Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nieuwegein

Verordening tot bescherming van natuur en uiterlijk aanzien van de gemeente Nieuwegein

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNieuwegein
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening tot bescherming van natuur en uiterlijk aanzien van de gemeente Nieuwegein
CiteertitelSchoonheidsverordening Nieuwegein 1983
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 168

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

16-02-201201-01-2012art. 4, 16a

01-02-2012

De Molenkruier, 15-02-2012

2011-444
18-04-1984nieuwe regeling

18-04-1984

Onbekend

1984-168

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening tot bescherming van natuur en uiterlijk aanzien van de gemeente Nieuwegein

De raad van de gemeente Nieuwegein;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 april 1984;

gelet op het bepaalde in artikel 168 van de gemeentewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende “Verordening tot bescherming van natuur en uiterlijk aanzien van de gemeente Nieuwegein”.

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALING

Artikel 1

Deze verordening is van toepassing op het gedeelte van het grondgebied van de gemeente Nieuwegein dat zich bevindt binnen de grenzen van de bebouwde kom, zoals deze ingevolge het bepaalde in artikel 27 van de Wegenwet door gedeputeerde staten zijn vastgesteld.

HOOFDSTUK II OPSCHRIFTEN, AANKONDIGINGEN EN AFBEELDINGEN

Artikel 2
  • 1.

    Het is de zakelijk gerechtigde en/of de gebruiker van enig onroerend goed verboden, dit goed geheel of ten dele, al dan niet door middel van enig daarop aanwezig roerend goed, aan te wenden of de aanwending daarvan te gedogen voor het aanbrengen van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, in welke vorm ook, welke vanaf een openbare weg, een openbaar vaarwater, of een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar zijn.

  • 2.

    Het verbod in het vorige lid is mede van toepassing op woonwagens en woonschepen.

Artikel 3

Het in artikel 2 gestelde verbod is niet van toepassing op:

  • a.

    opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, welke ter voldoening aan een wettelijke verplichting of op grond van een wettelijk toegekende bevoegdheid zijn aangebracht, mits zij -voor zover de desbetreffende wettelijke voorschriften zich daartegen niet verzetten - geen grotere oppervlakte hebben dan 0,25 m² en geen grotere afmeting in één richting hebben dan 1 meter;

  • b.

    opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, betrekking hebbende op de dienst, welke of het beroep of het bedrijf, hetwelk in of op het onroerend goed wordt uitgeoefend, of waardoor dat goed is bestemd, mits zij geen grotere oppervlakte hebben dan 0,25 m² en geen grotere afmetingen in één richting dan 0,72 meter en niet meer dan twee van dergelijke opschriften, aankondigingen of afbeeldingen of of aan het onroerend goed worden aangebracht;

  • c.

    opschriften, aankondigingen en afbeeldingen op, aan of in een onroerend goed, waarbij dit geheel of gedeeltelijk te koop, te huur of in pacht wordt aangeboden, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits de onder a genoemde maximumafmetingen in acht worden genomen en het aantal voor elk onroerend goed niet groter is dan twee.

    Betreft het aankondigingen voor onroerende goederen groter dan 10 ha, welke als geheel te koop, te huur of in pacht worden aangeboden, dan mag onverminderd het hiervoor gestelde, voor iedere 5 ha één aankondiging worden aangebracht;

  • d.

    opschriften, aankondigingen en afbeeldingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, doch voor niet langer dan vier weken en mits zij geen grotere oppervlakte hebben dan 0.75 m² en geen grotere afmeting in één richting dan 1 meter en niet meer dan twee aankondigingen op, aan of in het onroerend goed worden aangebracht;

  • e.

    opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, in het inwendige gedeelte van een onroerend goed, voor zover dat als winkel, tentoonstellingsruimte, sport- en/of recreatiegelegenheid, drank- en horeca-inrichting, garage, werkplaats danwel service- of dienstenruimte wordt gebruikt;

  • f.

    opschriften, aankondigingen en afbeeldingen betreffende de dienst, aan gebouwen en inrichtingen van openbare middelen van vervoer en opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het belang van het openbaar verkeer;

  • g.

    opschriften, aankondigingen en afbeeldingen op zuilen, borden en muren, welke daarvor door de overheid zijn aangewezen;

  • h.

    opschriften, aankondigingen en afbeeldingen, welke dienen tot het openbare van gedachten of gevoelens in de zin van artikel 7 van de Grondwet, mits zij geen grotere oppervlakte hebben van 1 m² en geen grotere afmeting in een richting hebben dan 1 meter en niet meer dan twee van dergelijke opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, al dan niet door middel van enig daarop aanwezig roerend goed, op, aan of in het onroerend goed worden aangebracht;

  • i.

    opschriften, aankondigingen en afbeeldingen van zakelijke aard ten algemenen nutte, zoals "ingang", "Roken verboden" en dergelijke mits zij geen grotere oppervlakte hebben dan 0,25 m² en geen grotere afmeting in één richting dan 1 meter.

Artikel 4
  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod gesteld in artikel 2.

  • 2.

    Zij kunnen aan een ontheffing voorwaarden verbinden, welke uitsluitend mogen strekken ter bescherming van de belangen, ter behartiging waarvan deze verordening is vastgesteld.

  • 3.

    Een ontheffing wordt geweigerd, indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders door de aanwezigheid van het opschrift, de aankondiging, de afbeelding, danwel de ten behoeve daarvan opgerichte constructie het uiterlijk aanzien van de gemeente op ontoelaatbare wijze wordt geschaad en daaraan door het stellen van voorwaarden niet kan worden tegemoet gekomen.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan de duur van een ontheffing een termijn verbinden.

  • 5.

    De aan een ontheffing verbonden voorwaarden kunnen worden gewijzigd en/of worden aangevuld indien zulks naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk is ter bescherming van de belangen, ter behartiging waarvan deze verordening is vastgesteld.

  • 6.

    Een ontheffing kan worden ingetrokken indien:

    • a.

      binnen 1 jaar na dagtekening van verzending van de beschikking tot het verlenen van ontheffing hiervan geen gebruik is gemaakt danwel geen begin met de werkzaamheden is gemaakt of de werkzaamheden zich in dat tijdvak hebben beperkt tot werkzaamheden van voorbereidende aard;

    • b.

      de aan de ontheffing gestelde voorwaarden niet worden nagekomen;

    • c.

      indien de intrekking noodzakelijk is ter bescherming van de belangen, ter behartiging waarvan deze verordening is vastgesteld.

  • 7.

    (vervallen).

  • 8.

    Aanvragen tot verlening of wijziging van een ontheffing moeten worden ingediend door gebruikmaking van een formulier waarvan het model door burgemeester en wethouders wordt vastgesteld.

    Een aanvraag wordt eerst geacht te zijn ingekomen op de dag waarop alle vereiste bescheiden zijn ontvangen.

  • 9.

    Burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken nà de dag waarop een aanvraag om ontheffing wordt geacht te zijn ingekomen. Zij kunnen hun beslissing eenmaal met ten hoogste vier weken verdagen.

  • 10.

    (vervallen).

Artikel 5
  • 1.

    Tegen een besluit als bedoeld in artikel 4, tweede tot en met zesde lid, kan beroep bij de gemeenteraad worden ingesteld door:

    • -

      de aanvrager, respectievelijk houder van de ontheffing, danwel diens rechtverkrijgende;

    • -

      overige belanghebbenden.

  • 2.

    (vervallen).

Artikel 6

Indien een opschrift, aankondiging of afbeelding danwel de ten behoeve daarvan opgerichte constructie, hetwelk of welke krachtens ontheffing is aangebracht op, aan of in een onroerend goed, in zodanige staat verkeert, dat daardoor naar het oordeel van burgemeester en wethouders het uiterlijk aanzien van de gemeente op ontoelaatbare wijze wordt geschaad, kunnen burgemeester en wethouders de zakelijk gerechtigde of de gebruiker van dat goed bij aanschrijving gelasten daarin verbetering te brengen, aan welke last deze, alsmede zijn eventuele rechtsopvolger(s), verplicht is (zijn) op de daarbij aan te geven wijze en binnen de daarbij te stellen termijn gevolg te geven, behoudens zijn (hun) bevoegdheid het opschrift, de aankondiging of de afbeelding te verwijderen.

HOOFDSTUK III STORTEN, BERGEN EN OPSLAAN

Artikel 7
  • 1.

    Het is verboden op een onroerend goed te storten, te bergen of op te slaan:

    • a.

      oud ijzer, glas, aardewerk, huisvuil, lompen, puin, bouw- en sloopafval, shredderafval en andere afvalstoffen;

    • b.

      zand, grond, slib, bagger, grind;

    • c.

      oud hooi, mest, boomstobben, takken;

    • d.

      oude en nieuwe materialen;

    • e.

      al dan niet buiten gebruik gestelde huishoudelijke of andere apparaten;

    • f.

      onbruikbare of al dan niet aan hun bestemming onttrokken werktuigen en machines, motor- en andere rij- of voertuigen, vaar- en vliegtuigen of onderdelen daarvan.

  • 2.

    Het is de zakelijk gerechtigde en/of gebruiker van enig onroerend goed voorts verboden dat goed of een gedeelte daarvan te gebruiken als stort-, bewaar-, berg- of opslagplaats of de aanwezigheid daarvan te gedogen.

  • 3.

    Het is de zakelijk gerechtigde of gebruiker van enig onroerend goed verboden toe te staan dat daarop door derden wordt gestort, geborgen, opgeslagen of bewaard in strijd met de bepalingen van deze verordening.

    De zakelijke gerechtigde, of gebruiker van het onroerend goed wordt geacht geen toestemming te hebben verleend indien hij van de overtreding onverwijld bij brief kennis geeft aan burgemeester en wethouders, die de ontvangst daarvan schriftelijke bevestigen.

  • 4.

    Stort-, bewaar, berg- of opslagplaatsen welke als zodanig zijn opgenomen in een onherroepelijk goedgekeurd bestemmingsplan, worden geacht met ontheffing als bedoeld in artikel 9 van deze verordening aanwezig te zijn. Burgemeester en wethouders kunnen aan een zodanige ontheffing voorschriften verbinden, welke slechts mogen strekken ter bescherming van de belangen ter behartiging waarvan deze verordening is vastgesteld.

    Alvorens daartoe over te gaan wordt de zakelijk gerechtigde en/of de gebruiker van het desbetreffende onroerend goed ter zake door burgemeester en wethouders gehoord.

  • 5.

    Het is verboden wateren, hoe ook genaamd geheel of gedeeltelijk te dempen en gedempt te houden.

  • 6.

    Het hiervoor in het vierde lid bepaalde geldt eveneens ten aanzien van het geheel of gedeeltelijk dempen van wateren, hoe ook genaamd.

Artikel 8

De in artikel 7 gestelde verboden zijn niet van toepassing:

  • a.

    op het hebben van afbraak, puin en materialen op een onroerend goed, ten behoeve van uitvoering of het onderhoud van openbare werken voor zolang die uitvoering of dat onderhoud duurt, mits de opslag is gelegen in de onmiddellijke nabijheid van de plaats waar die uitvoering of dat onderhoud plaatsvindt;

  • b.

    op het hebben van afbraak, puin en materialen op een onroerend goed, waarop onderhouds-, herstel-, bouw- of sloopwerkzaamheden worden uitgevoerd, mits deze zaken voor de uit te voeren werkzaamheden nodig of van het object, dat hersteld op gesloopt wordt, afkomstig zijn, zulks voor zolang de uitvoering duurt;

  • c.

    op stort-, bewaar-, berg- of opslagplaatsen, die zich bevinden in gebouwen in de zin van de Woningwet;

  • d.

    op het leggen van dammen met duikers in wateren, indien deze worden aangevuld met schone grond en/of schone slootbagger;

  • e.

    indien en voor zover de Afvalstoffenwet, de Wet Chemische Afvalstoffen of de Hinderwet van toepassing is.

Artikel 9
  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen van de verboden, vervat in artikel 7 ontheffing verlenen.

  • 2.

    Zij kunnen aan een ontheffing voorschriften verbinden, welke uitsluitend mogen strekken ter bescherming van de belangen, ter behartiging waarvan deze verordening is vastgesteld.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen een bankgarantie of andere geldelijke zekerheid eisen met het oog op het verhaal van de na toepassing van artikel 210 van de gemeentewet opeisbaar geworden kosten van de uitoefening van politiedwang.

  • 4.

    Een ontheffing wordt voor ten hoogste 10 jaren verleend.

  • 5.

    Een ontheffing wordt geweigerd, indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders door de aanwezigheid van de stort-, bewaar-, berg- of opslagplaats de natuur en/of het uiterlijk aanzien van e gemeente op ontoelaatbare wijze wordt geschaad en daaraan door te stellen van voorwaarden niet kan worden tegemoet gekomen.

  • 6.

    Het bepaalde in de leden 5 t/m 8 van artikel 4 is van overeenkomstige toepassing.

  • 7.

    Nadat een aanvraag om ontheffing, als in lid 1 bedoeld, of een aanvraag om wijziging daarvan, wordt geacht te zijn ingekomen, maken burgemeester en wethouders op de in de gemeente gebruikelijke wijze bekend, dat de aanvraag met bijbehorende stukken gedurende twee weken ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage ligt en dat gedurende die periode eventuele bezwaren bij hen kunnen worden ingediend.

  • 8.

    Degene(n) die tijdig zijn/hun zienswijze naar voren heeft/hebben gebracht wordt/worden desgevraagd op een door burgemeester en wethouders te bepalen datum in de gelegenheid gesteld zijn/hun bezwaren mondeling toe te lichten ten overstaan van een lid van hun college en één of meer door hen aan te wijzen gemeente-ambtenaren.

  • 9.

    Burgemeester en wethouders beslissen binnen dertien weken nà de dag waarop een aanvraag om (wijziging van) ontheffing wordt geacht te zijn ingekomen. Zij kunnen hun beslissing eenmaal met ten hoogste acht weken verdagen.

  • 10.

    Burgemeester en wethouders zenden een afschrift van hun beslissing aan hem/hen die tijdig zijn/hun zienswijze naar voren heeft/hebben gebracht.

  • 11.

    Indien burgemeester en wethouders niet binnen dertien weken nà ontvangst van een aanvraag tot verlening of wijziging van een ontheffing of, ingeval van verdaging, vóór het verstrijken van de verdagingstermijn, een beslissing hebben genomen, wordt de ontheffing of de wijziging daarvan geacht te zijn geweigerd.

Artikel 10
  • 1.

    Van een beschikking als bedoeld in artikel 9 staat beroep open op de gemeenteraad.

  • 2.

    (vervallen).

  • 3.

    (vervallen).

  • 4.

    Het instellen van beroep heeft ten aanzien van een beschikking tot intrekking of wijziging van een ontheffing en tot verlening van een ontheffing, waaraan voorwaarden zijn verbonden, schorsende werking.

  • 5.

    Burgemeester en wethouders kunnen bepalen, dat het instellen van beroep tegen een beschikking tot intrekking van een ontheffing en tot wijziging en/of aanvulling van de aan een vergunning verbonden voorwaarden geen schorsende werking heeft in die gevallen waarin de belangen op grond waarvan deze verordening is vastgesteld, door het van kracht blijven van de ontheffing, op ontoelaatbare wijze zouden worden geschaad.

  • 6.

    De raad beslist op het beroep binnen dertien weken na de dag waarop het beroep is ingekomen. Hij kan zijn beslissing eenmaal met ten hoogste vier weken verdagen. De schorsing vervalt zodra de raad in beroep heeft beslist, danwel zodra het beroep is ingetrokken.

Artikel 11

Indien een krachtens ontheffing ingerichte stort-, bewaar-, berg- of opslagplaats, als bedoeld in artikel 7 zodanig wordt gebruikt, dat daardoor naar het oordeel van burgemeester en wethouders de natuur en/of het uiterlijk aanzien der gemeente op ontoelaatbare wijze wordt geschaad, kunnen burgemeester en wethouders de zakelijk gerechtigde of de gebruiker van het desbetreffende onroerend goed bij aanschrijving gelasten daarin verbetering te brengen, aan welke last deze, alsmede zijn eventuele rechtsopvolger(s), verplicht is (zijn) op de daarbij aan te geven wijze binnen de daarbij te stellen termijn gevolg te geven, behoudens zijn (hun) bevoegdheid de stort-, bewaar-, berg- of opslagplaats te ontruimen.

HOOFDSTUK IV ERVEN EN TERREINEN

Artikel 12
  • 1.

    Het is de zakelijk gerechtigde en/of de gebruiker van enig erf of terrein verboden dit geheel of ten dele zodanig te verwaarlozen of te onderhouden, danwel na brand, storm of andere oorzaken in een zodanige toestand te laten verkeren, dat daardoor de schoonheid van de omgeving wordt geschaad.

  • 2.

    Het in het vorige lid bepaalde geldt alleen indien en voor zover het daarin bedoelde erf of terrein vanaf een openbare weg, een openbaar vaarwater of een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.

  • 3.

    Het in het eerste lid genoemde verbod is mede van toepassing op woonwagens en woonschepen.

Artikel 13

Indien een erf of terrein, dat vanaf een openbare weg, een openbaar vaarwater of een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is, in zodanige staat verkeert dat daardoor naar het oordeel van burgemeester en wethouders het uiterlijk aanzien van de gemeente op ontoelaatbare wijze wordt geschaad, kunnen burgemeester en wethouders de zakelijk gerechtigde of de gebruiker van het desbetreffende erf of terrein bij aanschrijving gelasten daarin verbetering te brengen, aan welke last deze, alsmede zijn eventuele rechtsopvolger(s) verplicht is (zijn) op de daarbij aan te geven wijze en binnen de daarbij te stellen termijn gevolg te geven.

HOOFDSTUK V OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 14
  • 1a.

    Vrijstellingen voor opschriften, aankondigingen of afbeeldingen verleend krachts de "Schoonheidsverordening Nieuwegein" worden beschouwd als ontheffing zoals bedoeld in deze verordening, voor zover zij niet vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening zijn vervallen of zijn ingetrokken.

  • b.

    Vrijstelling voor stort-, bewaar-, berg- of opslagplaatsen verleend krachtens de "Schoonheidsverordening Nieuwegein" worden beschouwd als ontheffing zoals bedoeld in deze verordening, met dien verstande dat deze ontheffingen, voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken, geacht worden te zijn verleend tot 1 januari 1986.

  • 2.

    De op de datum van inwerkingtreding van deze verordening aanwezige opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waarvoor geen vrijstelling op grond van de "Schoonheidsverordening Nieuwegein" was vereist, doch waarvoor thans wel ontheffing op grond van deze verordening wordt vereist, worden geacht met een zodanige ontheffing aanwezig te zijn.

  • 3.

    De op de datum van inwerkingtreding van deze verordening aanwezige stort-, bewaar-, berg- of opslagplaatsen, waarvoor geen vrijstelling op grond van de "Schoonheidsverordening Nieuwegein" was vereist, doch waarvoor thans wel ontheffing op grond van deze verordening wordt veriest, worden tot 1 januari 1986 met een zodanige ontheffing aanwezig te zijn.

  • 4.

    Alle op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening reeds in behandeling zijnde aanvragen om vrijstelling van het bepaalde in de "Schoonheidsverordening Nieuwegein" worden beschouwd als aanvragen om ontheffing zoals bedoeld in deze verordening. Zij worden geacht te zijn ingekomen op het hiervoor bedoelde tijdstip.

Artikel 15
  • 1.

    Indien burgemeester en wethouders na het verstrijken van de in artikel 14 onder eerste lid, sub b, en derde lid bedoelde termijn een ontheffing voor het behouden van een stort-, bewaar-, berg- of opslagplaats weigeren of geweigerd hebben of vóór het verstrijken van de termijn als bedoeld in het eerste lid van artikel 14 een ontheffing intrekken en belanghebbende dientengevolge schade lijdt, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent de gemeenteraad hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2.

    De "Procedureverordening planschadevergoeding 1973" is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, met dien verstande, dat waar in die verordening staat vermeld "artikel 49" van de Wet op de Ruimtelijke Ordening" wordt gelezen "artikel 15 van de Schoonheidsverordening Nieuwegein 1983".

  • 3.

    Van een beschikking van de gemeenteraad bedoeld in het eerste lid staat beroep open op gedeputeerde staten.

HOOFDSTUK VI SLOTBEPALINGEN

Artikel 16
  • 1.

    Een ontheffing geldt zowel voor degene op wiens naam zij is gesteld, als voor zijn rechtverkrijgende(n).

  • 2.

    Burgemeester en wethouders schrijven de ontheffing op verzoek van de houder of diens rechtverkrijgende(n) over op naam van een rechtsopvolger.

Artikel 16a  

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op deze verordening.

Artikel 17

Overtreding van het bepaalde in deze verordening of overtreding van één of meer voorschriften aan een ontheffing verbonden, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 18

Met het handhaven en de zorg voor de naleving van de bepalingen en met het opsporen van overtredingen van deze verordening zijn, naast de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, mede belast de daarvoor door burgemeester en wethouders aan te wijzen ambtenaren van de gemeente.

Artikel 19

Deze verordening kan worden aangehaald als "Schoonheidsverordening Nieuwegein 1983".

Artikel 20
  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de derde dag na haar afkondiging.

  • 2.

    Alsdan vervalt de "Schoonheidsverordening Nieuwegein", vastgesteld bij raadsbesluit van 22 februari 1973.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 18 april 1984.

de secretaris

de voorzitter