Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Heerlen

Beleidsregel Terug- en invordering, boete en verhaal 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHeerlen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel Terug- en invordering, boete en verhaal 2013
CiteertitelBeleidsregel Terug- en invordering, boete en verhaal 2013
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpTerug- en invordering, boete en verhaal

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet Werk en Bijstand
  2. Gemeentewet
  3. Algemene Wet Bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-201301-01-2014Nieuwe regeling (tevens intrekking van de beleidsregel Handhaving en Debiteuren WWB)

12-03-2013

Weekblad Parkstad

2013/6515

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel Terug- en invordering, boete en verhaal 2013

 

 

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

beleidsregel

BELEIDSREGEL TERUG- EN INVORDERING, BOETE EN VERHAAL 2013”

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen;

    • c.

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • d.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de WWB, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • e.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • f.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • g.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de WWB en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

    • h.

      WWB: de Wet werk en bijstand.

Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

  • 1.

    Het college herziet in beginsel het recht op uitkering dan wel trekt het recht op uitkering in op grond van artikel 54 lid 3 WWB tenzij er sprake is van dringende redenen zoals genoemd artikel 14 van deze beleidsregel.

  • 2.

    Het college maakt met inachtneming van deze beleidsregel in beginsel gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de WWB alsmede artikel 25, tweede lid en derde lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt tenzij er sprake is van dringende redenen zoals genoemd artikel 14 van deze beleidsregel.

HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING

Artikel 3 Kwijtschelden of buiten invordering stellen van de vordering

  • 1.

    Het college ziet op verzoek van belanghebbende dan wel uit eigen beweging af van verdere terugvordering en gaat over tot kwijtschelding indien:

    • a.

      gedurende tien jaar volledig aan de betalingsverplichtingen is voldaan;

    • b.

      gedurende tien jaar niet volledig aan de betalingsverplichtingen is voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog is betaald;

    • c.

      gedurende tien jaar geen betalingen zijn verricht en niet aannemelijk is dat deze op enig moment verricht zullen gaan worden; of

    • d.

      tenminste tien jaar na terugvordering een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de rest som, in één keer wordt afgelost.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde termijn is 5 jaar indien de vordering geen terugvordering betreft op grond van het eerste lid van artikel 58 van de WWB, het eerste lid van artikel 25 van de IOAW en het eerste lid van artikel 25 van de IOAZ.

  • 3.

    Ten aanzien van terugvorderingsbesluiten van vóór 01.03.2013 geldt het oude regime zoals

    opgenomen in artikel 21 van de beleidsregel Handhaving en Debiteuren WWB (2008/32048).

Artikel 4 Uitzondering

Artikel 3 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

Paragraaf 2.2 Kwijtschelding in verband met kruimelbedragen

Artikel 5 Afzien van terugvordering en/of invordering bij kruimelbedragen

Voor zover het geen situatie betreft als bedoeld in artikel 58 eerste lid WWB, eerste lid van artikel 25 van de IOAW en het eerste lid van 25 van de IOAZ:

  • a.

    ziet het college af van terugvordering indien het terug te vorderen bedrag lager is dan € 50,00 netto per vordering;

  • b.

    ziet het college af van (verdere) invordering indien de totale restschuld lager is dan € 50,00 en indien niet is te voorzien dat de restschuld binnen een redelijke termijn op minnelijke wijze kan worden geïnd.

Paragraaf 2.3 schuldregeling

Artikel 6 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1.

    Het college kan op verzoek van de belanghebbende die een schuldregeling (niet zijnde WSNP) wil opstarten, besluiten mee te werken aan een schuldregeling indien er geen sprake is van een vordering als genoemd in artikel 58 eerste lid WWB, artikel 25 eerste lid IOAW en artikel 25 eerste lid IOAZ.

  • 2.

    Het college kan akkoord gaan met de schuldregeling indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente Heerlen wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang;

  • 3.

    De kwijtscheldingsregeling van de vordering treedt niet in werking voordat een besluit of overeenkomst tot schuldregeling tot stand is gekomen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel en succesvol is doorlopen.

HOOFDSTUK 3 INVORDERING

Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting

Artikel 7 Verrekening

Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de WWB en artikel

28, tweede lid van de IOAW en IOAZ gaat het college zo spoedig mogelijk na

het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een

eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of

IOAZ.

Artikel 8 De betalingsverplichting / betalingsregeling

  • 1.

    Indien verrekening van de vordering met de uitkering niet mogelijk is, kan belanghebbende een verzoek indienen tot gespreide betaling, tot verlaging van de maandelijks vastgestelde betalingsverplichting of tot tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, indien hij niet in staat is deze schuld ineens of volgens de vastgestelde termijnen te voldoen.

  • 2.

    Een ingediend bezwaar of beroep tegen het intrekkings- of herzieningsbesluit, dan wel het terugvorderings- of boetebesluit en/of de vastgestelde betalingsregeling heeft geen schorsende werking.

Artikel 9 Bepaling van de hoogte van de betalingsverplichting

Bij het bepalen van de aflossingsverplichting wordt er naar gestreefd dat de

vordering zo snel mogelijk wordt afgelost.

Artikel 10 Rente en kosten

Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 60 vijfde lid van de WWB, vijfde lid van artikel 28 van de IOAW en het vijfde lid van artikel 28 van de IOAZ wordt de vordering slechts verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, indien de invordering is overgedragen aan een externe invorderingspartij.

Artikel 11 (Her)onderzoeken

Het college voert, voor zover nodig, ieder jaar een onderzoek uit ter

bewaking van de terug- en invordering van vorderingen.

HOOFDSTUK 4 D E B OETE IN VERBAND MET SCHENDING INLICHTINGENPLICHT

Artikel 12 Waarschuwing

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om te volstaan met het geven

van een schriftelijke waarschuwing indien het niet of niet behoorlijk nakomen

van verplichting, als bedoeld in artikel 17, eerste lid WWB, artikel 13 eerste

lid IOAW en IOAZ of de verplichting als bedoeld in artikel 30c tweede en

derde lid van de Wet SUWI, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag,

tenzij er in de voorafgaande twee jaar al eerder een zodanige waarschuwing

gegeven is.

Artikel 13 Verminderde verwijtbaarheid

Indien er sprake is van verminderde verwijtbaarheid zoals bedoeld in artikel 2a van het Besluit WWB 2007 wordt de boete vastgesteld op 50% van de boete die opgelegd zou zijn indien er sprake zou zijn van verwijtbaarheid.

Artikel 14 Dringende redenen

1.Het college ziet af van het opleggen van een bestuurlijke boete

indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

2.Er is enkel sprake van dringende redenen indien de gevolgen van

het opleggen van een bestuurlijke boete leidt tot onaanvaardbare

consequenties, zijnde noodsituaties, voor de belanghebbende

en/of zijn gezin.

3.Lichamelijke en psychische klachten die al enige tijd bestaan en

dus niet in het bijzonder het gevolg zijn van het boetebesluit

vormen op zich geen dringende redenen

4.De omstandigheid dat de belanghebbende (weer) in een

schuldsaneringstraject is/wordt opgenomen vormt op zich geen

grond voor dringende redenen.

HOOFDSTUK 5 VERHAAL

Artikel 15 Bevoegdheid tot het verhalen van bijstand

1.Het college maakt in alle gevallen gebruik van de bevoegdheid om

de kosten van de bijstand te verhalen overeenkomstig het

bepaalde in artikel 61 tot en met 62 i van de WWB, met

uitzondering van verhaal ten behoeve van de ex-partner indien er

geen alimentatie-uitspraak is en tenzij in deze regeling anders

bepaald wordt.

2. Ten aanzien van verhaalsbesluiten van vóór 01.03.2013 geldt het

oude regime zoals opgenomen in de artikelen 23 tot en met 34 van de beleidsregel Handhaving en Debiteuren WWB (2008/32048).

Artikel 16 Verhaal van uitkering ten behoeve van ten laste komende kinderen

Verhaal van uitkering, die ten behoeve van een ten laste komend kind wordt verstrekt, geschiedt naar draagkracht van de onderhoudsplichtige en tot maximaal het bedrag dat de fiscus vaststelt om in aanmerking te komen voor kinderaftrek.

Artikel 17 Verhaal van uitkering ten behoeve van jong-meerderjarigen

Verhaal van bijstand ten behoeve van jong-meerderjarigen geschiedt naar draagkracht van de onderhoudsplichtige(n) en tot maximaal het bedrag van de bruto aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud.

Artikel 18 Verhaal op grond van artikel 62 b WWB

Daar waar een alimentatie-uitspraak niet als voorliggende voorziening te gelde kan worden gemaakt, wordt de bijstand verhaald op grond van artikel 62 b WWB.

Artikel 1 9 Afzien van verhaal om dringende redenen

Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van het nemen van een verhaalsbesluit indien, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

Artikel 20 Vaststelling van het te verhalen bedrag in verband met onderhoudsplicht

  • 1.

    Vaststelling van de draagkracht geschiedt volgens de zogenaamde Tremanormen en de omstandigheden, die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.

  • 2.

    Is er sprake van een recente rechterlijke uitspraak inzake alimentatie (niet ouder dan 6 maanden), en gebaseerd op een zelfstandig oordeel van de rechtbank, dan wordt deze uitspraak gevolgd door het college.

  • 3.

    De verhaalsbijdrage als gevolg van artikel 62 WWB wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving van degene op wie wordt verhaald, tenzij een andere datum wordt overeengekomen met het college.

Artikel 2 1 Indienen verzoekschrift ten behoeve van verhaal in rechte

  • 1.

    Indien degene op wie wordt verhaald een door het college vastgestelde verhaalsbijdrage niet correct voldoet, wordt verhaal in rechte toegepast door middel van het indienen van een verzoekschrift bij de Rechtbank met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De indiening van een verzoekschrift dient zo spoedig mogelijk plaats te vinden.

  • 2.

    Van verhaal in rechte wordt enkel afgezien als het verzoek om vaststelling in rechte met grote waarschijnlijkheid wordt afgewezen. Een dergelijke beslissing wordt uitvoerig gemotiveerd.

Artikel 22 (Her-)onderzoeken

  • 1.

    Het college stelt periodiek een onderzoek in naar de draagkracht voor het voldoen van een verhaalsbijdrage ingevolge artikel 62 WWB.

  • 2.

    Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, dient als gevolg van dit onderzoek de verhaalsbijdrage opnieuw te worden vastgesteld.

Artikel 23 Jaarlijkse verantwoording aan de Raad

Om het WWB-debiteurenbeleid transparant te maken wordt jaarlijks een overzicht van

fraudevorderingen verstrekt.

Artikel 2 4 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregel kan worden aangehaald als “Beleidsregel terugvordering, invordering, boete en verhaal Wet Werk en Bijstand van de gemeente Heerlen”.

  • 2.

    Deze beleidsregel treden in werking met ingang van 01.03.2013.

Algemene toelichting

Op grond van artikel 58 van de Wet werk en bijstand (WWB) kan het college dat de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen. Een gelijksoortige bepaling is sinds invoering van de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG) opgenomen in de IOAW en IOAZ. Terugvordering is in dat kader een aan het college toekomende bevoegdheid en het college kan deze bevoegdheid dan ook nader inkaderen door middel van beleidsregels.

Met inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten (Wet aanscherping) wordt de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Meer specifiek gaat het om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht. De verplichting tot terugvordering komt daarbij mede tot uiting in:

  • a.

    een verplichting tot verrekening van deze vordering met een eventueel recht op algemene bijstand, een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ dan wel een Bbz-uitkering; en

  • b.

    een wettelijk verbod om medewerking te verlenen aan een schuldregeling indien de vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.

De verplichting tot terugvordering geldt alleen voor vorderingen die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de Wet aanscherping (1 januari 2013). Dat geldt ook voor de hierboven onder a en b genoemde verplichtingen. Is het besluit tot terugvordering voor 1 januari 2013 afgegeven dan blijft ook voor de vordering als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, een en ander een bevoegdheid.

Naast de bevoegdheid tot terugvordering is in de wet ook een drietal andere (gerelateerde) bevoegdheden opgenomen:

  • a.

    de bevoegdheid tot intrekking of herziening van het recht op bijstand dan wel een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ (artikel 54, derde lid van de WWB en artikel 17, derde lid van de IOAW en IOAZ);

  • b.

    de bevoegdheid om gebruik te maken van de in titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde mogelijkheden tot invordering van een schuld; en

  • c.

    de bevoegdheid tot brutering van de vordering in het kader van te veel genoten uitkering (artikel 58, vijfde lid (v/h vierde lid) van de WWB en artikel 25, vijfde lid (v/h vierde lid) van de IOAW en IOAZ).

Ook deze bevoegdheden worden – zij het soms indirect - aangetast door de Wet aanscherping.

Met betrekking tot de bevoegdheid tot intrekking of herziening moge duidelijk zijn dat vrij rigoureuze beleidskeuzes in dit kader (waarbij in meer algemene zin van intrekking/herziening over bepaalde periodes wordt afgezien) op zeer gespannen voet staan met het uitgangspunt van de Wet aanscherping, dat fraude te allen tijde niet mag lonen. Er lijkt echter, tot op dit moment, juridisch gezien wel ruimte voor beleidskeuzes die gebaseerd zijn op effectiviteitoverwegingen (denk aan: beperking onderzoek naar fraude en daarmee indirect ook de periode van intrekking/herziening, voor zover dit de slagkracht van de handhaving niet ten goede komt);

Met betrekking tot de wijze van invordering heeft het college in wezen volledige vrijheid in de keuze van middelen en de mate waarin zij – met inachtneming van de regelgeving rond de beslagvrije voet ,middelen bij de berekening van de draagkracht betrekt. De Wet aanscherping stelt enkel daar waar het een fraudevordering of de daarmee samenhangende boete betreft verrekening, indien mogelijk – verplicht verrekening (artikel 60, vierde lid van de WWB en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ).

Met betrekking tot brutering is de WWB na inwerkingtreding van de Wet aanscherping niet gewijzigd. Daar artikel 58, eerste lid van de WWB het college echter verplicht tot terugvordering van de kosten van bijstand en tot deze kosten eveneens de eventueel afgedragen belasting en premies behoren, heeft het college op dit vlak niet de vrijheid om (gedeeltelijk) van brutering af te zien indien verrekening niet mogelijk blijkt.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1

Artikel 2

Het college vindt het van groot belang dat de bijstand alleen terechtkomt bij die burgers die hier - op wettelijke gronden - aanspraak op kunnen maken en acht zich verplicht tot de aanpak van fraude.

Met betrekking tot de gevallen waar sprake is van schending van de inlichtingenplicht laat de wet ten aanzien van de terugvordering geen beleidskeuze. Art. 58 lid 1 WWB bepaalt dat in die gevallen de bijstand wordt teruggevorderd.

Hoewel de wet met betrekking tot de intrekking en herziening van de bijstand beleidsvrijheid laat, volgt uit de plicht tot terugvordering in art. 58 lid 1 WWB – naar de aard van bijstand – dat het college in die gevallen de bijstand met terugwerkende kracht naar de juiste situatie herziet dan wel met terugwerkende kracht het recht op uitkering intrekt alvorens tot terugvordering over te gaan.

Gelet op het hierboven geformuleerde uitgangspunt dat het college het van groot belang acht dat de bijstand alleen daar terechtkomt bij de burgers die daar op wettelijke gronden aanspraak op kunnen maken, maakt het college ook gebruik van de bevoegdheid tot herziening dan wel intrekking van het recht op bijstand indien er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht, maar desondanks van een uitkering die tot een te hoog bedrag of ten onrechte is verleend. De teveel of ten onrechte ontvangen bijstand wordt dan ook teruggevorderd (art. 58 lid 2 sub a), tenzij anders in deze beleidsregel is vermeld.

Op grond van hetzelfde hierboven genoemde uitgangspunt maakt het college ook gebruik van de andere in art. 58 lid 2 WWB genoemde bevoegdheden, tenzij anders in deze beleidsregel is vermeld.

Hoofdstuk 2

Artikel 3

Er wordt een onderscheid gemaakt met betrekking tot de termijn van kwijtschelding of buiten invordering stellen van vorderingen. Het college maakt gebruikt van de bevoegdheid om fraudevordering kwijt te schelden of het buiten invordering stellen van fraudevorderingen na 10 jaar indien voldaan wordt aan de voorwaarden zoals genoemd in lid 1.

De termijn voor overige vorderingen is 5 jaar indien voldaan wordt aan de voorwaarden zoals genoemd in lid 1.

Artikel 4

Indien ter aflossing of dekking (toekomstige aflossing) van een vordering pand of hypotheek is gevestigd op een goed of goederen, komt de vordering ter aflossing of dekking waarvan pand of hypotheek is gevestigd, niet in aanmerking voor de kwijtschelding. Het is namelijk inherent aan de overeenkomst (akte van pandrecht / hypotheekakte) die de klant met de gemeente heeft gesloten omtrent de afbetaling van de vordering, dat deze voor zover mogelijk wordt voldaan uit de effectuering van het pandrecht/hypotheek.

Artikel 5

Er wordt afgezien van terugvordering of (verdere) invordering bij de zogenaamde kruimelbedragen, zoals beschreven in respectievelijk het eerste en tweede lid van dit artikel. De kosten zijn in die gevallen vele malen hoger dan de mogelijke baten. Is de vordering echter een fraudevordering (art. 58 lid 1 WWB) dan kan er op grond van de wet niet afgezien worden van terugvordering of (verdere) invordering en dient het volledige bedrag teruggevorderd en ingevorderd te worden.

Artikel 6

De in het eerste lid van dit artikel opgenomen beperking met betrekking tot vorderingen op grond van art. 58 lid 1 WWB volgt uit art. 60c WWB. De wet biedt het college op dit punt geen beleidsvrijheid.

Met betrekking tot het tweede lid sub a:

Indien belanghebbende in beginsel in staat moet worden geacht zijn schulden binnen een redelijke periode te kunnen voldoen, is er geen reden om af te zien van terugvordering. Pas als voorzienbaar is dat belanghebbende niet zal kunnen doorgaan met het betalen van zijn schulden kan er aanleiding zijn om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Met betrekking tot het tweede lid sub b:

Daar volgens de ‘Gedragscode Schuldregeling Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet’ schuldhulpverlenende instellingen slechts meewerken indien de gehele schuldenlast kan worden gesaneerd, stemt de gemeente slechts toe indien alle schuldeisers meewerken.

Met betrekking tot het tweede lid sub c:

De gemeente die bijstand terugvordert wordt als preferente schuldeiser aangemerkt. Om akkoord te kunnen gaan met een voorstel, dient aan de gemeente derhalve een dubbel percentage aangeboden te worden ten opzichte van concurrente schuldeisers.

Hoofdstuk 3

Artikel 7

Het college acht het van belang dat de teruggevorderde bijstand zo snel mogelijk wordt afgelost, zoals is vastgelegd in art. 9 van deze beleidsregel.

Gelet op dat uitgangspunt zal het college - voor zover mogelijk - alle bijstandsvorderingen verrekenen, ook indien het vorderingen betreft die niet op grond van art. 58 lid 1 WWB zijn teruggevorderd.

Artikel 8

Bezwaar of een beroep tegen het terugvorderingsbesluit of aan daaraan gerelateerd besluit (bijvoorbeeld het intrekkings- of herzieningsbesluit, het invorderingsbesluit of een boetebesluit), heeft geen schorsende werking met betrekking tot de invordering. Dit betekent dat belanghebbende ongeacht het ingediende bezwaar of beroep dient te blijven voldoen aan zijn/haar betalingsverplichting. Indien het bezwaar of beroep gedeeltelijk of geheel gegrond wordt verklaard, zal het teveel geïnde bedrag aan belanghebbende worden terugbetaald.

Het college acht zich op grond van de wet verplicht om zo voortvarend mogelijk de ten onrechte verstrekte bijstand te innen. In dat kader past het dan ook niet, om bij bezwaar of beroep de invordering op te schorten.

De niet schorsende werking van bezwaar of beroep voorkomt bovendien dat een belanghebbende willens en wetens het invorderingstraject kan frustreren.

Hoofdstuk 4

Artikel 13

Indien er sprake is van verminderde verwijtbaarheid dan wordt er een boete opgelegd van 50%.

Er is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid indien:

  • a.

    de betrokkene geen redelijke inspanning heeft geleverd om op de hoogte te zijn van feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op zijn uitkering;

  • b.

    de betrokkene de inhoud van de correspondentie van de uitvoeringsinstantie niet begrijpt, bijvoorbeeld omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Van de betrokkene mag worden verwacht dat hij zich laat informeren omtrent de betekenis hiervan;

  • c.

    de betrokkene langere tijd niet in staat is om zijn belangen te behartigen. Van de betrokkene mag worden gevergd dat hij ervoor zorgt dat een ander zijn zaken regelt. Laat hij dit na dan is er geen sprake van verminderde verwijtbaarheid.

Hoofdstuk 5

Algemeen

In de volgende hoofdstukken wordt het verhaalsregime weergegeven dat geldt voor mensen die na 1 maart 2013 voor het eerst zijn aangeschreven.

Inkomensbeleid:

Inkomen uit alimentatie is een voorliggende voorziening voor de WWB-uitkering en op grond van artikel 15 lid 1 WWB bestaat er geen recht op een WWB uitkering voor zover er een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening. Voorwaarde om met toepassing van artikel 15 lid 1 WWB een verzoek om bijstand (gedeeltelijk) af te kunnen wijzen is volgens de CRvB dat de belanghebbende ook daadwerkelijk een beroep op de betreffende voorziening kan doen (zie CRvB 25-05-1999, nr. 97/10163 ABW en CRvB 25-04-2000, nr. 98/5173 NABW).

De mogelijkheid om de onderhoudsgerechtigde te verplichten om de voorliggende voorziening in de vorm van alimentatie voor zichzelf of voor eventuele kinderen "binnen te halen" dient dan ook zo veel mogelijk te worden aangegrepen.

Toekenning van alimentatie door de Rechtbank heeft ook voor de onderhoudsgerechtigde zelf voordelen: na beëindiging van de uitkering kan hij of zij immers blijven beschikken over de alimentatie als welkome aanvulling op het maandelijks inkomen.

Artikel 15 Bevoegdheid tot het verhalen van bijstand

De artikelen 61 tot en met 62i WWB zijn zogeheten “kan” bepalingen. Verhaal is derhalve een bevoegdheid van het College en anders dan onder de Abw geen verplichting.

Keerzijde van deze medaille is echter, dat het Ministerie van SZW wél verwacht, dat de uitkeringsinstantie zich inzet om zoveel mogelijk terug ontvangsten uit verhaal te genereren, zeker als er op de afdelingen Werk en Inkomen sprake is van tekorten. De indruk, dat er in verhouding te weinig terug ontvangsten voor verhaal zijn kan zelfs leiden tot kortingen op het budget.

Om geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden verhaald, is de hoofdregel dwingend geformuleerd: Het college maakt in alle gevallen gebruik van de bevoegdheid om uitkering te verhalen.

Dit laat onverlet dat het college ambtshalve gehouden is bij toepassing van de uitvoeringsregels, rekening te houden met haar inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Een uitzondering wordt gemaakt ten aanzien van verhaal op de onderhoudsplichtige ten behoeve van de ex-partner indien er geen alimentatie-uitspraak is. Hieraan liggen een aantal overwegingen ten grondslag. Bij verhaal op grond van artikel 62 ten behoeve van de ex-partner ontstaat rechtsongelijkheid tussen gehuwden en niet gehuwd samenwonenden. Verhaal op de ex-partner bij verlating is namelijk niet mogelijk als betrokkenen niet gehuwd zijn (geweest). Voorts is het uitvoeren van deze vorm van verhaal is zeer bewerkelijk en staat de opbrengst niet in verhouding tot de kosten. Verder levert dit onderdeel verhaal geen voordeel op voor de klant of diens uitstroom uit de bijstand.

Artikel 16 Verhaal van uitkering t.b.v. ten laste komende kinderen

De onderhoudsplicht t.a.v. ten laste komende kinderen is beschreven in titel 17 van Boek 1 BW (artikelen 392 t/m407).

De kring van mogelijke onderhoudsplichtigen is nogal ruim, bijvoorbeeld:

  • -

    de vader

    • ·

      de biologische vader;

    • ·

      de juridische vader: door erkenning/ adoptie/ geboorte staande huwelijk/ bij toestemming tot verwekking door een derde;

  • -

    de moeder

    • ·

      door geboorte;

    • ·

      door adoptie;

  • -

    stiefouders

Per 01-01-2013 bedraagt het bedrag dat de fiscus heeft vastgesteld om in aanmerking te komen voor kinderaftrek: € 136,00 per kind per maand. Dit bedrag wordt periodiek door de fiscus vastgesteld. En als zodanig overgenomen door de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) in het Rapport Alimentatienormen (ook wel genaamd de ‘Tremanormen’ of het ‘Tremarapport’).

Artikel 17 Verhaal van uitkering t.b.v. jongmeerderjarigen

De onderhoudsplicht t.a.v. jongmeerderjarigen is beschreven in de artikelen 395a en 395b Boek 1 BW. Op grond van artikel 12 kan een jong meerderjarige een beroep doen op aanvullende bijzondere bijstand. Deze situatie zal in de praktijk waarschijnlijk zelden voorkomen. Immers, voordat er een beroep kan worden gedaan op de aanvullende bijzondere bijstand dienen de ouders door de jongere al te worden aangesproken, dit blijkt uit artikel 12 lid 1 WWB. Daarnaast zal de jongmeerderjarige in het huidige regime vaak een onderdeel uitmaken van het gezin en als zodanig geen zelfstandig recht op aanvullende bijzondere bijstand hebben.

Verhaal van bijstand t.b.v. jongmeerderjarigen geschiedt naar draagkracht van de onderhoudsplichtige(n) en tot maximaal het bedrag van de bruto aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud. De berekening van de draagkracht geschiedt volgens de Tremanormen (netto-rekenmethode).

Artikel 1 9 Afzien van verhaal om dringende redenen

Het college bepaalt of geheel of gedeeltelijk van verhaal kan worden afgezien indien daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaald wordt of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

In het algemeen kan slechts sprake zijn van dringende redenen indien bepaalde feiten ertoe nopen om af te zien van verhaal ter bescherming van lijf en geest van de belanghebbende. Uit de aard der zaak kan een dringende reden nimmer financieel van aard zijn: indien de onderhoudsplichtige niet in staat is om bij te dragen in de bijstandskosten is verhaal (tijdelijk) wegens het ontbreken van draagkracht niet mogelijk. Een beslissing om af te zien van verhaal wordt uitvoerig gemotiveerd.

Artikel 20 Vaststelling van het te verhalen bedrag in verband met onderhoudsplicht

Lid 1

De vaststelling van de hoogte van de verhaalsbijdrage geschiedt op basis van de Tremanormen. Bij de berekening wordt uitgegaan van de netto-rekenmethode. Tevens wordt rekening gehouden met de omstandigheden, die van belang zijn, als de rechter dient te beslissen, of en tot welk bedrag een alimentatie na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk moeten worden toegekend.

Lid 2

Een recente rechterlijke uitspraak wordt gevolgd indien er met de Tremanormen is gerekend. Er is een berekening gemaakt en dan dient de onderhoudsplichtige enige vorm van rechtszekerheid te hebben. Als in de afgelopen 6 maanden alimentatie is opgelegd moet de onderhoudsplichtige er op kunnen vertrouwen dat deze voorlopig niet wijzigt. Indien er sprake is van alimentatie op basis van onderlinge afspraak in bijvoorbeeld een echtscheidingsconvenant zonder Trema berekening wordt deze niet gevolgd.

Artikel 2 1 Indienen verzoekschrift t.b.v. verhaal in rechte

In dit artikel is de hoofdregel bepaald dat verhaal in rechte wordt toegepast indien degene op wie wordt verhaald de door de gemeente vastgestelde verhaalsbijdrage niet voldoet. Om doelmatigheidsredenen kan hiervan worden afgezien.

De afweging of het verzoek om vaststelling in rechte enige kans van slagen heeft wordt door de medewerker Terugvordering en Verhaal gemotiveerd gemaakt.

Artikel 22 (Her-) onderzoeken

Afhankelijk van de financiële en/of maatschappelijke situatie van belanghebbende kan er reden zijn om vaker een heronderzoek in te stellen.

Bijvoorbeeld minimaal 1x per 3 jaar heronderzoek met de mogelijkheid om de periode in te korten, als dat nodig is. Zolang iemand het maximale bedrag volgens de geldende uitvoeringsregels voldoet, hoeft er geen heronderzoek vastgesteld te worden.

Let op: volgens de tremanormen wijzigt de bijstandsbehoefte van kinderen jaarlijks (gevolg van stijgende leeftijd)!

De afweging, of en wanneer er een heronderzoek wordt ingesteld, wordt gemotiveerd door de medewerker van BSD gemaakt.

Aldus besloten tijdens de vergadering van het college van burgemeester en wethouders der gemeente Heerlen van 12 maart 2013.

gemeentesecretaris, burgemeester,