Mandaatbesluit Programmamanager Openbaar Vervoer

Artikel 1 Begripsbepaling

In het kader van dit besluit wordt verstaan onder programmamanager openbaar vervoer: de manager die is benoemd om het programma openbaar vervoer, zoals beschreven in het door Provinciale Staten d.d. 22 februari 2013 vastgestelde programmaplan railinfrastructuur, spoor- en busvervoer, uit te voeren.

Artikel 2 Mandaat

Aan de programmamanager openbaar vervoer wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend voor aangelegenheden op zijn werkterrein, zoals beschreven in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde programmaplan railinfrastructuur, spoor- en busvervoer.

Artikel 3 Volmacht, machtiging programmabudgetten

Aan de programmamanager openbaar vervoer wordt volmacht en machtiging verleend met betrekking tot de besteding van de programmabudgetten opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit, met inachtneming van de gestelde randvoorwaarden in de Regeling op het budgethouderschap.

Artikel 4 Ondertekening

De bevoegdheid om op grond van de artikelen 2 en 3 beslissingen te nemen impliceert de bevoegdheid tot ondertekening namens het College van Gedeputeerde Staten.

Artikel 5 Uitzonderingen

Mandaat, volmacht en machtiging als bedoeld in dit besluit heeft, onverminderd het bepaalde in artikel 10:3 Algemene wet bestuursrecht, geen betrekking op de in artikel 8 van het Mandaatbesluit Gedeputeerde Staten van Limburg 2006 genoemde uitzonderingen.

Artikel 6 Vertegenwoordiging van Gedeputeerde Staten in rechte

1. De programmamanager openbaar vervoer is binnen zijn in artikel 2 genoemde takenpakket, gemachtigd tot het in voorkomende gevallen vertegenwoordigen van Gedeputeerde Staten in rechte en in mediationprocedures. 2. De programmamanager openbaar vervoer is, binnen zijn in artikel 2 genoemde takenpakket bevoegd ambtenaren en externe adviseurs te machtigen het college van Gedeputeerde Staten te vertegenwoordigen in gerechtelijke procedures en in mediationprocedures.

Artikel 7 Instructies

• 1

  De uitoefening van gemandateerde bevoegdheden, volmachten of machtigingen geschiedt met inachtneming van:

  • a.

    ter zake geldende algemeen verbindende voorschriften (waaronder wettelijke regels en provinciale regelingen), beleidsregels, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, Aanwijzingen voor de decentrale overheden en andere van toepassing zijnde regelingen en instructies;

  • b.

    de voor hem vastgestelde taken, voortvloeiend uit het Programmaplan Railinfrastructuur, Spoor- en Busvervoer;

  • c.

    de in de beschrijving van het Handboek Administratieve Organisatie voorgeschreven mede-paraafprocedures alsmede andere afspraken omtrent afstemming, coördinatie en uitvoering;

  • d.

    door het College van Gedeputeerde Staten, respectievelijk de directie vastgestelde programmaplannen of projectplannen.

• 2

  Het nemen van beslissingen over en het vaststellen en ondertekenen van stukken die betrekking hebben op aangelegenheden met (mogelijke) financiële gevolgen geschiedt met inachtneming van het bepaalde in de Regeling op het budgethouderschap, en overigens voor zover daartoe in een vastgestelde begroting financiële middelen zijn toegekend.

• 3

  De gemandateerde houdt een registratie bij van de krachtens (onder)mandaat, volmacht of machtiging genomen beslissingen.

Artikel 8 Ondertekening stukken

Het krachtens mandaat ondertekenen van stukken geschiedt als volgt: Gedeputeerde Staten van Limburg, namens deze: (handtekening) (naam functionaris) (functie)

Artikel 9 Controle en verantwoording

De programmamanager openbaar vervoer stelt het college van Gedeputeerde Staten, dan wel de betrokken portefeuillehouder respectievelijk de directie, actief in kennis van de krachtens (onder)mandaat te nemen of reeds genomen besluiten waarvan hij moet aannemen dat kennisneming door het college, de betrokken portefeuillehouder of de leidinggevende van belang is.

Artikel 10 Vervanging

De uit dit besluit voor de programmamanager openbaar vervoer voortvloeiende bevoegdheden gaan in geval van afwezigheid over op zijn plaatsvervanger, met uitzondering van de bevoegdheid tot het verlenen van ondermandaat, volmacht en machtiging.