Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gouda

Verordening woninggebonden subsidies 1992

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGouda
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening woninggebonden subsidies 1992
CiteertitelVerordening woninggebonden subsidies 1992
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

datum inwerkingtreding is bij benadering vermeld

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, artt. 168, 169, 170, 211
  2. Besluit woninggebonden subsidies

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-07-2010Nieuwe regeling

30-06-2010

Goudse Post, 28-07-2010

7.2.8

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening woninggebonden subsidies 1992

 

 

de raad van de gemeente gouda  

Gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 december 1992, nr.23.266--207;

 

Gelet op het Besluit woninggebonden subsidies en de artikelen 168, 169, 170 en 211 van de gemeente­wet;

besluit:  

vast te stellen de volgende Verordening woninggebonden subsidies 1992.

1. algemene bepalingen  

Paragraaf 1: begripsbepalingen  

artikel 1  

 

  • a.

    begunstigde: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die een aanvraag indient voor vaststelling van de door de gemeente ver­leen­de geldelijke steun;

  • b.

    belegger: rechtspersoon als bedoeld in het besluit woninggebon­den subsidies;

  • c.

    het besluit: het besluit woninggebonden subsi­dies (Stb. 1991, 440);

  • d.

    bouwplan: de beschrijving van de te bouwen woningen of te treffen voorzieningen zoals deze op het door burgemeester en wethou­ders voorge­schreven formulier door de aan­vrager is gedaan, vergezeld van alle voorge­schreven gegevens, zoals vereist op grond van deze verordening;

  • e.

    budget: bedrag aan geldelijke steun dat jaar­lijks door de minis­ter aan de gemeente be­schikbaar wordt gesteld, alsmede het bedrag dat resteert van in vorige jaren toegekende budgetten:

    1. sociale huurwoningen, sociale koopwo­nin­gen en ingrijpen­de voor­zieningen aan woningen, te noemen het budget jaarlijk­se bijdra­gen, of

    2. huurwoningen van beleggers en premie­wo­nin­gen, of

    3. toeslagen ten behoeve van plaatselijk ver­schillende omstan­dighe­den,of

    4. toeslagen ten behoeve van huurverla­ging;

  • f.

    deelbudget: dat deel van een budget dat door de gemeenteraad be­schikbaar is gesteld voor een cate­gorie woningen of voorzie­nin­gen dan wel toeslagen als bedoeld in artike­len 5 en 6, junc­to 12,

  • g.

    reservefonds woninggebonden subsidies: gelden die op grond van het Besluit of op grond van een besluit van de gemeenteraad vrijvallen, zgn. vrijvallende middelen, en in een fonds worden gestort en die in het be­lang van de volkshuisvesting dienen te wor­den besteed;

  • h.

    gereedkomingsdatum: de dag waarop de woning gereed komt dan wel de dag waarop de wonin­gen, die in een plan een administra­tieve eenheid vormen, gemiddeld gereedko­men.

  • i.

    hoofdsom: het op de datum waarop de gel­de­lijke steun wordt verleend te bepalen be­drag aan gelde­lijke steun aan de hand van de des­betref­fende, bij ministeriële regeling vastgestel­de tabel;

  • j.

    huurder: degene die met de verhuurder een huurovereenkomst heeft gesloten als bedoeld in artikel 1584 van het Burgerlijk Wetboek;

  • k.

    huurprijs: prijs die bij huur en verhuur is ver­schuldigd, conform het Be­sluit;

  • l.

    huurwoning: verhuurde of te verhuren wo­ning;

  • m.

    ingrijpende voorziening:

    1. voorziening aan huurwoning dan wel een complex huurwoningen waarvan de bouw is voltooid vóór 1 januari 1946 en waar­van de kosten vermin­derd met de op grond van paragraaf 6 van hoofdstuk 3 verleende toeslagen per woning meer bedragen dan de in het Besluit genoem­de minimale kosten;

    2. indien het bepaalde onder 1 betrekking heeft op een aantal admi­nistratief in een plan voor het treffen van voorzieningen samen­gevoegde woningen worden ge­trof­fen die in financieel opzicht vergelijk­baar zijn wordt uitgegaan van gemid­delde kosten van de voorzieningen;

  • n.

    initiatiefnemer: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die een aanvraag indient voor de verlening van geldelijke steun;

  • o.

    kosten van het verkrijgen in eigendom: de door burgemeester en wethouders vast te stellen kosten van de bouw van woningen of van de voorzieningen aan woningen die kun­nen bestaan uit de som van:

    1. de aanneemsom voor het verrichten van de werkzaamheden;

    2. de risicoverrekening van loon- en mate­riaalprijsstijgingen met inachtneming van het be­paalde in de Risicoregeling wo­ning­bouw 1991;

    3. de kosten van een centrale ver­war­mings­installatie, een liftin­stallatie en andere onroe­ren­de installaties;

    4. het architectenhonorarium, indien en voorzover dit niet hoger is dan het maxi­male honorarium als bepaald in SR 1988 van de Bond van Nederlandse Architec­ten of het protocol voor de soci­ale huur;

    5. het toezicht op de uitvoering;

    6. de aansluiting op de nutsvoorzieningen;

    7. de leges voor de omgevingsvergunning en de precariorechten;

    8. de verschuldigde en niet verrekenbare omzetbelasting;

    9. de overdrachtsbelasting;

    10. de huurderving voor zover deze verband houdt met het treffen van voorzieningen;

    11. renteverlies voor zover dit verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voor­zieningen;

    12. het honorarium van deskundigen op het gebied van construc­ties;

    13. het honorarium van deskundigen op in­stallatietechnisch of bouwfysisch gebied;

    14. de kosten van een garantiecertificaat, dat is afgegeven door een door de minister erken­de, ter zake deskundige, instantie;

    15. de kosten van administratie ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van de werkzaamheden;

    16. het honorarium van notarissen en make­laars;

    17. door burgemeester en wethouders goed­gekeurde kostenverhogin­gen, die ten tijde van de raming van de kosten niet zijn voorzien of tijdens de bouw tussen de aannemer en de op­dracht­gever zijn over­eengeko­men;

    18. de prijs van de bouwrijpe grond;

    19 een vergoeding van door de verhuurder verstrekte tegemoetko­mingen voor door de huurder aangebrachte voorzieningen, voor zover deze gehandhaafd kunnen blijven en een of meer te tref­fen voor­zie­ningen overbodig maken;

    20. de kosten van financiering;

    21. de kosten van bodemsanering;

    22. de boekwaarde te slopen panden;

    23. overige door burgemeester en wethou­ders vast te stellen kos­ten;

  • p.

    kosten van ingrijpende voorzieningen: de door burgemeester en wethouders vast te stellen kosten die direct samenhangen met het treffen van ingrijpende voorzieningen, zoals opgeno­men onder arti­kel 1, lid o.

  • q.

    de minister: de minister van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer;

  • r.

    particuliere huurwoning: huurwoning, die niet eigendom is van de gemeente of een toege­la­ten instelling, waarvoor op grond van para­graaf 3 van hoofdstuk 3 geldelijke steun kan worden verleend;

  • s.

    projectovereenkomst: overeenkomst tussen burgemeester en wethouders en een initiatief­ne­mer waarin per bouwplan afspraken wor­den vastge­legd;

  • t.

    sociale huurwoning: huurwoning in eigendom van de gemeente of een toegelaten instel­ling waar­voor geldelijke steun wordt ver­leend;

  • u.

    sociale koopwoning: te bouwen wo­ning waarvoor op grond van para­graaf 2 van hoofd­stuk 3 geldelijke steun wordt verleend;

  • v.

    toegelaten instelling: instelling, toegelaten krac­htens artikel 70 van de Woningwet;

  • w.

    vaststellen of vaststelling van geldelijke steun: de beslissing van burgemees­ter en wethou­ders waarbij de hoogte van de ver­leen­de gel­delijke steun wordt vastgesteld en de gemeen­te zich verplicht tot uitbetaling;

  • x.

    verdeelbesluit: besluit van de raad, waarin is vast­gesteld dat bouwplannen van in dat be­sluit aangegeven gegadigden op in dat be­sluit aangegeven loca­ties in aanmer­king kun­nen komen voor gelde­lijke steun vanuit een deel­budget;

  • y.

    verlenen of verlening van geldelijke steun: de beslissing van burgemeester en wethou­ders die een aanspraak op geldelijke steun ver­schaft ter hoogte van het in de beslissing ver­melde bedrag;

  • z.

    voorziening: bouwkundige of bouwtechnische maatregel aan een woning die strekt tot ver­be­tering van de indeling of het woongerief, tot opheffing van technische gebreken of tot bouwkundige splitsing of samenvoeging;

  • aa.

    woning: een gebouw of gedeelte daarvan, dat bestemd en geschikt is om gedurende het gehele jaar door een huishouden te worden bewoond;

  • bb.

    zelfstandige wooneenheid: een ruimte die als zelfstandige woning kan worden beschouwd met een eigen ingang en met eigen voorzie­ningen zijnde, die afsluitbaar is voor iedereen in een bestaand gebouw en die bestemd is om afzonderlijk te worden bewoond;

  • cc.

    onzelfstandige wooneenheid: een tot bewo­ning bestemd gebouw dat ruimten bevat die hoewel geen zelfstandige woning zijnde, be­stemd zijn om afzonderlijk te worden be­woond en dat gemeenschap­pelijke voorzienin­gen bevat ter compensatie van voorzieningen die in die ruimten ontbreken;

artikel 2  

Voor de toepassing van deze verordening wordt mede verstaan onder:

  • a.

    eigenaar: opstaller, erfpachter, gerechtigde tot een apparte­ments­recht of degene aan wie door een rechtspersoon een deelne­mings- of lidmaat­s­chapsrecht is verleend dat recht geeft op gebruik van een woning;

  • b.

    eigendom: opstal, erfpacht, appartements­recht of door een rechts­per­soon verleend deel­ne­mings- of lidmaatschapsrecht dat recht geeft op gebruik van een woning;

  • c.

    woning: onzelfstandige c.q. zelfstandige wooneenheid;

  • d.

    het verlenen van geldelijke steun aan een toe­gela­ten instel­ling: het verlenen van gelde­lijke steun ten behoeve van het bouwen dan wel tref­fen van voorzieningen van gemeente­wege;

  • e.

    bouwen: het verbouwen van gebouwd onroe­rend goed tot woonruimte waarbij de bestem­ming van het onroe­rende goed wordt gewij­zigd.

artikel 3  

Deze verordening is niet van toepassing op:

  • a.

    woningen die niet geschikt of bestemd zijn om voor­tdurend door dezelfde persoon of perso­nen te wor­den bewoond;

  • b.

    woningen die als ambts- of dienstwoning in gebruik zijn of als zodanig bestemd;

  • c.

    bejaardenoorden als bedoeld in de Wet op de be­jaardenoorden (Stb. 1990, 468);

artikel 4  

De algemene bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toe­passing, tenzij in de overige hoofdstuk­ken van deze verorde­ning hiervan nadrukkelijk wordt afge­weken.

Paragraaf 2: grond­slag en wer­kings­sfeer  

artikel 5  

Op grond van deze verordening kunnen burge­meester en wethouders geldelijke steun verlenen voor het:

  • a.

    bouwen van sociale huurwoningen;

  • b.

    bouwen van sociale koopwoningen;

  • c.

    treffen van ingrijpende voorzieningen aan huurwoningen;

  • d.

    bouwen van huurwoningen van beleg­gers;

  • e.

    bouwen van premiewoningen.

artikel 6  

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen geldelij­ke steun verlenen in de vorm van een toe­slag ten behoeve van plaatselijk verschil­lende om­standigheden voor het bouwen van woningen of het treffen van ingrij­pende voor­zieningen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen geldelij­ke steun verlenen in de vorm van een toe­slag ten behoeve van huurverlaging aan een toege­la­ten instelling die een sociale huurwo­ning beheert die is gebouwd ter vervan­ging van een andere woningen, of waaraan ingrijpende voorzieningen wor­den getroffen.

artikel 7  

De toeslag ten behoeve van plaatselijk verschillen­de om­standigheden kan uitsluitend worden ver­leend naast verleende steun op grond van artikel 5.

artikel 8  

De verlening van geldelijke steun geschiedt over­een­komstig de bepa­lingen van de hoofd­stuk­ken 2, 3 en 4 van deze veror­dening.

Paragraaf 3: prioriteiten en nadere voor­waar­den  

artikel 9  

  • 1.

    De raad besluit welke prioriteiten worden ge­steld bij het verle­nen van geldelijke steun voor het bou­wen van woningen of treffen van voor­zieningen aan woningen.

  • 2.

    De raad besluit welke nadere voorwaarden wor­den gesteld bij het verlenen van geldelijke steun voor het bouwen van woningen of het treffen van voorzieningen aan woningen.

  • 3.

    De voorwaarden bedoeld in het tweede lid, zullen functioneel zijn ten opzichte van de beleidsdoelstel­ling van het subsidie-instru­ment.

artikel 10  

  • 1.

    Burgemeester en wethouders doen een voor­stel tot het stellen van priori­teiten en nadere voorwaar­den slechts nadat daaromtrent door hen de in arti­kel 18, eerste lid, bedoelde orga­nisaties zijn ge­raad­pleegd.

  • 2.

    Burgemees­ter en wet­houders doen schrifte­lijk verslag van deze raadpleging aan de raad. Tevens geven zij een reactie op de daarbij naar vo­ren ge­brachte argu­menten.

Artikel 11  

Een besluit van de raad als bedoeld in deze para­graaf wordt be­kendge­maakt in een of meer plaat­se­lijk verspreide dag- of nieuwsbla­den.

Paragraaf 4: vaststelling en verdeling van de deelbud­get­ten  

artikel 12  

  • 1.

    Jaarlijks stelt de raad deelbudgetten vast uiter­lijk binnen 16 weken na ontvangst van de budgetbrief.

  • 2.

    De volgende deelbudgetten kunnen worden onder­schei­den:

    a. binnen het budget jaarlijkse bijdragen:

    • 1. sociale huurwoningen;

    • 2. sociale koopwoningen;

    • 3. ingrijpende voorzieningen aan soci­a­le huurwo­ningen

    • 4. ingrijpende voorzieningen aan parti­culiere huurwoningen.

    b. binnen het budget huurwoningen van beleggers en premiewoningen:

    • 1. huurwoningen van beleggers;

    • 2 premiewoningen.

    c. toeslagen ten behoeve van plaatselijk verschillende omstan­dighe­den.

    d. huurverlagingstoeslagen.

  • 3.

    Op grond van de jaarlijkse prioriteitsstelling als bedoeld in artikel 9 kan de raad een deel­bud­get als bedoeld in het eerste lid in meerde­re onderde­len splitsen; dergelijke onderdelen zijn ook deel­budgetten in de zin van deze verorde­ning.

artikel 13  

Jaarlijks neemt de raad een verdeelbesluit uiterlijk binnen 16 weken na ontvangst van de budgetbrief.

artikel 14  

  • 1.

    De raad kan burgemeester en wethouders toestemming verlenen tot nader te bepalen grenzen en onder te bepalen voorwaarden deelbud­getten te wijzigen.

  • 2.

    Voor zoverre het verdeelbesluit dit bepaalt, geven burgemeester en wethouders geen toepas­sing aan het bepaalde in het eerste lid dan na het horen van de functionele com­mis­sie.

artikel 15  

  • 1.

    De raad kan burgemeester en wethouders machtigen om binnen het budget jaarlijkse bijdragen verleende geldelijke steun te wijzi­gen in geldelijke steun voor een andere cate­go­rie woningen dan waarvoor de geldelijke steun is verleend.

  • 2.

    Een omzetting als bedoeld in het eerste lid vindt slechts plaats op verzoek van de initia­tief­nemer.

  • 3.

    Bij een omzetting als bedoeld in het eerste lid kunnen de deel­bud­getten op evenredige wijze gewij­zigd worden.

artikel 16  

Indien door de minister op grond van het Besluit een budget wordt herzien kunnen burge­meester en wethouders afwijken van de op grond van artikel 12 vastgestelde deelbudgetten.

artikel 17  

De raad stelt een reservefonds woninggebonden subsidies in, waarin rente op kasgelden en vrijval­lende middelen worden gestort. Deze middelen kunnen slechts in het belang van de volkshuisves­ting worden besteed.

Paragraaf 5: raadpleging belanghebbende per­so­nen en orga­nisa­ties  

artikel 18  

  • 1.

    Deze verordening wordt slechts gewijzigd wan­neer over het ontwerp door burgemeester en wet­houders voorafgaand geraadpleegd zijn de lokaal of regio­naal toegelaten instellin­gen en andere naar oordeel van de raad daar­voor in aanmerking komende natuurlijke en rechts­personen, waaronder woonconsumen­tenor­ga­nisaties.

  • 2.

    Deze raadpleging kan zowel mondeling als schri­fte­lijk plaats­vinden.

  • 3.

    Aan de raad doen burgemeester en wethou­ders schri­ftelijk verslag van deze raadpleging. Tevens geven zij een reactie op de daarbij naarvoren gebrachte argumenten.

artikel 19  

  • 1.

    Ten minste eenmaal per jaar raadplegen bur­gemeester en wethouders de partijen als ge­noemd in artikel 18 over de uitvoering van deze verordening.

  • 2.

    Deze raadpleging kan zowel mondeling als schriftelijk plaatsvinden.

  • 3.

    Over de raadpleging wordt schriftelijk verslag gedaan aan de raad.

artikel 20  

In de in artikel 19 bedoelde raadpleging komt tenminste aan de orde:

  • a.

    een raming van de plannen waarvoor geldelij­ke steun zal worden gevraagd voor de ko­men­de ja­ren;

  • b.

    de door burgemeester en wethouders voorge­nomen verdeling van deel­budgetten voor het eerstko­mende budgetjaar;

  • c.

    een omschrijving van de mogelijk toe te pas­sen afwijkingsbe­voegd­heden op grond van artikel 14.

artikel 21  

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ter uit­voering van deze verorde­ning overeenkom­sten sluiten met daarvoor in aanmerking komende natuurlijke en rechtspersonen als bedoeld in artikel18.

  • 2.

    Indien de in het eerste lid bedoelde overeen­komsten worden gesloten brengen burge­mees­ter en wethouders deze ter kennis van de raad.

2. verlenen en vaststellen van geldelijke steun  

Paragraaf 1: de aanvraag om geldelijke steun  

artikel 22  

en aanvraag om het verlenen van geldelijke steun geschiedt op een door burgemeester en wethou­ders vastge­steld en door de initiatiefne­mer volledig ingevuld en ondertekend aanvraag­formu­lier.

artikel 23  

  • 1.

    Een aanvraag als bedoeld in artikel 22 gaat in elk geval vergezeld van de volgende gege­vens:

    a. de geraamde kosten van het verkrijgen in eigendom dan wel van het treffen van ingrijpende voorzieningen;

    b. bestekken, werkomschrijvingen, en teke­ningen (bestaande en nieu­we toestand) van het bouwplan;

    c. de berekening van het binnenwerkse kernoppervlakte en de bruto inhoud per woning­ty­pe volgens N.E.N. 2580;

    d. een opgave van het aantal woningen waarop het bouwplan betrek­king heeft;

    e. een opgave van de woninggrootte (= aantal kamers) per woningty­pe;

    f. de gegevens voor een kosten/kwaliteits­toets conform het door de minister van VROM ontwikkelde model;

    g. een overzicht van de huurprijzen c.q. verkoopprijzen v.o.n. per woningtype.

    h. gegevens inzake de lokatie van de wo­nin­gen die worden gebouwd dan wel waar­aan voorzieningen worden getroffen, waaronder een schets van de situatie van het bouw­plan;

    i. gegevens inzake de geluidbelasting aan de gevel van de woningen, die worden gebouwd dan wel waaraan voorzienin­gen worden getrof­fen, bepaald overeen­kom­stig de Wet geluidhinder (Stb. 1979, 99) of de Luchtvaartwet (Stb. 1958, 47);

    j. gegevens inzake het bouwjaar van de woning waaraan de voorzie­ningen wor­den getrof­fen;

    k. een bouwtechnisch rapport van de wo­nin­gen waaraan de voorzienin­gen wor­den getrof­fen;

    l. een tijdsplanning van de voorgenomen (bouw)werkzaamheden.

  • 2.

    Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid gaat tevens verge­zeld van de op grond van hoofdstuk 3 vereis­te gegevens.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen op een daartoe strekkend en gemotiveerd verzoek van de initiatiefnemer vrijstelling verle­nen van het verstrekken van een of meer van de in het eerste en tweede lid genoemde gege­vens.

artikel 24  

  • 1.

    Een aanvraag als bedoeld in artikel 22 wordt gedaan vóór 1 oktober van het jaar waarin de beslissing wordt aangevraagd.

  • 2.

    Indien een aanvraag om geldelijke steun na de in het eerste lid genoemde datum ontvan­gen wordt, kan de aanvraag aangehouden worden tot het volgende jaar.

  • 3.

    Een beslissing tot aanhouding van een plan kan voor datzelfde plan slechts eenmaal wor­den genomen.

Paragraaf 2: de verlening van geldelijke steun  

artikel 25  

  • 1.

    Burgemeester en wethouders bevestigen bin­nen twee weken de ont­vangst van de aan­vraag bedoeld in artikel 22.

  • 2.

    Indien de aanvraag om verlening van geldelij­ke steun naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan artikel 22 en artikel 23, doen zij daarvan binnen vier we­ken na ont­vangst schriftelijk mededeling aan de initia­tiefnemer onder vermelding van de nog te leveren gegevens en houden zij be­hande­ling van de aanvraag aan totdat de ge­vraag­de gegevens zijn gele­verd.

  • 3.

    Indien binnen vier weken na het verzenden van de mededeling bedoeld in het tweede lid de nog te leveren gegevens niet zijn ver­strekt, verklaren burgemeester en wet­houders de aanvraag om geldelijke steun niet ontvan­kelijk.

artikel 26  

  • 1.

    Burgemeester en wethouders beslissen bin­nen acht weken na ontvangst van een aan­vraag als bedoeld in artikel 22 of na ont­vangst van de gegevens als bedoeld in arti­kel 25.

  • 2.

    Zij kunnen besluiten hun beslissing met vier weken te verdagen.

  • 3.

    Indien de beslissing als bedoeld in het eerste lid niet binnen de in het lid genoemde termijn is opgenomen, dan wel dat de beslissing niet binnen de verdagingstermijn genoemd in het tweede lid is genomen, wordt de aanvraag geacht te zijn afgewezen.

  • 4.

    Aanvragen die overeenkomstig het gestelde in artikel 24 lid 2, of 28, lid 1, zijn aange­hou­den tot een volgend jaar, worden voor wat betreft de werking van dit artikel geacht te zijn ont­vangen op 1 januari van het vol­gende jaar.

artikel 27  

  • 1.

    Aanvragen die niet voldoen aan de prioritei­ten gesteld op grond van artikel 9, eerste lid, kun­nen worden aangehouden tot 1 oktober van het jaar waarin de beslissing wordt ge­vraagd.

  • 2.

    In afwijking van artikel 26 beslissen burge­meester en wethou­ders, op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, binnen acht weken na 1 oktober.

artikel 28  

  • 1.

    Indien het bouwplan niet in het verdeelbesluit is opgenomen of het betreffende deelbud­get overschreden zou worden wanneer geldelijke steun wordt verleend, houden burge­meester en wethouders de aanvraag aan tot het vol­gende jaar.

  • 2.

    Een besluit tot aanhouding van een plan kan voor datzelfde plan slechts eenmaal genomen worden.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen van het bepaalde in het eerste en tweede lid afwij­ken indien:

    • a.

      in het verdeelbesluit het betreffende deel­budget niet of slechts gedeeltelijk met bouw­plan­nen is belegd;

    • b.

      bouwplannen die opgenomen zijn in het verdeelbesluit in het betreffende jaar geen doorgang vinden.

artikel 29  

Burgemeester en wethouders verlenen slechts geldelijke steun indien:

  • a.

    de noodzaak van het bouwen van de woning(en) of van het treffen van de voorzie­ningen is aangetoond;

  • b.

    het bouwplan sober en doelmatig is;

  • c.

    is voldaan aan de nadere voorwaarden als bedoeld in artikel 9, tweede en derde lid;

  • d.

    voor het bouwplan een bouwvergunning/kennisgeving is verleend of zal worden ver­leend;

  • e.

    voor het besluit tot het verlenen van de gel­de­lijke steun niet reeds een begin met de werk­zaamhe­den is gemaakt zonder hun in­stem­ming;

  • f.

    de grond waarop de woningen worden ge­bouwd niet veront­reinigd is, of de ver­ontrei­ni­ging niet zodanig is dat naar het oordeel van burgemeester en wethouders uit het oogpunt van volksgezond­heid bezwaar bestaat tegen het bouwen van wonin­gen op die grond.

artikel 30  

De noodzaak van een bouwplan als bedoeld in artikel 29, onder a, wordt geacht te zijn aan­ge­toond, indien dit plan opgenomen is in het ver­deel­besluit als bedoeld in artikel 13.

artikel 31  

De geldelijke steun wordt slechts verleend onder de voorwaarde dat:

  • a.

    zonder toestemming van burgemeester en wethouders bij de werk­zaamheden niet wordt afgeweken van het bouwplan, waarvoor gel­de­lij­ke steun is verleend;

  • b.

    de bouw binnen zes maanden na het besluit tot verlening van gelde­lijke steun tot de bo­ven­kant van de beganegrondvloer is gevor­derd dan wel ingeval het treffen van voorzie­ningen met de werkzaamheden is gestart en een regelmatige voortgang van de werkzaam­he­den gerea­liseerd wordt;

  • c.

    de gereedmelding van de werkzaamheden plaatsvindt overeenkomstig artikel 33, eerste lid, en artikel 34, eerste en tweede lid;

  • d.

    de initiatiefnemer de informatie bedoeld in het Besluit en deze verordening beschik­baar houdt en op verzoek van burgemeester en wethou­ders ter­stond levert.

artikel 32  

Burgemeester en wethouders verlenen de geldelij­ke steun slechts onder de voorwaarde dat de door hen belaste personen op door hen te bepalen tijdstip­pen:

  • a.

    toegang wordt verleend tot de bouwplaats, de woning, of het gebouw dat tot woning wordt verbouwd;

  • b.

    inzage wordt verleend in de op de bouw be­trekking hebbende beschei­den en tekeningen;

  • c.

    alle inlichtingen worden verstrekt die naar hun oordeel noodzake­lijk zijn voor de beoor­de­ling of aan de voorwaarden verbonden aan het verlenen van geldelijke steun wordt vol­daan.

Paragraaf 3 de gereedmelding  

artikel 33  

  • 1.

    Terstond na de voltooiing van de werkzaam­he­den doch uiterlijk binnen drie jaar na het verle­nen van de geldelijke steun verklaart de be­gunstigde met gebruikmaking van een daartoe door burgemeester en wethouders beschikbaar gesteld en volledig ingevuld en onderte­kend formulier dat de bedoelde werk­zaamheden zijn vol­tooid.

  • 2.

    De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbeta­ling van de geldelijke steun.

artikel 34  

  • 1.

    De gereedmelding bedoeld in artikel 33, eerste lid, gaat verge­zeld van een verklaring dat bij de bouw respectievelijk het treffen van de voorzieningen is of wordt voldaan aan de voor­waar­den waaronder de geldelijke steun is verleend.

  • 2.

    Indien de begunstigde een ander is dan de initiatiefnemer, gaat de gereedmelding, be­doeld in het eerste lid, vergezeld van een opgave van de afwijkingen van bestek en tekeningen, indien deze hebben plaatsgevon­den.

  • 3.

    De initiatiefnemer dient gedurende een perio­de van vijf jaar na de datum van gereed­melding, als bedoeld in artikel 33, eerste lid, alle reke­ning en betalingsbe­wij­zen met be­trek­king tot de werkzaam­heden ter controle beschikbaar te houden.

Paragraaf 4: de vaststelling van geldelijke steun  

artikel 35  

  • 1.

    Burgemeester en wethouders bevestigen bin­nen twee weken de ont­vangst van de ge­reed­melding, bedoeld in artikel 33, eerste lid.

  • 2.

    Indien de gereedmelding naar het oordeel van burgemeester en wet­houders niet voldoet aan het bepaalde in artikel 33, eerste lid, of artikel 34, eerste en tweede lid doen zij daar­van binnen vier weken na ontvangst schrifte­lijk mededeling aan de begunstigde onder vermel­ding van de nog te leveren gegevens en hou­den zij behandeling van de gereed­mel­ding aan totdat de gevraagde gegevens zijn geleverd.

  • 3.

    Indien binnen vier weken na het verzenden van de mededeling bedoeld in het tweede lid de nog te leveren gegevens niet zijn ver­strekt, verklaren burgemeester en wethouder het verzoek om vaststelling en uitbetaling van de geldelijk steun niet-ontvanke­lijk.

artikel 36  

  • 1.

    Binnen acht weken na ontvangst van de ge­reedmelding bedoeld in artikel 33, eerste lid, beslissen burgemeester en wethouders op het verzoek tot vaststelling en uitbetaling van de geldelijke steun.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen deze beslissing eenmaal met acht weken verdagen voor zover de controle op de juistheid van de gege­vens daartoe aanleiding geeft.

artikel 37  

  • 1.

    Indien burgemeester en wethouders instem­men met het verzoek tot vaststelling en uitbe­ta­ling van de geldelijke steun, stellen zij de geldelijke steun vast overeenkomstig het bij of krach­tens het Besluit bepaalde.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders doen de begun­stigde hiervan medede­ling, onder vermelding van de wijze van uitbetaling van de geldelijke steun.

Paragraaf 5: de intrekking van geldelijke steun  

artikel 38  

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot verlening van geldelijke steun ge­heel of gedeelte­lijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden ge­steld bij of krachtens het Besluit en/of deze verordening;

    • b.

      een bijdrage op grond van deze veror­de­ning is verleend of vast­gesteld op grond van gegevens en gebleken is dat deze zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2.

    Indien geldelijke steun is verleend of vastge­steld en gebleken is dat de gege­vens op grond waarvan de gelde­lijke steun werd ver­leend onjuist waren en waarvan de aanvrager wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat deze on­juist waren, kunnen burgemeester en wethou­ders hun besluit tot verlening van geldelij­ke steun intrekken en kunnen zij een reeds be­taalde bijdrage geheel of gedeeltelijk met ver­goe­ding van de wettelij­ke rente terug­vorderen.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot het verlenen of vaststellen van een toeslag ten behoeve van plaatselijk verschil­lende omstan­digheden intrekken, indien de verlening van de gelde­lijke steun, op grond van artikel 12 , tweede lid, onder a of b, voor dezelf­de woningen wordt ingetrokken.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders trekken hun beslissing tot het verle­nen van geldelijke steun in ieder geval in, indien de initiatief­nemer meldt dat de bouw geen doorgang zal vinden.

Paragraaf 6: nadere bepalingen  

artikel 39  

Burgemeester en wethouders delen een besluit als bedoeld in dit hoofdstuk onverwijld schrifte­lijk mee aan hetzij de initiatiefnemer hetzij de begunstigde, onder vermelding van de gronden waarop het be­sluit berust.

artikel 40  

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepas­sing, tenzij in hoofd­stuk 3 hiervan nadruk­kelijk is afgeweken.

artikel 41  

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen op een daartoe strekkend en gemotiveerd verzoek van de initiatiefnemer ontheffing verlenen van een in dit hoofdstuk genoemde termijn. Een derge­lijk verzoek wordt vóór het verstrijken van de betreffende termijn bij burge­meester en wet­houders ingediend.

  • 2.

    Indien burgemeester en wethouders een ver­zoek als bedoeld in het eerste lid honoreren, geven zij een nieuwe termijn aan.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen voor de uitvoering van de in deze verordening ge­noemde onderwerpen nadere regels vaststel­len na advies van de functionele commis­sie

3. bepalingen per subsidiecategorie  

Paragraaf 1: sociale huurwoningen  

artikel 42  

Burgemeester en wethouders kunnen aan een toegelaten instelling ten laste van het deelbud­get ge­noemd in artikel 12, tweede lid, onder a.1, gelde­lijke steun verlenen voor het bouwen van sociale huurwoningen.

artikel 43  

Een aanvraag om geldelijke steun gaat in aanvul­ling op de gegevens van artikel 23 vergezeld van:

  • a.

    een opgave van de voorgestelde aanvangs­huurprijs;

  • b.

    een verklaring dat naar verwachting een op termijn kostendekkende exploitatie mogelijk is;

artikel 44  

  • 1.

    Burgemeester en wethouders verlenen slechts geldelijke steun, indien de voorgestel­de aan­vangshuurprijs voor woningen niet lager is dan de bij of krachtens het Besluit bepaalde mini­mum huurprijs en niet hoger is dan de bij of krach­tens het Besluit bepaalde maximum huur­prijs.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen op een daartoe strekkend en gemotiveerd verzoek van de initiatiefnemer voor woningen met vijf of meer kamers ontheffing verlenen van het be­paalde in het eerste lid. Een dergelijk verzoek wordt gelijktijdig met de aanvraag om geldelij­ke steun bij burgemeester en wethou­ders ingediend.

artikel 45  

  • 1.

    Burgemeester en wethouders verlenen in aan­vulling op artikel 31 slechts gelde­lijke steun onder de voorwaarde dat de koopsom van de bouwrijpe grond waarop de woningen worden gebouwd, niet meer be­draagt dan de bij of krachtens het Besluit bepaalde maxi­mum grond­prijs.

  • 2.

    Indien toepassing van het bepaalde in het eerste lid betrek­king heeft op het bouwen van een aantal sociale huurwoningen, die een administratieve eenheid vormen, geldt het van toepas­sing zijnde bedrag, genoemd in het eerste lid, als de gemiddelde koopsom van de bouwrijpe grond van de in dat com­plex opge­nomen woningen.

artikel 46  

Een gereedmelding bedoeld in artikel 33, eerste lid, gaat in aanvul­ling op de verklaring be­doeld in artikel 34 vergezeld van een opgave van de ge­reedko­mingsdatum van het bouw­plan.

artikel 47  

De geldelijke steun wordt uitbetaald in jaarbedra­gen, voor de eerste maal één jaar na de gereed­ko­mingsdatum en telkens één jaar nadien.

artikel 48  

  • 1.

    Burgemeester en wethouders beëindigen de uitbetaling van gelde­lijke steun voor een socia­le huurwoning en stellen de geldelijke steun opnieuw vast op het op dat moment ontvangen bedrag, indien de eigendom van een sociale huurwoning waarvoor geldelijke steun is ver­leend, overgaat op een ander dan de gemeen­te of een toegelaten instelling, of indien de woning gesloopt wordt.

  • 2.

    Indien de eigendom van de woning overgaat op de gemeente of een toegelaten instelling, wordt deze vanaf het moment van de eigen­domsoverdracht de begunstigde.

Paragraaf 2: sociale koopwoningen  

artikel 49  

Burgemeester en wethouders kunnen ten laste van het deelbudget ge­noemd in artikel 12, tweede lid, onder a.2, geldelijke steun verlenen ten behoe­ve van een natuurlijke persoon die de woning als eige­naar zal bewonen.

artikel 50  

Voor toepassing van deze paragraaf wordt onder kosten van verkrijgen in eigendom verstaan:

  • a.

    de som van de bedragen afzonderlijk vermeld als koopsom van de bouwrijpe grond en de koopsom of de koop/aanneemsom van de woning in de overeenkomst van koop en ver­koop of koop en aanneming, of

  • b.

    in gevallen waarin een woning wordt ge­bouwd op grond waarop een recht van opstal rust of waarop een recht van erfpacht is geves­tigd dan wel de grond en de woning afzonderlijk in eigen­dom worden verkregen of de grond reeds geruime tijd eigendom is van de eige­naar, wordt als koopsom van de bouwrijpe grond aangehouden een door bur­gemeester en wet­houders te bepalen bedrag;

  • c.

    indien een woning geheel of gedeeltelijk met eigen arbeid of in eigen beheer wordt ge­bouwd wordt als kosten van het verkrijgen in eigendom aangehouden een door burge­mees­ter en wethouders te bepalen bedrag;

  • d.

    de kosten van het verkrijgen in eigendom kun­nen in voorkomende gevallen verminderd wor­den met geldelijke steun verleend als bij­drage ten behoeve van voorzieningen voor gehandi­capten op grond van artikel 53 van het Besluit.

artikel 51  

Een aanvraag om geldelijke steun gaat in aanvul­ling op de gegevens van artikel 23 vergezeld van een verklaring van de initiatiefnemer dat het aan­gaan van de koopover­eenkomst of de koop- en aanneemover­eenkomst niet afhankelijk wordt ge­steld van het tegen een meerprijs afnemen van voorzieningen, leveringen of diensten.

artikel 52  

  • 1.

    1. Burgemeester en wethouders verlenen in aan­vulling op artikel 31 slechts geldelijke steun onder de voorwaarde dat de begunstig­de de­gene is die,

    • a.

      de woning als eerste eigenaar bewoont, of

    • b.

      de woning bewoont met ingang van een tijd­stip dat minder dan een jaar ligt na het tijdstip van het notarieel verlij­den van de akte, die betrekking had op het ver­krijgen in ei­gendom van de woning door de eer­ste eigenaar (bedoeld in artikel 89, derde Boek van het Burger­lijk Wet­boek), of

    • c.

      indien zodanige akte voor het verkrijgen van de eigendom niet noodzakelijk was, met ingang van een tijdstip dat minder dan een jaar ligt na de dag waarop bur­ge­meester en wethouders de gelde­lijke steun voor de eerste eige­naar hebben vastge­steld, de wo­ning als eigenaar be­woont, of

    • d.

      de woning heeft bewoond bedoeld onder a, b en c, indien na diens vertrek diens partner in de woning is blijven wonen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders verlenen in aan­vulling op het eerste lid slechts geldelijke steun onder de voorwaarde dat:

    • a.

      de kosten van het verkrijgen in eigen­dom niet meer bedragen dan het bij of krach­tens het Besluit bepaalde maxi­mumbe­drag voor een sociale koopwo­ning;

    • b.

      de koopsom van de bouwrijpe grond waarop de woning wordt gebouwd niet meer bedraagt dan de bij of krachtens het Besluit bepaalde maximum grond­prijs;

    • c.

      een garantiecertificaat wordt afgegeven door een door de minis­ter erkende ter zake kundige instantie;

    • d.

      de risicoverrekening wordt afgekocht

  • 3.

    Ingeval van overlijden van een eigenaar, als bedoeld in het eerste lid, worden diens erfge­namen die de woning blijven bewonen be­schouwd als begunstigde.

artikel 53  

Het bepaalde in artikel 52, tweede lid, onder c, is niet van toepas­sing, indien de aanvraag betrekking heeft op een woning die geheel of in belangrijke mate wordt gebouwd door degene die de woning als eigenaar zal bewonen.

artikel 54  

Een gereedmelding als bedoeld in artikel 33, eer­ste lid, gaat naast de in artikel 34 bedoelde ver­klaring vergezeld van de volgende gegevens:

  • a.

    een door de Inspecteur der Directe Belastin­gen te verstrekken origineel formulier, waarop is aangegeven het definitief vastge­stelde of nog vast te stellen inkomen, dan wel het bruto loon van de personen bedoeld in bijla­ge VI van het Besluit; op dit formu­lier wordt tevens aangege­ven of bedoelde personen wel of niet vermo­gensbelasting verschuldigd zijn;

  • b.

    indien op het tijdstip van gereedmelding nog geen opgave van het definitief vastgestelde inkomen verstrekt kan worden, wordt de vast­stelling van de geldelijke steun aangehouden tot het moment dat de opgave van het defini­tief vastgestelde inkomen wordt overlegd.

artikel 55  

Een gereedmelding als bedoeld in artikel 33, eer­ste lid, gaat naast het in artikel 54 gestelde verge­zeld van

  • a.

    een bewijs van eigendom in de vorm van een afschrift van de nota­riële akte, die be­trek­king heeft op het verkrijgen in eigendom van de woning (bedoeld in artikel 89, derde Boek van het Burger­lijk Wetboek);

  • b.

    een bewijs van de datum van eerste bewo­ning, in de vorm van een uittreksel uit het persoonsregister;

  • c.

    een afschrift van de vergunning van de ge­meente tot het bewonen van de woning dan wel een verklaring dat een dergelijke vergun­ning zal worden verstrekt, indien een dergelij­ke vergunning vereist is.

  • d.

    een afschrift van de akte van cessie, indien

een dergelijke akte is gesloten.

artikel 56  

Burgemeester en wethouders stemmen slechts in met het verzoek bedoeld in artikel 33, tweede lid, mits

  • a.

    de woning ten behoeve waarvan geldelijke steun is verleend, wordt bewoond door de eigenaar;

  • b.

    de eigenaar of diens erfgenaam over het jaar dat voorafgaat aan het tijdstip waarop hij de woning betrekt geen vermogensbelas­ting in de zin van de Wet op de vermogensbelasting 1964 (Stb. 520) verschul­digd is, dan wel geen gemeenschappelijke huishou­ding voert met een persoon die krachtens die wet ver­mogens­be­lasting verschuldigd is.

artikel 57  

De som van de inkomens bedoeld in bijlage VI van het Besluit op grond waarvan de geldelij­ke steun wordt berekend, wordt bepaald aan de hand van de in artikel 54 genoemde gege­vens, over het jaar voorafgaande aan het jaar waarin de geldelij­ke steun is verleend.

artikel 58  

  • 1.

    Binnen acht weken na het verstrijken van het eerste jaar van bewo­ning en telkens een jaar nadien dient de begunstigde een bewonings- en eigendomsverklaring in op een daartoe door burge­meester en wethouders beschik­baar gesteld formulier.

  • 2.

    De geldelijke steun wordt uitbetaald in jaarbe­dragen, telkens binnen een half jaar na ont­vangst van het volledig ingevulde en onder­tekende formulier.

artikel 59  

Indien de geldelijke steun wordt uitbetaald als bij­drage-ineens geldt als voorwaarde dat de woning gedurende tenminste één jaar is bewoond door de eigenaar of ingeval van overlijden van de eigenaar diens in de woning woonachtige erfgenaam of inge­val van vertrek van de eige­naar uit de woning diens in de woning woonachtige gewezen partner.

artikel 60  

  • 1.

    Burgemeester en wethouders beëindigen de uitbetaling van geldelijke steun voor een socia­le koopwoning en stellen de geldelijke steun opnieuw vast op het tot op dat moment ont­van­gen bedrag, indien zij constateren dat:

    • a.

      de eigenaar bedoeld in artikel 52, eerste lid, dan wel de op het tijdstip van diens overlijden in de woning woonachtige erf­ge­naam, dan wel de op het moment van diens vertrek uit de woning diens in de woning woonach­tige partner niet langer bewoont, of

    • b.

      eigendomsoverdracht heeft plaatsgevon­den.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders komen tot een besluit als bedoeld in het eerste lid aan de hand van het in artikel 58, bedoelde door de eigenaar jaarlijks in te zenden formulier.

artikel 61  

Burgemeester en wethouders stellen de geldelijke steun opnieuw vast overeenkomstig het in het Be­sluit bepaalde, indien zij constateren dat de som van de inkomens bedoeld in bijlage VI van het besluit zodanig is gestegen ten opzichte van de som van de inkomens op grond waarvan de gel­de­lijke steun werd vastgesteld, respectievelijk op grond waarvan een herziene vaststelling als be­doeld in dit artikel heeft plaatsgevonden, dat daar­bij volgens het Besluit een ander bedrag aan geldelijke steun moet worden vastgesteld.

artikel 62  

  • 1.

    Ten behoeve van een vaststelling als bedoeld in artikel 61 dient de eigenaar, binnen acht weken nadat het vijfde jaarbedrag is uitbe­taald, onderscheidenlijk telkens vijf jaar na­dien een door de Inspecteur der Directe Be­lastin­gen verstrek­te opgave van inkomens over te leg­gen van die personen waarvan het inkomen ingevolge het Besluit deel uitmaakt van de som van inkomens bedoeld in bijlage VI van het Besluit over de in het Besluit bepaalde periode.

  • 2.

    Indien de in het eerste lid genoemde gege­vens niet of onvoldoende binnen de in het eerste lid genoemde termijn vanwege de eigenaar wor­den overgelegd doen burge­meester en wet­houders daarvan schrif­te­lijk mededeling aan de eigenaar onder vermel­ding van de nog te leveren gegevens en de termijn waarbinnen zij geleverd dienen te zijn.

  • 3.

    Indien de in het tweede lid gegeven termijn door de eigenaar wordt overschreden, wordt de uitbetaling van de geldelijke steun met onmiddellijke ingang gestaakt en de hoogte van de geldelijke steun opnieuw vastgesteld op het tot dat moment aan geldelijke steun uitbe­taalde bedrag.

artikel 63  

Burgemeester en wethouders besluiten omtrent een vaststelling als bedoeld in artikel 61 binnen zes maanden nadat de in artikel 62, eerste lid bedoelde gegevens zijn verstrekt.

artikel 64  

Op een daartoe strekkend verzoek stellen burge­meester en wethouders de geldelijke steun een­ma­lig opnieuw vast overeenkomstig het in het Besluit bepaalde, indien uit dit verzoek blijkt dat in het kalender­jaar waarin de eigenaar de woning heeft betrokken of in een van de vier daaropvol­gende kalenderjaren een van de personen van wie het inkomen medebepalend is geweest voorde som van de inkomens bedoeld in bijlage VI van het Besluit en met wie de eigenaar in be­doeld kalender­jaar een gemeenschappelijke huis­houding heeft gevoerd, geen inkomen heeft geno­ten, doch in het jaar voorafgaande aan dat jaar wel een inkomen heeft genoten.

artikel 65  

In afwijking van het bepaalde in artikel 62, eerste lid, dient de eigenaar de in dat artikel genoemde gegevens te leveren vijf jaar na de herziene vast­stelling bedoeld in artikel 64 en telkens vijf jaren nadien.

Paragraaf 3: ingrijpende voorzieningen  

artikel 66  

Burgemees­ter en wethouders kunnen ten laste van het deelbudget ge­noemd in artikel 12, tweede lid, onder a.3 of 4, geldelijke steun verlenen voor:

  • a.

    het treffen van ingrijpende voorzieningen aan sociale huurwo­ningen;

  • b.

    het treffen van ingrijpende voorzieningen aan particuliere huurwo­ningen;

  • c.

    geen geldelijke steun kan worden verleend voor particuliere huurwo­ningen, die bedrijfs­ma­tig kamersgewijs worden verhuurd. Burge­mees­ter en wethouders kunnen voor een in aanmerking komende niet-winst beogende instelling of in andere bijzondere gevallen hiervan afwij­ken.

artikel 67  

  • 1.

    Een aanvraag om geldelijke steun als be­doeld in artikel 66, onder a, gaat in aanvul­ling op de gegevens van artikel 23 vergezeld van:

    • a.

      een opgave van de voorgestelde huur­prijs en een opgave van het aantal wo­ning­waarde­ringspunten, ingevolge het bij of krachtens bepaalde in de Huurprijzen­wet woonruimte, na het treffen van de voor­zieningen;

    • b.

      een verklaring dat na het treffen van de voorzieningen naar verwachting een op termijn kostendekkende exploita­tie moge­lijk is.

    • c.

      een opgave van de verwachte woning­kwaliteit na het treffen van de voorzie­nin­gen, uitgedrukt in wonigwaarderings­pun­ten ingevolge het bij of krachtens de Huurprijzen­wet bepaalde;

  • 2.

    Een aanvraag om geldelijke steun als be­doeld in artikel 66, onder b, gaat in aanvul­ling op de gegevens van artikel 23 vergezeld van:

    • a.

      een opgave van de voorgestelde huur­prijs en een opgave van het aantal wo­ning­waarde­ringspunten, ingevolge het bij of krachtens bepaalde in de Huurprij­zenwet woonruimte­, na het treffen van de voor­zieningen;

    • b.

      een bewijs van eigendom blijkend uit een authentiek af­schrift van de koopakte en een gewaarmerkt recent uittreksel uit de kadastrale legger;

    • c.

      voor zover van toepassing een afschrift van de akte van split­sing;

    • d.

      voor zover van toepassing een verkla­ring van de Vereni­ging van Eigenaren welke bouwdelen gemeenschappelijk dan wel niet gemeen­schappelijk zijn.

artikel 68  

Burgemeester en wethouders verlenen slechts geldelijke steun voor het treffen van ingrijpen­de voorzieningen indien:

  • a.

    de voorgestelde huurprijs na het treffen van de voorzieningen niet lager is dan de bij of krach­tens het Besluit bepaalde minimum huurprijs en niet hoger is dan de bij of krach­tens het Besluit bepaalde maximum huurprijs;

  • b.

    naar het oordeel van burgemeester en wet­hou­ders in voldoende mate overleg over het bouwplan heeft plaatsgevonden met en me­de­werking is verkregen van de huurder(s) van de woning(en), waarop het bouw­plan be­trek­king heeft en/of de hen vertegenwoordi­gende orga­nisa­ties;

  • c.

    voor het pand waarin de woning waaraan de voorzieningen worden getroffen gelegen is, geen raadsbesluit tot onteigening dan wel tot ontbinding van de erfpachtsrechten is geno­men.

artikel 69  

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvul­ling op artikel 31 slechts geldelijke steun voor het treffen van ingrijpende voorzienin­gen onder de voorwaarde dat:

  • a.

    de kosten van het treffen van de voorzienin­gen, verminderd met de krachtens paragraaf 6 van dit hoofdstuk verleende toeslagen, meer bedragen dan de in het Besluit bepaal­de mini­male kosten per woning;

  • b.

    de warmteweerstand van de gevel en het dak na het treffen van voorzieningen gelijk of hoger is dan het bij of krachtens het Besluit bepaalde met inbegrip van de daarbij gege­ven uitzonde­ringsbepalingen;

  • c.

    indien de in het eerste lid onder a bedoelde kosten betrekking hebben op een aantal admi­nistratief in een plan voor het treffen van voor­zieningen samengevoegde woningen en aan die woningen voor­zieningen worden getroffen, die in financieel opzicht met elkaar vergelijk­baar zijn, geldt het daartoe in het Besluit be­paalde.

artikel 70  

  • 1.

    Burgemeester en wethouders verlenen in aan­vulling op artikel 29 en 31 slechts geldelij­ke steun voor het treffen van ingrijpende voor­zieningen aan particuliere huurwoningen onder de voorwaarde, dat niet tot verkoop van de woning wordt overgegaan tot aan het moment van vaststelling van de geldelijke steun con­form de bepalingen van deze veror­dening, tenzij voor een zodanige verkoop vooraf door burgemeester en wethouders toestemming is verleend.De bedoelde toestemming kan slechts wor­den verleend, indien de nieuwe eigenaar zich ver­bindt tot het naleven van de voorwaarden en bepalingen, waaronder de geldelijke steun is verleend, met inbegrip van de leden 2 en 3 van dit artikel.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan de verlening van geldelijke steun voor het treffen van ingrijpende voorzieningen aan particu­liere huurwoningen beheersvoorschriften ver­bin­den. Bedoelde be­heersvoorschriften gelden voor een door hen vast te stellen termijn na gereed­melding van het plan, welke termijn niet lan­ger mag zijn dan 10 jaar. Die voor­schriften hebben betrekking op een of meer van de volgende punten:

    • a.

      de woning mag niet zonder voorafgaan­de toestemming van burge­meester en wet­hou­ders worden gesloopt of anders dan als huurwo­ningen worden gebruikt;

    • b.

      de woning mag niet zonder voorafgaan­de toestemming van burge­meester en wet­hou­ders gesplitst worden in apparte­mentsrechten;

    • c.

      de huurprijs van de woning moet in over­eenstemming zijn met de Huurprij­zenwet woonruimte en het Besluit huur­prijzen woonruimte;

  • 3.

    Burgemeester en wethouders leggen de voor­schriften op in de vorm van een door de eige­naar van de te verbeteren woning te onderte­ke­nen bereidverklaring tot het nako­men van bedoelde beheervoorschrif­ten en betreffende beeindiging of terugbetaling van geldelijke steun als bedoeld in artikel 38 dan wel artikel 72, alsmede, een boete-kettingbe­ding. De weigering tot het tekenen van een in het vorige lid bedoelde bereidverklaring leidt tot weigering van de geldelijke steun.

artikel 71  

  • 1.

    Een gereedmelding als bedoeld in artikel 33, eerste lid, gaat naast de in artikel 34 bedoel­de verklaring vergezeld van een opgave van de gereedkomingsdatum van het bouwplan.

  • 2.

    Een gereedmelding met betrekking tot ver­leen­de geldelijke steun voor het treffen van ingrij­pende voorzieningen aan particuliere huurwo­ningen gaat bovendien vergezeld van een gespecificeerd over­zicht van alle rekenin­gen en betalingsbewijzen inzake de werk­zaam­he­den. Burgemeester en wethouders kunnen ermee instemmen, dat in plaats van rekenin­gen en betalingsbewijzen een verkla­ring van een registeraccountant wordt over­legd omtrent de juistheid van het overzicht.

artikel 72  

  • 1.

    De geldelijke steun wordt uitbetaald aan dege­ne die het treffen van de voorzieningen bekos­tigt.

  • 2.

    De geldelijke steun wordt uitbetaald in jaarbe­dragen, voor de eerste maal één jaar na de gereed­komingsdatum en telkens een jaar na­dien.

artikel 73  

Burgemeester en wethouders beëindigen de uitbe­taling van de geldelij­ke steun en stellen deze op­nieuw vast op het op dat moment ontvangen be­drag,

  • a.

    indien de eigendom van de woningen waar­aan met geldelijke steun ingrijpende voorzie­nin­gen zijn getroffen overgaat en de nieuwe eigenaar de woningen niet verhuurt.

  • b.

    indien de woning wordt gesloopt.

Paragraaf 4: huurwoningen van beleggers

artikel 74
  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten laste van het deelbudget genoemd in artikel 12, tweede lid onder b.1., geldelijke steun verle­nen ten behoeve van een belegger of een toegela­ten instelling die de woning zal verhu­ren.

  • 2.

    Artikel 50, onder a, b en d, is van overeen­komstige toepassing met dien verstande dat ingeval de woning tot stand wordt gebracht krachtens meerdere, onderscheidene over­een­komsten van koop, aanne­ming en andere, daarmede samenhangende overeenkom­sten, als kosten van het verkrijgen in eigendom wordt aangehou­den het door burge­meester en wethouders te bepalen bedrag.

artikel 75

Burgemeester en wethouders verlenen in aanvul­ling op de voorwaarde van artikel 29 en 31 slec­hts geldelijke steun onder de voorwaarde dat

  • a.

    de kosten van het verkrijgen in eigendom niet meer bedragen dan het bij of krachtens het Besluit genoemde maximum bedrag voor een huurwoning van een belegger;

  • b.

    de woning gedurende ten minste vijf jaar voor verhuur beschik­baar blijft;

  • c.

    de woning op het moment van gereedmelding eigendom is van een belegger of toegela­ten instelling.

artikel 76

Een gereedmelding als bedoeld in artikel 33, eer­ste lid, gaat naast de verklaring bedoeld in artikel 34 vergezeld van:

  • a.

    een verklaring dat de woning waarvoor gelde­lijke steun is aange­vraagd eigendom is van de begunstigde;

  • b.

    een verklaring dat de woning ten minste vijf jaar verhuurd blijft.

     

artikel 77

De geldelijke steun wordt uitbetaald in jaarbedra­gen, voor de eerste maal binnen één jaar na de beslissing bedoeld in artikel 36, en telkens een jaar nadien.

Paragraaf 5: premiewoningen

artikel 78  

Burgemeester en wethouders kunnen ten laste van het deelbudget ge­noemd in artikel 12, tweede lid, onder b.2., geldelijke steun verle­nen ten be­hoeve van een na­tuur­lijk persoon die de woning als eige­naar zal bewo­nen of een natuur­lijk per­soon of een rechtspersoon die de woning zal verhuren.

artikel 79  

Indien een woning bewoond zal worden door de eigenaar, gaat een aanvraag om geldelijke steun, in aanvulling op de gegevens van arti­kel 23, ver­gezeld van een verklaring van de initiatiefnemer dat het aangaan van de koopovereenkomst of de koop- en aanneemovereen­komst niet afhankelijk wordt ge­steld van het tegen een meerprijs afne­men van voorzienin­gen, leveringen of diensten.

artikel 80  

Artikel 50 is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat, indien de woning een huurwo­ning is die tot stand wordt gebracht krachtens meer­dere, onderscheidene overeen­kom­sten van koop, aanne­ming en andere, daarmede samen­hangende overeenkomsten, als kosten van het verkrijgen in eigendom wordt aangehouden het door burgemees­ter en wethouders te bepalen bedrag.

artikel 81  

  • 1.

    Burgemeester en wethouders verlenen in aan­vulling op artikel 29 en 31 slechts geldelij­ke steun onder de voorwaarde dat de kosten van het verkrijgen in eigendom niet meer be­dra­gen dan het bij of krach­tens het Besluit bepaalde maximum bedrag voor een premie­woning.

  • 2.

    Indien de woning door de eigenaar zal wor­den bewoond, verlenen burgemeester en wet­hou­ders in aanvulling op het eerste lid, slec­hts geldelijke steun onder de voorwaarde dat:

    • a.

      een garantiecertificaat wordt afgegeven door een door de minis­ter erkende ter zake deskundige instantie;

    • b.

      de risicoverrekening wordt afgekocht.

  • 3.

    Het bepaalde in het tweede lid, onder a, is niet van toepassing indien de aanvraag be­trek­king heeft op een woning die geheel of in belangrij­ke mate wordt gebouwd door degene die de woning als eige­naar zal bewonen.

  • 4.

    Het bepaalde als bedoeld in artikel 33, eerste lid, gaat indien de woning bewoond zal wor­den door de eigenaar, naast de verkla­ring bedoeld in artikel 34, vergezeld van:

    • a.

      een bewijs van eigendom in de vorm van een afschrift van de akte bedoeld in arti­kel 89, derde Boek van het Burgerlijk Wetboek;

    • b.

      een bewijs van de datum van eerste bewoning, in de vorm van een uittreksel uit het persoonsregister;

    • c.

      een afschrift van de vergunning van de gemeente tot het bewonen van de wo­ning dan wel een verklaring dat een derge­lijke vergun­ning zal worden ver­strekt, indien een dergelijke vergunning vereist is.

    • d.

      een afschrift van de akte van cessie, indien een dergelijke akte is gesloten.

artikel 82  

Uitbetaling vindt plaats binnen één jaar na de be­slissing bedoeld in artikel 36.

Paragraaf 6: toeslagen ten behoeve van plaatse­lijk ver­schil­lende om­stan­dighe­den  

artikel 83  

Burgemeester en wethouders kunnen ten laste van het deelbudget ge­noemd in artikel 12, tweede lid, onder c, een toeslag verlenen aan de initiatief­nemer ten behoeve van de bouw van woningen en het treffen van ingrij­pende voorzieningen.

artikel 84  

Een aanvraag om een toeslag vindt plaats op een door burgemeester en wethouders vastge­steld formulier.

artikel 85  

Burgemeester en wethouders verlenen een toeslag en stellen deze vast in aanvulling op een besluit tot het verlenen van geldelijke steun als bedoeld in paragrafen 1 tot en met 5.

artikel 86  

Burgemeester en wethouders houden bij het verle­nen en vaststellen van een toeslag en de bepaling van de hoogte daarvan rekening met de project­grootte, de locatie en andere specifie­ke kenmer­ken van het bouwplan.

Artikel 87

Een toeslag wordt uitbetaald als een bijdrage-in­eens binnen acht weken na de datum van het be­sluit als bedoeld in artikel 36.

 

Artikel 88

Burgemeester en wethouders kunnen besluiten tot het verstrekken van een voorschot op de verleen­de toeslag.

 

 

Paragraaf 7 huurverlagingstoeslagen

Artikel 89

Burgemeester en wethouders kunnen ten laste van het deelbudget als genoemd in artikel 12, tweede lid, onder d, aan een toegelaten in­stelling die een sociale huurwoning beheert die is ge­bouwd ter ver­vanging van een andere woning of waaraan ingrij­pende voorzieningen zijn getroffen een toeslag verlenen ten behoeve van het verla­gen van de huurprijs.

Artikel 90
  • 1.

    Een aanvraag voor een toeslag ten behoeve van huur­verlaging vindt plaats op een door burgemeester en wethouders vastgesteld for­mu­lier.

  • 2.

    Een aanvraag om verlening van een toeslag gaat in aanvulling op artikel 23 vergezeld van een verklaring van de verhuurder dat hij een sociale huurwoning beheert die gebouwd is ter vervanging van een andere woning of waaraan ingrijpende voorzieningen zijn getrof­fen.

Artikel 91

Burgemeester en wethouders verlenen een toeslag en stellen deze vast in aanvulling op een besluit tot het verlenen van geldelijke steun als bedoeld in paragraaf 1 of 3.

 

Artikel 92  

Burgemeester en wethouders verlenen en stellen de hoogte van de toeslag ten behoeve van huur­ver­laging vast met inachtneming van de door de ge­meenteraad gestelde prioriteiten en nadere voor­waarden bedoeld in artikel 9, en het verdeel­besluit, bedoeld in artikel 13.

Artikel 93  

De toeslag ten behoeve van huurverlaging wordt uitbetaald in jaarbe­dragen, maximaal 10 keer, voor de eerste 95maal één jaar na gereedko­mingsdatum en telkens een jaar nadien.

4. overgangs- en slotbepalingen

Artikel 94

Op aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend en waarop een bij­drage is verleend, blijven de bepa­lingen van de verordening op grond waarvan de bijdrage is ver­leend van toepas­sing.

 

Artikel 95  

Vervallen.

Artikel 96

Indien vanwege bijzondere omstandigheden een strikte toepassing van het bepaalde in deze veror­dening naar oordeel van burgemeester en wethou­ders zou leiden tot een onredelijke beslissing, kun­nen burge­meester en wethouders afwijken van het bepaalde in deze verorde­ning.

 

Artikel 97

Deze verordening kan worden aangehaald als de Verordening Woningge­bonden Subsidies 1992.

 

Artikel 98

De Algemene Subsidieverordening is niet van toe­passing.

 

Artikel 99

 

Deze regeling treedt in werking drie dagen na de datum afkondiging.

 

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Gouda in de openbare vergadering van 17december1992.

 

De raad van de gemeente voornoemd,

 

drs. J.H. Boone , voorzitter

 

drs. A.W. v.d. Spek , secretaris

 

Gewijzigd in de openbare vergadering van 30 juni 2010.

 

Inwerking getreden op: 29 juli 2010.

 

toelichting verordening woninggebondensubsidies 1992

 

hoofdstuk 1

 

De algemene bepalingen van hoofdstuk 1 alsmede de standaardbepalingen van hoofdstuk 2 gelden voor alle onderdelen. Specifieke bepalingen of aanvullingen op deze algemene bepalingen staan in hoofdstuk 3. Indien de bepalingen van hoofd­stuk 1 en 2 niet nadrukke­lijk zijn uitgezonderd, zijn zij naast de in hoofdstuk 3 genoemde voorwaar­den van toepas­sing.

 

artikel 1

 

a. Er wordt een onderscheid in de begunstigde en de initiatiefnemer gemaakt. In veel geval­len zullen deze één en dezelfde persoon of orga­nisatie zijn, maar bij v. sociale koop is de begunstigde (meestal) niet dezelfde als de initiatiefnemer.

b. De budgetten bevatten ook het restant van de in vorige jaren van het Rijk verkregen bedra­gen. Dit restant kan zowel positief als negatief zijn.

g. In het reservefonds woninggebonden subsi­dies worden de vrijvallende middelen gestort. Vrij­vallende middelen zijn meevallers voor de kas indien jaarlijkse bijdragen voortijdig wor­den verminderd of beëindigd alsmede rente­baten. Deze gelden uit dit fonds dienen in het belang van de volkshuisvesting te worden besteed.

m.2. Met het in financieel opzicht vergelijk­baar maken van de voorzieningen die aan wonin­gen moeten worden getroffen, kan voorkomen worden dat wonin­gen, waar­aan een relatief kleine investe­ring moet worden gepleegd, door samenvoe­ging met andere woningen, waaraan hoge investerin­gen nodig zijn, onder de BWS-bepalingen worden gebracht.

o. Er is een opsomming gegeven van die kos­ten die bij het vaststellen van de kosten van het verkrijgen in eigendom een rol kunnen spelen. De term 'kosten van het verkrijgen in eigen­dom' is gebruikt ter vervanging van het vaak gebruikte begrip 'stichtingskosten' en sluit ook de kosten van het treffen van voor­zieningen in.In paragraaf 2, 4 en 5 van hoofdstuk 3 zijn de kosten van het verkrijgen in eigendom apart omschreven; deze gelden voor de soci­ale koopwonin­gen als ook de huurwonin­gen van beleggers en premiewonin­gen.

p. Zie commentaar bij o.

r. In verband met het mogelijk stellen van prio­ri­teiten is een onderscheid gemaakt in sociale en particuliere huurwoningen.

s. Voorafgaand aan de ontwikkeling van een bouwplan sluiten gemeente en opdracht­ge­ver een projecto­vereenkomst, overeenkomstig artikel 5 van de raamovereenkomst tussen gemeente en corporaties. Overeenkomstig het gestelde in het verdeelbesluit geldt dit ook voor opdrachtgevers niet zijnde corporaties.

t. Definiëring van sociale huurwoningen is nodig om deze woningen bij het stellen van priori­tei­ten bij voorrang in aanmerking te doen komen voor geldelijke steun anders dan uit het deel­budget sociale huurwoningen; de gestelde voorwaarden in paragraaf 1 van hoofdstuk 3 zijn op zichzelf immers voldoen­de duidelijk om vast te stellen wanneer gel­delijke steun ver­strekt kan worden.Voor toepassing van hoofdstuk 3, paragraaf 3, worden alle woningen in eigendom van toege­laten instellingen en gemeenten aange­merkt als sociale huurwoning (zie artikel 41 van be­doelde paragraaf).

u. Een woning, waarmee reeds met de bouw is begonnen maar nog niet is voltooid, kan als te bouwen woning worden beschouwd bij toepas­sing van de mogelijkheid van artikel 14. Es­sentie van de bepaling is dat het gaat om nieuwgebouwde woningen. Deze omzet­ting zal naar verwachting slechts bij uitzonde­ring plaatsvin­den. Overigens kan hetgeen in de toelichting onder t in het eerste gedeelte om­trent sociale huurwo­ningen is gesteld ana­loog op sociale koopwoningen worden toege­past, met dien verstande dat naar de voor­waarden in paragraaf 2 van hoofdstuk 3 kan worden verwezen.

x. Zie de toelichting bij artikel 13.

z. Indien het verlenen van geldelijke steun be­trekking heeft op een aantal woningen dat in een plan voor het treffen van voorzieningen een administra­tieve eenheid vormt en waar­aan voorzieningen worden getroffen die in bouw­technisch en financieel opzicht met elkaar vergelijkbaar zijn, gelden als kosten van het verkrijgen in eigendom de gemiddel­de kosten van de voorzieningen per in dat plan opgeno­men woning. Een bouwtechni­sche maatregel kan zowel van bouwtechni­sche als woontech­nische aard zijn. Groot-onderhoud valt buiten het begrip voorziening.

 

artikel 2

 

c. Een onzelfstandige woonruimte is niet uitge­slo­ten van verlening van geldelijke steun. In het kader van de prioriteitsstelling op grond van het 'verdeelbesluit' kan worden aangege­ven onder welke omstandighe­den geldelijke steun wordt verleend.

d. Voor woningen in eigendom van of te bou­wen door gemeenten kan geldelijke steun worden verleend. Hierbij gelden dezelfde voorwaarden als voor toegelaten instellin­gen.

e. Verbouw van bestaande panden geen wonin­gen zijnde wordt gelijkgesteld aan nieuwbouw.

 

artikel 6

 

In artikel 7 wordt het verlenen van de toeslag ge­koppeld aan het verlenen van geldelijke steun op grond van artikel 5.

 

artikel 9

 

Door middel van het stellen van prioriteiten en voor­waarden wordt de noodzaak, de soberheid en de doelmatigheid van het bouwen van woningen of het treffen van voorzienin­gen aan woningen vastge­steld. Op grond van gestelde prioriteiten (eerste lid) kunnen bouwplannen bij voorrang boven andere plannen worden gehonoreerd (zie ook artikel 27). Als een bouwplan niet aan gestel­de nadere voor­waarden (tweede en derde lid) voldoet, wordt een aanvraag om geldelijke steun afgewezen (zie artikel29, onder c).

 

artikel 10

 

Over de prioriteiten en nadere voorwaarden wor­den vooraf belangheb­bende organisaties geraad­pleegd en wordt vastgelegd dat burgemeester en wethou­ders bij het doen van hun voorstel aan de raad ingaan op de tijdens de raadpleging naar voren gebrachte argumenten.

 

artikel 12

 

Het vaststellen van deelbudgetten is een belangrijk sturingsinstrument bij het verlenen van geldelijke steun. Het is mogelijk een gedeelte van het bud­get te sparen. Dit kan door de deelbudget­ten gezamen­lijk lager vast te stellen dan het budget waartoe zij behoren. Bij sociale koopwoningen en eventueel toeslagen wordt pas na het budgetjaar bekend welk beslag op het budget is gelegd. De toereikendheid van het budget kan dan slechts onder vooronderstellin­gen worden vastgesteld.

 

Ook kan het voorkomen dat er minder woningen, dan aanvankelijk voorgenomen, kunnen worden gebouwd doordat er als gevolg van een stijging van de rente hogere subsidies dan geraamd moe­ten worden verleend. Het deelbudget ingrijpende voorzieningen bestaat uit twee onderdelen te weten een budget voor het treffen van voorzieningen aan sociale huurwonin­gen en een budget voor het treffen van voorzie­ning aan particuliere huurwoningen. Op basis van de prioritei­ten kan bijvoor­beeld het treffen van ingrijpende voorzienin­gen onderscheid gemaakt worden tussen particuliere en sociale huurwonin­gen. Ook kan een deel van het budget uitsluitend worden besteed ten behoeve van woningen in bepaalde met name genoemde wijken. In principe kan zelfs een deel­budget worden vastgesteld per bouwplan, al ligt dat niet voor de hand. Ook de toeslagen kunnen even­tueel worden gesplitst in deelbudgetten en worden ingezet ten behoeve van bepaalde categorieën woningen, woningen in bepaalde wijken of gegadig­den.

 

artikel 13

 

Op grond van een verdeelbesluit krijgen de initiatiefnemers vooraf inzicht in hun mogelijkheden om voor een bouwplan op een bepaalde lokatie voor geldelijke steun vanuit een deelbudget in aanmer-king te komen, indien zij in concreto een aanvraag indienen. Initiatiefnemers krijgen op deze wijze een redelijke mate van zekerheid dat zij hun planontwikkelingskosten niet tevergeefs maken. Een ver-deelbesluit is slechts globaal van inhoud en geeft nog geen aanspraak op geldelijke steun voor een concreet bouwplan. Het verdeelbesluit kan voor de onderscheiden deelbudgetten een meer of minder gedetailleerde inhoud hebben. De vaststelling van deelbudgetten (artikel 12) en het nemen van een verdeelbesluit zullen vaak samenvallen.

 

artikel 14

 

De gemeente kan mogelijk over meer middelen beschikken dan over de in artikel 12 genoemde deelbudgetten, b.v. rente op kasgelden en vrijval­lende middelen als gevolg van ingetrokken be­schik­kin­gen. Deze middelen maken geen deel uit van de budgetten, maar maken deel uit van het reserve­fonds. Deze gelden dienen in het belang van de volkshuisves­ting te worden besteed.Burgemeester en wethouders kunnen alsnog be­schikken over een deel van het budget dat ge­spaard is, voorzover de raad hiertoe vooraf toe­stemming heeft gegeven en na raadpleging van de functionele raadscommissie. Indien besloten is gebruik te maken van de mogelijkheid een gedeel­te van het budget te sparen, dan kunnen burge­mees­ter en wethouders hierover alsnog beschik­ken.

 

artikel 15

 

Bedoeld is de omzetting van sociale huurwoningen in sociale koopwoningen en vice versa én de om­zetting van huurwoningen belegger in premiewo­nin­gen en vice versa.De machtiging van burgemeester en wethouders kan onderdeel uitmaken van het verdeelbe­sluit.

 

artikel 16

 

Na het nemen van het verdeelbesluit, waarin tevens de deelbudgetten worden vastgesteld, kan de minis­ter een besluit tot toekenning van een budget ge­heel of gedeeltelijk intrekken. De ge­meente dient de reeds aangegane verplichtingen na te komen. Op grond van artikel 16 kan in dergelijke gevallen de omvang van de deelbudget­ten nader worden vast­ge­steld.

 

artikel 21

 

Dit artikel heeft betrekking op overeenkomsten ter uitvoering van de verordening. Deze overeenkom­sten kunnen worden gesloten door burgemeester en wethouders. Betreft het overeenkomsten met een verstrekkend karakter, dan zal de raad deze zelf sluiten.

 

hoofdstuk 2

 

Het systeem van deze verordening gaat uit van vier onderscheiden momenten:

- de aanvraag van de geldelijke steun (para­graaf 1);

- de verlening van de geldelijke steun (para­graaf 2);

- de gereedmelding van een bouwplan (para­graaf 3);

- de vaststelling van de geldelijke steun (para­graaf 4).

De aanvraag wordt gedaan door de initiatiefnemer, ten behoeve van wiens project ook de geldelijke steun wordt verleend. Op dat moment is nog niet altijd bekend wie de begunstig­de zal zijn. De be­gunstigde doet de gereedmelding. De gereedmel­ding is tegelijkertijd het verzoek om vaststelling en uitbetaling van de geldelijke steun. De vaststelling en uitbetaling hebben dan ook rechtstreeks betrek­king op de begunstigde, zijnde degene die de gel­delijke steun ontvangt.

 

artikel 23

 

Op grond van het Besluit moet de gemeente het bouwplan toetsen op soberheid en doelma­tigheid en op de noodzaak van het bouwen dan wel het treffen van de voorzieningen. De gevraagde gege­vens zijn nodig voor deze beoordeling en om het bouwplan te kunnen toetsen aan door de gemeen­te gestelde prioriteiten.

 

artikel 24

 

1. Om te kunnen beoordelen in hoeverre het beschikbare deelbudget wordt benut of dreigt te worden overschreden, is het nodig tijdig een overzicht te hebben van het totaal aantal ge­dane aanvragen. Dit is mede van belang met het oog op het tijdige vaststelling van het 'ver­deelbesluit' van het daarop volgende jaar.Aanvragen worden in principe op volgorde van binnenkomst behandeld met inachtne­ming van de termijnen van artikel 26. Aanvra­gen die in het verdeelbesluit zijn opgenomen, behoeven alleen aan de subsidievoorwaarden te worden getoetst. Bij het vaststellen van het ver­deelbe­sluit heeft de raad uiteraard reke­ning ge­hou­den met de prioriteiten, gesteld op grond van artikel 9.

 

2. Aanvragen die na 1 oktober worden inge­diend behoeven niet te worden afgewezen. Zij kun­nen worden aangehouden tot het vol­gende jaar. De aanhouding geeft geen recht op het verlenen van geldelijke steun in het volgende jaar. Beoordeling van de aanvraag geschiedt op basis van de in het jaar van verlening van geldelijke steun geldende crite­ria.In het geval dat er voor minder dan 50% van het budget aan geldelijke steun is verleend, wordt het belang van de volkshuis­ves­ting be­paald niet gediend wanneer op grond van een te late indiening van het plan de te ver­lenen geldelijke steun niet ten laste van het betref­fende budget van dat jaar zou kun­nen worden gebracht. In dit geval worden met toepassing van artikel 96 afwijkingen op de uiterste in­dieningsdatum toegestaan.

 

3. Om te voorkomen dat plannen jarenlang wor­den aangehouden, kan aanhouding slechts eenmaal plaatsvinden. In het volgende jaar dient wel een positieve of negatieve beslis­sing te worden genomen. Het staat de initia­tiefne­mer vrij opnieuw een aanvraag in te dienen.

 

artikel 25

 

In de verordening komen meer bepalingen voor, die rechtstreeks voortkomen of een afgeleide zijn van beginselen van behoorlijk bestuur. Het bepaal­de in artikel 25 is daar een voorbeeld van. Ook wanneer de bepaling zou worden weggelaten, moet de ont­vangst van een aanvraag binnen een redelijke termijn worden bevestigd. Voordeel van opneming van de bepaling is dat, in het geval niet binnen de gestelde termijn een reactie is geko­men, de indie­ner mag veronderstellen dat bij de indiening kenne­lijk 'iets is misgegaan'. In dat geval is het raadzaam contact op te nemen.

 

artikel 26

 

In het algemeen zal er vooroverleg plaatsvinden waardoor de termijn van acht weken niet altijd nodig zal zijn. Soms zal de termijn echter te kort kunnen zijn, bijvoorbeeld om alle gegevens te kunnen con­troleren. Het tweede lid biedt daarom de mogelijk­heid tot verlenging van de termijn.

 

artikel 28

 

1. Dit artikel geeft de mogelijkheid tot aanhou­ding, indien een bouwplan niet in het verdeel­be­sluit is opgenomen. Dit voorkomt dat aan­vragen die in het begin van het jaar worden gedaan, gehonoreerd zouden moeten worden, omdat zij aan de voorwaarden voldoen terwijl andere plannen voorrang verdienen op grond van het gemeentelijk beleid.

 

2. Indien de beslissing omtrent het verlenen van geldelijke steun voor een bouwplan eenmaal is aangehouden, moet het volgende jaar dan wel een positieve of negatieve beslissing worden genomen. Zie ook de toelichting bij artikel 22, derde lid.

 

3. Op deze manier zijn burgemeester en wet­hou­ders vrij te bevorderen dat bouwplan­nen die in het verdeelbesluit zijn opgenomen, alsnog in het betreffende jaar worden inge­diend dan wel dat bouwplannen die niet in het verdeelbesluit zijn opgenomen, in plaats van de eerstge­noemde plannen wanneer deze geen door­gang vinden, voor subsidie in aanmerking te brengen.

 

artikel 29

 

a, b. en c.

Om de doelmatigheid te kunnen beoordelen is het nodig om een relatie met de kosten te leggen. Ook kan een relatie gelegd worden tussen de kwaliteit en de voorgestelde aan­vangshuur. Met betrekking tot de noodzaak van het treffen van voorzieningen kunnen burgemeester en wethouders aangeven dat naast andere voorzieningen ook bouwtechni­sche voorzienin­gen aan het casco moeten wor­den getroffen. Zie ook de toelichting op artikel 9 van hoofdstuk 1.

 

d. Wanneer een bouwplan voldoet aan de crite­ria van deze verordening maar er om andere redenen geen bouwvergunning kan worden verleend, zou een verplichting aangegaan moeten worden terwijl het bouwplan niet gere­aliseerd mag worden.

e. In beginsel mag niet worden begonnen met de bouw voor de aanvraag is behan­deld. De ver­ordening biedt de ruimte om vooruitlopend op het besluit tot verlening van geldelijke steun toestemming te verkrijgen al met de bouw te beginnen zonder het recht op subsi­die te ver­liezen. Het is echter niet de bedoe­ling dat woningen die reeds gebouwd of ingrijpend verbeterd zijn, alsnog voor geldelij­ke steun in aanmer­king komen.Wanneer burgemeester en wethouders beslui­ten in te stemmen met het begin van de bouw, wordt het bouwplan wel getoetst aan de ver­eisten op grond van deze verordening. Alleen de afwijzingsgrond dat niet met de bouw mag worden gestart voordat geldelijke steun wordt verleend, vervalt dan.

f. Realisatie van (gesubsidieerde) woningen op verontreinigde grond is ook in de huidige om­standighe­den niet toegestaan. Een voorwaarde voor subsidieverstrekking door het Rijk is dat bij de aanvraag voor subsi­die een verkla­ring van burgemeester en wet­houders is gevoegd, die inhoudt dat de bodem ter plekke is onder­zocht en geschikt is bevon­den of voor de aan­vang van de bouw geschikt wordt gemaakt voor de bouw van woningen.

 

artikel 31

 

b. Het artikel dient ertoe om vroegtijdig te kun­nen bepalen welke projecten (nog) geen doorgang vinden. Dat kan aanleiding zijn het budget anders te benutten. Op grond van artikel 41 kan eventueel ontheffing van deze bepaling worden gegeven. Voor de verlenging van de termijn moeten goede gronden aan­wezig zijn.

c. Gereedmeldingstermijnen zijn gewenst om de voortgang van de plannen te garande­ren en om te voorkomen dat er onnodig lang een verplichting tot uitbetaling van subsidie blijft bestaan. Ook is een gereedmelding nodig om te kunnen toetsen of aan de subsidievoor­waar­den voor het verlenen van de geldelijke steun is voldaan.

d. Het gaat hierbij niet om de informatie die de gemeente over de besteding van de budget­ten aan het Rijk moet leveren maar om infor­matie over de afzonderlijke bouwplannen. Het Rijk zal deze informatie steekproefsgewijs opvra­gen. Het Rijk heeft deze informatie nodig voor de bepaling van de hoogte van de normbedra­gen, toeslagen en dergelijke. Ook heeft het Rijk de informatie nodig voor de evaluatie van het beleid.De gemeente gebruikt deze informatie ook voor het eigen beleid. Om te voorko­men dat de gemeente deze informatie te allen tijde aan subsidie-aanvragers moet vragen is deze be­paling opgenomen.

 

artikel 33

 

De gereedmelding van de woning vindt plaats door de begunstigde en niet door de initiatief­ne­mer. In veel gevallen zullen initiatiefnemer en begunstigde dezelfde zijn, zoals bij sociale huur­woningen. Dit hoeft echter niet altijd zo te zijn. Bij sociale koopwo­ningen is dit het meest duidelijk het geval: daar is de koper de begunstigde en (veelal) b.v. een pro­jectontwik­kelaar of bouwondernemer de initiatiefne­mer. Wanneer dat het geval is, heeft de initiatiefne­mer geen belang bij de gereedmel­ding en zou de begunstigde de dupe kunnen worden. Om deze reden is ervoor gekozen de gereedmel­ding door de begunstigde te laten plaatsvin­den. Wanneer er een toeslag voor plaat­selijk verschil­lende omstandighe­den wordt toege­kend, wordt deze aan de initiatief­ne­mer verleend. Deze moet dan eveneens een gereedmelding indienen.

 

artikel 34

 

Het gerealiseerde bouwplan moet overeenstem­men met het door burgemeester en wethou­ders goedge­keurde bouwplan, inclusief nader aange­brachte en goedgekeurde wijzigingen. Om te voor­komen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd, is ervoor gekozen een verklaring te vragen. Indien later alsnog zou blij­ken dat de wo­ning(en) niet goedgekeurde afwijkin­gen bevat, kan de subsidie alsnog worden inge­trokken en eventu­eel worden teruggevorderd.Dat geldt ook voor de kosten van verkrijgen in ei­gendom op basis waarvan een kosten-kwaliteits­toets wordt uitgevoerd en eventueel voor de toe­slag voor plaatselijk verschillende omstandigheden en de huurverlagingstoeslag. Omdat de gemeente contro­le moet kunnen uitoefenen, moeten de reke­ningen en betalingsbewijzen beschikbaar worden gehou­den.

 

artikel 37

 

De hoogte van de geldelijke steun ligt, met uitzon­dering van de toeslagen, op grond van het Besluit vast. Voor sociale huurwoningen, sociale koopwo­ningen en ingrijpende voorzienin­gen wordt deze vastgesteld aan de hand van een bij ministerile regeling vastgestelde tabel.Voor de vaststelling van de hoogte van de subsi­die voor sociale huurwoningen en ingrijpen­de voorzie­ningen is de datum van verlenen van gel­delijke steun bepalend, omdat de op die datum geldende rijksrekenrente uitgangspunt is. Bij socia­le koop wordt in principe uitgegaan van de datum waarop de notariële akte is verleden.De jaarlijkse bijdrage voor sociale huur en ingrij­pen­de voorzieningen is vervolgens ten minste 10% van de hoofdsom. Voor een sociale koopwoning is de jaarlijkse bijdrage altijd 10% van de hoofdsom, mits deze hoger is dan een krachtens ministeriële rege­ling vastge­steld minimum bedrag. (Zie bijlage VI van het Besluit). Voor premiewoningen en beleg­gers­woningen ligt de hoogte van de subsidie tijdens het jaar van aanvraag reeds vast. De bij­drage voor beleggerswo­ningen wordt in vijf jaarbe­dragen uitbe­taald.

 

artikel 38

 

1. en 2.

Het onderscheid tussen het eerste lid, onder b, en het tweede lid betreft verwijtbaar­heid. In­dien er geen sprake is van verwijtbaarheid wordt de subsidie vastgesteld op grond van de juiste gegevens dan wel beperkt tot het bedrag dat al is betaald. Indien er wel sprake is van verwijtbaarheid kunnen burgemeester en wet­houders de subsidie geheel of gedeel­telijk terugvorderen met vergoeding van de wettelij­ke rente.

 

artikel 39

 

Dit artikel geeft aan dat het besluit moet zijn ge­mo­tiveerd en vloeit voort uit de algemene beginse­len van behoorlijk bestuur.

 

artikel 41

 

Dit artikel strekt ertoe voor de gestelde termijn een algemene ontheffingsgrond te geven voor burge­meester en wethouders om indien nodig betrokke­nen meer tijd te gunnen.Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het aanleveren van noodzakelijke gegevens of om het verlengen van (tussentijdse) gereedmeldingstermijnen.

 

artikel 43

 

Het is om verschillende redenen noodzakelijk te weten welke huurprijzen voor de nieuw te bouwen woningen zullen gelden:

- Op grond van de Huurprijzenwet woonruimte dient de huur vastgesteld te worden door de minister. Het verzoek om vaststelling van de huurprijzen wordt door de gemeente gedaan, na een ontvangen voorstel van de verhuurder bij de aanvraag.

- In samenhang met andere gegevens van het bouwplan wordt de gemeente in staat gesteld om te beoordelen of het bouwplan past bin­nen de gemeentelijke prioriteiten en voldoet aan de nadere voorwaarden.

- Ingeval een toeslag wordt verstrekt: de hoog­te van de toeslag kan afhankelijk zijn van de aanvangshuur (zie ook de toelichting op para­graaf 6 van dit hoofdstuk).

De aanvangshuur moet voor elke woning van het plan bij aanvraag worden opgegeven. (Zie ook toelichting op artikel 44.)

 

artikel 44

 

Het Besluit stelt als voorwaarde voor geldelijke steunverlening dat de voorgestelde aanvangs­huur­prijs bij aanvraag niet lager mag zijn dan het krach­tens het besluit bepaalde minimum (prijspeil 1992: 6,25%) en niet hoger mag zijn dan de krac­htens het besluit bepaalde maximale huurprijs (prijspeil 1992: /690,--) exclusief een huurverla­gingstoeslag op grond van paragraaf 7). Het maximum heeft betrek­king op een individuele woning dus niet op een complexgemid­del­de. De maximum huurprijs is niet van toepassing op wo­ningen met meer dan vier kamers. De toetsing geschiedt reeds bij de aan­vraag en niet bij de aanvang van de eerste verhuur. Indexering is derhalve niet mogelijk boven het maxi­mum.

Het genoemde bedrag kan periodiek bij ministeri­le regeling worden verhoogd.

 

artikel 45

 

Het Besluit bepaalt dat woningen slechts ten laste van het budget jaarlijkse bijdragen mogen worden gesubsidieerd, indien de koopsom van de bouwrij­pe grond niet hoger is dan het krachtens het besluit bepaalde maximum in de provincie Zuid-Holland (prijspeil 1992: ƒ25.500,--). Het genoem­de bedrag kan periodiek bij ministe­riële regeling worden ge­wijzigd.

 

artikel 46

 

Met het oog op de betaling van de geldelijke steun is het van belang te weten wanneer de woningen (gemiddeld) zijn voltooid (zie artikel 47).

 

artikel 47

 

Gezien het betalingsritme van het rijk aan de ge­meente ligt het in de rede de eerste betaling ander­half jaar na de aanvang van de gemiddelde gereed­komings­datum te verrichten.

 

artikel 50

 

De kosten van het verkrijgen in eigendom worden gedefinieerd als de som van de koopsom van de grond en de koop- of koop/aanneemsom van de woning. Tot deze kosten worden ook de over­drachtskosten gerekend. Als er voor één van beide geen of relatief weinig kosten worden ge­maakt omdat de woning op grond wordt gebouwd die reeds geruime tijd in bezit is, of omdat de woning voor een belangrijk deel door de eigenaar zelf wordt gebouwd, worden de kosten van het verkrijgen in eigendom door burgemeester en wethouders be­paald. Zij zullen daarbij uitgaan van de waarde in het maatschappelijk verkeer of van vergelijkbare grondprijzen van vergelijkbare wonin­gen in de regio.Datzelfde geldt voor het geval waarin de grond geen eigendom wordt, maar in erfpacht wordt uitge­geven. In dat geval zal worden uitgegaan van het bedrag waarvoor de erfpacht kan worden afgekocht, of, als dat niet mogelijk is, van de uitgifteprijs van gronden voor soortgelijke wonin­gen, gelegen in de gemeente, of indien dergelijke gronden in de ge­meente niet aanwezig zijn, in een naburige ge­meente.

 

artikel 52

 

Geldelijke steun voor een sociale koopwoning wordt alleen verstrekt aan de eerste eigenaar van de woning, of degene die binnen een jaar na de eigen­domsover­dracht aan de eerste eigenaar, eigenaar van de woning is geworden. In het eer­ste lid, sub d, wordt bepaald dat de geldelijke steun aan de eige­naar ook wordt verleend als na een (echt)scheiding diens partner de woning be­woont. De geldelijke steun komt in dat geval slec­hts te vervallen, indien eigendomsoverdracht (aan de partner) plaatsvindt.In geval van overlijden van deze eigenaar gaat geldelijke steun over op diens erfgenamen die de woningen blijven bewonen.In aanvulling op de algemene eisen en voorwaar­den gelden voor de sociale koopsector enkele me­rendeels uit het Besluit voortvloeiende voorwaar­den. Onder andere is bepaald dat de risicoverreke­ning moet worden afgekocht, zodat onvoorziene bouw­kostenstijgingen niet ten laste van de koper kun­nen worden gebracht.

 

artikel 54

 

De gereedmelding van een sociale koopwoning vindt plaats door de begunstigde, dat wil zeggen de eigenaar van de woning. Naar aanleiding van die gereedmelding wordt de subsidie die de be­gunstig­de zal ontvangen, vastgesteld. Met de gereedmel­ding moeten daarom ook de benodigde inkomens­gegevens worden bepaald. Die gegevens moeten betrekking hebben op het jaar voorafgaan­de aan het jaar waarin voor de betreffende wo­ning geldelij­ke steun is verleend. Er moet een door de inspec­teur der directe belastingen afgege­ven formulier worden overlegd. Voor dit formulier wordt in de regel het IB-60-formulier gebruikt. Hierop staat het over dat jaar aangeslagen bedrag aan belastbaar inkomen vermeld. Indien uit dat formulier echter blijkt dat men over dat jaar nog aangeslagen moet worden, omdat een ingediende aangifte nog niet is behandeld, dan dient voorlopig uitgegaan te worden van het vermelde aangege­ven belastbaar inkomen. In dat geval wordt de vaststelling van de hoogte van de subsidie aange­houden tot het moment dat alsnog een kopie van het definitieve aanslagbiljet wordt overlegd.Indien er geen aangifte is ingediend, met andere woorden men valt uitsluitend onder de Wet op de loonbelasting, dan staat op de IB-60-formulier het brutojaarloon vermeld. Bij de bepaling van het zui­vere inkomen als bedoeld in artikel 9 van de hier­voorgenoemde wet dient dan hiervan te worden uitgegaan. Aan de hand van het IB-60-formulier wordt tevens beoordeeld of men vermogensbelas­ting verschuldigd is.

 

artikel 57

 

De vaststelling van de geldelijke steun en het aantal jaarbedragen waarin deze wordt uitbetaald, gebeurt geheel conform het Besluit. Dat geldt ook voor de voorwaarden waaronder de geldelijke steun als eenmalige bijdrage wordt uitbetaald. Dat betekent, dat de subsidie wordt vastgesteld aan de hand van een krachtens het Besluit vastgestel­de subsidieta­bel waarin de subsidie afhankelijk wordt gesteld van inkomen en rente. Voor de vaststelling wordt uitge­gaan van de tabel zoals die gold op het moment dat de geldelijke steun werd verleend (beschikking­sjaar). De inkomens aan de hand waarvan de sub­sidie wordt berekend hebben betrekking op het jaar daaraan voorafgaand. Ze worden gedefinieerd conform het Besluit (bijlage VI). De rente wordt bepaald op het moment van het verlijden van de transportakte, of als er geen akte is verleden op het moment van vaststelling van de geldelijke steun.

 

artikel 58

 

De betaling vindt in het algemeen jaarlijks plaats. De betaling van het eerste (en elk volgend) jaar­be­drag vindt plaats binnen een half jaar nadat de begunstigde een zogenaamde bewonings­ver­klaring heeft ingezonden.

 

artikel 60

 

Burgemeester en wethouders beoordelen regelma­tig of de geldelijke steun nog terecht wordt ver­strekt. De betaling van geldelijke steun wordt stop­gezet, indien zij constateren dat dat niet het geval is.Om dat te kunnen bepalen moet de begunstigde jaarlijks op een door burgemeester en wethouders beschikbaar gesteld formulier verklaren dat hij/zij de woning als eigenaar bewoont (bewoningsver­kla­ring). Burgemeester en wethouders staken de beta­ling van geldelijke steun zodra zij vaststellen dat degene die de subsidie ontvangt, of diens erfgena­men, of diens gewezen partner niet meer in de woning woont, of zodra de subsidie-ontvan­ger niet langer eigenaar is van de woning.

 

artikel 61

 

Op grond van het Besluit stellen burgemeester en wethouders de geldelijke steun ook opnieuw vast als blijkt dat zich een inkomenswijziging heeft voor­gedaan. De geldelijke steun wordt dan op­nieuw vastgesteld aan de hand van de nieuwe som van de inkomens, maar op basis van de subsidietabel volgens het Besluit die gold op het moment dat de geldelijke steun werd verleend. Een herziene vast­stelling vindt volgens het Besluit echter alleen plaats, indien deze leidt tot een verlaging van de geldelijke steun.

Als blijkt dat de som van de inkomens het volgens het Besluit geldende maximum heeft overschre­den, wordt de betaling van geldelijke steun con­form het Besluit beëindigd. Datzelfde is het geval indien bij hernieuwde vaststelling van de geldelijke steun blijkt dat het opnieuw vastgestelde bedrag aan geldelijke steun kleiner dan of gelijk aan de tot dat moment ontvangen geldelijke steun is.Om te kunnen constateren of een wijziging als bovenbedoeld zich heeft voorgedaan, toetsen bur­gemeester en wethouders iedere vijf jaar de som van de relevante inkomens. De eerste keer dat zij dat doen, is nadat het vijfde jaarbedrag is uitbe­taald en vervolgens steeds vijf jaar nadien. Om dat te kunnen beoordelen moeten burgemeester en wet­houders beschikken over de benodigde inkomens­gegevens. Deze moeten door de eige­naar voor een bepaald tijdstip worden verstrekt. Doet hij/zij dat niet, of niet tijdig, dan wordt de betaling van de geldelijke steun stopgezet en de geldelijke steun verlaagd tot het tot dat moment uitbetaalde bedrag.

 

artikel 64

 

Burgemeester en wethouders kunnen gedurende de eerste vijf jaar waarin geldelijke steun wordt ver­strekt deze ook opnieuw vaststellen op verzoek van de begunstigde.Zij doen dat uitsluitend als één van de inkomens waarop de vaststelling van de geldelij­ke steun oorspron­ke­lijk was gebaseerd, is komen te verval­len. In dat geval kan de gelde­lijke steun op een hoger bedrag worden vastge­steld. De hiervoor beschreven reguliere inkomens­toets vindt dan ver­volgens steeds vijf jaar na deze hernieuwde vast­stelling plaats.

 

artikel 67

 

De in het eerste lid onder b. bedoelde verklaring is een rechtstreeks gevolg van het Besluit dat bepaalt, dat alleen geldelijke steun mag worden verstrekt als de initiatiefnemer verwacht dat op termijn een kos­tendekkende exploitatie mogelijk is. Volgens het Besluit is een dergelijke verklaring voor beide in artikel 65 genoemde categorieën nodig.

 

artikelen 68 en 69

 

In dit artikel worden aanvullende eisen en voor­waarden gesteld voor het verlenen van geldelijke steun voor het treffen van ingrijpende voorzienin­gen.

De maximum huurprijs ligt volgens het Besluit voor woningen waarvoor in 1992 geldelijke steun wordt verleend op /690,--. Volgens het Besluit kan de minister dit bedrag jaarlijks verhogen met de trend­matige huurverhoging. De huurprijs mag daarnaast de maximaal redelijke huurprijs niet te boven gaan ingevolge het Besluit huurprijzen woonruimte (zie ook artikel 61 van het Besluit).

Voor het treffen van ingrijpende voorzieningen zal overleg moeten worden gevoerd met de bewoners van de woningen waaraan de voorzieningen wor­den getroffen of hen vertegen­woor­digende organi­saties. Ten aanzien van sociale verhuurders is dat ook vastgelegd in het Besluit toegelaten instellin­gen volkshuisvesting. Hier geldt de eis voor zowel socia­le als particuliere verhuurders. Indien op eni­gerlei wijze blijkt dat geen of onvoldoende overleg met de bewoners heeft plaatsgevonden, of dit over­leg van onvoldoende kwaliteit blijkt te zijn geweest, dit ter beoordeling van burgemeester en wethou­ders, kan de aanvraag worden afgewezen.

De minimale kosten van het treffen van voorzie­nin­gen aan woningen waarvoor geldelijke steun wordt verleend bedragen het krachtens het besluit bepaal­de minimum in de provincie Zuid-Holland (prijspeil 1992: ƒ53.000,--).

Voor de gestelde voorwaarden met betrekking tot warmte-isolatie wordt verwezen naar het Besluit. Daarin wordt bepaald dat de warmteweerstand groter dan 1,3 Kw moet zijn. Tevens is bepaald dat hiervan ontheffing kan worden verleend in een aantal gevallen, te weten:

1. indien de gevel niet geschikt is voor het aan­brengen van spouwmuurisolatie;

2. indien het dak niet geschikt is voor het aan­brengen van isolatie tussen dakbedek­king en dakbeschot. Volgens het Besluit is dat in de regel het geval bij hellende daken;

3. indien de betrokken woning een monument is in de zin van artikel 3 van de Monumenten­wet 1988 en voor het treffen van isolerende voor­zieningen geen toestemming wordt ver­leend op grond van artikel 11 van die wet.

De drie genoemde ontheffingsgronden kunnen worden toegepast als de warmte-isolerende voor-zieningen niet, of slechts tegen hoge kosten kunnen worden aangebracht.

 

artikel 72

 

In het eerste lid wordt bepaald dat subsidie kan worden verstrekt aan degene die de voorzieningen bekostigt. Hiermee wordt het in theorie mogelijk gemaakt om subsidie voor het treffen van voorzie­ningen aan de huurder van een woning te ver­strek­ken, maar in het gemeentelijk beleid kunnen zoda­nige prioriteiten worden gesteld dat subsidi­ring van huurders niet wenselijk is.

 

artikel 74

 

2. Hoewel huurwoningen in veel gevallen als totaalpakket op de markt worden aangebo­den, kunnen zich situaties voordoen, waarbij de eigenaar-verhuurder de deelprodukten (grond, ontwerp, financiering, uitvoering) af­zonderlijk in eigendom verkrijgt. Omdat hier geen sprake is van één overeenkomst van koop en aanne­ming, wordt op basis van de afzonderlijke overeenkomsten het bedrag vastgesteld dat voor de toepassing van deze regeling kan worden aangehouden als de kosten van het verkrijgen in eigendom van de woning. Zie ook de toelichting bij artikel 50.

 

artikel 78

 

Premiewoningen kunnen zowel in de huursector als in de koopsector worden gebouwd. In het geval er in de koopsector wordt gebouwd, dient, overeen­komstig het bepaalde in artikel 50, een aantal aan­vullende gegevens geleverd te worden. Zie toelich­ting op artikel 50.

 

artikel 79

 

De nadere voorwaarden komen overeen met de nadere voorwaarden bij sociale koopwonin­gen.

 

artikel 80

 

Dit artikel komt overeen met het bepaalde in arti­kel 50. Zie de toelichting aldaar.Evenals de koper van een sociale koopwoning dient de koper van een premiewoning bij de ge­reedmel­ding een aantal aanvullende documenten te over­leggen.

 

paragraaf 6

 

Toeslagen ten behoeve van plaatselijk verschillen­de omstandigheden komen in de plaats van wat in de oude regelingen 'kopkostenbijdragen' werden ge­noemd. In de verordening wordt verder van toeslag gesproken. Een toeslag is een vorm van geldelijke steun en als zodanig zijn de algemene bepalingen van hoofdstuk 2 omtrent het verlenen en vaststellen van geldelijke steun van toepassing.

 

artikel 83

 

In tegenstelling tot andere vormen van geldelijke steun is bij het verlenen van een toeslag de initia­tiefnemer altijd de begunstigde. De initiatiefnemer zal dus ook het verzoek om vaststelling en uitbe­ta­ling van de toeslag moeten doen. Indien de initia­tiefnemer niet tevens de begunstig­de is voor de geldelijke steun in aanvulling waarop de toe­slag wordt verleend, zal hij/zij derhalve afzonderlijk een gereedmelding als bedoeld in artikel 32 moe­ten verzorgen.

 

artikel 85

 

Een toeslag wordt verleend in aanvulling op gelde­lij­ke steun. Toeslagen worden niet verleend, indien niet is voldaan aan de vereisten voor de verlening van geldelijke steun in aanvulling waarop toesla­gen worden verstrekt.

 

artikel 86

 

De volgende elementen spelen bij de vaststelling van toeslagen onder meer een rol: de project­groot­te, de lokatie en andere specifieke kenmer­ken van het bouwplan die de stichtings­kosten beïnvloeden, zoals bodemgesteldheid, bereikbaar­heid en de mate van geluidbelasting, de aanvangshuur c.q. koopprijs van de woningen en andere soorten van geldelijke steun voor de be­treffende woningen.

 

paragraaf 7

 

Een toeslag ten behoeve van huurverlaging is een vorm van geldelijke steun en als zodanig zijn de algemene bepalingen van hoofdstuk 2 omtrent de verlening en vaststelling van geldelijke steun van toepassing.

De verlening van geldelijke steun is gekoppeld aan door de raad te stellen prioriteiten en nadere voor­waarden.

 

artikel 89

 

Een toeslag ten behoeve van huurverlaging kan slechts verleend worden aan toegelaten instellin­gen of ingezet worden ten behoeve van woningen die van gemeentewege gebouwd of verbeterd worden.De bestedingsmogelijkheden van het budget voor toeslagen ten behoeve van huurverlaging zijn ver­breed ten opzichte van de oude situatie ('stadsver­nieuwingstoeslagen'). Een bijdrage uit dit budget kan door de verhuurder aangewend worden voor de verlaging van de huur van een woning die is ge­bouwd zowel in stadsvernieuwings- als in uit­brei­dingsgebieden. Ook woningen die ingrijpend verbe­terd worden, komen in aanmerking voor een toe­slag.

 

artikel 90

 

De aanvraag om een toeslag ten behoeve van huurverlaging maakt integraal deel uit hetzij van de aanvraag voor geldelijke steun voor het bou­wen van een sociale huurwoning, hetzij van de aanvraag voor geldelijke steun voor het treffen van ingrijpen­de voorzieningen aan een sociale huurwoning.

 

artikel 91

 

Omdat een aanvraag om een toeslag ten behoeve van huurverlaging slechts gehonoreerd kan wor­den indien de, in de toelichting op artikel 90 ge­noemde, aanvragen om geldelijke steun gehonoreerd wor­den, wordt in dit artikel de koppeling gelegd naar het besluit tot verlening van de gelde­lijke steun.

 

artikel 92

 

Voor het vaststellen van de hoogte van de gelde­lij­ke steun zijn burgemeester en wethouders ge­hou­den aan de, ingevolge artikel 8, door de ge­meente­raad gestelde prioriteiten en nadere voor­waarden met betrekking tot de inzet van toeslagen ten be­hoeve van huurverlaging.

 

artikel 93

 

Uit de wijze van uitbetaling blijkt, dat de toeslag ten behoeve van huurverlaging gelijktijdig wordt uitbe­taald met de geldelijke steun ingevolge para­graaf 1 of paragraaf 3.

 

artikel 95

 

Er wordt gehandeld namens burgemeester en wet­houders met als gevolg dat alle handelin­gen recht­streeks worden toegerekend aan burgemeester en wethouders. Op besluiten van de betreffende amb­tenaar, genomen namens burgemeester en wet­hou­ders, is direct de Wet AROB van toepassing. Dit heeft tot gevolg dat belanghebbenden eerst een bezwaar­schrift zullen moeten indienen bij burge­meester en wethouders binnen 6 weken na de dag van verzen­ding van het besluit, alvorens in tweede instantie beroep openstaat bij de Afdeling Recht­spraak van de Raad van State.

 

artikel 96

 

Voor de toepassing van de verordening geldt een algemene hardheidsclausule. Een hard­heids­clausu­le kan slechts in bijzondere omstandigheden wor­den toegepast. Uiteraard blijven burgemeester en wethouders bij gebruikmaking van deze mogelijk­heid gehouden aan de regels van het Besluit, als regeling van hoger aard.