Organisatie | Nieuwegein |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afvalstoffenverordening Nieuwegein 2005 |
Citeertitel | Afvalstoffenverordening Nieuwegein 2005 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp | afvalstoffen |
Deze regeling is vervangen door de Afvalstoffenverordening Nieuwegein 2010.
Wet milieubeheer.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-10-2005 | 30-09-2010 | nieuwe regeling | 14-12-2004 De Molenkruier 07-09-2005 | 2004-279 |
HOOFDSTUK I Algemene Bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Artikel 5. Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
HOOFDSTUK 3. TER INZAMELING AANBIEDEN VAN HUISHOUDELIJKE AFVALSTOFFEN
Artikel 13. Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door anderen dan de gebruikers van percelen
Artikel 15. Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel
Het is voor de gebruiker van een perceel ten behoeve van wie krachtens artikel 9, tweede lid, voor een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen een inzamelmiddel is aangewezen of van gemeentewege is verstrekt, verboden de betreffende afvalstoffen anders aan te bieden dan via het daartoe aangewezen of verstrekte inzamelmiddel.
Artikel 16. Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen
Het is de gebruiker van een perceel voor wie krachtens artikel 9, tweede lid, mede ten behoeve van zijn perceel een inzamelvoorziening voor een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen is aangewezen, verboden de betreffende afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
Artikel 17. Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via inzamelvoorzieningen op wijkniveau
Artikel 21. Het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen
In afwijking van hetgeen in deze derde paragraaf van de verordening is bepaald kan het college regels stellen omtrent het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst of andere inzamelaars.
HOOFDSTUK 4. INZAMELING VAN BEDRIJFSAFVALSTOFFEN
Artikel 22. Inzameling bedrijfsafvalstoffen door de inzameldienst
Het college kan categorieën bedrijfsafvalstoffen aanwijzen die door de inzameldienst worden ingezameld.
Artikel 25. Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging
Het is verboden buiten een daarvoor door het college bestemde plaats en buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer een afvalstof, stof of voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins te plaatsen op een wijze die aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu.
Artikel 28. Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet - en drinkwaren
De houder of beheerder van een inrichting waar eet - of drinkwaren worden verkocht die ter plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht:
zorg te dragen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met de toezicht op de naleving van dit artikel, in de nabijheid van de inrichting achtergebleven afval, voorzover kennelijk uit of van die inrichting afkomstig, wordt opgeruimd.
Artikel 29. Wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal
Degene die in de openbare ruimte reclamebiljetten of dergelijke of ander promotiemateriaal onder het publiek verspreidt, is verplicht deze of de verpakking daarvan terstond op te ruimen of te laten opruimen, indien deze in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen.
Een gedraging in strijd met de volgende artikelen is een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 3, Wet op de economische delicten:
De artikelen 12 tot en met 20 en de artikelen 23 tot en met 32.
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de krachtens artikel 18.4, derde lid, van de wet aangewezen ambtenaren.
Vergunningen en ontheffingen verleend krachtens de verordening bedoeld in artikel 35, tweede lid, blijven – indien en voorzover het gebod of het verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken – nog gedurende 1 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.
Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de verordening bedoeld in artikel 35, tweede lid, blijven – indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en beperkingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken – nog gedurende 1 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.
Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van de verordening bedoeld in artikel 35, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.
Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing bedoeld in het eerste lid, dan wel voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 35, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 35, tweede lid.
In afwijking van het eerste lid, blijft een vergunning of ontheffing van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.
De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 35, tweede lid heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten, indien en voorzover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.
TOELICHTING OP DE AFVALSTOFFENVERORDENING NIEUWEGEIN 2005
De Afvalstoffenverordening Nieuwegein 2005 heeft betrekking op de bepalingen die worden gesteld voor het beheer van huishoudelijke en andere afvalstoffen. De gewijzigde Wet milieubeheer (structuur beheer afvalstoffen, Staatsblad 2001, 346) geeft de wettelijke grondslag voor de afvalstoffenverordening.
Op grond van artikel 10.23 van de Wet milieubeheer zijn gemeenten verplicht een afvalstoffenverordening vast te stellen. Lid 1 van dit wetsartikel luidt: “De gemeenteraad stelt in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast”.
De inhoud van de verordening is vastgelegd in de artikelen 10.24 en 10.25 van de Wet milieubeheer. Artikel 10.24 van de Wet schrijft de verplichte inhoud van de verordening voor.
Artikel 10.25 van de Wet somt een aantal facultatief op te nemen onderwerpen op. Het gaat om regels voor het beperken van het ontstaan van zwerfafval, het opruimen van afvalstoffen die als zwerfval in het milieu zijn terecht gekomen en voor het op voor publiek zichtbare plaats aanwezig hebben van afvalstoffen.
Met betrekking tot de inzameling van afvalstoffen is voor de gemeente en voor derden ook andere regelgeving van belang: de Wet milieubeheer (milieuvergunning), het Bouwbesluit of de gemeentelijke Bouwverordening (bouwvergunning) en de Algemene plaatselijke verordening 2003 (plaatsen van voorwerpen op of aan de openbare weg).
Op grond van hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer (oud) zijn in de Provinciale Milieuverordening Utrecht 1995 (PMV 1995 *11) verplichtingen voor gemeenten opgenomen inzake het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen. In de gewijzigde Wet milieubeheer is dit veranderd. De regels die tot op heden in de PMV 1995 zijn gesteld, worden op termijn vervangen door Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB). Op termijn, want nu zijn deze AMvB’s nog niet gereed en blijft de PMV 1995 door gestelde overgangstermijnen nog geldig.
Op grond van artikel 23, lid 2 van de Wet milieubeheer wordt bij het vaststellen dan wel wijzigen van de afvalstoffenverordening rekening gehouden met het Milieubeleidsplan 1999 – 2002 (raadsbesluit 1999 – 150). In dit (nog geldende) Milieubeleidsplan zijn activiteiten opgenomen ter intensivering van de voorlichting over de gescheiden inzameling van huishoudelijke afvalstoffen en activiteiten ter voorkoming van het ontstaan van zwerfafval.
Daarnaast is aangesloten bij het in november 2003 vastgestelde Afvalstoffenplan 2003 (raadsbesluit 2003 – 345).
Opbouw van de afvalstoffenverordening
Hoofdstuk1: Algemene bepalingen
Hoofdstuk 2: Inzameling van huishoudelijke afvalstoffen
(regels over inzameldienst, andere inzamelaars en houders van een inzamelvergunning en de inzamelstructuur)
Hoofdstuk 3: Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen
(regels voor de burger over de aanbieding van huishoudelijke afvalstoffen)
Hoofdstuk 4: Inzameling van bedrijfsafvalstoffen
Hoofdstuk 6: Overige onderwerpen aangaande de afvalstoffenverordening
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Inzamelen en ter inzameling aanbieden
Het begrip ‘inzamelen’ is gedefinieerd om uitdrukkelijk vast te leggen dat er sprake is van een brede omschrijving. Een omschrijving die recht doet aan het feit dat de gemeentelijke inzamelstructuur steeds meer bestaat uit zowel haal - als brengvoorzieningen op verschillende niveaus. Om te kunnen beoordelen of het verlenen van een inzamelvergunning in strijd is met de gemeentelijke inzamelstructuur, moet dan ook naar dat geheel van haal - en brengvoorzieningen worden gekeken.
Wel is in de omschrijving van het begrip inzamelen een ondergrens aangebracht: er is sprake van inzamelen, als de afvalstoffen ter inzameling worden aangeboden.
Voor de omschrijving van het begrip ‘ter inzameling aanbieden’ geldt dezelfde brede invulling met betrekking tot haal - en brengvoorzieningen, nu van de kant van degene die zich van afval wenst te ontdoen.
De omschrijving ´gebruiker van een perceel´ sluit aan bij de begripsomschrijving in gemeentelijke belastingverordeningen. Deze omschrijving is opgenomen om te kunnen bepalen dat alleen degenen die in de gemeente betalen voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen, gebruik mogen maken van de inzamelvoorzieningen. Zie ook de toelichting bij artikel 13 van deze verordening.
Straatafval, zwerfafval en illegale dumping
Bij “straatafval” gaat het in feite om afval ‘dat onderweg ontstaat’ (buiten een perceel), dat niet als zwerfafval op straat of in het plantsoen terecht dient te komen en waarvoor aan burgers (ook: toeristen) de mogelijkheid wordt geboden om zich ter plekke ervan te ontdoen (voorzover van zeer beperkte omvang en gewicht).
Klein chemisch afval is uitdrukkelijk uitgesloten van de begripsomschrijving. Dit afval dient in alle gevallen via de daartoe opgezette inzamelstructuur te worden verwijderd.
In de omschrijving van straatafval staat huishoudelijke afvalstoffen … “buiten een perceel ontstaan”. Een huishoudelijke afvalstof, ontstaan op of binnen het perceel, moet worden aangeboden volgens de bepalingen uit paragraaf 3 van deze verordening.
De Wet milieubeheer geeft geen definitie van het begrip zwerfafval, omdat een juridisch sluitende definitie moeilijk te geven is. Wel staat er in het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) een omschrijving waarmee het verschil met straatafval te verduidelijken is.
Het LAP omschrijft “zwerfafval” als:
afval dat door mensen bewust of onbewust is weggegooid of achtergelaten op plaatsen die daar niet voor bestemd zijn of door indirect toedoen of nalatigheid van mensen op zulke plaatsen terecht is gekomen. Dit afval bestaat voornamelijk uit verpakkingsmateriaal van consumpties (blikjes, flesjes, wikkels, patatbakjes), sigarettenpeuken, kauwgomresten en allerhande gebruiksgoederen als kranten, folders en tissues.
Zwerfafval ontstaat net als straatafval buiten een perceel. Straatafval wordt zwerfafval, als dat straatafval niet in een afvalbak of prullenmand is achtergelaten, maar in de openbare ruimte terecht komt.
Zwerfafval dient te worden onderscheiden van “illegale dumping van afval”.
Bij illegale dumping gaat het niet om een of enkele restanten van consumptie, maar om grotere hoeveelheden afval dan bij zwerfafval, bijvoorbeeld met een volume van tenminste een plastic tas. Bovendien gaat het niet om afval dat uit nalatigheid of gemakzucht wordt achtergelaten of weggegooid. Bij illegale dumping kiest de ontdoener er bewúst voor het afval niet via de geëigende manier af te voeren maar om het afval onbeheerd achter te laten in de openbare ruimte.
Illegaal gedumpt afval kan zowel huishoudelijk als bedrijfsafval zijn. Voorbeelden van illegaal gedumpt afval zijn huisvuil, tuinafval, fietswrakken, accu’s, meubilair en autobanden. Ook het bijplaatsen van afval bij inzamelvoorzieningen valt onder illegale dumping.
De omschrijvingen van de begrippen wegen en motorrijtuigen zijn ontleend aan de Wegenverkeerswet van 1994
De tekst van dit artikel sluit aan bij artikel 1.2 van de Algemene plaatselijke verordening 2003 (hierna te noemen APV 2003): Beslissingstermijn.
De toelichting hierbij in de APV 2003 luidt:
Het uitgangspunt van artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is dat in het wettelijk voorschrift de termijn aangegeven wordt waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Op deze wijze kan worden nagegaan wat voor iedere situatie een goede beslistermijn is. De beslistermijn van acht weken is gelijk aan de maximumtermijn die in artikel 4:13, tweede lid, van de Awb wordt gesteld.
Het merendeel van de aanvragen zal binnen acht weken kunnen worden afgewerkt. De meer ingewikkelde aanvragen echter, zeker die waarvoor de adviezen van meerdere instanties moeten worden ingewonnen, vergen soms meer tijd. De verlenging van de beslistermijn (genoemd in het tweede lid van dit artikel) biedt dan uitkomst. Ook deze termijn is op acht weken gesteld. Op grond van artikel 4:14 van de Awb is kennisgeving aan de aanvrager van dit verlengingsbesluit verplicht. Indien de aanvrager meent dat de verlenging niet redelijk is, kan hij daartegen in bezwaar en beroep gaan.
De tekst van dit artikel sluit aan bij artikel 1.3 van de APV 2003: Te late indiening aanvraag.
De toelichting hierbij in de APV 2003 luidt:
In de praktijk gebeurt het nog wel eens dat burgers met de aanvraag om een vergunning tot het laatste moment wachten. Als algemene richtlijn wordt daarom een termijn van drie weken aangehouden. De bewoordingen van het onderhavige artikel ("kan") laten uitkomen, dat niet elke te laat ingediende aanvraag buiten behandeling hoeft te worden gelaten. Met het oog op de vergunningen die niet binnen drie weken kunnen worden behandeld, is in het tweede lid de mogelijkheid geschapen om de termijn van drie weken te verlengen tot maximaal acht weken.
Artikel 4. Voorschriften en beperkingen
De tekst van lid 1 en lid 2 van dit artikel sluit aan bij artikel 1.4 van de APV 2003: Voorschriften en beperkingen
De toelichting hierbij in de APV 2003 luidt:
Ofschoon in literatuur en jurisprudentie algemeen het standpunt wordt gehuldigd dat de bevoegdheid tot het verbinden van voorschriften in beginsel aanwezig is in die gevallen waarin het al dan niet verlenen van die vergunning of ontheffing ter vrije beslissing staat van het beschikkende orgaan, wordt uit een oogpunt van duidelijkheid en ter uitsluiting van elke twijfel aanbevolen deze bevoegdheid uitdrukkelijk vast te leggen in de regeling, ter uitvoering waarvan vergunning of ontheffing wordt verleend. Daarbij dient tevens - ten overvloede - te worden aangegeven dat die voorschriften uitsluitend mogen strekken ter bescherming van de belangen in verband waarmee het vereiste van vergunning of ontheffing is gesteld.
Niet-nakoming van voorschriften die aan een vergunning of ontheffing verbonden zijn, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning of ontheffing dan wel voor toepassing van andere administratieve sancties.
In artikel 6 van deze afvalstoffenverordening is deze intrekkingsbevoegdheid vastgelegd.
Belang van de bescherming van het milieu
De gemeenteraad stelt op grond van artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer ‘in het belang van de bescherming van het milieu’ een afvalstoffenverordening vast. De voorschriften of beperkingen die krachtens de afvalstoffenverordening aan een vergunning of ontheffing kunnen worden verbonden, beogen het belang van het milieu te beschermen. Ook regels die beogen de milieu-aspecten van handelingen met afvalstoffen te beperken zijn daardoor mogelijk.
Artikel 5. Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De tekst van dit artikel komt overeen met artikel 1.5 van de APV 2003: Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing.
De toelichting hierbij in de APV 2003j luidt:
De beantwoording van de vraag of een vergunning of ontheffing overgaat op een rechtsopvolger, hangt af van het persoonlijk of zakelijk karakter van die vergunning of ontheffing.
Persoonlijk wordt de vergunning genoemd, indien de mogelijkheid van verkrijging uitsluitend of in hoge mate afhangt van de persoon van de vergunningaanvrager (diens persoonlijke kwaliteiten, zoals het bezit van een diploma of een bewijs van onbesproken levensgedrag). De persoonlijke vergunning is in beginsel niet overdraagbaar, tenzij de regeling krachtens welke de vergunning is verleend hiertoe de mogelijkheid biedt.
Zakelijk daarentegen is de vergunning die afhangt van en gebonden is aan het object waarop zij betrekking heeft en waarbij de persoonlijke kwaliteiten van de aanvrager geen rol spelen. Anders gezegd: de zakelijke vergunning is niet gebonden aan de persoon, maar aan de hoedanigheid van eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigde. Het kan ook een andere hoedanigheid zijn, bijvoorbeeld die van gebruiker of ondernemer. De zakelijke vergunning gaat in beginsel over krachtens rechtsopvolging onder algemene of bijzondere titel op de opvolger in diens hoedanigheid van eigenaar, zakelijk gerechtigde, ondernemer enz.
Persoonlijke werking zal eerder aanwezig moeten worden geacht bij de ontheffing dan bij de vergunning. Indien in een regeling de ontheffingsfiguur gebruikt is, geeft dit aan dat het de bedoeling van de wetgever is geweest slechts voor bijzondere gevallen de mogelijkheid te creëren een uitzondering te maken op de algemene regel.
Zou een ontheffing bij rechtsopvolging zonder meer "mee overgaan" op de rechtsopvolger, dan zou daarmee aan de ontheffingsmogelijkheid het karakter van uitzonderingsbepaling ontnomen worden.
In artikel 5 is gekozen voor de persoonsgebondenheid van de vergunning of ontheffing. Hiervan kan worden afgeweken door toevoeging van de zinsnede "tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald." en expliciete vermelding van het zakelijk karakter in de desbetreffende bepaling of de vergunning of ontheffing.
Artikel 6. Intrekking of wijziging van de vergunning of ontheffing
De tekst van dit artikel sluit aan bij artikel 1.6 van de APV 2003: Intrekking of wijziging van de vergunning of ontheffing.
De toelichting hierbij in de APV 2003 luidt:
De in het eerste lid genoemde intrekkings- en wijzigingsgronden hebben een facultatief karakter ("kan").
Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking of wijziging wordt overgegaan.
Zo zal niet iedere niet-nakoming van vergunningsvoorschriften nopen tot toepassing van de administratieve sanctie van intrekking van de vergunning. Met name het rechtzekerheids- en het vertrouwensbeginsel beperken nogal eens de bevoegdheid tot wijziging en intrekking.
HOOFDSTUK 2. INZAMELING VAN HUISHOUDELIJKE AFVALSTOFFEN
Artikel 7. Aanwijzing inzameldienst en andere inzamelaars
Eerste lid: De aanwijzing van de inzameldienst bij uitvoeringsbesluit
De gemeente is op basis van artikel 10.24, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer, verplicht bij of krachtens de verordening een inzameldienst aan te wijzen voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen. Op grond hiervan wordt de inzameldienst niet meer bij verordening maar ‘krachtens de verordening’ in een uitvoeringsbesluit door het college aangewezen.
Tweede lid: De aanwijzing van andere inzamelaars
In artikel 10.24, tweede lid, onder b, van de Wet milieubeheer is vastgelegd dat er regels kunnen worden gesteld voor het ter inzameling aanbieden en overdragen van huishoudelijke afvalstoffen aan een ander. Volgens de Memorie van Toelichting gaat het hierbij om de inzameling van afvalcomponenten door anderen dan de inzameldienst, zoals de inzameling van oude kleding en textiel.
Voorheen werd in de oude afvalstoffenverordening artikel 10.10 van de Wet milieubeheer (oud) zodanig geïnterpreteerd dat alleen de inzameldienst bij verordening diende te worden aangewezen en dat andere personen en instanties bij besluit van het college konden worden aangewezen. De toelichting daarbij luidde: “Wanneer al deze inzamelaars bij de verordening zouden moeten worden aangewezen, zou iedere keer wanneer zich een wijziging voordoet in het bestand van inzamelaars, de verordening moeten worden gewijzigd door middel van een besluit van de gemeenteraad. Het lijkt gerechtvaardigd artikel 10.24, eerste lid, onder a, Wm zo te interpreteren dat de verplichting om een inzameldienst aan te wijzen alleen geldt voor de integraal ingezamelde huishoudelijke afvalstoffen. Voor de inzameling van de afzonderlijke componenten zou dan een bepaling kunnen worden opgenomen dat het college personen of instanties kan aanwijzen die hiermee belast kunnen worden”.
Deze interpretatie is nu wettelijk verankerd in artikel 10.24, eerste, onder b, van de Wet milieubeheer en is het tweede lid aan artikel 7 van deze verordening toegevoegd, op grond waarvan het college naast de inzameldienst andere inzamelaars kan aanwijzen die belast zijn met het afzonderlijk inzamelen van categorieën huishoudelijke afvalstoffen.
Tweede lid: Detaillisten/reparatiebedrijven
Het college kan op grond van het tweede lid van dit artikel ook detaillisten die bijvoorbeeld batterijen of oud textiel van particulieren inzamelen, op hun verzoek aanmerken als inzamelpunt. Zij hoeven dan niet te beschikken over een inzamelvergunning als bedoeld in artikel 11 van deze verordening. In het kader van de aanwijzing als inzamelpunt kunnen nadere afspraken worden gemaakt met de inzamelende persoon of instantie over bijvoorbeeld de wijze van inzameling, opslag en de afgifte, monitoring, etc.
Detaillisten en / of reparatiebedrijven die in een AMvB zijn aangewezen als inzamelende instantie hebben geen vergunning of aanwijzing van de gemeente nodig om huishoudelijke apparaten in te nemen. Dit geldt bijvoorbeeld mbt het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur.
Onderscheid kan worden gemaakt tussen de volgende inzamelaars.
De inzameldienst, door het college aangewezen op grond van artikel 7, lid 1 van deze verordening, belast met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen.
Andere inzamelaars, door het college aangewezen op grond van artikel 7, lid 2 van deze verordening, belast met de afzonderlijke inzameling van categorieën huishoudelijke afvalstoffen.
Houders van een inzamelvergunning op grond van artikel 11 van deze verordening, belast met de afzonderlijke inzameling van categorieën huishoudelijke afvalstoffen. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 11 van de verordening.
In het kader van de (Europese of Nationale) aanbestedingsregelgeving houdt het toepassen van de richtlijnen in, dat gemeenten – voordat zij contracten sluiten voor leveringen of voor dienstverlening aan hun gemeente – moeten nagaan of de desbetreffende opdracht volgens een Europese procedure aanbesteed dient te worden.
De Europese aanbestedingsregels kunnen bij het inzamelen van afval van toepassing zijn op de aanschaf van middelen, zoals (ondergrondse) afvalcontainers, inzamelvoertuigen en minicontainers. Ook het uitbesteden van de inzameldienst dient in vrijwel alle gevallen Europees te gebeuren.
Artikel 8. Afzonderlijke inzameling
Eerste lid: Landelijk afvalbeheerplan
Het Landelijk afvalbeheerplan (LAP) benoemt in hoofdstuk 14 van deel 1 Beleidskader de volgende door de consument te scheiden afvalstoffen: groente -, fruit - en tuinafval, papier en karton, glas, textiel, afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (voorheen wit – en bruingoed), klein chemisch afval, en componenten van grof huishoudelijk afval (grof tuinafval, huishoudelijk bouw - en sloopafval, waaronder verduurzaamd hout). Bij het vaststellen of wijzigen van de afvalstoffenverordening dient rekening te worden gehouden met het LAP. De opsomming in het eerste lid van dit artikel sluit aan bij het LAP.
Eerste lid: Provinciale milieuverordening
De PMV 1995 verplicht tot opname van bepaalde categorieën huishoudelijke afvalstoffen die afzonderlijk ingezameld moeten worden en tot opname van regels daarover in de verordening. De in lid 1 genoemde categorieën huishoudelijke afvalstoffen komen overeen met de opsomming in de PMV 1995 van de provincie Utrecht. Op termijn zullen de PMV´s worden vervangen door Algemene Maatregelen van Bestuur.
Eerste lid: Afstemming met artikel 14 (Afzonderlijk ter inzameling aanbieden)
In artikel 14 van deze verordening is een verbod opgenomen om in artikel 8 opgesomde categorieën van huishoudelijke afvalstoffen anders dan afzonderlijk ter inzameling aan te bieden.
Artikel 10.21, tweede lid van de Wet verplicht gemeenten in ieder geval tot de afzonderlijke inzameling van groente -, fruit - en tuinafval (GFT - afval). Het Landelijk afvalbeheerplan (LAP) en ook het ministerie van VROM gaan uit van afzonderlijke inzameling van GFT - afval.
In het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen mag een gemeente afwijken van deze verplichting, bijvoorbeeld om redenen van de GFT – kwaliteit, het kostenniveau of de milieuhygiëne. Zo kan op grond van artikel 10.26, eerste lid, onder c, van de Wet bij verordening worden bepaald dat in een deel van het grondgebied van de gemeente geen huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld. Bij ‘een deel van de gemeente’ kan gedacht worden aan het aanwijzen van bepaalde wijken, maar ook aan bepaalde bebouwingstypen zoals de hoogbouw.
Wel moet bij de voorbereiding van zo´n besluit de inspraakverordening worden toegepast en stelt het college de inspecteur op de hoogte van het voornemen.
Eerste lid: Besluit en Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur
Met ingang van 13 augustus 2004 is het Besluit beheer wit - en bruingoed ingetrokken en zijn de Regeling en het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur in werking getreden.
In artikel 1, eerste lid, onderdeel 1, aanhef en onder 1°, van de Regeling is een omschrijving opgenomen van bedoelde elektrische en elektronische apparatuur. Vanaf 13 augustus 2005 zal alle nieuwe apparatuur voorzien zijn van een KCA - logo.
Artikel 3 van de Regeling geeft de volgende verplichtingen voor gemeenten aan:
Volgens artikel 3, lid 1 van de Regeling moet in de afvalstoffenverordening het gescheiden inzamelen van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur geregeld worden. Op grond van artikel 10.21 van de Wet milieubeheer is de gemeente alleen verantwoordelijk voor het gescheiden inzamelen bij huishoudens. Daarom geldt deze inzamelplicht niet voor apparatuur afgedankt door bedrijven, kantoren, scholen en andere instellingen, ook niet als deze apparatuur naar aard en hoeveelheid vergelijkbaar is met die van particuliere huishoudens.
Artikel 3, lid 2 van de Regeling geeft aan dat de gemeente ervoor moet zorgen, dat er op tenminste één plaats binnen de gemeente in voldoende mate gelegenheid wordt geboden voor de houders en distributeurs om afgedankte elektrische en elektronische apparatuur van particuliere huishoudens gratis achter te laten. De Regeling omschrijft “distributeur” met degene die op commerciële basis elektrische en elektronische apparatuur levert aan de gebruiker van deze apparatuur. De Regeling verplicht gemeenten tot gratis inname van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur voor zover het gaat om afgedankte apparatuur die naar aard en hoeveelheid vergelijkbaar is met die van particuliere huishoudens.
Het eerste lid van dit artikel 8 maakt het afzonderlijk inzamelen van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur bij huishoudens mogelijk. Zie ook de toelichting bij artikel 14 van deze verordening.
Aan de tweede verplichting is te voldoen middels een uitvoeringsbesluit van het college op grond van artikel 9 lid 2 van deze verordening: het Aanbiedstation aanwijzen als brengdepot, waar houders en distributeurs bedoelde mogelijkheid wordt geboden voor het achterlaten van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur van particuliere huishoudens.
Eerste lid: Aanvullen lijst met andere categorieën
Uitbreiden van de lijst genoemd in artikel 8 met andere categorieën is mogelijk op grond van artikel 10.21, derde lid, van de Wet, waarin gesteld wordt dat de gemeenteraad kan besluiten tot het afzonderlijk inzamelen van andere bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen.
Eerste lid: Uitspraak Raad van State over textiel
Textiel is een afvalstof in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Dit blijkt uit een uitspraak (voorlopige voorziening) van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS 28-01-2003, 200206958/1).
Het Intergemeentelijk Orgaan Rivierenland (IOR) verleende een inzamelvergunning voor textiel aan een charitatieve instelling. Het bestuur van het IOR besloot uit oogpunt van doelmatigheid de inzameling van textiel zelf ter hand te nemen en de samenwerking met de charitatieve instelling te beëindigen. In een spoedprocedure bij de Raad van State (RvS) werd door de instelling betoogd, dat er geen sprake was van een afvalstof, omdat het textiel met het oogmerk op hergebruik werd ingeleverd en ingezameld.
De RvS oordeelde echter anders. Het ingezamelde textiel (draagbare en niet-draagbare kleding, lakens, dekens, grote lappen stof en gordijnen) is aan te merken als een huishoudelijke afvalstof, omdat de aangeboden kleding kennelijk ongesorteerd wordt aangeboden en daarom nog een sorteerbewerking moet ondergaan. Een deel van de ingezamelde textiel kan gebruikt worden overeenkomstig de oorspronkelijke bestemming, een deel is slechts geschikt voor een ander gebruik en een deel is onbruikbaar.
De RvS verwijst ook naar een uitspraak van het Hof van Justitie, waarin werd geoordeeld dat het toepassingsgebied van het begrip afvalstof afhangt van de term “zich ontdoen van”. In de genoemde feiten ligt volgens de RvS een aanwijzing besloten dat de huishoudens zich van het textiel hebben willen ontdoen, voornemens zijn zich daarvan te ontdoen of zich daarvan moeten ontdoen. De inzameling is daarom primair een verantwoordelijkheid van de lokale gemeente.
Benadrukt moet worden dat de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een voorlopige voorziening is en dat later in een bodemprocedure anders kan worden bepaald.
Gevolg van de uitspraak RvS over textiel
Er is sprake van een afvalstof, want het is niet aannemelijk te maken dat een burger oud textiel gesorteerd kan aanbieden. Voor het aangeboden oud textiel lijkt een sorteerbewerking (verdelen naar hergebruik, poetslap of onbruikbaar) altijd noodzakelijk.
Hoewel de gemeente op grond van de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een zorgplicht heeft voor de inzameling van textiel, behoeft dit geen verplichte taak van de inzameldienst te worden.
Het college kan op grond van artikel 7, tweede lid, van deze afvalstoffenverordening naast de inzameldienst andere inzamelaars aanwijzen die met de inzameling van oud textiel belast worden. Ook kan het college op grond van artikel 11 van deze verordening inzamelende instanties een inzamelvergunning verlenen.
Tweede lid Vaststellen van een omschrijving op grond van het tweede lid
In het tweede lid is bepaald dat het college een omschrijving kan vaststellen voor de in het eerste lid genoemde categorieën huishoudelijke afvalstoffen.
Dit is van belang om te kunnen ingrijpen bij vervuiling van de fracties vanwege verkeerd aanbiedgedrag. Een (te zeer) vervuilde fractie kan leiden tot hogere kosten voor de gemeente voor de verdere verwerking van ingezameld afval, en in het uiterste geval tot weigering van de ingezamelde fractie. In dat geval is het mogelijk om op grond van artikel 14 van deze verordening in te grijpen.
Artikel 9 Inzamelmiddelen en -voorzieningen
In artikel 9 worden de niveaus van inzameling aangegeven. Naast de huis – aan – huisinzameling van afvalcategorieën als GFT - en restafval vindt inzameling plaats via brengvoorzieningen op verschillende niveaus. Zo zijn de vanaf 2004 geplaatste brengvoorzieningen, de ondergrondse inzamelvoorzieningen voor de afvalcategorieën glas, oud papier en karton, te beschouwen als inzamelvoorzieningen op wijkniveau.
Eerste lid, onder a: Inzameling bij elk perceel (haalsysteem)
Op grond van artikel 10.21, eerste lid, van de Wet is de gemeente verplicht tot het wekelijks inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel. Op grond van artikel 10.21, tweede lid, van de Wet wordt daarbij in ieder geval groente -, fruit - en tuinafval afzonderlijk ingezameld.
De gemeenteraad kan afwijken van de wekelijkse inzamelfrequentie. Zie daarvoor de toelichting bij artikel 10 van deze verordening.
De inzameling van of GFT – afval of restafval bij elk perceel (laagbouw) is individueel en vindt plaats bij elke woning via een haalsysteem. De bewoners maken gebruik van minicontainers. De inzamelfrequentie is bepaald in artikel 10 van de verordening.
Eerste lid, onder a: Inzameling bij hoogbouw
Voor het bewaren en aanbieden van huishoudelijk afval kan van gemeentewege een bewaar - of inzamelmiddel worden verstrekt. In Nieuwegein worden van gemeentewege geen individuele bewaarmiddelen verstrekt aan bewoners van de hoogbouw (gestapelde bouw).
De hoogbouw is deels voorzien van inpandige inzamelvoorzieningen: containers, inpandig geplaatst in een benedenruimte van een flat. Daarnaast zijn containers geplaatst in een apart van de flat staande (zogenaamde) stenen “cocon”.
Benadrukt wordt dat een of meer inzamelcontainers bij één flat worden gezien als inzameling bij elk perceel.
Eerste lid, onder b: Inzameling nabij elk perceel (brengsysteem)
In afwijking van artikel 10.21 van de Wet milieubeheer kan de gemeenteraad op grond van artikel 10.26 eerste lid, onder b, bij verordening besluiten dat - in plaats van bij elk perceel - nabij elk perceel wordt ingezameld.
Gemeenten moeten daarbij wel voldoen aan randvoorwaarden opgenomen in de ‘Regeling voorwaarden inzamelen huishoudelijke afvalstoffen nabij elk perceel’, een regeling die in november 1998 in werking is gegaan ter uitvoering van artikel 10.26, vierde lid, van de Wet milieubeheer. Zie ook de toelichting bij artikel 10 van de verordening.
Nieuwegein kent geen (volledig) brengsysteem voor het inzamelen van huishoudelijk afvalstoffen. Inzameling vindt bij een brengsysteem niet plaats bij elk perceel, maar vanaf plaatsen met collectieve inzamelmiddelen voor een groep huishoudens gezamenlijk.
Als de raad in de toekomst besluit tot inzameling nabij elk perceel volgens het brengsysteem, is zij verplicht om de inspraakverordening toe te passen. Daarnaast is het college verplicht om de inspecteur op de hoogte te stellen van het voornemen tot dit besluit (zie artikel 10.26, tweede en derde lid, van de Wet milieubeheer).
Inzameling nabij elk perceel: clusterplaatsen en voorwaarden inzamelvoorzieningen
Inzameling nabij elk perceel kan op de volgende manieren plaatsvinden: via clusterplaatsen en via boven – of ondergronds geplaatste inzamelcontainers nabij elk perceel.
Een clusterplaats is een plaats waar de burger het afval in het inzamelmiddel op de dag van ophalen naar toe brengt. Voorbeelden van clusterplaatsen zijn: een parkeerplaats waar - op de dag van inzameling - niet mag worden geparkeerd of een centrale plaats op de stoep.
Voor collectieve inzameling geldt dat de inzameling laagdrempelig moet zijn. Voor de clusterplaats geldt dan dat dit het geval is als de afstand tussen perceel en clusterplaats niet meer is dan 75 meter, waarbij de gemeenteraad in bijzondere gevallen maximaal 125 meter kan toestaan.
Voor de collectieve inzamelvoorzieningen (bij een volledig brengsysteem) gelden daarnaast de volgende extra eisen. De inzamelvoorziening is voor een ieder goed bereikbaar en toegankelijk; de afvalstoffen kunnen eenvoudig worden achtergelaten en er wordt tussen overige inzamelwijzen in op de inzamelvoorzieningen nabij elk perceel gelegenheid gegeven om ten minste 12 aaneengesloten uren per week huishoudelijke afvalstoffen aan te bieden.
Eerste lid, onder c: Inzamelvoorziening op wijkniveau
Hier worden naast wijkcontainers de ondergrondse containers voor oud papier en glas bedoeld. Het zijn beide brengvoorzieningen.
Op grond van het tweede lid van artikel 9 kan het college voor iedere gebruiker van een perceel per categorie huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen via welk inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening wordt ingezameld. Inzamelmiddelen kunnen van gemeentewege worden verstrekt of moeten door de burger zelf worden aangeschaft.
In de artikelen 15 tot en met 18 van deze verordening wordt naar artikel 9, tweede lid, terugverwezen.
Door aanwijzing van de groep gebruikers van percelen die hun afvalstoffen via een bepaald(e) inzamelmiddel of inzamelvoorziening moeten aanbieden, kan worden tegengegaan, dat ook inwoners uit andere delen van de gemeente gebruik maken van de inzamelvoorziening, met als gevolg bijvoorbeeld een (vroegtijdig) overvolle container.
Artikel 10. Frequentie van inzamelen
De gemeentelijke zorgplicht voor de inzameling van huishoudelijk afval en groente-, fruit- en tuinafval bij elk perceel is op grond van artikel 10.21, eerste lid, respectievelijk tweede lid, van de Wet milieubeheer, gesteld op ten minste éénmaal per week. Bepaald is dat de gemeente er, al dan niet in samenwerking met andere gemeenten, zorg voor draagt, dat tenminste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel. Op grond van artikel 10.21, tweede lid, van de Wet wordt daarbij in ieder geval groente-, fruit- en tuinafval (GFT–afval) afzonderlijk ingezameld.
De wekelijkse inzamelplicht bij elk perceel geldt uitdrukkelijk niet voor grove huishoudelijke afvalstoffen (zie ook artikel 10.21, eerste lid, van de Wet). Wel geldt voor deze categorie huishoudelijke afvalstoffen op grond van artikel 10.22, eerste lid, onder a en b, van de Wet een zorgplicht. Afwijken van de wekelijkse inzameling is onder voorwaarden mogelijk. Zie hiervoor de toelichting hierna.
In lid 1 is bepaald, dat huishoudelijk restafval tenminste een maal per twee weken afzonderlijk bij elk perceel wordt ingezameld; in lid 3 dat GFT–afval ten minste éénmaal per twee weken afzonderlijk bij elk perceel wordt ingezameld.
Afwijken van de wekelijkse inzameling kan op grond van een uitwerking van artikel 10.26, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer, dat de mogelijkheid biedt om af te wijken – in het belang van een doelmatige beheer - van de in artikel 10.21 aangegeven wekelijkse inzamelfrequentie van huishoudelijk afval en van GFT-afval. Huishoudelijke afvalstoffen mogen – in het belang van een doelmatig beheer – worden ingezameld met een bij de verordening aangegeven regelmaat.
Wel is op grond van artikel 10.26, lid 2 en lid 3 van de Wet milieubeheer bij de voorbereiding van zodanig besluit de inspraakverordening van toepassing en stelt het college de inspecteur op de hoogte van het voornemen.
Overeenkomstig het gestelde in de toelichting bij artikel 14 van Afvalstoffenverordening Gemeente Nieuwegein 1995 over de inzamelfrequentie van huishoudelijke afvalstoffen door de inzameldienst en aansluitend bij de toelichting bij artikel 25 van de oude verordening over de inzamelfrequentie van GFT–afval is het de bevoegdheid van de gemeenteraad bedoelde afwijking te regelen bij het vaststellen van de verordening.
Verplichting gemeente bij afwijking van de inzamelfrequentie genoemd in artikel 10.21 van de Wet
Indien de gemeente op grond van artikel 10.26 onder a, b en c, van de Wet milieubeheer, bij verordening afwijkt van de wekelijkse inzamelfrequentie genoemd in artikel 10.21 is zij op grond van artikel 10.27 verplicht om op ten minste één daartoe ter beschikking gestelde plaats binnen de gemeente, in voldoende mate gelegenheid te bieden om huishoudelijke afvalstoffen achter te laten.
Op grond van artikel 9 lid 2 van deze verordening kan het college het Aanbiedstation aanwijzen als de daartoe ter beschikking gestelde plaats.
Afwijkend van het bepaalde in lid 1 en lid 3 van dit artikel worden huishoudelijk restafval en groente-, fruit- en tuinafval in de hoogbouw tenminste eenmaal per week niet afzonderlijk (ongescheiden) bij elk perceel ingezameld.
In de hoogbouw worden de afvalcategorieën GFT- en restafval ongescheiden ingezameld. Zoals vermeld in de toelichting bij artikel 9, lid 1 van deze verordening, vindt deze inzameling plaats via een inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen. Bewoners van hoogbouwpercelen brengen bedoelde afvalstoffen in daartoe passende eigen bewaarmiddelen naar de collectieve inzamelcontainers, die of inpandig in een benedenruimte van de hoogbouw of buiten de hoogbouwpercelen in betonstenen cocons worden klaar gezet. Tenminste een maal per week worden de afvalcontainers door de inzameldienst geleegd.
De inzameling via de inpandige voorziening en de inzameling via de buiten de hoogbouw in stenen cocons geplaatste inzamelvoorziening worden gezien als inzameling bij elk perceel. Zie hiervoor ook de toelichting bij artikel 9 van deze verordening.
Het ongescheiden inzamelen van genoemde huishoudelijke afvalstoffen in de hoogbouw houdt een afwijking van de verplichte afzonderlijke inzameling van GFT–afval in, terwijl wel voldaan wordt aan de wekelijkse inzamelplicht op grond van artikel 10.21 lid 1 van de Wet milieubeheer. Zie ook de toelichting bij artikel 8 van deze verordening.
Bedoelde afwijking van de verplichte afzonderlijke GFT–inzameling is gebaseerd op artikel 10.26, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer. De gemeenteraad kan, in afwijking van artikel 10.21 van de Wet, bij de afvalstoffenverordening bepalen dat - in het belang van een doelmatig beheer bijvoorbeeld om redenen van de GFT–kwaliteit, het kostenniveau of de milieuhygiëne - in een gedeelte van het grondgebied van de gemeente geen huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld. Bij ‘een deel van de gemeente’ kan gedacht worden aan het aanwijzen van bepaalde wijken, maar ook aan bepaalde bebouwingstypen zoals de hoogbouw.
Wel moet bij de voorbereiding van zo´n besluit de inspraakverordening worden toegepast en stelt het college de inspecteur op de hoogte van het voornemen.
Het college kan op basis van het vierde lid de frequentie van inzameling bij elk perceel bepalen van andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen dan de categorieën restafval en GFT – afval. Het vierde lid van dit artikel heeft alleen betrekking op de categorieën huishoudelijke afvalstoffen die afzonderlijk bij elk perceel worden ingezameld en is beperkt tot het regelen van de frequentie van inzamelen.
De dagen en tijden waarop huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden, worden geregeld op basis van artikel 20 van deze verordening.
Artikel 11. Inzamelverbod huishoudelijke afvalstoffen behoudens vergunning
Gemeenten zijn belast met de zorgplicht voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen. Gemeenten hebben daarmee ook het recht te bepalen dat het andere personen en instanties dan de door het college aangewezen inzameldienst en aangewezen overige inzamelaars verboden is om huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen, tenzij zij daartoe beschikken over een vergunning van het college. Op basis van artikel 4 van deze verordening kunnen aan de vergunning voorschriften en beperkingen worden verbonden in het belang van de bescherming van het milieu.
Op basis van artikel 10.24, lid 2 van de Wet milieubeheer, kunnen regels worden gesteld voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen. Volgens de Memorie van toelichting gaat het hierbij om de inzameling van bestanddelen van het huishoudelijk afval door anderen dan de inzameldienst, bijvoorbeeld de inzameling van oude kleding door charitatieve instellingen. Deze regels kunnen een vergunningstelsel voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen door anderen inhouden, behoudens voor zover daarin is voorzien in een AMvB op grond van artikel 10.17 van de Wet.
Voor het innemen van huishoudelijke afvalstoffen in een winkel, of een brengvoorziening voor textielafval of batterijen, is een inzamelvergunning nodig, tenzij sprake is van een aanwijzing op grond van artikel 7, tweede lid van deze verordening. Zie hiervoor de toelichting bij het derde lid.
Overeenkomstig de brede omschrijving die in artikel 1 is gegeven van het begrip inzamelen valt ook het innemen van huishoudelijke afvalstoffen in de winkel (bijvoorbeeld batterijen, tot 13 augustus 2005: tl- en pl-lampen, huishoudelijke apparaten) onder dit inzamelverbod behoudens vergunning.
Om deze serviceverlening door winkels (of detaillisten) mogelijk te maken zonder hiervoor een inzamelvergunning te vereisen, kan het college betreffende winkels op grond van artikel 7, tweede lid, van deze verordening aanwijzen als inzamelende persoon of instantie.
Het vierde lid is nodig omdat het inzamelverbod behoudens vergunning niet mag gelden voor personen of instanties die bij AMvB op grond van artikel 10.17 van de Wet in het kader van producentenverantwoordelijkheid een inzamelplicht hebben gekregen. Gemeenten kunnen in deze gevallen geen vergunningplicht hanteren.
HOOFDSTUK 3. TER INZAMELING AANBIEDEN VAN HUISHOUDELIJKE AFVALSTOFFEN
Artikel 12. Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan anderen
Huishoudelijke afvalstoffen mogen alleen aangeboden worden aan de krachtens het eerste lid van artikel 7 van deze verordening aangewezen inzameldienst, aan andere inzamelaars die krachtens het tweede lid van artikel 7 zijn aangewezen en aan houders van een inzamelvergunning.
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien sprake is van een inzamelplicht die personen of instanties hebben gekregen bij AMvB in het kader van producentenverantwoordelijkheid. In dit geval mag de burger zijn huishoudelijke afvalstoffen, zoals bijvoorbeeld afgedankte elektrische en elektronische apparatuur ook aan deze personen of instanties (bijvoorbeeld winkels, detaillisten) aanbieden.
Artikel 13 Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke
afvalstoffen door anderen dan de gebruikers van percelen
Dit artikel bepaalt dat alleen diegenen die binnen de gemeente afvalstoffenheffing betalen, huishoudelijke afvalstoffen mogen aanbieden aan de inzameldienst. De formulering: “gebruikers van percelen” is gekoppeld aan de gemeentelijke belastingverordeningen.
Achtergrond van dit artikel is de toename in het illegaal aanbieden van afvalstoffen door inwoners van andere gemeenten met name waar tariefdifferentiatie is toegepast (afvaltoerisme) of door bedrijven van binnen en buiten de eigen gemeente, die op deze manier de kosten van de verwijdering van hun afvalstoffen willen ontlopen.
Het tweede lid is toegevoegd om te reguleren wat mag worden aangeboden aan een houder van een inzamelvergunning. Dit is bijvoorbeeld van belang in verband met afspraken in het kader van producentenverantwoordelijkheid, waarbij de afnamegarantie ‘ten minste om niet’ voor onder andere oud papier en karton alleen geldt voor papier en karton ingezameld bij huishoudens (dus niet bij bedrijven).
Artikel 14. Afzonderlijk ter inzameling aanbieden
Landelijk afvalbeheersplan LAP
Het LAP benoemt in hoofdstuk 14 van deel 1: “Beleidskader” de volgende door de consument te scheiden afvalstoffen: groente -, fruit - en tuinafval, papier en karton, glas, textiel, afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, klein chemisch afval, en componenten van grof huishoudelijk afval, te weten: grof tuinafval, huishoudelijk bouw - en sloopafval, waaronder verduurzaamd hout.
Bij het vaststellen of wijzigen van de afvalstoffenverordening moet rekening worden gehouden met het LAP. Net als bij artikel 8 lid 1 van deze verordening is in de opsomming in lid 1 van dit artikel aangesloten bij het LAP en bij de PMV 1995.
GFT–afval en lid 4 met betrekking tot bewoners van de hoogbouwpercelen
Afwijking van de wettelijke inzamelplicht van groente-, fruit- en tuinafval is - in het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen – mogelijk. Redenen zijn bijvoorbeeld: de kwaliteit van het ingezamelde GFT, het kostenniveau of de milieuhygiëne.
In de toelichting bij de artikelen 8, 9 en 10 is ingegaan op de afwijkende wekelijkse ongescheiden inzameling van rest– en GFT–afval in de hoogbouw.
Zie hiervoor de toelichting bij artikelen 8, 9 en 10.
Bewoners van de hoogbouwpercelen bieden de categorieën huishoudelijk restafval en GFT–afval niet afzonderlijk (ongescheiden) aan. Om deze afwijkende vorm (niet afzonderlijk inzamelen van GFT–afval) mogelijk te maken is lid 4 aan dit artikel toegevoegd.
Afstemming met artikel 8 Afzonderlijke inzameling
In artikel 8 is een opsomming opgenomen van de categorieën huishoudelijke afvalstoffen die afzonderlijk worden ingezameld. Artikel 14 houdt een verbod in voor de burger. De opgesomde categorieën van afvalstoffen komen overeen met de opsomming in artikel 8 van de verordening.
Artikel 15 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel
Met inzamelmiddelen voor de gebruiker van een perceel worden vaste inzamelmiddelen, zoals minicontainers, afvalemmers, kca - boxen en dergelijke, bedoeld, maar ook huisvuilzakken of plastic big bags waarin asbesthoudend afval moet worden verpakt.
Al dan niet van gemeentewege verstrekte inzamelmiddelen (lid 1 en 2)
Inzamelmiddelen kunnen al dan niet van gemeentewege worden verstrekt.
Het eerste lid betreft het verbod om categorieën huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via een aangewezen of van gemeentewege versterkt inzamelmiddel.
De inzamelmiddelen: grijze en groene minicontainers (grootte: 140 liter of 240 liter) worden – éénmalig - van gemeentewege in bruikleen gegeven aan bewoners van de laagbouw in gemeente Nieuwegein. Het is verboden om de categorieën huishoudelijke afvalstoffen: restafval en GFT–afval, anders aan te bieden dan via deze van gemeentewege verstrekte inzamelmiddelen.
Voor bewoners van de hoogbouw zijn verzamelcontainers beschikbaar gesteld. De bewoners van hoogbouwpercelen moeten het restafval en GFT–afval (zonder voorscheiding) in huisvuilzakken of kartonnen dozen brengen in verzamelcontainers die daartoe zijn geplaatst of inpandig in een benedenruimte van het hoogbouwperceel of in een betonstenen cocon naast het hoogbouwperceel.
Dat de bewoners van de hoogbouw verplicht zijn gebruik te maken van deze inzamelvoorzieningen is geregeld in artikel 16, lid 1 van deze verordening.
Het tweede lid betreft een verbod om categorieën huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via een niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel.
Het college kan op grond van artikel 9, lid 2 een inzamel– of bewaarmiddel aanwijzen voor een bepaalde categorie van afvalstoffen. Op grond daarvan dient de burger bijvoorbeeld voor het bewaren van kca zelf een kca–box aan te schaffen. Het zelf aanschaffen van inzamel– of bewaarmiddelen geldt ook voor papier en karton, textiel en overige categorieën huishoudelijke afvalstoffen. Op grond van lid 6 van dit artikel kan het college eisen stellen waaraan een al dan niet verstrekt inzamelmiddel dient te voldoen.
Uitvoeringsbesluiten op basis van lid 3, 4, 5 en 6
Artikel 15 biedt de basis voor het stellen van regels die relevant zijn voor de bedoelde inzamelmiddelen. Het college kan hier door middel van uitvoeringsbesluiten invulling aan geven.
Artikel 16 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen
Artikel 16 betreft inzamelvoorzieningen nabij de percelen voor huishoudelijk restafval en groente-, fruit- en tuinafval. Hiertoe behoren ook de inzamelvoorzieningen voor de hoogbouw.
Uitvoeringsbesluit op basis van het derde lid
Het college kan regels stellen bijvoorbeeld voor de wijze van ter inzameling aanbieden van afvalstoffen in de (inpandige) inzamelvoorzieningen voor de hoogbouw.
Artikel 17 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via inzamelvoorzieningen op wijkniveau
Volgens de nog geldende PMV 1995 kan de gemeente in het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen bepalen dat kca, glas, oud papier en karton en textiel dient te worden gebracht naar een door de gemeente aangewezen plaats. Op termijn zullen de regelingen van de PMV vervangen worden door AMvB´s.
Voor oud papier en karton en glas zijn op wijkniveau ondergronds geplaatste brengvoorzieningen aanwezig.
Klein gevaarlijk afval (KCA), alsmede de andere afvalcategorieën – genoemd in de artikelen 8 en 14 – kunnen bij het Aanbiedstation worden afgegeven. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 18 van de verordening.
In lid 1 van dit artikel 17 is aangegeven dat het burgers verboden is andere categorieën van huishoudelijke afvalstoffen dan het apart bewaarde oud papier en glas te brengen en achter te laten in deze ondergrondse inzamelvoorzieningen.
Op grond van lid 2 kan het college regels stellen voor de wijze van aanbieden van deze afvalcategorieën. Bijvoorbeeld tijden regelen in verband met geluidhinder voor omwonenden.
Artikel 18 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een brengdepot op lokaal of regionaal niveau brengdepot
Met de term ‘brengdepots’ wordt gedoeld op bemande voorzieningen op lokaal of regionaal niveau waar meerdere afvalcomponenten kunnen worden gebracht en afgegeven. Voor het grondgebied van gemeente Nieuwegein is dat het Aanbiedstation.
Met het Aanbiedstation voldoet de gemeente aan de verplichting op grond van artikel 10.27 van de Wet milieubeheer om in een aantal gevallen op tenminste één daartoe ter beschikking gestelde plaats binnen de gemeente een brengdepot te realiseren.
Het gaat om de gevallen waarin de raad op grond van artikel 10.26, eerste lid, onder a, b en c, van de Wet afwijkt van artikel 10.21: inzameling nabij elk perceel, inzameling met een bij verordening aangegeven regelmaat en uitsluiting van inzameling op een deel van het grondgebied van de gemeente. Zie ook de toelichting bij de artikelen 8, 9, 10 en 14.
Artikel 19 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen zonder inzamelmiddel
Het college kan de volgende besluiten nemen op grond van dit artikel.
Uitvoeringsbesluit op grond van het eerste lid
Het college kan regels en voorwaarden stellen met betrekking tot het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen zonder inzamelmiddel of -voorziening die relevant zijn voor het aanbieden van grof huisvuil of grof tuinafval.
Uitvoeringsbesluit op grond van het tweede lid
Ten aanzien van die componenten kan bepaald worden dat deze bijvoorbeeld gebundeld dienen te worden aangeboden. Ook kan worden gedacht aan de inzameling van oud papier en karton, gebundeld of in kartonnen dozen.
Uitvoeringsbesluit op grond van het derde lid
Op grond van het derde lid kunnen regels gesteld worden over het volume, gewicht of afmetingen.
Artikel 20. Dagen en tijden voor het ter inzameling aanbieden
Dit artikel sluit aan bij de artikelen 12 en 26 van de Afvalstoffenverordening Gemeente Nieuwegein 1995 op grond waarvan het college de dagen en tijden voor het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen in regels kan vastleggen.
Uitvoeringsbesluit(en) op grond van het eerste lid
Bij het wijzigen of opnieuw vaststellen van de dagen en tijden kan het college deze per niveau van inzameling (van huis aan huis inzameling tot afgifte bij het Aanbiedstation) vaststellen voor de daarbij gehanteerde inzamelmiddelen en -voorzieningen.
Artikel 21. Het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen
Dit artikel biedt de grondslag voor een door het college vast te stellen calamiteitenregeling.
Een dergelijke (eventueel tijdelijke) basisregeling voor het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen kan in werking treden in bijzondere gevallen, genoemd in de calamiteitenregeling, zoals stakingen, grote evenementen, wegopbrekingen en andere de openbare orde verstorende activiteiten.
HOOFDSTUK 4 INZAMELING VAN BEDRIJFSAFVALSTOFFEN
Artikel 22. Inzameling bedrijfsafvalstoffen door de inzameldienst
De inzameldienst, aangewezen op grond van artikel 7, kan naast huishoudelijke afvalstoffen ook bedrijfsafvalstoffen (of een bepaalde categorie van bedrijfsafvalstoffen) inzamelen.
De gemeente heeft op dit punt geen zorgplicht en kan niet bepalen wie er binnen de gemeente al dan niet mogen inzamelen zoals dat bij huishoudelijke afvalstoffen het geval is.
Wel is het college bevoegd categorieën van bedrijfsafvalstoffen aan te wijzen die door de inzameldienst worden ingezameld. Dit is mogelijk voor afval uit de kantoren-, winkel-, en dienstensector.
Artikel 23. Ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan de inzameldienst
Alleen die bedrijven die betalen voor de gemeentelijke inzamelvoorzieningen conform het Tarievenbesluit genoemd in lid 2 van dit artikel mogen hun bedrijfsafvalstoffen aanbieden aan de inzameldienst.
Het college kan, in het belang van de bescherming van het milieu, net als bij huishoudelijke afvalstoffen, regels stellen over de wijze waarop de bedrijfsafvalstoffen ter inzameling dienen te worden aangeboden. Zie ook de toelichting bij artikel 24.
De inzameldienst zamelt bedrijfsafvalstoffen in op basis van het vaststellingsbesluit van de gemeenteraad over het Tarievenbesluit voor het inzamelen van bedrijfsafvalstoffen (raadsbesluit nummer 56 van 13 juli 1982, gewijzigd conform raadsbesluit nummer 703 van 14 december 1989, inclusief daarna volgende wijzigingen)
Dat Besluit omschrijft het begrip bedrijfsafvalstoffen als: “afvalstoffen afkomstige van instellingen, kantoren, winkels, bedrijven etc., die qua aard, samenstelling en / of componenten gelijken op huishoudelijke afvalstoffen en tezamen met huishoudelijke afvalstoffen worden verwerkt”
Bedrijven (omschreven als “een gebouwd onroerend goed of een zelfstandig gebruikt gedeelte ervan, niet zijnde als bedoeld in artikel 1 van de verordening Afvalstoffenheffing”) kunnen hiertoe met de Gemeente Nieuwegein een (huur -)overeenkomst aangaan, waarin de inzameling van de bedrijfsafvalstoffen en het bijbehorend (jaarlijks te actualiseren) huur(belasting -)tarief is geregeld.
Artikel 24. Het ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst
Inzameling bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst
De wettelijke basis voor het stellen van regels over de inzameling van bedrijfsafvalstoffen is te vinden in artikel 10.23, derde lid, van de Wet. De memorie van toelichting zegt hierover: “Ten aanzien van de inzameling van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen mogen ook in het belang van de bescherming van het milieu regels worden gesteld”. Uit het derde lid volgt dat deze regels geen vergunningstelsel inhouden. Dit is krachtens artikel 10.48 van de Wet milieubeheer voorbehouden aan de minister. Vanzelfsprekend mogen gemeenten hun bevoegdheid evenmin benutten ter bevoordeling van de eigen inzameldienst en ten nadele van andere aanbieders op de markt.”
Afbakening met artikel 22 en 23
Op grond van de artikelen 22 en 23 kunnen regels worden gesteld over de inzameling van bedrijfsafvalstoffen door de inzameldienst.
Artikel 24 betreft het stellen van regels over het ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst. Deze regels gelden dan voor alle betrokken inzamelaars van bedrijfsafvalstoffen.
De Wet milieubeheer geeft de gemeente uitdrukkelijk de bevoegdheid om regels te stellen – in het belang van de bescherming van het milieu – over de inzameling van bedrijfsafvalstoffen. Deze bevoegdheid is niet beperkt tot het ter inzameling aanbieden van afvalstoffen aan de inzameldienst.
Het college kan in het belang van het milieu bepaalde dagen, tijden of plaatsen aanwijzen waarop bedrijfsafvalstoffen mogen worden ingezameld. Bijvoorbeeld ter beperking of voorkoming van geluidhinder of aanzuigende werking (verkeershinder) of om inzamelritten zoveel mogelijk te kunnen combineren.
Dit kan met name van belang zijn voor de inzameling van bedrijfsafvalstoffen in een (historisch) centrum. Uiteraard gelden deze regels voor alle betrokken inzamelaars die bedrijfsafvalstoffen ophalen.
Artikel 25. Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging
Grondslag paragraaf over zwerfafval
Het opnemen van aparte paragraaf over zwerfafval sluit aan bij landelijk en gemeentelijk beleid.
Landelijk hebben VNG, het ministerie van VROM en SVM-pact (bedrijfsleven) het deelconvenant Zwerfafval (onderdeel Convenant Verpakkingen III) ondertekend. In het convenant zijn doelstellingen geformuleerd en is afgesproken om de hoeveelheid zwerfafval terug te dringen.
Gemeenten spelen een belangrijke rol bij het voorkomen en het bestrijden van zwerfafval en daarmee het verbeteren van de directe leefomgeving van de burger. Bij het opstellen van de verordening wordt rekening gehouden met het gemeentelijk Milieubeleidsplan. In het geldende Milieubeleidsplan 1999 – 2002 zijn activiteiten opgenomen ter intensivering van de voorlichting over de gescheiden inzameling van huishoudelijke afvalstoffen en activiteiten ter voorkoming van het ontstaan van zwerfafval.
Het Landelijk Afvalbeheerplan omschrijft “Zwerfafval” als volgt:
“afval dat door mensen bewust of onbewust is weggegooid of achtergelaten op plaatsen die daar niet voor bestemd zijn of door indirect toedoen of nalatigheid van mensen op zulke plaatsen terecht is gekomen. Dit afval bestaat voornamelijk uit verpakkingsmateriaal van consumpties (blikjes, flesjes, wikkels, patatbakjes), sigarettenpeuken, kauwgomresten en allerhande gebruiksgoederen als kranten, folders en tissues”.
Grotere hoeveelheden afvalstoffen die bewust in de openbare ruimte zijn terecht gekomen vallen in het algemeen onder het begrip “illegale dumping van afvalstoffen” Zie hiervoor de toelichting bij artikel 1 van deze verordening.
Op grond van artikel 10.25, onder a en b, van de Wet milieubeheer kunnen gemeenten in hun afvalstoffenverordening de zwerfafvalproblematiek regelen. Er is sprake van facultatief medebewind. Gemeenten hebben hiertoe de bevoegdheid, maar geen wettelijke plicht.
In deze paragraaf van de afvalstoffenverordening zijn artikelen over het voorkomen en beperken van zwerfafval overgenomen uit afdeling 4.4 Bodem -, weg - en milieuverontreiniging van de APV 2003. De juridische basis van deze artikelen is echter veranderd. Voorheen waren deze artikelen gebaseerd op de autonome verordenende bevoegdheid op grond van de Gemeentewet. De artikelen vinden nu hun grondslag in de Wet milieubeheer.
Toelichting bij artikel 25 van deze verordening
Dit artikel heeft primair een milieubeschermende functie en beoogt de gemeenten een instrument te geven om illegale dumpingen, voorzover er geen hogere wet - of regelgeving van toepassing is, of het ontstaan van zwerfafval tegen te gaan.
In een aantal gevallen kan het brengen van stoffen op of in de bodem zodanig gebeuren dat een hogere wet, zoals de Wet bodembescherming of het Bouwstoffenbesluit van toepassing is.
Zie voor illegale dumpingen ook de toelichting bij artikel 1 van deze verordening.
In het eerste lid worden bewust de termen “stof” en “voorwerp” gebruikt en niet alleen de term “afvalstof”, omdat niet altijd duidelijk is of de desbetreffende stoffen of voorwerpen afvalstoffen zijn.
Artikel 10.25, onder a, van de Wet vormt de wettelijke basis voor het opnemen van artikel 25 in de afvalstoffenverordening. De Memorie van Toelichting zegt hierover: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld.”
Artikel 26. Achterlaten van straatafval
In artikel 1 van deze verordening wordt een definitie gegeven van straatafval: “huishoudelijke afvalstoffen van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen, papier, sigarettenpeuken, kauwgom, plastic bekertjes en blikjes, verpakkingsmateriaal, etenswaren, niet zijnde klein chemisch afval, ontstaan buiten een perceel”.
Het gaat in feite om afval ‘dat onderweg ontstaat’, buiten een perceel, dat niet als zwerfafval op straat of in het plantsoen terecht dient te komen en waarvoor burgers (ook toeristen) de mogelijkheid wordt geboden om zich ter plekke ervan te ontdoen.
Klein chemisch afval is uitdrukkelijk uitgesloten van de omschrijving. Dit afval dient in alle gevallen via de daartoe opgezette inzamelstructuur te worden verwijderd.
Straatafval is “buiten een perceel ontstaan”. Een huishoudelijke afvalstof, ontstaan op of binnen het perceel, moet worden aangeboden volgens de bepalingen uit paragraaf 3 van de verordening (Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen). Zie ook de toelichting bij artikel 1.
Artikel 27. Voorkomen van zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen
Dit artikel stond voorheen in de APV (artikel 4.4.7) en was gebaseerd op de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeente. Voortaan is dit artikel niet meer gebaseerd op de Gemeentewet, maar op artikel 10.25, onder a, van de Wet milieubeheer.
Ook het in het eerste lid genoemde verbod om ter inzameling gereed gezet afval te doorzoeken (“morgensterrenverbod” in artikel 36 van de Afvalstoffenverordening Gemeente Nieuwegein 1995) is op onderdeel a van artikel 10.25 van de Wet milieubeheer gebaseerd.
Eerste lid: Morgensterren en vergunningverlening op grond van artikel 11
De tekst van het eerste lid komt overeen met artikel 36 “Morgenstervergunning” van de Afvalstoffenverordening Gemeente Nieuwegein 1995.
Het doorzoeken en verwijderen van ter inzameling aangeboden afvalstoffen heeft vaak tot gevolg, dat het huisvuil over de hele straat verspreid ligt en de inzameldienst zijn werk niet meer kan verrichten. Het aldus ontstane zwerfafval veroorzaakt een zware belasting van de gemeentelijke veegdienst.
Op beperkte schaal wordt – op grond van artikel 11 van deze verordening – een (inzamel)vergunning voor het doorzoeken van gereed staande, aangeboden afvalstoffen verleend. Het Kringloopcentrum Nieuwegein heeft vergunning om – op verzoek van de aanbieder – gereed gezet en ter inzameling aangeboden grof huishoudelijk afval te doorzoeken op goederen voor hergebruik.
Vanzelfsprekend zijn ook inspecteurs en controleurs van de inzameldienst of van de milieupolitie in de gelegenheid om afvalstoffen en zo nodig de inhoud van aangebroken zakken en (mini)containers te onderzoeken.
Tweede lid: Voorkomen van zwerfafval
Artikel 10.25, onder a, van de Wet is wettelijke basis voor het opnemen van het tweede lid.
Met het tweede lid wordt beoogd om zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen te voorkomen.
Artikel 28. Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren
Inrichtingen waar eet- en/of drinkwaren worden verkocht zijn bijvoorbeeld een winkel, een horeca-inrichting, een hal of een kraam. Het afval dat hierbij kan vrijkomen bestaat bijvoorbeeld uit papier, etensresten, verpakkingsmateriaal of ander afval.
Een soortgelijk artikel is ook opgenomen in artikel 4.4.3 van de APV 2003 op grond van de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeente. Voortaan is het artikel niet meer gebaseerd op de Gemeentewet, maar op de Wet milieubeheer (artikel 10.25, onder a, van de Wet). De Memorie van Toelichting zegt over onderdeel a: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld. Zo kunnen er regels worden gesteld omtrent het direct veroorzaken van dit soort verontreiniging. Veelal zal het daarbij gaan om een verbod, bijvoorbeeld om afval op straat of in het water te werpen. De regels kunnen ook de aanwezigheid van bepaalde voorzieningen (bijvoorbeeld een afvalbak bij een snackbar) of het gebruik daarvan voorschrijven."
Opgemerkt wordt dat voor een inrichting, zoals bedoeld in dit artikel, een vergunningplicht kan bestaan op grond van de Wet milieubeheer of een meldingsplicht op grond van het Besluit Horeca -, sport- en recreatie inrichtingen milieubeheer.
De bepaling onder c van dit artikel, kan in deze gevallen als voorschrift aan een dergelijke vergunning worden verbonden. Ook kan bedoelde verplichting rechtstreeks voortvloeien uit het Besluit Horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer.
Artikel 29. Wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal
Dit artikel komt grotendeels overeen met artikel 4.4.4 van de APV, waarin het is opgenomen op grond van de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeente.
Voortaan is dit artikel niet meer gebaseerd op de Gemeentewet, maar op de Wet milieubeheer.
Artikel 10.25, onder b, van de Wet vormt de basis voor het opnemen van artikel 29 in de afvalstoffenverordening. De Memorie van Toelichting zegt hierover:“De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. …….. Onderdeel b betreft het opruimen van zwerfafval.”
Dit artikel 29 is een uitwerking daarvan in de vorm van een verplichting tot opruimen of laten opruimen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal. Een bepaling als vervat in dit artikel, werd door de Hoge raad verenigbaar geacht met artikel 7 van de grondwet (oud artikel 7, eerste lid, van de herziene Grondwet). Zie HR 27 februari 1951, 472 (Eindhoven).
Naast reclamebiljetten worden ook andere promotiematerialen aan het
publiek uitgereikt, zoals zogenaamde samplings, monsters of miniverpakkingen, waarin ter promotie een product in een kleine hoeveelheid wordt aangeboden.
Op grond van dit artikel kan degene die dergelijk promotiemateriaal uitreikt, worden verplicht het promotiemateriaal, de verpakking of de inhoud daarvan op te ruimen of te laten opruimen.
Artikel 30. Zwerfafval bij vervoeren, laden en lossen of overige werkzaamheden
Een soortgelijk artikel is in een minder uitgebreide vorm opgenomen in artikel 4.4.2 van de APV op grond van de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeente. Voortaan is dit artikel niet meer gebaseerd op de Gemeentewet, maar op de Wet milieubeheer.
Artikel 10.25, onder a en b, van de Wet vormt de basis voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. De Memorie van toelichting zegt hierover: “De onderdelen a en b hebben betrekking op zwerfafval. Onderdeel a betreft het voorkomen of het beperken van zwerfafval. Regels hieromtrent kunnen op diverse wijze worden gesteld. Zo kunnen er regels worden gesteld omtrent het direct veroorzaken van dit soort verontreiniging. …. Onderdeel b betreft het opruimen van zwerfafval. ….een uitwerking …… in de vorm van een verplichting tot het reinigen of laten reinigen van de weg bij het ontstaan van zwerfafval ”
Het eerste lid beoogt het ontstaan van zwerfafval bij het laden of lossen of vervoeren van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen te voorkomen.
De opname van het tweede lid heeft vooral betekenis in verband met het op kosten van de overtreder laten reinigen van de weg (bestuursdwang).
HOOFDSTUK 6. OVERIGE ONDERWERPEN DIE DE VERORDENING AANGAAN
Artikel 31. Verbod opslag van afvalstoffen
Artikel 10.17 van de Wet (oud)
In artikel 10.17 van de Wet (oud) was een algemeen verbod opgenomen om een autowrak aanwezig te hebben op een voor het publiek zichtbare plaats (met als doel dreigende bodemverontreiniging en schade aan het stads- of dorpsbeeld te voorkomen).
Dit verbod is in de Wet milieubeheer komen te vervallen.
Artikel 10.25, onder c, van de Wet is voortaan de wettelijke basis voor het opnemen van een dergelijk artikel in de afvalstoffenverordening. Bij de afvalstoffenverordening kunnen voortaan in ieder geval regels worden gesteld omtrent het op een voor het publiek zichtbare plaats aanwezig hebben van afvalstoffen. Dit wetsartikel geldt nu voor alle afvalstoffen en niet alleen voor autowrakken.
Het begrip ‘autowrakken’ is niet meer apart omschreven. De reden hiervoor is, dat de gewijzigde Wet milieubeheer in artikel 1 spreekt van afvalstoffen en autowrakken niet meer apart noemt, zoals voorheen in verband met artikel 10.17 van de Wet (oud) wel gebeurde.
Het Besluit beheer autowrakken (BBA, 2 juli 2002) omschrijft “autowrak” als een afvalstof: “voertuig dat een afvalstof is in de zin van artikel 1.1, lid 1 van de Wet milieubeheer”.
In artikel 32 van deze verordening is de afgifte van autowrakken afkomstig uit een huishouden geregeld. Zie de toelichting bij artikel 32 van deze verordening.
In artikel 4.7.1 model-APV is een soortgelijke bepaling opgenomen. Op grond van het eerste lid kan het college buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen, waar het verboden is om onder andere afvalstoffen en autowrakken op te slaan. Door het opnemen van deze bepaling in de afvalstoffenverordening is artikel 4.7.1 model-APV - alleen - voor wat betreft het aanwijzen van plaatsen voor afvalstoffen en autowrakken komen te vervallen.
Artikel 31 beoogt het belang van het milieu te beschermen. Ten aanzien van autowrakken die op de weg zijn geplaatst, zie ook artikel 5.1.4 model-APV. Dit artikel heeft een aanvullend motief op grond van de verkeersveiligheid.
Artikel 32. Afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden
Nieuw wettelijk regiem autowrakken
De regelgeving voor autowrakken is in 2002 drastisch gewijzigd: het beheer van autowrakken is vanaf 8 mei 2002 geregeld in de wijziging van de Wet (structuur beheer afvalstoffen, Staatsblad 2001, 346) vanaf 2 juli 2002 in het Besluit beheer autowrakken (Staatsblad 2002, 259). Het nieuwe Besluit Beheer Autowrakken (hierna te noemen BBA) verplicht autofabrikanten om een hoogwaardig inname- en verwerkingssysteem voor autowrakken op te zetten.
Op 2 juli 2002 is het Besluit beheer autowrakken (hierna te noemen BBA, zie Staatsblad 2002, 259) in werking getreden.
Het begrip autowrak wordt in artikel 1, onder b, BBA als volgt gedefinieerd: “voertuig dat een afvalstof is in de zin van artikel 1.1 lid 1 van de Wet milieubeheer”.
De Wet omschrijft het begrip afvalstof als: “alle stoffen, preparaten of andere producten …… waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen”.
Op grond van deze definities wordt een autowrak altijd aangemerkt als afvalstof en valt hiermee dus onder de werking van deze bepaling.
De Nota van toelichting van het BBA gaat nader in op het begrip autowrak.
“De houder van een voertuig zal zich doorgaans zich daarvan ontdoen, voornemens zijn zich daarvan te ontdoen of zich daarvan moeten ontdoen, wanneer het voertuig rijtechnisch in onvoldoende staat verkeert en het niet meer op rendabele wijze in een rijtechnisch voldoende staat is te brengen.”
Er is dus sprake van een autowrak indien een voertuig niet meer op economisch rendabele wijze in rijtechnisch voldoende staat is te brengen.
Opslag van autowrakken in inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer
De provincie is bevoegd gezag voor Wm - inrichtingen die vijf of meer autowrakken opslaan. Het college van de gemeente is bevoegd gezag voor inrichtingen die onder de werking van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer vallen. In dergelijke inrichtingen is de opslag van maximaal vier autowrakken toegestaan.
Zich ontdoen van een autowrak door huishoudens
Op grond van artikel 6 BBA moeten gemeenten in hun afvalstoffenverordening bepalen dat een autowrak, zijnde een huishoudelijk afvalstof, slechts mag worden afgegeven aan autodemontage bedrijven, garages en autoschadeherstelbedrijven of aan een persoon die in een ander land dan Nederland is gevestigd (onder strikte voorwaarden).
Op grond van artikel 7 BBA worden autowrakken, afkomstig van huishoudens uitdrukkelijk uitgezonderd van de gemeentelijke zorgplicht voor de inzameling van huishoudelijk afval.
Zoals in lid 1 van artikel 31 van de verordening staat, blijft het verboden - met het oog op bodembescherming - een autowrak aanwezig te hebben op een voor publiek zichtbare plaats.
In dit artikel worden de bepalingen opgesomd die als strafbaar feit worden aangeduid om strafrechtelijk gehandhaafd te kunnen worden.
De strafbaarstelling van artikel 10.23 Wet milieubeheer over de gemeentelijke afvalstoffenverordening is geregeld in de Wet op de economische delicten (Wed).
Aangezien niet alle bepalingen in de afvalstoffenverordening zich voor strafrechtelijke handhaving lenen, is de strafbaarstelling geclausuleerd. Artikel 1a, aanhef, onder 3º Wed luidt:“Economische delicten zijn eveneens: overtredingen van voorschriften , gesteld bij of krachtens: …. de Wet milieubeheer, 10.23 - voorzover aangeduid als strafbare feiten - en …….”
In de afvalstoffenverordening moet worden aangegeven welke overtredingen (lees: de overtreding van welke artikelen) een strafbaar feit opleveren. Uitsluitend indien dat het geval is, vormt de overtreding een economisch delict in de zin van artikel 1a, onder 3º Wed.
Als strafbaar feit aangeduide bepalingen)
Gedragingen in strijd met de volgende artikelen van deze afvalstoffenverordening kunnen worden aangeduid als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 3º Wed:
In de Wed is de strafmaat aangegeven van overtredingen van plaatselijke verordeningen die gebaseerd zijn op de Wet milieubeheer. In het geval van de afvalstoffenverordening hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie. Artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht stelt de hoogte van een boete van de vierde categorie vast op maximaal 11.250 euro. Artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht geeft de officier van justitie de mogelijkheid om met een boete strafvervolging te voorkomen.
Het openbaar ministerie heeft richtlijnen opgesteld voor boetes. De boete voor het verkeerd aanbieden van huishoudelijk afval of voor zwerfafval is op dit moment (2004) gesteld op een standaardbedrag van 46 euro.
De tekst van dit artikel sluit aan bij artikel 6.2 APV 2003: Toezichthouders.
De toelichting hierbij in de APV 2003 luidt:
In dit artikel worden de toezichthouders aangewezen. De basis voor deze bevoegdheid wordt gevonden in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht. In dit hoofdstuk zijn algemene regels gegeven voor de bestuursrechtelijke handhaving van algemeen geldende rechtsregels en individueel geldende voorschriften. Afdeling 1 van dit hoofdstuk geeft regels voor het toezicht.
Aanwijzing van de toezichthouder in de afvalstoffenverordening is noodzakelijk, indien een toezichthouder tevens opsporingsbevoegdheden dient te krijgen. Alleen voor de aanwijzing van toezichthouders is een bepaling opgenomen in de afvalstoffenverordening. Opsporingsambtenaren worden aangewezen in de artikelen 141 en 142 Wetboek van Strafvordering.
De tekst van dit artikel sluit aan bij artikel 6.4 APV 2003: Inwerkingtreding.
De toelichting hierbij in de APV 2003 luidt:
Tot 1 januari 2002 traden alle verordeningen in werking op de achtste dag na bekendmaking, tenzij een ander tijdstip daarvoor was aangewezen (artikel 142 Gemeentewet). Hierin is verandering gekomen door de inwerkingtreding van de Tijdelijke referendumwet (Trw) op 1 januari 2002. Deze wet maakt referenda mogelijk over onder andere de vaststelling, wijziging en intrekking van verordeningen. Wel zijn enkele verordeningen uitgezonderd, die hier niet van belang zijn. De vaststelling, wijziging of intrekking van een APV is een van de besluiten waarover een referendum kan worden gehouden. Verordeningen waarover op grond van de Trw een referendum kan worden gehouden treden in afwijking van artikel 142 Gemeentewet, niet eerder in werking dan zes weken na de bekendmaking van de verordening (artikel 22 Trw). De termijn van zes weken hangt ermee samen dat na bekendmaking van de verordening en de mededeling dat over deze verordening een referendum gehouden kan worden, een verzoek tot het houden van een referendum kan worden ingediend. Wel kan gekozen worden voor een later tijdstip van inwerkingtreding.
Tweede lid: Intrekking artikelen APV 2003
Het uitbrengen van deze afvalstoffenverordening heeft tot gevolg dat de volgende artikelen van de APV 2003 moeten worden ingetrokken:
De tekst van dit artikel is afgestemd op artikel 6.5 van de APV 2003: Overgangsbepaling.
De toelichting hierbij in de APV 2003 luidt:
In deze overgangsbepalingen wordt aangegeven of bestaande vergunningen, ontheffingen, enz. al dan niet hun rechtskracht blijven behouden na de inwerkingtreding van deze verordening.
Dit geldt ook voor de vraag of het oude dan wel het nieuwe recht van toepassing is bij beroepszaken, aanhangig gemaakt voor de inwerkingtreding van het nieuwe recht, maar behandeld na de inwerkingtreding.