Organisatie | Nieuwegein |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene plaatselijke verordening |
Citeertitel | Algemene plaatselijke verordening |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2024 | artikel 1:1, 1:2, 2:10, 2:11, 2:12, 2:14, 2:21, 2:25, 2:28, 2:39, 2:60, 2:73a, 3:13, 4:1, 4:2, 4:3, 4:5, 4:6, 4:6a, 4:13, 4:17, 4:18, 5:5, 5:6, 5:18, 5:20, 5:23, 5:24, 5:25, 5:26, 5:28, 5:30, 5:32, 5:33, 5:34 | 16-12-2021 | |||
30-12-2021 | 01-07-2021 | 01-01-2024 | hoofdstuk 2, afdeling 8A, artikel 2:24, 2:27, 2:28, 2:34a, 2:35, 2:48, 2:48a, 3:5 | 25-11-2021 | |
16-07-2021 | 30-12-2021 | artikel 1:1, 2:9, 2:10, 2:11, 2:24, 2:25, 2:26, 2:27, 2:28, 2:39, 2:48a, 2:50b, 2:57, 2:65, 2:67, 2:74a, 3:4, 3:13, 4:5a, 4:5b, 4:6, 4:18, 5:6, 5:8, 5:13, 5:14, 5:17, 5:18, 5:22, 5:32, 6:1 | 03-06-2021 | 2021-184 | |
28-05-2020 | 16-07-2021 | hoofdstuk 2, afdeling 1, 5, 8A, 9, 13, artikel 2:1, 2:6, 2:9, 2:10, 2:12, 2:27, 2:42, 2:59, 5:6a, 5:32, 6:2 | 23-04-2020 | ||
14-06-2018 | 28-05-2020 | afdeling 8, artikel 2:25, 2:27, 2:28, 5:8, 6:1 | 31-05-2018 | 2018-130 | |
30-12-2017 | 14-06-2018 | artikel 2:79, afdeling 15 | 18-12-2017 | . | |
04-02-2017 | 30-12-2017 | artikel 1:3, 1:8, 2:39, 2:50a, 2:73a, 2:77 | 26-01-2017 | 2016-519 | |
15-05-2015 | 04-02-2017 | art. 1:3,2:10, 2:24,2:25, 2:57,2:58,2:60,2:67, ard. 15 opschrift 2:78, 4:6,4:17,5:6,5:8,6:2, toelichting | 30-04-2015 Gemeenteblad 14-5-2015 | 2015-139 | |
15-05-2015 | art. 1:3,2:10, 2:24,2:25, 2:57,2:58,2:60,2:67, art. 15 opschrift 2:78, 4:6,4:17,5:6,5:8,6:2, toelichting | 30-04-2015 gemeenteblad 14 mei 2015 | 2015-139 | ||
13-06-2013 | 12-05-2015 | artt. 1:1, 1:5, 1:9, 2:10, 2:11, 2:14, 2:15, 2:24, 2:25, 2:28, afdeling 8A, 2:39, 2:44, 2:47, 2:57, 2:58, 2:59, 2:67, 3:4, 4:1, 4:2, 4:3, 4:5, 4:6, 4:18, 5:4, 5:6, 5:6a, 5:12, 5:13, 5:18, 5:23, 6:1 | 29-05-2013 De Molenkruier 12-06-2013 | 2013-156 | |
13-06-2013 | artt. 1:1, 1:5, 1:9, 2:10, 2:11, 2:14, 2:15, 2:24, 2:25, 2:28, afdeling 8A, 2:39, 2:44, 2:47, 2:57, 2:58, 2:59, 2:67, 3:4, 4:1, 4:2, 4:3, 4:5, 4:6, 4:18, 5:4, 5:6, 5:6a, 5:12, 5:13, 5:18, 5:23, 6:1 | 29-05-2013 De Molenkruier 12-06-2013 | 2013-156 | ||
16-02-2012 | 01-01-2012 | 13-06-2013 | art. 1:2, 1:9, 2:10, 2:49, 2:59, 2:74a, 2:75, 6:1,6:2 | 01-02-2012 De Molenkruier 15-02-2012 | 2011-444 |
16-02-2012 | 01-01-2012 | art. 1:2, 1:9, 2:10, 2:49, 2:59, 2:74a, 2:75, 6:1,6:2 | 02-01-2012 De Molenkruier 15-02-2012 | 2011-444 | |
01-01-2011 | art. 2:27, 2:28 | 14-12-2010 De Molenkruier 22-12-2010 | onbekend | ||
07-10-2010 | art. 2:74a, 2:75 | 22-09-2010 De Molenkruier 6-10-2010 | 2010-257 | ||
01-10-2010 | art. 1:1, 1:2, 1:8, 2:1, 2:10, 2:11, 2:12: 2:28, 6:1 | 22-09-2010 De Molenkruier 29-09-2010 | 2010-261 | ||
02-04-2009 | nieuwe regeling | 25-03-2009 De Molenkruier 1-04-2009 | 2008-563 |
De raad van de gemeente Nieuwegein;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 23 december 2008;
gelet op artikel 149 Gemeentewet;
overwegende dat het aanbeveling verdient regels te stellen ter handhaving van de openbare orde;
besluit vast te stellen de volgende "Algemene plaatselijke verordening".
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
Hoofdstuk 2. Openbare orde en veiligheid, volksgezondheid en milieu
Afdeling 5. Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen
Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op openbare plaatsen in strijd met de publieke functie ervan
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, Provinciale omgevingsverordening en de waterschapsverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening gemeente Nieuwegein.
Afdeling 6 Veiligheid op de weg
Het is verboden zich met een winkelwagentje op of aan een openbare plaats te bevinden op een afstand van meer dan 100 meter van het bedrijf dat het winkelwagentje ter beschikking heeft gesteld, met dien verstande dat het plaatsen van een winkelwagentje bij een door de rechthebbende aangewezen verzamelplaats dat zich op meer dan 100 meter afstand van het bedrijf bevindt daarvan is uitgezonderd.
Onverminderd het eerste lid tot en met derde lid kunnen burgemeester en wethouders de eigenaar of de door deze gemachtigde bedrijfsleider van een bedrijf als bedoeld in het eerste lid verplichten tot het op de winkelwagentjes aanbrengen van een muntslot tegen diefstal, indien zulks met het oog op het tegengaan van het laten staan en doen laten staan van winkelwagentjes op de openbare plaats, in samenhang met de situatie ter plaatse, noodzakelijk is.
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde.
Afdeling 8. Toezicht op horecabedrijven en andere openbare inrichtingen
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden;
openbare inrichting: een bedrijf waar andere dienstverlenende of detailhandelsgerichte activiteiten plaatsvinden al dan niet met horeca gerelateerde activiteiten als bedoeld in een horecabedrijf. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een internetwinkel en -café, een massagesalon, een shishabar, een smart-, head- of growbar dan wel –shop. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden;
Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf of openbare inrichting
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat:
indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. De burgemeester houdt hierbij rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf of de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf of de openbare inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.
Afdeling 8A. Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Alcoholwet
Artikel 2:34b Schenktijden zwak-alcoholhoudende drank paracommerciële rechtspersonen
Een paracommerciële rechtspersoon verstrekt zwak-alcoholhoudende drank uitsluitend op maandag tot en met zondag vanaf 13.00 uur tot 01.00 uur.
Artikel 2:34c Organiseren bijeenkomsten paracommerciële rechtspersonen
Een paracommerciële rechtspersoon kan tijdens een bijeenkomst van persoonlijke aard, en een bijeenkomst die gericht is op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn zwak-alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken, met inachtneming van het volgende:
Het derde lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien een paracommerciële rechtspersoon de mogelijkheid aan een andere paracommerciële rechtspersoon met minieme middelen biedt om een bijeenkomst te houden ten behoeve van een activiteit voor senioren of daarmee te vergelijken activiteiten geldt het maximum van 4 bijeenkomsten niet.
Artikel 2:34d Verboden horecabedrijven
Het is verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet sterke drank te verstrekken dan wel sterke drank in een al dan niet voor het publiek toegankelijke ruimte voorraad te hebben in:
1˚om onderwijs te geven aan leerlingen die merendeels de leeftijd van
achttien jaar nog niet hebben bereikt, of
2˚bij een of meer jeugd- of jongerenorganisaties, of
Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2:50a Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen
Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
Artikel 2:50b Artikel 2:50b Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties
Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek toegankelijke openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
Het eerste tot en met het vierde lid is niet van toepassing op een eigenaar of houder van een hond waarvan vanwege een handicap redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat aan de eerste tot en met het vierde lid wordt voldaan. De rechthebbende met een handicap spant zich in om overlast door hondenuitwerpselen waar mogelijk te voorkomen.
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:
Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
Afdeling 13. Consumentenvuurwerk
Artikel 2:71 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik
Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.
Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden, cameratoezicht op openbare plaatsen, gebiedsontzegging en (gedragsaanwijzing bij) woonoverlast
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1 (samenscholing en ongeregeldheden), 2:10 (voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie), 2:11 (aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg), 2:16 (openen straatkolken en dergelijke), 2:19 (gevaarlijk of hinderlijk voorwerp), 2:47 (hinderlijk gedrag op openbare plaatsen), 2:48 (verboden drankgebruik), 2:49 (verboden gedrag in of bij gebouwen), 2:50 (gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten), 2:73 (bezigen van consumentenvuurwerk), 2:78 (verblijfsontzegging) of 5:35 (verbod om vuur te stoken) van deze verordening groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten een bevel geven zich gedurende ten hoogste vierentwintig uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.
Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1. Voorkomen of beperken geluidhinder en hinder door verlichting
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen van de gemeente: Nieuwegein-noord, Nieuwegein-zuid en Stadscentrum. Het in het eerste lid bedoelde aantal dagen of dagdelen per kalenderjaar geldt voor elk deel van de gemeente afzonderlijk.
Artikel 4:3 Ontheffing of kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij artikel 2.24 van de Omgevingswet en de artikelen 5.55, 5.59, 5.60 en 5.64 tot en met 5.72 van het Besluit kwaliteit leefomgeving niet van toepassing zijn. Hierbij worden meegerekend de ontheffingen die worden aangevraagd en de meldingen die worden gedaan op grond van artikel 4:5. Een aanvraag om ontheffing op grond van dit artikel en artikel 4:5, waarbij onversterkte en versterkte muziek ten gehore wordt gebracht, wordt als één aanvraag beschouwd.
De houder van een inrichting die voornemens is een incidentele festiviteit als bedoeld in het eerste en/of tweede lid te houden is verplicht ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvoor een aanvraag voor een ontheffing in te dienen bij het college onder vermelding van tijdstip en tijdsduur en de activiteiten waarvoor en de reden waarom de ontheffing wordt aangevraagd. In bijzondere gevallen kan van deze termijn worden afgeweken.
Geen ontheffing als bedoeld in het derde lid is benodigd, als:
het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) na 24.00 uur op de gevels van de dichtstbijzijnde woning/gevoelig gebouw of in een in- of aanpandige woning/gevoelig gebouw niet meer dan 10 dB(A) meer bedraagt dan het geluidsniveau zoals voorgeschreven in artikel 2.24 van de Omgevingswet en de artikelen 5.55, 5.59, 5.60, 5.64 tot en met 5.70 en 5.72 Besluit kwaliteit leefomgeving of
het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door een inrichting op een gezoneerd industrieterrein na 24.00 uur op 50 m afstand niet meer dan 10 dB(A) meer bedraagt dan het geluidsniveau zoals voorgeschreven in artikel 2.24 van de Omgevingswet en de artikelen 5.55, 5.59, 5.60, 5.64 tot en met 5.70 en 5.72 Besluit kwaliteit leefomgeving. Lid b geldt indien er binnen een afstand van 50 m een woning/gevoelig gebouw buiten het gezoneerd industrieterrein ligt, en
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
Het is verboden om onversterkte muziek in een inrichting ten gehore te brengen indien niet wordt voldaan aan de geluidsvoorschriften zoals genoemd in artikel 2.24 van de Omgevingswet en de artikelen 5.55, 5.59, 5.60, 5.64 tot en met 5.70 en 5.72 Besluit kwaliteit leefomgeving. Onder inrichting wordt ook begrepen een onverwarmd en onoverdekt terrein dat onderdeel is van de inrichting.
Van het verbod in het eerste lid kunnen per kalenderjaar maximaal twaalf ontheffingen worden verleend. De ontheffingen die worden aangevraagd op grond van artikel 4:3 worden hierbij meegerekend. Een aanvraag om ontheffing en/of de meldingen van dit artikel en artikel 4:3, waarbij versterkte en onversterkte muziek ten gehore wordt gebracht, wordt als één aanvraag beschouwd.
Een ontheffing van het eerste lid moet tenminste twee weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de ontheffing nodig heeft, worden aangevraagd bij het college onder vermelding van tijdstip en tijdsduur en de activiteiten waarvoor en de reden waarom de ontheffing wordt aangevraagd. In bijzondere gevallen kan van deze termijn worden afgeweken.
Geen ontheffing als bedoeld in het derde lid is nodig, als:
het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau na 24.00 uur op de gevels van de dichtstbijzijnde woning, gevoelig gebouw of in een in- of aanpandige woning of gevoelig gebouw niet meer dan 10 dB(A) meer bedraagt dan het geluidsniveau zoals voorgeschreven in artikel 2.24 van de Omgevingswet en de artikelen 5.55, 5.59, 5.60, 5.64 tot en met 5.70 en 5.72 Besluit kwaliteit leefomgeving of
het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau veroorzaakt door een inrichting op een gezoneerd industrieterrein na 24.00 uur op 50 m afstand niet meer dan 10 dB(A)meer bedraagt dan het geluidsniveau zoals voorgeschreven in artikel 2.24 van de Omgevingswet en de artikelen 5.55, 5.59, 5.60, 5.64 tot en met 5.70 en 5.72 Besluit kwaliteit leefomgeving.
Artikel 4:5b Geluidhinder in de openlucht
Het college kan terreinen of wateren aanwijzen waar het verbod niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, toestellen of machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van geluidhinder.
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
voor zover in het daarin geregelde ontwerp wordt voorzien door de op de Omgevingswet of besluit activiteiten leefomgeving gebaseerde voorschriften, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1994 of het Vuurwerkbesluit;
voor onderhoudswerkzaamheden aan de trambaan mits dit om verkeerstechnische redenen noodzakelijk is. De opdrachtgever van deze werkzaamheden stelt de omwonenden die vanuit hun woning zicht hebben op de trambaan en/of binnen een afstand van 50 m tot de trambaan wonen van tevoren op de hoogte van de werkzaamheden.
Artikel 4:6a (Geluid)hinder door dieren
Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.
Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 5.1 lid 1 onder a Omgevingswet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Omgevingswet, de Provinciale omgevingsverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Omgevingswet en de Omgevingsverordening provincie Utrecht 2022.
Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats
Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26, tweede lid bepaalde.
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie:
artikel 2:12 tot en met artikel 2:74a, artikel 2:78,
artikel 4:2 tot en met 4:5b, afdeling 4:2, 4:4 tot en met 4:5b,
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Nota-toelichting 1 Toelichting op de verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening
Toelichting op Verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordeningToelichting bij de Verordening tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening
De Algemene plaatselijke verordening wordt periodiek geactualiseerd. De onderhavige wijzigingen hebben betrekking op beleidsmatige en technische aanpassingen.
De indieningstermijn voor het aanvragen van een evenementvergunning wordt verruimd. De reden hiervoor is dat uit de vergunningsverleningspraktijk blijkt dat hier behoefte aan bestaat bij de evenementen ketenpartners (politie, VRU en GHOR).
Het artikel dat voorwaarden regelt op het plaatsen van voorwerpen op en aan de weg wordt op een aantal punten aangescherpt.
De burgemeester wordt bevoegd om bij de beoordeling van aanvragen voor evenementvergunning voorschriften te formuleren met betrekking tot specifieke risicoprofielen van een evenement. Hiertoe wordt een nieuw artikel aan de afdeling evenementen toegevoegd.
Daarnaast wordt de reikwijdte van de vergunningsvrije (maar wel meldingsplichtige) evenementen verruimd.
De bepaling over gebiedsontzeggingen wordt geactualiseerd conform de bepaling in VNG model APV en de laatste ontwikkelingen in de jurisprudentie hierover.
Er worden tekstuele aanpassingen doorgevoerd. De ledenbrief van de VNG over de model-APV heeft als leidraad gediend.
Indieningstermijn evenementvergunning (artikel 1:2)
Bij het indienen van een aanvraag voor een evenementvergunning geldt tot nu toe de standaard indieningstermijn van 4 weken voor het tijdstip waarop het evenement zal plaatsvinden. In de praktijk blijkt dat deze termijn te kort is indien het grote of risicovolle evenementen betreft. Een zorgvuldige belangenafweging staat voorop. Onderdeel van die belangenafweging is dat met de evenementketenpartners (stadstoezichthouders, politie, brandweer (VRU) en andere hulpdiensten) tijdige afstemming plaatsvindt. De afgelopen jaren zijn tevens de aanvragers van de jaarlijks terugkerende evenementen aangespoord om hun aanvragen voor evenementen bijtijds (d.w.z. tenminste 12 weken voordat het evenement gaat plaatsvinden) in te dienen. De ervaring leert dat de praktijk weerbarstig is, zeker als het gaat om eenmalige evenementen waar de nodige risico’s aan kleven. Strikt juridisch gezien kan de burgemeester een aanvraag niet in behandeling nemen en handelen conform de vereisten van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit is ook de strekking van artikel 1:3, eerste lid. Het buiten behandeling laten van te laat ingediende omvangrijke aanvragen voor evenementvergunningen kan leiden tot afhandelingen van aanvragen die mogelijk onnodig worden gejuridiseerd (bezwaarschriften). Naast een zorgvuldige belangenafweging is een efficiënte en effectieve samenwerking met evenement ketenpartners van belang. Het organiseren van grootschalige (risicovolle) evenementen vereist dat de inzetbaarheid van de hulpdiensten ruimschoots van tevoren wordt ingepland in verband met de schaarse beschikbaarheid van mankracht. Daarom wordt voorgesteld om de termijn voor de indiening van de aanvraag van een evenementvergunning te verruimen van 4 weken naar 12 weken voor het tijdstip waarop het evenement plaatsvindt. Deze termijn geldt alleen voor evenementen met een risicoprofiel ‘evenement met verhoogde aandacht’ of ‘grootschalig evenement’ dan wel ‘risico-evenement’.
Dit onderdeel betreft een wijziging van de bepaling 2:10 (Het plaatsen van voorwerpen op openbare plaatsen in strijd met de publieke functie ervan).
In het tweede lid worden “reclamedriehoeksborden” als categorie voorwerpen benoemd waar het college nadere regels over op kan stellen. De huidige borden hebben 2 vlakken en vallen dus niet meer onder deze noemer. Vandaar dat voorgesteld wordt om de terminologie aan te passen in reclameborden die is gevestigd aan openbare verlichting op of aan de weg.
Het gemeentebestuur vindt het belangrijk om in het kader van duurzaamheid de mogelijkheid van elektrische oplaadpalen voor motorvoertuigen te faciliteren. Er wordt hier specifiek beleid voor opgesteld. Vandaar dat het wenselijk is om deze categorie van voorwerpen op de weg nadrukkelijk in deze bepaling op te nemen.
Er zijn evenementen in allerlei soorten en maten. Sommige evenementen worden jaarlijks gehouden. De laatste jaren is er een tendens ontstaan om eenmalige grootschalige of risico-evenementen te houden. In artikel 1:8 worden de algemene weigeringsgronden voor vergunningen (en ontheffingen) geregeld. Een aanvraag voor een evenementvergunning kan worden geweigerd indien het in strijd is met de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en de bescherming van het milieu. Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag voor evenement zullen deze weigeringsgronden nader geconcretiseerd moeten worden. Hierbij is het wenselijk dat gestandaardiseerde criteria gehanteerd worden bij de vergunningsvoorwaarden. Dit bevordert de rechtszekerheid en de eenduidigheid van de openbare orde en veiligheidsbeleid ten aanzien van evenementen. In den lande is het gemeengoed dat gemeenten risicoprofielen (of een risicoanalyse methode) hanteren bij de beoordeling van aanvragen voor evenementvergunningen. In het nieuwe artikel 2:24a wordt aan de burgemeester de bevoegdheid toegekend om bij de beoordeling van de aanvragen voor evenementen risicoprofielen te hanteren en daar voorschriften over op te nemen in de vergunning. De reeds bestaande en gehanteerde risicoprofielen van de VRU worden hierbij als leidraad gehanteerd. De burgemeester kan de risicoprofielen van evenementen uitwerken in beleidsregels.
Klein evenement (artikel 2:25)
Een klein evenement (bijvoorbeeld een buurtbarbecue op 1 dag) is niet vergunningplichtig indien het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 100 personen. Daarnaast gelden nog aanvullende vereisten. De uitvoeringspraktijk laat regelmatig zien dat voor sommige evenementen een vergunning noodzakelijk is, terwijl het risicoprofiel niet daartoe noopt. Voorgesteld wordt om de scoop van meldingsplichtige evenementen te verruimen naar 150 personen.
In artikel 2:28 lid 9 Apv is opgenomen dat een beslissing op een horeca-exploitatievergunning wordt aangehouden, totdat is beslist op de benodigde drank- en horecavergunning. In de praktijk is dit echter niet werkbaar gebleken. Zo kan het zijn dat een ondernemer in een deel van de horecagelegenheid nog bezig is met verbouwen om te voldoen aan de eisen van de drank- en horecavergunning, terwijl de betreffende ondernemer wel alvast een terras zou willen exploiteren (uiteraard zonder verstrekking van alcoholische dranken). Het betreffende artikellid belemmert dit en is daarmee niet ondernemersvriendelijk. Daarom wordt het genoemde lid van artikel 2:28 Apv geschrapt.
In dit artikel wordt een technische aanpassing doorgevoerd ten aanzien van artikel 2:40.
In dit onderdeel wordt een technische aanpassing doorgevoerd. Dit artikel betreft een aanpassing op artikel 2:48 (Verboden drankgebruik). Door aanpassing in de Drank- en Horecawet van de leeftijd waarop jongeren in het openbaar alcohol mogen drinken ontstond een overlap met dit artikel. Het APV-artikel is om die reden aangepast. Het verbod op het gebruik van alcohol door jongeren onder de 18 jaar in het openbaar wordt geregeld in de Drank- en Horecawet.
Deze onderdelen bevatten wijzigen op de artikelen 2:57 (Loslopende honden) en 2:58 (Verontreiniging door honden). De aanpassingen hebben te maken met de handhaafbaarheid en goede aansluiting met de op grondslag hiervan op te leggen bestuurlijke strafbeschikkingen door de buitengewone opsporingsambtenaren (Boa’s).
In de onderdelen J en K worden technische aanpassingen doorgevoerd.
Dit onderdeel betreft een technische aanpassing in het opschrift van een afdeling.
Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen
Met de gebiedsontzeggingbepaling in de APV kan een burgemeester optreden tegen personen die overlast veroorzaken in de openbare ruimte. De gebiedsontzegging was in eerste instantie bedoeld voor gebruik bij overlast veroorzaakt door drugshandel en drugsgebruik. Maar het instrument kan ook worden toegepast bij andere vormen van overlast. Afhankelijk van hoe de bepaling wordt ‘ingevuld’. Bijvoorbeeld wanneer de overlast veroorzaakt wordt doorsamenscholing, hinderlijk drankgebruik, geweldpleging etc. Om onveiligheidsgevoelens en overlast te verminderen, passen veel gemeenten dit instrument toe. De gebiedsontzegging wordt opgelegd aan personen die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten en veelal al eenmaal een bestuurlijke waarschuwing hebben ontvangen. Voor het toepassen van een openbare-ordemaatregel, zoals een gebiedsontzegging, moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. Er moet zijn voldaan aan het situatievereiste, dat wil zeggen dat er sprake moet zijn van omstandigheden die tot ingrijpen ter handhaving van de openbare orde kunnen noodzaken. Daarnaast moet ook voldaan zijn aan het doelcriterium: de maatregel moet zijn gericht op het beëindigen of voorkomen van (verdere) ordeverstoringen of overlast of het beperken van de gevolgen daarvan. Het toepassen van de bevoegdheid kan alleen ten tijde van een (dreigende) ordeverstoring. De duur van deze concrete maatregel moet direct gekoppeld zijn aan de situatie dat er gevaar dreigt voor de openbare orde. Hierdoor kan de duur van de maatregel niet onevenredig lang zijn. Doorgaans is daarom ook sprake van een trapsgewijze opbouw. Bij de toepassing van de maatregel mag niet worden afgeweken van wettelijke voorschriften. Ten slotte moet de maatregel voldoen aan de eisen van subsidiariteit (er is geen minder zwaar middel voorhanden) en proportionaliteit (het bevel moet in verhouding staan tot de te bestrijden problematiek c.q. het te bereiken doel).
Overtreding van een gebiedsontzegging die krachtens dit artikel is gegeven, is een overtreding van een ambtelijk bevel (artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht); dus niet een overtreding van de APV zelf. Het is een misdrijf; overtreding wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie. Kan van de overtreder geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland worden vastgesteld, dan is strafrechtelijk onder omstandigheden voorlopige hechtenis mogelijk.
De burgemeester is het bevoegde bestuursorgaan dat de gebiedsontzegging kan opleggen. Nu het in het eerste lid gaat om gebiedsontzeggingen van korte duur, kan deze bevoegdheid worden gemandateerd aan opsporingsambtenaren. In de regel zal, alvorens over te gaan tot oplegging van een dergelijke gebiedsontzegging, eerst een waarschuwing worden gegeven.
Het tweede lid ziet op de situatie dat een openbare-ordeverstoorder opnieuw een misstap begaat met betrekking tot strafbare feiten of de openbare orde in een bepaald gebied. In dit geval is het gelegitimeerd om een gebiedsontzegging van meerdere weken op te leggen. Immers zal veelal eerst een waarschuwing hebben plaatsgevonden, vervolgens de oplegging van een kortdurende gebiedsontzegging en pas daarna een gebiedsontzegging in de zin van het tweede lid. Er is aldus een dusdanige voorgeschiedenis dat proportionaliteit en subsidiariteit niet aan een langdurig gebiedsontzegging in de weg staan.
Het is in het licht van proportionaliteit en subsidiariteit geboden om slechts tot oplegging van een langdurige gebiedsontzegging over te gaan, wanneer de gedraging waarop deze oplegging betrekking heeft binnen een bepaalde periode na oplegging van de eerste gebiedsontzegging plaatsvindt. Vindt de gedraging aldus na deze periode plaats, dan wordt een langdurige gebiedsontzegging niet gelegitimeerd geacht.
Dit lid geeft de burgemeester de bevoegdheid om, wanneer hij dat noodzakelijk acht in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene, het bevel te beperken. Hierbij zal rekening gehouden worden met (de noodzaak) zich in het aangewezen gebied te bevinden in een middel van openbaar vervoer, het aldaar werkzaam en/of woonachtig zijn, een (ander) aantoonbaar redelijk belang om zich aldaar op te houden, staatkundige en religieuze vrijheid en het familieleven. Ook is ontheffing mogelijk.
Dit onderdeel betreft een aanpassing van artikel 4:6 (Overige geluidhinder). Dit artikel (eerste lid) regelt dat het verboden is buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt. In het tweede lid worden uitzonderingsituaties geregeld wanneer dit verbod niet van toepassing. Het uitvoeren van reparaties aan de weg wordt nu specifieker geduid: het moet gaan om noodreparaties aan de weg. Een voorbeeld hiervan is een ernstige verzakking of scheur in de weg die risico’s voor de verkeersveiligheid met zich meebrengt. Het tijdstip waarbinnen een dergelijke noodreparatie wordt toegestaan is ook aangepast, namelijk van 7.00 tot 19.00 uur. Er is nadrukkelijk aansluiting gezocht bij de vergelijkbare bepaling in het Bouwbesluit. Voorts wordt geregeld dat de opdrachtgever van noodreparaties de omwonenden in kennisstelt wanneer de reparaties zullen plaatsvinden.
Dit onderdeel betreft een technische aanpassing van artikel 4:17. Het begrip bouwvergunning is aangepast in omgevingsvergunning voor het bouwen en voorts wordt verwezen naar de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Dit onderdeel betreft een wijziging van artikel 5:6 (Kampeermiddelen e.a.). De ontheffingsmogelijkheid, die dit artikel biedt in het tweede lid wordt geschrapt in het kader van deregulering en de verkozen handhavingsstrategie.
In dit onderdeel wordt artikel 5:8 gewijzigd. In het nieuwe vierde lid wordt het mogelijk gemaakt dat ook campers, caravans en kampeerwagens die door hun afmetingen onder het verbod van het eerste lid zouden vallen, toch voor maximaal 3 dagen op de weg geparkeerd mogen blijven staan.
Dit onderdeel betreft een tekstuele wijziging op artikel 6:2, eerste lid. Op advies van het Regionaal Informatie en Expertise Centrum Midden Nederland (RIEC MN) wordt in dit artikellid de opsporingsambtenaren zoals bedoeld in artikel 141, onder b, Wetboek van Strafvordering alsmede functionarissen van de GGD Midden Utrecht aangewezen als bedoeld in toezichthouders. Alle gemeenten binnen de Regio Midden-Nederland hebben hun APV’s op een dergelijke wijze aangepast om zodoende een eenduidige verwijzing van toezichthouders in de APV te bewerkstelligen.