiden ouders bij opvoeding kinderen9 | ||
Begeleiden kinderen10 |
3.3.2. Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden
Frequentie: 3 x per week max. 6 weken
3.4. Deskundigheid per activiteit
Er zijn gemeenten die de geadviseerde activiteiten per deskundigheid gespecificeerd willen hebben:
HH1: Hulp bij huishoudelijke werkzaamheden
HH2: Hulp bij de organisatie van het huishouden
HH3: Hulp bij een door een psychische stoornis ontregeld huishouden
Huishoudelijke spullen in orde houden (kleding, apparaten, etc.) | ||
Advies, instructie, voorlichting (gericht op het huishouden) |
4.1. Maaltijdverzorging en boodschappen doen in de Wmo
Maaltijdbereiding en boodschappen doen vindt niet structureel plaats binnen de Wmo hulp bij het huishouden. Cliënten moeten voor de maaltijdbereiding en boodschappen in eerste instantie een beroep doen op de eventueel aanwezige –meerderjarige, gezonde- huisgenoten (gebruikelijke zorg). Als deze door beperkingen in het zelfzorgvermogen de warme maaltijd niet kunnen verzorgen, moet worden nagegaan welke mogelijkheden mantelzorg, vrijwilligers en voorliggende of algemeen gebruikelijke voorzieningen bieden. Te denken valt aan kant en klaarmaaltijden, gemeentelijke maaltijdvoorziening, boodschappendiensten of bezorging aan huis. Indien voorliggende voorzieningen niet tegemoet kunnen komen aan de eisen van een, door een arts voorgeschreven, dieet, kan deze taak in de thuissituatie worden geadviseerd. In leefeenheden met jonge (<12 jr. ) kinderen kan in een crisissituatie voor een beperkte periode, in combinatie met activiteit 2.1. een indicatie gesteld worden. Als de huisgenoten door onvoldoende kennis of vaardigheden niet in staat zijn om te koken, wordt hen aangeboden om het koken te leren. De geldigheidsduur is afhankelijk van de situatie maar maximaal 6 weken.
4.2. Opvang en verzorging van kinderen bij uitval van een van de ouders
Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouders zorgen voor de opvoeding van hun kinderen. Dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid (en naar draagkracht voorzien in de kosten van dit alles).
Deze zorgplicht strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding die een ouder (of verzorger), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de zorg bij kortdurende ziekte.
Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke zorg voor de kinderen over.
Gebruikelijke zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind. Opvang valt niet onder de Hulp bij het huishouden. Verzorging van de kinderen kan, zonodig, wel onder de Hulp bij het huishouden vallen.
Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende regeling voor zorgverlof. De indicatiesteller onderzoekt, in geval er mantelzorg aanwezig is, wat in redelijkheid met mantelzorg kan worden opgevangen.
Is dit niet mogelijk dan dient de ouder gebruik te maken van (een combinatie van ) crèche, opvang op school, buitenschoolse opvang, gastouder ed. (de zogenaamde algemeen gebruikelijke voorliggende voorzieningen). Het verplichte gebruik van alternatieve opvangmogelijkheden voor kinderen is redelijk, onafhankelijk van de financiële omstandigheden.
Voorkomen van crisis en ontwrichting
Zijn deze mogelijkheden reeds maximaal gebruikt of afwezig, of is er slechts kortdurend overbrugging nodig in noodgevallen, dan kan Hulp bij het huishouden worden ingezet.
Structurele opvang van kinderen valt niet onder de Hulp bij het huishouden.
Niet-structurele opvang van kinderen kan alleen bij ontwrichting of calamiteiten tot een indicatie(advies) voor Hulp bij het huishouden voor een beperkte tijd leiden.
Verzorging van de kinderen kan, zonodig, wel een onder de Hulp bij het huishouden vallen.
4.3. Uitval van ouder in éénoudergezin
Indien er sprake is van uitval van de ouder in een éénoudergezin, of beide ouders ondervinden beperkingen in de opvang en verzorging van de kinderen, wordt er eerst nagegaan wat mantelzorg opvangt, en wat vrijwilligers als vervangende mantelzorg, voorliggende voorzieningen en algemeen gebruikelijke voorzieningen kunnen opvangen.
Oppas en opvang van gezonde kinderen vallen in principe niet onder de Wmo, daarvoor zijn andere, algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen voorhanden. Wel is er een indicatie mogelijk voor de verzorging van de kinderen conform leeftijd.
Gebruik van kinderopvang/crèche als voorliggende voorziening voor oppas en opvang van gezonde kinderen tot 5 dagen per week is redelijk.
Indien indicatiesteller zich ervan heeft vergewist dat de voorliggende algemeen gebruikelijke voorzieningen niet aanwezig of niet toepasbaar zijn of zijn uitgeput is bij uitval van de ouder in een éénoudergezin afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind een advies voor Hulp bij het huishouden mogelijk tot 40 uur per week voor oppas en opvang van gezonde kinderen. Een dergelijke indicatie is in principe van korte duur (maximaal 3 maanden), de periode waarin een eigen oplossing moet worden gevonden.
4.4. Ouderlijke zorgplicht bij echtscheiding
Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke zorg voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten. Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende -uitgevallen- ouder zijn kan er dan een indicatie voor opvang zijn. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een éénoudergezin.
4.5. Huishoudelijke verzorging in terminale situaties.
In terminale of andere chronische situaties waarin gebruikelijke zorgers zwaar belast worden met zorgtaken kunnen de normeringen betreffende gebruikelijke zorg soepeler worden gehanteerd.
4.6. Hulp bij het huishouden boven de 75 jaar
Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals bij ouderen op hoge leeftijd (> 75 jaar) kan, indien nodig, hulp voor die zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke zorg zouden worden gerekend.
4.7. Hulp bij het huishouden bij huisstofmijtallergie
Bij allergie voor huisstofmijt zal er advisering rond het saneren van de woning plaatsvinden door de daartoe bevoegde instanties, i.c. de CARA/COPD verpleegkundige (VP AIV). Een vraag naar Hulp bij het huishouden zal dus pas aan de orde zijn wanneer sanering van de woning reeds heeft plaatsgevonden. Voor het stofvrij houden van de woning kan één klasse extra worden geïndiceerd.
Tijdnormering Hulp bij het huishouden.
HH alleenstaande (seniorenwoning/ flat)
HH alleenstaande (eengezinswoning)
HH twee-/meerpersoonshuishouden (woonsituatie niet van belang)
‘evt +’ houdt in, dat extra tijd geïndiceerd kan worden bij grotere leefeenheden, aanwezigheid kleine kinderen, extra bewassing etc
HH overige activiteiten alleenstaanden/twee- of meerpersoonsleefeenheden
Advies, instructie, voorlichting* |