Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Nieuwegein

Verordening leerlingenvervoer Gemeente Nieuwegein 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNieuwegein
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening leerlingenvervoer Gemeente Nieuwegein 2009
CiteertitelVerordening leerlingenvervoer Gemeente Nieuwegein 2009
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening leerlingenvervoer Gemeente Nieuwegein 2005.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet op het primair onderwijs, art. 4
  2. Wet op de Expertisecentra
  3. Wet op het voortgezet onderwijs
  4. Algemene wet bestuursrecht

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

11-06-200907-05-2019nieuwe regeling

22-04-2009

De Molenkruier, 10-06-2009

2009-133

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Leerlingenvervoer gemeente Nieuwegein 2009

De raad van de gemeente Nieuwegein;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 maart 2009;

gelet op de artikel 4 van de Wet op het Primair Onderwijs, de Wet op de Expertisecentra en de Wet op het Voortgezet Onderwijs en de Algemene wet bestuursrecht;

besluit vast te stellen de “Verordening leerlingenvervoer Gemeente Nieuwegein 2009”

TITEL 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    school:

    • -

      een basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs (Stb. 1998, 495);

    • -

      een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra (Stb. 1998, 496);

    • -

      een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs (Stb. 1998, 512);

  • b.

    aanvrager: de ouders, voogden en verzorgers (ook pleegouders) van de leerling;

  • c.

    leerling: een leerling van een school als bedoeld onder a;

  • d.

    gehandicapte leerling: een leerling als bedoeld onder c, die door een structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken;

  • e.

    woning: de plaats(en) waar de leerling structureel en feitelijk verblijft;

  • f.

    afstand: de afstand tussen de woning en de school, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg;

  • g.

    (leerlingen)vervoer: openbaar vervoer, aangepast vervoer of eigen vervoer tussen de woning dan wel de opstapplaats en de school dat plaatsvindt in aansluiting op het begin en het einde van de schooldag volgens de schoolgids, tenzij de structurele handicap van een kwalificatie-/ leerplichtige leerling die aansluiting onmogelijk maakt;

  • h.

    openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling per trein, tram, bus, (regio)taxi of veerdienst;

  • i.

    aangepast vervoer: door de gemeente georganiseerd vervoer per taxi(bus);

  • j.

    eigen vervoer: vervoer per eigen motorvoertuig (auto), bromfiets of fiets;

  • k.

    reistijd: de totale tijdsduur die ligt tussen het verlaten van de woning en de aanvang van de schooldag volgens de schoolgids, minus maximaal 10 minuten wanneer en voor zover de leerling het schoolgebouw met bijbehorend terrein gewoonlijk eerder bereikt dan de schoolgids aangeeft, dan wel de totale tijdsduur die ligt tussen het einde van de schooldag volgens de schoolgids, een eventuele wachttijd, en de aankomst bij de woning;

  • l.

    toegankelijke school: een school als bedoeld onder a. van de soort waarop de leerling is aangewezen met de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel openbaar;

  • m.

    inkomen: het op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Stb. 2000, 215) vastgestelde gecorrigeerde verzamelinkomen van de aanvrager in het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor leerlingenvervoer wordt gevraagd;

  • n.

    opstapplaats: plaats aangewezen door het college, vanaf waar de leerling gebruik kan maken van het aangepast vervoer;

  • o.

    commissie voor de begeleiding: de commissie die is ingesteld door het bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, niet zijnde een instelling, of de bevoegde gezagsorganen van twee of meer scholen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, niet zijnde instellingen, die hetzelfde expertisecentrum instandhouden;

  • p.

    permanente commissie leerlingenzorg: de commissie als bedoeld in artikel 23 van de Wet op het primair onderwijs;

  • q.

    commissie voor de indicatiestelling: de commissie als bedoeld in artikel 28 c van de Wet op de expertisecentra;

  • r.

    vervoersvoorziening: een gehele of gedeeltelijke bekostiging van de door het college noodzakelijk geachte vervoerkosten van de leerling en zo nodig diens begeleider (EV), of bekostiging van de goedkoopst mogelijke wijze van openbaar vervoer voor de leerling en zo nodig diens begeleider (OV), of aanbieding van aangepast vervoer (AV);

  • s.

    samenwerkingsverband: het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18 van de Wet op het primair onderwijs;

  • t.

    ambulante begeleiding: de begeleiding door een personeelslid van een school of instelling als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra van leerlingen die zijn geplaatst op een basisschool of leerlingen die zijn geplaatst op een school voor voortgezet onderwijs en die naar het oordeel van het bevoegd gezag zonder die begeleiding zouden zijn aangewezen op het speciaal onderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs;

  • u.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein.

Artikel 2 Aanspraak op een vervoersvoorziening

  • 1.

    Voor het schoolbezoek kent het college aan de aanvrager leerlingenvervoer toe met inachtneming van het bepaalde in deze verordening.

  • 2.

    Weigering tot of nalatigheid in de betaling van een bijdrage als bedoeld in titel 6 van deze verordening doet de aanspraak op een vervoersvoorziening vervallen. De aanvrager wordt hierover schriftelijk geïnformeerd.

  • 3.

    De aanspraak op een vervoersvoorziening wordt verminderd met de aanspraak op een toelage, voor zover die voor de betreffende leerling betrekking heeft op reiskosten. De aanvrager wordt hierover schriftelijk geïnformeerd.

  • 4.

    De bepalingen in deze verordening laten onverlet de zorgplicht van de aanvrager voor het schoolbezoek van de leerling.

Artikel 3 Aanvraagprocedure

  • 1.

    Een aanvraag voor een vervoersvoorziening wordt gedaan door bij het college een volledig ingevuld en ondertekend formulier hiervoor in te dienen, voorzien van de op het formulier gevraagde bijlagen.

  • 2.

    Om een vervoersvoorziening bij aanvang van een schooljaar te kunnen garanderen, moeten aanvragen volledig voor 1 juni voorafgaand aan dat schooljaar worden ingediend.

  • 3.

    Indien dit voor een juiste beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is, kan het college de aanvrager verzoeken aanvullende gegevens te verstrekken.

  • 4.

    Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 5.

    Het college kan in incidentele gevallen het in het vorige lid bedoelde besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het stelt de aanvrager hiervan schriftelijk en gemotiveerd in kennis.

  • 6.

    Indien een vervoersvoorziening wordt toegekend, gaat deze in

    • a.

      met ingang van het nieuwe schooljaar wanneer voldaan is aan de voorwaarde zoals gesteld in het tweede lid;

    • b.

      met ingang van de door de aanvrager verzochte datum als het een aanvraag gedurende het schooljaar betreft, met dien verstande dat de datum waarop de vervoersvoorziening wordt verstrekt niet ligt voor de datum van ontvangst van de volledige aanvraag door het college.

Artikel 4 Verstrekken van een vervoersvoorziening

Het college bepaalt bij het verstrekken van een vervoersvoorziening de wijze van verstrekking, de ingangsdatum van verstrekking en de tijdsduur van de verstrekte voorziening.

Artikel 5 Doorgeven van wijzigingen

  • 1.

    De aanvrager is verplicht wijzigingen die van invloed kunnen zijn op de verstrekte vervoersvoorziening, onder vermelding van de datum van wijziging, direct schriftelijk of per email mede te delen aan het college.

  • 2.

    Indien sprake is van een wijziging die van invloed is op de verstrekte vervoersvoorziening, vervalt de aanspraak op deze vervoersvoorziening en verstrekt het college al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening.

  • 3.

    Indien de aanvrager niet voldoet aan het bepaalde in het eerste lid, en het college een wijziging als bedoeld in het tweede lid vaststelt, waardoor blijkt dat ten onrechte een vervoersvoorziening is verstrekt, vervalt de aanspraak op deze vervoersvoorziening onmiddellijk en verstrekt het college al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening. Het college deelt zijn besluit schriftelijk mee aan de aanvrager.

  • 4.

    Ten onrechte genoten bekostiging kan van de aanvrager worden teruggevorderd, dan wel worden verrekend bij een eventuele nieuwe verstrekking van bekostiging.

Artikel 6 De dichtstbijzijnde toegankelijke school

  • 1.

    Een vervoersvoorziening wordt toegekend voor de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de aanvrager met het vervoer naar die school schriftelijk instemt.

  • 2.

    Indien de aanvrager een vervoersvoorziening aanvraagt voor het bezoeken van een school die op grotere afstand van de woning is gelegen dan in artikel 9 of 15 is bepaald, terwijl één of meer toegankelijke scholen dichterbij de woning zijn gelegen, ontstaat slechts aanspraak op een vervoersvoorziening naar de eerstgenoemde school als de aanvrager schriftelijk verklaart overwegende bezwaren te hebben tegen de toegankelijke school/scholen die dichterbij de woning zijn gelegen.

TITEL 2 BEPALINGEN OMTRENT HET VERVOER VAN (NIET-GEHANDICAPTE) LEERLINGEN VAN SCHOLEN VOOR PRIMAIR ONDERWIJS

Artikel 7 De dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband

Met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 wordt een vervoersvoorziening verstrekt voor de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en

  • a.

    de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is, of;

  • b.

    een andere speciale school voor basisonderwijs in het onder a. bedoelde samenwerkingsverband, wanneer het vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen dan het vervoer naar de speciale school voor basisonderwijs als bedoeld onder a.

Artikel 8 Permanente commissie leerlingenzorg

  • 1.

    Het college betrekt bij de beoordeling van de aanvraag voor leerlingenvervoer eventuele adviezen van de permanente commissie leerlingenzorg die voor de beoordeling van die aanvraag van belang zijn.

  • 2.

    Indien het college een vervoersvoorziening ten behoeve van een leerling op een school voor primair onderwijs niet of slechts gedeeltelijk toekent, dient het bij de beschikking de beslissing te betrekken van de permanente commissie leerlingenzorg over de toelating van de leerling op een speciale school voor basisonderwijs.

Artikel 9 Een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer

Het college verstrekt aan de aanvrager van leerlingenvervoer voor een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer wanneer de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan 6 km bedraagt.

Artikel 10 Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

Indien op grond van artikel 9 aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, verstrekt het college een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer, wanneer:

  • a.

    de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, of;

  • b.

    openbaar vervoer ontbreekt.

Artikel 11 Een vervoersvoorziening in de vorm van eigen vervoer

  • 1.

    Indien op grond van artikel 9 en 10 aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college de aanvrager op verzoek toestaan één of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren.

  • 2.

    Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de aanvrager is verleend, bekostigt het college aan de aanvrager die een leerling zelf vervoert, dan wel laat vervoeren

    • a.

      een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer wanneer aanspraak zou bestaan op een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer (artikel 9);

    • b.

      een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto afgeleid van de Reisregeling Binnenland wanneer aanspraak zou bestaan op een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer (artikel 10).

  • 3.

    Aan de aanvrager die meer dan één leerling tegelijk zelf vervoert, dan wel laat vervoeren, wordt een bedrag verstrekt op basis van een kilometervergoeding voor de auto afgeleid van de Reisregeling Binnenland.

  • 4.

    Aan de aanvrager die één of meer leerlingen laat vervoeren door een andere aanvrager die van gemeentewege voor het vervoer van één of meer leerlingen bekostiging ontvangt afgeleid van de Reisregeling Binnenland, wordt door het college geen bekostiging verstrekt.

  • 5.

    Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de aanvrager is verleend dan wel het college van oordeel is dat de leerling al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per (brom)fiets, verstrekt het college aan de aanvrager een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de (brom)fiets, afgeleid van de Reisregeling Binnenland.

Artikel 12 Een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer of eigen vervoer per (brom)fiets ten behoeve van een begeleider

  • 1.

    Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 9 of artikel 11, lid 5, verstrekt het college tevens de daarin bedoelde vervoersvoorziening ten behoeve van één begeleider wanneer de leerling op 1 augustus van het betreffende schooljaar jonger dan 9 jaar is en door de aanvrager ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de (brom)fiets gebruik te maken.

  • 2.

    Indien een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het vervoer ten behoeve van één begeleider voor bekostiging in aanmerking.

TITEL 3 BEPALINGEN OMTRENT HET VERVOER VAN LEERLINGEN VAN SCHOLEN VOOR (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS

Artikel 13 De dichtsbijzijnde toegankelijke school voor cluster 4 scholen

Met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 geldt voor de leerling die een cluster 4 school bezoekt als dichtstbijzijnde toegankelijke school, de school die door de commissie voor de indicatiestelling is geadviseerd. Dit is van toepassing zolang de leerling zijn woonplaats heeft in het gebied van het regionale expertisecentrum waaraan voornoemde commissie is verbonden.

Artikel 14 Commissie voor de begeleiding

Indien het college een vervoersvoorziening ten behoeve van een leerling op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs niet of slechts gedeeltelijk toekent, dient het bij de beschikking het advies van de commissie voor de begeleiding of het advies van andere deskundigen te betrekken.

Artikel 15 Een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer

Het college verstrekt aan de aanvrager van leerlingenvervoer voor een leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, een vervoersvoorzieningen in de vorm van openbaar vervoer wanneer de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan 4 kilometer bedraagt.

Artikel 16 Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

  • 1.

    Indien op grond van artikel 15 en 16 aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, verstrekt het college een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer, wanneer

    • a.

      de leerling met gebruikmaking van het openbaar vervoer naar school of terug meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, of;

    • b.

      openbaar vervoer ontbreekt, of;

    • c.

      de leerling vanwege zijn structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet in staat is – ook niet onder begeleiding- van het openbaar vervoer gebruik te maken.

  • 2.

    Het college verstrekt ook een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de aanvrager van leerlingenvervoer voor een leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, wanneer de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school minder bedraagt dan is bepaald in artikel 15 en aan het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling vanwege zijn structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet in staat is – ook niet onder begeleiding- van openbaar vervoer gebruik te maken.

Artikel 17 Een vervoersvoorziening in de vorm van eigen vervoer

  • 1.

    Indien op grond van artikel 15 en 16 aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college de aanvrager op verzoek toestaan één of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren.

  • 2.

    Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de aanvrager is verleend, bekostigt het college aan de aanvrager die een leerling zelf vervoert, dan wel laat vervoeren

    • a.

      een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer wanneer aanspraak zou bestaan op een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer (artikel 15);

    • b.

      een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling Binnenland wanneer aanspraak zou bestaan op een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer (artikel 16).

  • 3.

    Aan de aanvrager die meer dan één leerling tegelijk zelf vervoert, dan wel laat vervoeren, wordt een bedrag verstrekt op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling Binnenland.

  • 4.

    Aan de aanvrager die één of meer leerlingen laten vervoeren door een andere aanvrager die van gemeentewege voor het vervoer van één of meer leerlingen bekostiging ontvangt afgeleid van de Reisregeling Binnenland, wordt door het college geen bekostiging verstrekt.

  • 5.

    Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de aanvrager is verleend dan wel het college van oordeel is dat de leerling al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per (brom)fiets, verstrekt het college aan de aanvrager een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de (brom)fiets, afgeleid van de Reisregeling Binnenland.

Artikel 18 Een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer of eigen vervoer per (brom)fiets ten behoeve van een begeleider

  • 1.

    Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 15 of artikel 17, lid 5, verstrekt het college tevens de daarin bedoelde vervoersvoorziening ten behoeve van een begeleider, wanneer aan het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling vanwege zijn structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de (brom)fiets gebruik te maken of de leerling op 1 augustus van het betreffende schooljaar jonger dan 9 jaar is en daardoor niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de (brom)fiets gebruik te maken.

  • 2.

    Indien een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het vervoer ten behoeve van één begeleider voor bekostiging in aanmerking.

TITEL 4 BEPALINGEN OMTRENT HET VERVOER VAN GEHANDICAPTE LEERLINGEN VAN SCHOLEN VOOR PRIMAIR ONDERWIJS EN VOORTGEZET ONDERWIJS

Artikel 19 Permanente commissie leerlingenzorg of andere deskundigen

Indien het college een vervoersvoorziening ten behoeve van een gehandicapte leerling op een basisschool, speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs niet of slechts gedeeltelijk toekent, dient het bij de beschikking de beslissing te betrekken van de permanente commissie leerlingenzorg, de ambulante begeleider of het advies van andere deskundigen.

Artikel 20 Een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer met begeleiding

  • 1.

    Met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 verstrekt het college een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer met begeleiding aan de aanvrager van leerlingenvervoer voor een gehandicapte leerling die een basisschool, speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs bezoekt. Ten behoeve van een gehandicapte leerling van een speciale school voor basisonderwijs neemt het college artikel 7 in acht.

  • 2.

    Indien een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het openbaar vervoer ten behoeve van één begeleider voor bekostiging in aanmerking.

Artikel 21 Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

Indien op grond van artikel 20 aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, verstrekt het college een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer, wanneer

  • a.

    de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, of;

  • b.

    openbaar vervoer ontbreekt, of;

  • c.

    de leerling vanwege zijn structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet in staat is – ook niet onder begeleiding- van het openbaar vervoer gebruik te maken. Ten behoeve van het schoolbezoek naar een speciale school voor basisonderwijs neemt het college artikel 7 in acht.

Artikel 22 Een vervoersvoorziening in de vorm van eigen vervoer

  • 1.

    Indien op grond van artikel 20 en 21 aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college de aanvrager op verzoek toestaan één of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren.

  • 2.

    Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de aanvrager is verleend, bekostigt het college aan de aanvrager die een leerling zelf vervoert, dan wel laat vervoeren:

    • a.

      een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer wanneer aanspraak zou bestaan op een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer (artikel 20);

    • b.

      een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling Binnenland, wanneer aanspraak zou bestaan op een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer (artikel 21).

  • 3.

    Aan de aanvrager die meer dan één leerling tegelijk zelf vervoert, dan wel laat vervoeren, wordt een bedrag verstrekt op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling Binnenland.

  • 4.

    Aan de aanvrager die één of meer leerlingen laat vervoeren door een andere aanvrager die van gemeentewege voor het vervoer van één of meer leerlingen bekostiging ontvangt afgeleid van de Reisregeling Binnenland, wordt door het college geen bekostiging verstrekt.

  • 5.

    Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de aanvrager is verleend dan wel het college van oordeel is dat de leerling al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per (brom)fiets, verstrekt het college aan de aanvrager een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de (brom)fiets, afgeleid van de Reisregeling Binnenland.

TITEL 5 BEPALINGEN OVER WEEKEINDE- EN VAKANTIEVERVOER

Artikel 23 Een vervoersvoorziening ten behoeve van het weekeinde- en vakantievervoer aan de in de gemeente wonende aanvrager

  • 1.

    Het college verstrekt desgewenst een vervoersvoorziening voor het weekeinde- en vakantievervoer aan de in de gemeente wonende aanvrager van leerlingenvervoer voor een leerling die, met het oog op het volgen van passend (voortgezet) speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft.

  • 2.

    Indien op grond van het eerste lid een vervoersvoorziening ten behoeve van weekeinde vervoer wordt verstrekt, bekostigt het college aan de aanvrager de kosten van het weekeinde vervoer van de leerling voor de, eenmaal per weekeinde gemaakte, reis van het internaat of pleeggezin waar de leerling verblijft, naar het woonadres van de aanvrager en terug, voor zover de weekeinden niet vallen binnen de in het derde lid bedoelde schoolvakanties.

  • 3.

    Indien op grond van het eerste lid een vervoersvoorziening ten behoeve van vakantievervoer wordt verstrekt, bekostigt het college aan de aanvrager de kosten van het vakantievervoer van de leerling voor de, eenmaal per schoolvakantie van twee dagen of meer, gemaakte reis van het internaat of pleeggezin waar de leerling verblijft, naar het woonadres van de aanvrager en terug, voor zover de vakantie voorkomt in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.

  • 4.

    Bij de verstrekking van een vervoersvoorziening ten behoeve van het weekeinde- en vakantievervoer is ook titel 3 van deze verordening van toepassing, met uitzondering van artikel 14, artikel 16 lid 1 onder a. en lid 2.

TITEL 6 DREMPELBEDRAG EN FINANCIËLE DRAAGKRACHT AFHANKELIJK(E) BEDRAG OF BIJDRAGE

Artikel 24 Drempelbedrag

  • 1.

    Aan de aanvrager van leerlingenvervoer voor een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, van wie het inkomen meer bedraagt dan € 22.050,00, wordt slechts bekostiging verstrekt voor zover de kosten van het vervoer van die leerling de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 9 bepaalde afstand te boven gaan.

  • 2.

    Indien het college een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer verstrekt, betaald de aanvrager van leerlingenvervoer voor een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, per leerling per schooljaar een eigen bijdrage die gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 9 bepaalde afstand wanneer het inkomen van de aanvrager meer bedraagt dan € 22.050,00.

  • 3.

    De kosten voor openbaar vervoer, genoemd in het eerste en tweede lid, betreffen de kosten van openbaar vervoer die op grond van de zone-indeling in de regeling die is gebaseerd op artikel 30 , lid 1, van de Wet personenvervoer 2000, voor de afstand redelijkerwijs zouden worden gemaakt, ongeacht de aanwezigheid van openbaar vervoer of het daadwerkelijk gebruik ervan.

  • 4.

    Het bedrag van € 22.050,00, genoemd in het eerste en tweede lid, wordt vanaf 1 januari 2008 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van het voorafgaande jaar en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 450,00. Het aangepaste bedrag treedt in plaats van het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag van € 22.050,00.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op de leerling voor wie op grond van Titel 4 een vervoersvoorziening is verstrekt.

Artikel 25 Financiële draagkracht afhankelijk(e) bedrag of bijdrage

  • 1.

    Indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs meer dan 20 km bedraagt, wordt de vastgestelde bekostiging verminderd met een van de financiële draagkracht van de aanvrager afhankelijk bedrag.

  • 2.

    Indien het college een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer verstrekt en de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs meer dan 20 km bedraagt, betaalt de aanvrager een van de financiële draagkracht afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer.

  • 3.

    De hoogte van het bedrag als bedoeld in het eerste lid en de bijdrage als bedoeld in het tweede lid worden berekend per gezin en zijn afhankelijk van de hoogte van inkomen van de aanvrager.

    De bedragen zijn:

    Inkomen in euro’s

    Financiële draagkracht afhankelijk(e) bedrag of bijdrage in euro’s

    0 – 29.500

    Nihil

    29.500 – 35.500

    115

    35.500 – 41.000

    475

    41.000 – 46.500

    890

    46.500 – 53.000

    1.300

    53.000 – 58.500

    1.715

    58.500 en verder

    Voor elke extra € 4.500: € 395 erbij

     

     

     

     

  • 4.

    De inkomensbedragen, genoemd in het derde lid, worden vanaf 1 januari 2008 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 500,-.

  • 5.

    De bedragen van de eigen bijdrage, bedoeld in het derde lid, worden vanaf 1 januari 2008 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het consumentenprijsindexcijfer van de reeks alle huishoudens op het onderdeel vervoersdiensten heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 5,-.

  • 6.

    Dit artikel is niet van toepassing op de leerling voor wie ingevolge Titel 4 een vervoersvoorziening is verstrekt.

TITEL 7 SLOTBEPALINGEN

Artikel 26 Afwijken van bepalingen

Het college kan in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen in deze verordening, zonodig na advies te hebben gevraagd aan de permanente commissie leerlingenzorg, de commissie voor de begeleiding of andere deskundigen.

Artikel 27 Intrekking oude regeling

De Verordening leerlingenvervoer Gemeente Nieuwegein 2005 wordt ingetrokken.

Artikel 28 Overgangsregeling

Op bezwaarschriften gericht tegen een beschikking op een aanvraag leerlingenvervoer krachtens de Verordening leerlingenvervoer Gemeente Nieuwegein 2005, wordt beslist met toepassing van die verordening.

Artikel 29 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de datum van de openbare bekendmaking.

Artikel 30 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening leerlingenvervoer Gemeente Nieuwegein 2009.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 22 april 2009.

de griffier

de voorzitter

Artikelsgewijze toelichting op de Verordening Leerlingenvervoer gemeente Nieuwegein

TITEL 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

In artikel 1 van de verordening is een aantal begrippen nader gedefinieerd, die regelmatig gebruikt worden in de verordening.

a. School

Speciale school voor basisonderwijs

De Wet op het primair onderwijs (WPO), die op 1 augustus 1998 in werking is getreden, voorziet in de samenvoeging van het basisonderwijs en het onderwijs voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (lom), moeilijk lerende kinderen (mlk) en in hun ontwikkeling bedreigde kleuters (iobk) in een wet. De scholen voor lom, mlk en iobk heten onder de WPO ‘speciale scholen voor basisonderwijs’.

School voor voortgezet onderwijs

Onder een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de WVO, vallen het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), waar praktijkonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs deel van uit maken.

Speciaal onderwijs (WEC)

De Wet op de expertisecentra (WEC) omvat al het overig speciaal en voortgezet speciaal onderwijs. Het gaat om onderwijs voor doven, slechthorenden, kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden, visueel gehandicapten, lichamelijk gehandicapten, kinderen opgenomen in het ziekenhuis, langdurig zieken, zeer moeilijk lerende kinderen, zeer moeilijk opvoedbare kinderen, meervoudig gehandicapten en onderwijs op pedologische instituten.

De WEC onderscheidt de volgende clusters:

  • -

    Cluster 1: onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met deze handicap;

  • -

    Cluster 2: onderwijs aan dove kinderen, slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden dan wel meervoudige gehandicapte kinderen met een van deze handicaps;

  • -

    Cluster 3: onderwijs aan langdurige zieke kinderen met een lichamelijke handicap, lichamelijk gehandicapte kinderen en zeer moeilijk lerende kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps;

  • -

    Cluster 4: onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.

b. Aanvrager

In de omschrijving van het begrip ‘aanvrager’ is het onderscheid dat in de WPO en de WEC voor ´ouders´ is aangebracht niet overgenomen. De WPO verstaat onder ouders: (pleeg)ouders en voogden van kinderen.

De WEC verstaat ook de verzorgers daaronder. Vandaar dat onder het begrip ‘ aanvrager’ in de verordening , zowel (pleeg)ouders, voogden en verzorgers wordt verstaan.

c. Leerling

Kinderen worden als zij de leeftijd van 4 jaar hebben bereikt, leerling in de zin van de WPO (artikel 39, eerste lid, WPO). Pas vanaf dat moment kan dus aanspraak op leerlingenvervoer worden gemaakt.

De toelatingsleeftijd voor kinderen in het speciaal onderwijs is geregeld in artikel 39 van de WEC. Voor leerlingen die op grond van de onderwijswetgeving toegelaten zijn op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, ongeacht of zij de leerplichtige leeftijd hebben bereikt, of al voorbij zijn kan de aanvrager, indien hij/zij voldoet aan de voorwaarden van de verordening leerlingenvervoer, aanspraak maken op leerlingenvervoer.

Voor het voortgezet onderwijs geldt dat zolang een leerling toegelaten is op een school voor voortgezet onderwijs, en dus ‘leerling’ is van zo’n school, er aanspraak kan bestaan op leerlingenvervoer op grond van titel 4 van de verordening.

d. Gehandicapte leerling

Een leerling die door een structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken, wordt aangemerkt als een gehandicapte leerling in de zin van de verordening. Onder structureel wordt verstaan dat de handicap onomkeerbaar is c.q. niet van tijdelijke aard is zoals bijv. gebroken been.

e. Woning

Onder ‘woning’ wordt in de verordening de plaats verstaan waar de leerling structureel en feitelijk verblijft en van waaruit het kind de school bezoekt. Structureel houdt in, dat het verblijf niet veroorzaakt wordt door toevallige of tijdelijke omstandigheden.

Er kunnen zich omstandigheden voordoen dat een kind twee woningen heeft in de zin van deze verordening. Zo`n situatie kan zich voordoen wanneer een kind om medische en/of sociaal emotionele redenen een aantal dagen per week op een ander adres verblijft. Er is dan sprake van structureel en feitelijk verblijf op twee adressen. Op grond van de verordening wordt dan een voorziening toegekend ten behoeve van het vervoer van en naar school vanuit beide adressen.

Het is niet relevant in welke gemeente de aanvrager en/of het kind staan ingeschreven. Ook doet niet ter zake of de aanvrager in de gemeente zijn/ haar officiële verblijf heeft in de zin van de artikelen 10 en verder van Boek I van het Burgerlijk wetboek.

f. Afstand

De afstand wordt consequent gemeten aan de hand van één routeplanner. In de beleidsregels wordt vastgelegd welke routeplanner wordt gehanteerd.

g. (Leerlingen)vervoer

Ter verduidelijking is in deze definitie opgenomen dat het vervoer alleen plaatsvindt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids.

Alleen wanneer de structurele handicap van een kwalificatie- en/of leerplichtige leerling noodzaakt tot het volgen van slechts een deel van het onderwijsprogramma, wordt in voorkomend geval wel tijdens de schooltijd vervoerd.

h. Openbaar vervoer

Bij de definiëring van het begrip ‘openbaar vervoer’ is aangesloten bij de begripsomschrijving zoals deze is vastgelegd in artikel 1 van de Wet personenvervoer (wet van 12 maart 1987, Stb. 175). In deze Wet wordt onder ‘openbaar vervoer’ verstaan: voor een ieder openstaand personenvervoer per trein, metro, tram, bus, of auto volgens een dienstregeling. De Wet personenvervoer definieert ‘dienstregeling’ als voor een ieder kenbaar schema van reismogelijkheden. In de verordening is de begripsomschrijving ‘openbaar vervoer’ uitgebreid met ‘veerdienst’, is ´auto´ vervangen door (regio)taxi en is ‘ metro’ geschrapt.

k. Reistijd

Onder ‘reistijd’ wordt in de verordening verstaan, de tijdspanne die ligt tussen het verlaten van de woning en de aanvang van de schooldag, dan wel de tijdspanne die ligt tussen het einde van de schooldag en de aankomst bij de woning. Omdat leerlingen, ongeacht of zij gebruikmaken van het leerlingenvervoer, zich vaak zo’n tien minuten voor de aanvang van de lessen op het schoolplein bevinden, wordt deze tijd van de reistijd uitgesloten.

Dit betreft enkel de wachttijd aan het begin van de schooldag. De eventuele wachttijd aan het einde van de schooldag wordt wel meegerekend bij de totale reistijd.

Vanaf 1 augustus 2006 hebben scholen in het primair en het speciaal onderwijs meer vrijheid om, in samenspraak met ouders, de schooltijden zelf in te vullen. Voor de bepaling van het recht op leerlingenvervoer wordt aangesloten op de schoolgids die een school heeft uitgegeven. Wanneer een school dus van de nieuwe regelgeving gebruikmaakt en dat vastlegt in de schoolgids dan moet de gemeente dit honoreren.

l. Toegankelijke school

De in deze omschrijving bedoelde soorten zijn schooltypen zoals vermeld in artikel 2 van de WEC en artikel 5 van de WVO.

m. Inkomen

Om te bepalen of op grond van artikel 25 een drempelbedrag kan worden geheven, is het op grond van de wet op de inkomstenbelasting vastgestelde gecorrigeerde verzamelinkomen van de aanvrager in het peiljaar nodig. De aanvrager kan een IB 60-formulier opvragen bij de Belastingdienst, waarop dit gecorrigeerde verzamelinkomen staat vermeld.

n. Opstapplaats

Een opstapplaats is een centrale plaats van waar de leerlingen met de taxibus (aangepast vervoer) worden vervoerd.

De leerlingen worden dan niet bij de woning opgehaald, maar dienen zich, al dan niet onder begeleiding, te begeven naar de door de gemeente aangewezen opstapplaats.

o. Commissie voor de begeleiding

De commissie voor de begeleiding is in de plaats gekomen van de commissie voor onderzoek (CvO). De indicerende taken van de CvO zijn overgegaan naar de regionale commissies van indicatiestelling (Cvi). De taken voor wat betreft het toewijzen van (ambulante) begeleiding liggen bij de commissie voor de begeleiding, welke verbonden is aan een school.

p. Permanente commissie leerlingenzorg (Pcl)

De WPO kent het orgaan de permanente commissie leerlingenzorg (Pcl, artikel 23 WPO). Deze commissie beslist op aanvraag van de ouders of een leerling op het onderwijs van een speciale school voor basisonderwijs is aangewezen. Alleen als dit besluit positief is, kan een leerling op een speciale school voor basisonderwijs worden opgenomen.

Besluiten van de Pcl over de toelating van een leerling tot een speciale school voor basisonderwijs dienen door het college bij de beoordeling van een aanvraag voor leerlingenvervoer betrokken te worden wanneer het college een negatieve beschikking geeft op een aanvraag leerlingenvervoer.

q. Commissie voor de indicatiestelling

Elk kind dat wordt aangemeld voor het speciaal onderwijs moet worden geïndiceerd. De commissie voor de indicatiestelling beoordeelt aan de hand van onafhankelijke landelijke criteria of een leerling in aanmerking komt voor leerlinggebonden financiering en in welk cluster de leerling wordt geplaatst.

r. Vervoersvoorziening

Binnen het leerlingenvervoer zijn er drie vervoersvoorzieningen: 1. een gehele of gedeeltelijke bekostiging van de door het college noodzakelijk geachte vervoerskosten van de leerling en zonodig diens begeleider (EV), 2. de verstrekking van een abonnement of strippenkaart voor het openbaar vervoer voor de leerling en zo nodig diens begeleider (OV), of 3. aanbieding van aangepast vervoer (AV).

s. Samenwerkingsverband

Op basis van de WPO moeten basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs die samenwerken, een zodanige zorgstructuur inrichten, dat voor elke leerling de benodigde zorg kan worden geboden. Artikel 18 van de WPO geeft een regeling voor de samenwerkingsverbanden.

t. Ambulante begeleiding

Een ambulante begeleider is verbonden aan een school voor speciaal onderwijs en geeft ondersteuning aan gehandicapte leerlingen in het reguliere primair en voortgezet onderwijs.

Artikel 2 Aanspraak op een vervoersvoorziening

Lid 1:In de verordening worden de aanspraken van de aanvrager op een vervoersvoorziening voor het dagelijks vervoer van leerlingen naar scholen voor basisonderwijs, speciale scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs vastgelegd.

Lid 2: Wanneer de aanvrager weigert of nalatig is met betrekking tot de ingevolge de verordening te betalen bijdrage (titel 6), leidt dit tot het vervallen van de aanspraak op de vervoersvoorziening.

Lid 3:Wanneer kan worden aangetoond dat een aanvrager van leerlingenvervoer via een andere weg (bijvoorbeeld via de werkgever) vergoeding ontvangt voor de kosten van het vervoer naar school, wordt die vergoeding afgetrokken van de bekostiging die de aanvrager zou hebben gekregen op basis van de verordening leerlingenvervoer. Dat geldt echter niet voor vergoedingen die worden verstrekt door de IB-groep op basis van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, die ouders van schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs kunnen aanvragen.

Deze vergoeding is opgebouwd uit verschillende componenten, zoals lesgeld, boekengeld enzovoort en is niet puur bestemd voor reiskosten. Deze vergoeding mag daarom niet worden afgetrokken van de bekostiging leerlingenvervoer.

Lid 4:De verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek (zorgplicht) blijft ingevolge de Leerplichtwet in alle gevallen bij de aanvrager liggen. In artikel 2, vierde lid, van de verordening is deze verantwoordelijkheid nog eens expliciet vastgelegd. Deze verantwoordelijkheid kan door de aanvrager niet op- of overgedragen worden aan de gemeente. De wettelijke regeling, noch de gemeentelijke verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de aanvrager.

Artikel 3 Aanvraagprocedure

Wanneer een aanvrager denkt voor leerlingenvervoer in aanmerking te komen, dient hij/zij hiertoe een aanvraag in te dienen bij het college: Antwoordnummer 1374, t.a.v. Maatschappelijke ontwikkeling, 3430 VB Nieuwegein. De gemeente stelt hiervoor een aanvraagformulier beschikbaar. In artikel 3 van de verordening zijn nadere bepalingen opgenomen voor wat betreft de aanvraag voor leerlingenvervoer.

Lid 2: De aanvraag kan in principe op twee momenten plaatsvinden: 1. voor 1 juni voorafgaand aan het nieuwe schooljaar, 2. gedurende het schooljaar. Er is gekozen voor de datum van 1 juni, zodat voor de start van het schooljaar waarop de aanvraag betrekking heeft, een beschikking kan worden afgegeven. Voorwaarden hiervoor is dat de aanvraag juist en volledig is (voorzien van alle benodigde gegevens).

===Lid 3: De aanvrager is op grond van artikel 4:2 van de Awb verplicht de in dit lid bedoelde gegevens te overleggen wanneer deze van belang zijn voor een juiste beoordeling van de aanvraag. Of gegevens daadwerkelijk van belang zijn voor een juiste beoordeling wordt door het college bepaald.

Lid 6 onder b:Wanneer een aanvraag gedurende het schooljaar aan het college wordt gericht, zal de ingangsdatum van het leerlingenvervoer samenvallen met de in het aanvraagformulier verzochte datum mits deze niet voor de datum van aanvraag ligt (de datum van ontvangst). Dit is geregeld in lid 6 onder b van artikel 3. /===

Artikel 4 Verstrekken van een vervoersvoorziening

In artikel 4 is bepaald dat het college bij de verstrekking van de vervoersvoorziening de wijze, de ingangsdatum en de tijdsduur van de voorziening bepaalt. Zij legt dit vast in de beschikking.

Artikel 5 Doorgeven van wijzigingen

Lid 1: Dit lid regelt dat de aanvrager verplicht is wijzigingen door te geven aan het college, die van directe invloed zijn op de verstrekte vervoersvoorziening. Zij dienen dergelijke wijzigingen direct schriftelijk of per e-mail (leerlingzaken@nieuwegein.nl) mede te delen aan het college. Te denken valt aan een wijziging in het woonadres, adres van de school, wijziging van school, de reistijd etc.

Lid 2: Indien de wijziging daartoe aanleiding geeft vervalt de aanspraak op de verstrekte vervoersvoorziening en verstrekt het college al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening. Wanneer de wijziging geen invloed op de vervoersvoorziening heeft, gebeurt dit uiteraard niet.

Lid 3 en 4: Wanneer het college, zonder hiervan door de aanvrager per direct op de hoogte te zijn gesteld, zelf wijzigingen vaststelt die van invloed kunnen zijn op de aanspraak op de vervoersvoorziening, kan het zijn dat de aanvrager ten onrechte een vervoersvoorziening heeft ontvangen. Op grond van lid 3 en 4 van artikel 5 in de verordening kan de ten onrechte genoten bekostiging teruggevorderd worden of in mindering worden gebracht bij eventueel nieuw te verstrekken bekostiging. De beslissing wordt aan de aanvrager bekend gemaakt.

Artikel 6 De dichtstbijzijnde toegankelijke school

Een van de uitgangspunten van de artikelen 4 van de WPO, WVO en de WEC is dat de gemeenteraad bij het vaststellen van de verordening en het college bij de uitvoering daarvan de op godsdienst of levensbeschouwing van de aanvrager berustende keuze voor een school dient te eerbiedigen. Ook is in genoemde artikelen bepaald dat in de verordening geen onderscheid wordt gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs. In de verordening is dit verankerd in artikel 6.

Lid 1: Een vervoersvoorziening wordt verstrekt over de afstand tussen de woning/ opstapplaats van de leerling en de dichtstbijzijnde voor hem/haar toegankelijke school.

Als dichtstbijzijnde school kan worden aangemerkt: de school die naar afstand het dichtstbij de woning gelegen is, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende (meest) begaanbare, veilige weg.

Als toegankelijke school is aan te merken wat betreft het primair onderwijs: de school van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school. Wat betreft (voortgezet) speciaal onderwijs wordt hier nog een tweede criterium aan toegevoegd: de school van de soort waarop de leerling is aangewezen op grond van zijn structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap. De hier bedoelde soorten zijn schooltypen zoals vermeld in artikel 2 van de WEC en artikel 5 van de WVO.

Op grond van de WPO dient voor de speciale scholen voor basisonderwijs het vervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school in het samenwerkingsverband te worden bekostigd. Zie daarvoor artikel 7 van de verordening.

Lid 2:Op grond van artikel 6, tweede lid, van de verordening dient de aanvrager wanneer een leerling een school voor basisonderwijs bezoekt op grotere afstand dan bepaald in artikel 9 of 15 van de verordening, terwijl zich dichterbij andere (openbare en bijzondere) basisscholen bevinden, schriftelijk te verklaren, dat hij/zij overwegende bezwaren heeft tegen het openbaar onderwijs dan wel tegen de richting van de dichterbij gelegen bijzondere basisscholen. Een verklaring van bezwaar dient zich te richten tegen de richting van het bijzonder onderwijs dan wel tegen het openbaar onderwijs en niet tegen de onderwijskundige methode die op de school gehanteerd wordt. Sinds de totstandkoming van onderwijswetgeving met betrekking tot de vrijheid van onderwijs, is het oordeel over de bezwaren, die aan de richting van het onderwijs verbonden zijn, aan de overheid onttrokken. Met andere woorden: het college is niet gerechtigd de bezwaren van de aanvrager tegen een bepaalde richting inhoudelijk te verifiëren.

TITEL 2 BEPALINGEN OMTRENT HET VERVOER VAN (NIET-GEHANDICAPTE) LEERLINGEN VAN SCHOLEN VOOR PRIMAIR ONDERWIJS

Artikel 7 De dichtstbijzijnde toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband

Dit artikel is een aanvulling op artikel 6 van de verordening. Voor alle onderwijssoorten geldt de hoofdregel van artikel 6, eerste lid. Artikel 4 van de WPO bepaalt voor speciale scholen voor basisonderwijs echter dat het vervoer naar de dichtstbijzijnde school in het samenwerkingsverband dient te worden bekostigd. Dat zal veelal wel, maar hoeft niet de dichtstbijzijnde toegankelijke school van zijn soort te zijn omdat buiten het samenwerkingsverband een dichterbij gelegen speciale school voor basisonderwijs kan zijn.

Deze regeling is door de wetgever getroffen om zo veel mogelijk opvang binnen het eigen samenwerkingsverband te realiseren. Net als bij de regeling voor basisscholen wordt bij het toekennen van een voorziening voor leerlingenvervoer rekening gehouden met de toegankelijkheid voor de leerling en de op godsdienst of levensbeschouwing berustende keuze van de aanvrager. In artikel 7 wordt gesproken van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is. Dit is op grond van artikel 6 van de verordening de dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool.

Is dit het geval, dan is artikel 7 van toepassing. Daarnaast geldt als gevolg van de verwijzing naar artikel 6 van de verordening bij toepassing van onderdeel b ook hier het vereiste van schriftelijke instemming van de aanvrager.

Artikel 8 Permanente commissie leerlingenzorg

Lid 1:In de WPO wordt aan de permanente commissie leerlingenzorg (Pcl) de taak opgedragen om een besluit te nemen over de toelating van een leerling tot een speciale school voor basisonderwijs. Het college moet bij de beoordeling van een aanvraag voor leerlingenvervoer van dit besluit uitgaan.

Daarnaast kunnen door het samenwerkingsverband aan de Pcl adviestaken worden opgedragen. Wanneer dat is gebeurd dient het college het advies van de commissie bij de beoordeling te betrekken. Omdat het een advies betreft, is het college daaraan echter niet gebonden.

Lid 2: In dit lid is bepaald, dat het advies van de pcl alleen moet worden betrokken, als het college een (gedeeltelijke) negatieve beschikking af geeft.

Artikel 9 Een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer

In artikel 9 van de verordening zijn de minimumvoorwaarden vastgelegd om aanspraak te kunnen maken op leerlingenvervoer. Hierbij geldt als uitgangspunt: ‘een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer´.

Kilometergrens

(Pleeg)ouders /voogden/ verzorgers van leerlingen die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoeken, kunnen in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school meer dan 6 kilometer bedraagt (dus 6,0 km is geen recht op leerlingenvervoer, 6,1 km wel). Deze afstand van 6 km is als bovengrens in artikel 4, zevende lid van de WPO vastgelegd en wordt ook in de modelverordening van de VNG als afstandscriterium gehanteerd.

Artikel 10 Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

In artikel 10 van de verordening is vastgelegd wanneer een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer wordt verstrekt. Deze vervoersvoorziening wordt in principe slechts in uitzonderinggevallen verstrekt.

Onderdeel a: Wanneer de leerling met gebruikmaking van het openbaar vervoer, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, wordt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer verstrekt. Overigens is het niet zo dat de aanvrager, wanneer op basis van het criterium reistijd aanspraak op een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer wordt gemaakt, van het college kan eisen dat de totale reistijd ook daadwerkelijk tot 50% of minder wordt teruggebracht (in het geval dat het college het vervoer zelf organiseert). Wanneer een taxibusje meer leerlingen vervoert, kan dit tijdscriterium overschreden worden.

Het is enkel van belang dat via individuele meting de conclusie wordt getrokken, dat de totale reisduur van die leerling met het openbaar vervoer meer dan anderhalf uur bedraagt en deze met het aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht. Is hiervan sprake dan kan de aanvrager aanspraak maken op een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer.

Onderdeel b: In een aantal gemeenten komt het voor dat openbaar vervoer geheel ontbreekt. In principe kan de aanvrager dan aanspraak maken op een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer.

Artikel 11 Een vervoersvoorziening in de vorm van eigen vervoer

Artikel 11 van de verordening geeft nadere regels bij de verstrekking van een vervoersvoorziening in de vorm van eigen vervoer. Hieronder kan worden verstaan: (pleeg)ouders/voogden/verzorgers die de leerlingen zelf naar school vervoeren of laten vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto of (brom)fiets). Of een vervoersvoorziening in de vorm van eigen vervoer wordt verstrekt, is ter beoordeling van het college. Een belangrijke maatstaf hierbij kan zijn dat dit vervoer voor de gemeente een goedkopere wijze van vervoer is.

Ook kunnen aspecten als zelfredzaamheid van de leerling meespelen bij de beoordeling van het college of de leerling zelf of onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per (brom)fiets.

Lid 2: De bekostiging van het eigen vervoer is gerelateerd aan de vervoersvoorziening waar de aanvrager in principe op basis van de bepalingen in de verordening voor in aanmerking komt: 1. een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer of 2. een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer.

Wanneer aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer (1) en de aanvrager vervoert de leerling met toestemming van het college zelf met een eigen vervoermiddel, dan keert het college bekostiging uit op basis van het openbaar vervoer, mits dit voor de gemeente de goedkoopste voorziening is.

Wanneer de aanvrager in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer (2) en toestemming van het college krijgt om de leerling zelf te vervoeren met een eigen vervoermiddel, geldt een vergoeding per kilometer, mits dit voor de gemeente de goedkoopste voorziening is. De kilometervergoeding is gebaseerd op Reisbesluit Binnenland (Stb. 1993, 144) en de Reisregeling Binnenland (Stcrt. van 22 maart 1993).

Lid 3 en lid 4: In artikel 11, derde lid, van de verordening is bepaald, dat aan de aanvrager die meer dan één leerling tegelijk vervoert en daarvoor van het college toestemming heeft gekregen, bekostiging op basis van een kilometervergoeding wordt verstrekt. Dit is ook het geval wanneer de aanvrager eigenlijk slechts aanspraak maakt op bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer. Aan de aanvrager die één of meer leerlingen laat vervoeren door andere (pleeg)ouders/voogden/verzorgers, wordt geen bekostiging verstrekt.

Lid 5: Ten slotte bepaalt artikel 11, vijfde lid, van de verordening dat het college bekostiging verstrekt op basis van het aantal kilometers (brom)fietsvervoer (Reisregeling Binnenland), wanneer de leerling gebruik maakt van het vervoer per (brom)fiets. Hiervan is sprake als:

  • a.

    het college van oordeel is dat de leerling al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per (brom)fiets;

  • b.

    de aanvrager dit wenst, bijvoorbeeld in het kader van de bevordering van de zelfredzaamheid, en het college hiervoor toestemming geeft.

Artikel 12 Een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer of eigen vervoer per (brom)fiets ten behoeve van een begeleider

Lid 1:In een aantal gevallen is het voor de leerling niet mogelijk zelfstandig met het openbaar vervoer te reizen. Begeleiding is een verantwoordelijkheid van de aanvrager. In artikel 12 van de verordening is hiervoor een regeling getroffen. Uit artikel 12 blijkt:

  • -

    dat de afstand van de woning naar de school meer dan 6 kilometer moet zijn om voor de betreffende vervoersvoorziening ten behoeve van een begeleider in aanmerking te komen;

  • -

    dat een dergelijke vervoersvoorziening slechts wordt verstrekt aan de aanvrager wanneer de leerling op 1 augustus van het schooljaar jonger is dan 9 jaar.

    Met andere woorden: de regeling gaat ervan uit dat een leerling van 9 jaar en ouder zelfstandig van het openbaar vervoer of de (brom)fiets gebruik kan maken.

  • -

    dat door de aanvrager genoegzaam aangetoond moet worden dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de (brom)fiets gebruik te maken.

Dit ‘genoegzaam aantonen’ moet ondersteund te worden door eventuele bewijsstukken, zoals gegevens over de routes van het openbaar vervoer, psychologische verklaringen en medische verklaringen.

Lid 2: Wie uiteindelijk als begeleider fungeert is in principe niet van belang. Ongeacht wie de leerling begeleidt, wordt de voorziening t.b.v. de begeleider verstrekt aan de aanvrager. Wanneer een begeleider (al dan niet een ouder) meer dan één leerling tegelijk begeleidt, geldt slechts bekostiging als ware er sprake van de begeleiding van één leerling.

TITEL 3 BEPALINGEN OMTRENT HET VERVOER VAN LEERLINGEN VAN SCHOLEN VOOR (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS

Artikel 13 De dichtstbijzijnde toegankelijke cluster 4 school

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 14 Commissie voor de begeleiding

In artikel 14 is bepaald dat alleen wanneer het college een negatieve beschikking op een voorziening af geeft, het advies van de commissie voor de begeleiding daarbij moet worden betrokken.

Uiteraard laat deze bepaling onverlet dat het advies van genoemde commissies ook gevraagd kan worden wanneer de gemeente dit wenst. In de verordening hebben de commissies slechts adviserende taken als het de verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap van de leerling betreft. De commissies hebben geen adviserende taak wanneer het betreft:

  • a.

    de vraag of de reistijd van anderhalf uur of meer met openbaar vervoer door middel van aangepast vervoer teruggebracht kan worden tot 50% of minder (artikel 16, onder a, van de verordening);

  • b.

    de vraag of openbaar vervoer ontbreekt (artikel 16, onder b, van de verordening).

Artikel 15 Een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer

Voor het vervoer van leerlingen naar scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs geldt net als voor het vervoer van leerlingen naar scholen voor basisonderwijs of speciale scholen voor basisonderwijs als uitgangspunt: ‘een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer´.

In de verordening is voor het (voortgezet) speciaal onderwijs een afstandsgrens opgenomen, van meer dan 4 kilometer Hierbij dient echter rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel 16 lid 2 van de verordening. Daarin staat dat als de afstand naar de school 4 (4,0) kilometer of minder is, toch aangepast vervoer moet worden verstrekt indien de leerling als gevolg van zijn structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke beperking – ook niet onder begeleiding- gebruik kan maken van het openbaar vervoer.

Net als bij de regeling voor het vervoer naar scholen voor basisonderwijs en speciale scholen voor basisonderwijs geldt ook voor het vervoer naar scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs dat het college de voor de gemeente goedkoopst mogelijke vervoersvoorziening verstrekt.

Artikel 16 Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

Ook voor het vervoer naar scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs geldt dat een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer in principe uitzondering is. In artikel 16 van de verordening is opgenomen wanneer een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer wordt verstrekt.

Lid 1: Wanneer voldaan wordt aan het afstandscriterium van artikel 15, wordt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer verstrekt, wanneer:

Onderdeel a: de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht. Zie ook de toelichting op artikel 10 onderdeel a.

Onderdeel b:openbaar vervoer ontbreekt.

Onderdeel c: de leerling vanwege zijn structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet in staat is – ook niet onder begeleiding- van het openbaar vervoer gebruik te maken, verstrekt het college tot slot ook een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer.

Lid 2: Zoals al gezegd is het uitgangspunt van de verordening, dat voldaan dient te worden aan het gestelde criterium in artikel 15 van de verordening (afstandsgrens), dat is gebaseerd op artikel 4, zevende lid, van de WEC. Echter, artikel 4, zevende lid, van de WEC bepaalt dat leerlingen, die vanwege hun structurele handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, op een passende wijze vervoerd dienen te worden. In een aantal gevallen zal het voorkomen dat een leerling, gezien zijn handicap, ook over een afstand van 4 (4,0) kilometer of minder aangepast vervoer behoeft. Artikel 16, tweede lid, van de verordening voorziet daarin. Maakt de structurele handicap van de leerling aangepast vervoer noodzakelijk naar de school die 4 (4,0) kilometer of dichterbij van de woning is gelegen, dan kan de aanvrager toch in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer. (Deze leerlingen vallen dus niet onder titel 4 van de verordening.)

Artikel 17 Een vervoersvoorziening in de vorm van eigen vervoer

Met name bij het bezoeken van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs kan het voorkomen dat de aanvrager de leerling zelf wenst te vervoeren of te laten vervoeren. In artikel 17 van de verordening zijn hiervoor nadere voorschriften gegeven. Hiervoor is toestemming van het college noodzakelijk.

Lid 2, onderdeel a en b: Maakt de aanvrager aanspraak op een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer en vervoert hij/zij de leerling, na toestemming van het college, zelf of laat de aanvrager de leerling zelf vervoeren, dan bekostigt het college de kosten van het openbaar vervoer. Wanneer de aanvrager aanspraak maakt op een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer en de leerling zelf vervoert of laat vervoeren, na toestemming van het college, dan bekostigt het college een bedrag per kilometer. Deze bekostiging is analoog aan de betreffende bepaling in Titel 2 van de verordening, namelijk een bedrag per kilometer, afgeleid van de Reisregeling Binnenland. Voor een verdere uitwerking hiervan wordt verwezen naar de toelichting op artikel 11.

Lid 3 en lid 4: In artikel 17, derde lid, van de verordening is ook bepaald dat wanneer het college de aanvrager op verzoek toestaat meer dan één leerling zelf te vervoeren of te laten vervoeren, bekostiging op basis van een kilometervergoeding plaatsvindt. Dit geldt ook wanneer de aanvrager eigenlijk aanspraak maakt op een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer.

Lid 5: Wanneer aan de aanvrager toestemming is verleend of het college zelf van oordeel is dat de leerling al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van de (brom)fiets, wordt een kilometervergoeding voor de (brom)fiets verstrekt, afgeleid van de Reisregeling Binnenland.

Artikel 18 Een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer of eigen vervoer per (brom)fiets ten behoeve van een begeleider

Lid 1:Wanneer een aanvrager op grond van artikel 15 of 17, vijfde lid, van de verordening in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer of eigen vervoer per (brom)fiets, en het college van oordeel is dat de leerling niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de (brom)fiets gebruik kan maken, komt de aanvrager ook in aanmerking voor de daarin bedoelde vervoersvoorziening ten behoeve van een begeleider. In dit artikel staan de daarbij horende bepalingen. Daaruit blijkt:

  • -

    dat de afstand van de woning naar de school meer dan 4 kilometer moet zijn om voor de betreffende vervoersvoorziening ten behoeve van een begeleider in aanmerking te komen;

  • -

    dat de leerling op 1 augustus van het jaar jonger dan 9 jaar is en daardoor niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de (brom)fiets gebruik te maken of

  • -

    dat de leerling door zijn structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de (brom)fiets gebruik te maken,

  • -

    dat door de aanvrager genoegzaam aangetoond moet worden dat de leerling niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de (brom)fiets gebruik te maken.

Voor dit ‘genoegzaam aantonen’ geldt - analoog aan de desbetreffende bepaling voor een vervoersvoorziening ten behoeve van een begeleider onder titel 2 van de verordening - dat de bewijslast bij de aanvrager ligt.

Lid 2:Tot slot geldt ook dat het niet van belang is wie uiteindelijk als begeleider fungeert en dat wanneer een begeleider (al dan niet een ouder) meer dan één leerling tegelijk begeleidt, slechts bekostiging wordt verstrekt als ware er sprake van de begeleiding van één leerling.

TITEL 4 BEPALINGEN OMTRENT HET VERVOER VAN GEHANDICAPTE LEERLINGEN VAN SCHOLEN VOOR PRIMAIR ONDERWIJS EN VOORTGEZET ONDERWIJS

Artikel 19 Permanente commissie leerlingenzorg of andere deskundigen

Zie de toelichting bij artikel 8.

Artikel 20 Een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer met begeleiding

Lid 1:In titel 4 wordt geregeld dat alleen gehandicapte leerlingen in het regulier primair en voortgezet onderwijs in aanmerking kunnen komen voor leerlingenvervoer. Voor deze gehandicapte leerlingen geldt geen afstandscriterium. Wel moet artikel 6 voor hen in acht worden genomen. Voor leerlingen van speciale scholen voor basisonderwijs die onder titel 4 vallen geldt, dat ze -overeenkomstig artikel 7- recht hebben op vervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school in het samenwerkingsverband.

Uitgangspunt voor het verstrekken van een vervoersvoorziening voor het vervoer van deze leerlingen is een voorziening in de vorm van openbaar vervoer met begeleiding.

Lid 2: In het tweede lid van artikel 20 van de verordening wordt geregeld dat wanneer een begeleider meer dan één leerling begeleidt, enkel de kosten van één begeleider voor bekostiging in aanmerking komen.

Artikel 21 Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

In artikel 21 is opgenomen dat op grond van artikel 20 recht bestaat op een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer met begeleiding de aanvrager aanspraak kan maken op een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer, wanneer:

  • a.

    de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, of;

  • b.

    openbaar vervoer ontbreekt, of;

  • c.

    de leerling vanwege zijn structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet in staat is – ook niet onder begeleiding- van openbaar vervoer gebruik te maken.

Artikel 22 Een vervoersvoorziening in de vorm van eigen vervoer

Over eigen vervoer is een uitgebreide toelichting te vinden bij de toelichting op de artikelen 11 en 17 van de verordening. In artikel 22 van de verordening wordt de bekostiging gerelateerd aan de vervoersvoorziening waarvoor de aanvrager op basis van de verordening in aanmerking komt.

Voor de leerlingen in titel 4 betekent dit ofwel een vervoersvoorziening in de vorm van openbaar vervoer met begeleiding (artikel 20) ofwel een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer (artikel 21).

TITEL 5: BEPALINGEN OVER WEEKEINDE- EN VAKANTIEVERVOER

Artikel 23 Een vervoersvoorziening ten behoeve van het weekeinde- en vakantievervoer aan de in de gemeente wonende aanvrager

Artikel 23 van de verordening bepaalt dat het college desgewenst de kosten van het weekeinde- en vakantievervoer bekostigt aan de in de gemeente wonende aanvrager van leerlingenvervoer voor een leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend (voortgezet) speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft. Dit artikel valt in twee belangrijke onderdelen uiteen:

  • 1.

    het college van de gemeente waar de aanvrager woont, verstrekt een vervoersvoorziening ten behoeve van het weekeinde- en vakantievervoer;

  • 2.

    het college verstrekt een vervoersvoorziening ten behoeve van het weekeinde- en vakantievervoer wanneer het verblijf van de leerling in een internaat of een pleeggezin noodzakelijk is met het oog op het volgen van passend (voortgezet) speciaal onderwijs.

Ad 1:Wanneer de aanvrager aanspraak maakt op een vervoersvoorziening ten behoeve van het weekeinde- en vakantievervoer van een leerling, dan wordt deze voorziening verstrekt door het college van de gemeente waar de aanvrager zijn woonadres heeft, en dus niet door het college van de gemeente waar de leerling in een internaat of een pleeggezin verblijft. Wellicht ten overvloede wordt hier nog opgemerkt dat het college van de gemeente waar de leerling in het internaat of het pleeggezin verblijft, het dagelijks vervoer van het internaat of pleeggezin naar de school en terug dient te bekostigen, indien de leerling daarvoor in aanmerking komt.

Ad 2:Essentieel voor de regeling is dat pas een vervoersvoorziening ten behoeve van het weekeinde- en vakantievervoer wordt verstrekt als het verblijf in het internaat of pleeggezin noodzakelijk is voor het volgen van passend (voortgezet) speciaal onderwijs. Woont de leerling niet meer bij zijn (pleeg)ouders/voogden/verzorgers om sociale of medische redenen (denk aan uithuisplaatsing, crisisopvang), dan wordt geen leerlingenvervoer toegekend.

Voor het volgen van primair onderwijs wordt geen weekeinde- of vakantievervoer bekostigd van en naar het internaat of pleeggezin.

Lid 2 en 3: Het tweede en derde lid van artikel 23 van de verordening bepalen welke bekostiging maximaal wordt verleend, namelijk ten behoeve van:

  • 1.

    de reis van het internaat of pleeggezin naar het woonadres van de aanvrager en terug in elk weekeinde, voor zover de weekeinden niet vallen binnen de schoolvakanties;

  • 2.

    de reis van het internaat of het pleeggezin naar het woonadres van de aanvrager en terug in elke vakantie van twee of meer schooldagen, voor zover deze vakantie is opgenomen in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.

    Welke vervoersvoorziening wordt verstrekt, bepaalt het college van de gemeente waar de aanvrager woont.

Lid 4: Het vierde lid van artikel 23 van de verordening geeft aan dat de bepalingen van Titel 3 van de verordening van overeenkomstige toepassing zijn, met uitzondering van artikel 14, artikel 16 lid 1 onder a en lid 2. Zie voor verdere toelichting de toelichting bij deze artikelen. De algemene bepalingen van Titel 1 van de verordening zijn uiteraard ook van toepassing, alsmede het bepaalde in Titel 7.

TITEL 6 DREMPELBEDRAG EN FINANCIËLE DRAAGKRACHT AFHANKELIJK(E) BEDRAG OF BIJDRAGE

Artikel 24 Drempelbedrag

Dit artikel heeft tot doel de aanvrager verantwoordelijk te laten zijn voor een bepaald deel van de (werkelijk gemaakte) kosten van het vervoer; de zogenaamde drempel. Het bedrag wordt per leerling in rekening gebracht.

Wanneer een leerling slechts een deel van het schooljaar gebruik maakt van het leerlingenvervoer, wordt het drempelbedrag naar evenredigheid in rekening gebracht.

Bij het drempelbedrag is de ouderlijke bijdrage gekoppeld aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens, dat wil zeggen de afstand van de woning tot de school waarboven aanspraak kan bestaan op leerlingenvervoer. Invoering van het drempelbedrag houdt in, dat de kosten van het openbaar vervoer tot aan deze kilometergrens voor rekening van de aanvrager komen. In de verordening is de kilometergrens voor het basis- en speciaal basisonderwijs op 6 kilometer gesteld en voor het (voortgezet) speciaal onderwijs op 4 kilometer. (resp. artikel 9 en artikel 15).

Lid 1 en lid 4: De doelgroep voor het drempelbedrag bestaat uit leerlingen die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoeken en waarvan de aanvrager een inkomen van meer dan € 22.050,- hebben. Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar en afgerond op een veelvoud van € 450,00.

Lid 2 en lid 3: Voor de berekening van de hoogte van het drempelbedrag is de gemeente gebonden aan de wet. Er kan niet worden gewerkt met een fictief bedrag; de kosten van het openbaar vervoer dienen te worden bepaald op basis van de zone-indeling. Dit betekent dat bij een aanvraag voor leerlingenvervoer moet worden nagegaan hoeveel zones gereisd moet worden om de afstand tot aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens te overbruggen. Het drempelbedrag bedraagt dan de kosten van een jeugdjaarkaart voor dit aantal te reizen zones.

Bij de vaststelling van de hoogte van het drempelbedrag is het niet van belang of de leerling daadwerkelijk gebruikmaakt van het openbaar vervoer. Ook wanneer de leerling gebruikmaakt van aangepast vervoer of wanneer er geen openbaar vervoer aanwezig is, dient de aanvrager de kosten van het openbaar vervoer over de afstand tot aan de door de gemeente gestelde kilometergrens zelf te dragen.

In dat geval dient te worden uitgegaan van de kortste meest gangbare, voor de leerling toegankelijke route.

Lid 5: Voor leerlingen die onder titel 4 vallen (gehandicapte leerlingen in het reguliere primair en voortgezet onderwijs) geldt, dat aan de aanvrager geen drempelbedrag gevraagd mag worden.

Artikel 25 Financiële draagkracht afhankelijk(e) bedrag of bijdrage

Lid 1 en 2: Artikel 25 van de verordening bepaalt dat aan de aanvrager van leerlingenvervoer voor een leerling die een school voor basisonderwijs bezoekt en van wie de school ten minste 20 kilometer van de woning is verwijderd, een van de draagkracht afhankelijke bijdrage gevraagd wordt in de kosten van het vervoer (max. de kosten van het vervoer). Deze inkomensafhankelijke bijdrage wordt per gezin geheven (in tegenstelling tot het drempelbedrag dat per leerling in rekening wordt gebracht) en kan dus alleen bij het reguliere basisonderwijs worden gevraagd.

Lid 3, 4 en 5: Er is gekozen voor een systeem waarin met een aantal inkomensblokken wordt gewerkt, waaraan een vooraf vastgestelde draagkrachtafhankelijke ouderlijke bijdrage is gekoppeld. Zowel de bedragen van de inkomensblokken als van de verschuldigde bijdrage worden geïndexeerd vastgesteld op een wijze die aansluit bij artikel 4 van de WPO.

Lid 6: Voor leerlingen die onder titel 4 vallen (gehandicapte leerlingen in het reguliere primair en voortgezet onderwijs) geldt, dat aan de aanvrager geen financiële draagkracht afhankelijk(e) bedrag of bijdrage gevraagd mag worden.

TITEL 7: SLOTBEPALINGEN

Artikel 26 Afwijken van bepalingen

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen in de verordening. Dit houdt in, dat het college slechts in voor de aanvrager voordelige zin kan afwijken van de verordening. Met deze bepaling wordt aangesloten bij artikel 4, twaalfde lid van de WPO, artikel 4, zevende lid, van de WVO en artikel 4, tiende lid, van de WEC.

Er moet op worden toegezien dat ter voorkoming van - ongewenste - precedentenwerking de toepassing van de hardheidsclausule wordt onderbouwd met op de specifieke, concrete situatie van de aanvrager betrekking hebbende argumenten. Daarnaast wordt in artikel 27 van de verordening bepaald dat het college zo nodig het advies van de commissie voor de begeleiding of andere deskundigen vraagt.

Artikel 27 Intrekking oude regeling

In artikel 28 wordt geen tijdstip vermeld waarop de oude verordening wordt ingetrokken. Dat is ook niet nodig. De datum waarop de oude regeling vervalt, is de datum waarop de nieuwe verordening in werking treedt.