Organisatie | Heerlen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel Terug- en invordering, boete en verhaal 2013 |
Citeertitel | Beleidsregel Terug- en invordering, boete en verhaal 2013 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Terug- en invordering, boete en verhaal |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-03-2013 | 01-01-2014 | Nieuwe regeling (tevens intrekking van de beleidsregel Handhaving en Debiteuren WWB) | 12-03-2013 Weekblad Parkstad | 2013/6515 |
Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst
”BELEIDSREGEL TERUG- EN INVORDERING, BOETE EN VERHAAL 2013”
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;
Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering
Het college maakt met inachtneming van deze beleidsregel in beginsel gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de WWB alsmede artikel 25, tweede lid en derde lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt tenzij er sprake is van dringende redenen zoals genoemd artikel 14 van deze beleidsregel.
HOOFDSTUK 2 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING
Artikel 3 Kwijtschelden of buiten invordering stellen van de vordering
Artikel 3 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.
Paragraaf 2.2 Kwijtschelding in verband met kruimelbedragen
Artikel 5 Afzien van terugvordering en/of invordering bij kruimelbedragen
Voor zover het geen situatie betreft als bedoeld in artikel 58 eerste lid WWB, eerste lid van artikel 25 van de IOAW en het eerste lid van 25 van de IOAZ:
Artikel 6 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden
Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting
Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de WWB en artikel
28, tweede lid van de IOAW en IOAZ gaat het college zo spoedig mogelijk na
het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een
eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of
Artikel 8 De betalingsverplichting / betalingsregeling
Indien verrekening van de vordering met de uitkering niet mogelijk is, kan belanghebbende een verzoek indienen tot gespreide betaling, tot verlaging van de maandelijks vastgestelde betalingsverplichting of tot tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, indien hij niet in staat is deze schuld ineens of volgens de vastgestelde termijnen te voldoen.
Artikel 9 Bepaling van de hoogte van de betalingsverplichting
Bij het bepalen van de aflossingsverplichting wordt er naar gestreefd dat de
vordering zo snel mogelijk wordt afgelost.
Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 60 vijfde lid van de WWB, vijfde lid van artikel 28 van de IOAW en het vijfde lid van artikel 28 van de IOAZ wordt de vordering slechts verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, indien de invordering is overgedragen aan een externe invorderingspartij.
Het college voert, voor zover nodig, ieder jaar een onderzoek uit ter
bewaking van de terug- en invordering van vorderingen.
HOOFDSTUK 4 D E B OETE IN VERBAND MET SCHENDING INLICHTINGENPLICHT
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om te volstaan met het geven
van een schriftelijke waarschuwing indien het niet of niet behoorlijk nakomen
van verplichting, als bedoeld in artikel 17, eerste lid WWB, artikel 13 eerste
lid IOAW en IOAZ of de verplichting als bedoeld in artikel 30c tweede en
derde lid van de Wet SUWI, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag,
tenzij er in de voorafgaande twee jaar al eerder een zodanige waarschuwing
Artikel 13 Verminderde verwijtbaarheid
Indien er sprake is van verminderde verwijtbaarheid zoals bedoeld in artikel 2a van het Besluit WWB 2007 wordt de boete vastgesteld op 50% van de boete die opgelegd zou zijn indien er sprake zou zijn van verwijtbaarheid.
1.Het college ziet af van het opleggen van een bestuurlijke boete
indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
2.Er is enkel sprake van dringende redenen indien de gevolgen van
het opleggen van een bestuurlijke boete leidt tot onaanvaardbare
consequenties, zijnde noodsituaties, voor de belanghebbende
3.Lichamelijke en psychische klachten die al enige tijd bestaan en
dus niet in het bijzonder het gevolg zijn van het boetebesluit
vormen op zich geen dringende redenen
4.De omstandigheid dat de belanghebbende (weer) in een
schuldsaneringstraject is/wordt opgenomen vormt op zich geen
Artikel 15 Bevoegdheid tot het verhalen van bijstand
1.Het college maakt in alle gevallen gebruik van de bevoegdheid om
de kosten van de bijstand te verhalen overeenkomstig het
bepaalde in artikel 61 tot en met 62 i van de WWB, met
uitzondering van verhaal ten behoeve van de ex-partner indien er
geen alimentatie-uitspraak is en tenzij in deze regeling anders
2. Ten aanzien van verhaalsbesluiten van vóór 01.03.2013 geldt het
oude regime zoals opgenomen in de artikelen 23 tot en met 34 van de beleidsregel Handhaving en Debiteuren WWB (2008/32048).
Artikel 16 Verhaal van uitkering ten behoeve van ten laste komende kinderen
Verhaal van uitkering, die ten behoeve van een ten laste komend kind wordt verstrekt, geschiedt naar draagkracht van de onderhoudsplichtige en tot maximaal het bedrag dat de fiscus vaststelt om in aanmerking te komen voor kinderaftrek.
Artikel 17 Verhaal van uitkering ten behoeve van jong-meerderjarigen
Verhaal van bijstand ten behoeve van jong-meerderjarigen geschiedt naar draagkracht van de onderhoudsplichtige(n) en tot maximaal het bedrag van de bruto aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud.
Artikel 18 Verhaal op grond van artikel 62 b WWB
Daar waar een alimentatie-uitspraak niet als voorliggende voorziening te gelde kan worden gemaakt, wordt de bijstand verhaald op grond van artikel 62 b WWB.
Artikel 1 9 Afzien van verhaal om dringende redenen
Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van het nemen van een verhaalsbesluit indien, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.
Artikel 20 Vaststelling van het te verhalen bedrag in verband met onderhoudsplicht
Vaststelling van de draagkracht geschiedt volgens de zogenaamde Tremanormen en de omstandigheden, die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.
Artikel 2 1 Indienen verzoekschrift ten behoeve van verhaal in rechte
Indien degene op wie wordt verhaald een door het college vastgestelde verhaalsbijdrage niet correct voldoet, wordt verhaal in rechte toegepast door middel van het indienen van een verzoekschrift bij de Rechtbank met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De indiening van een verzoekschrift dient zo spoedig mogelijk plaats te vinden.
Artikel 23 Jaarlijkse verantwoording aan de Raad
Om het WWB-debiteurenbeleid transparant te maken wordt jaarlijks een overzicht van
Artikel 2 4 Citeertitel en inwerkingtreding
Op grond van artikel 58 van de Wet werk en bijstand (WWB) kan het college dat de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen. Een gelijksoortige bepaling is sinds invoering van de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG) opgenomen in de IOAW en IOAZ. Terugvordering is in dat kader een aan het college toekomende bevoegdheid en het college kan deze bevoegdheid dan ook nader inkaderen door middel van beleidsregels.
Met inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten (Wet aanscherping) wordt de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Meer specifiek gaat het om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht. De verplichting tot terugvordering komt daarbij mede tot uiting in:
De verplichting tot terugvordering geldt alleen voor vorderingen die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de Wet aanscherping (1 januari 2013). Dat geldt ook voor de hierboven onder a en b genoemde verplichtingen. Is het besluit tot terugvordering voor 1 januari 2013 afgegeven dan blijft ook voor de vordering als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, een en ander een bevoegdheid.
Naast de bevoegdheid tot terugvordering is in de wet ook een drietal andere (gerelateerde) bevoegdheden opgenomen:
Ook deze bevoegdheden worden – zij het soms indirect - aangetast door de Wet aanscherping.
Met betrekking tot de bevoegdheid tot intrekking of herziening moge duidelijk zijn dat vrij rigoureuze beleidskeuzes in dit kader (waarbij in meer algemene zin van intrekking/herziening over bepaalde periodes wordt afgezien) op zeer gespannen voet staan met het uitgangspunt van de Wet aanscherping, dat fraude te allen tijde niet mag lonen. Er lijkt echter, tot op dit moment, juridisch gezien wel ruimte voor beleidskeuzes die gebaseerd zijn op effectiviteitoverwegingen (denk aan: beperking onderzoek naar fraude en daarmee indirect ook de periode van intrekking/herziening, voor zover dit de slagkracht van de handhaving niet ten goede komt);
Met betrekking tot de wijze van invordering heeft het college in wezen volledige vrijheid in de keuze van middelen en de mate waarin zij – met inachtneming van de regelgeving rond de beslagvrije voet ,middelen bij de berekening van de draagkracht betrekt. De Wet aanscherping stelt enkel daar waar het een fraudevordering of de daarmee samenhangende boete betreft verrekening, indien mogelijk – verplicht verrekening (artikel 60, vierde lid van de WWB en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ).
Met betrekking tot brutering is de WWB na inwerkingtreding van de Wet aanscherping niet gewijzigd. Daar artikel 58, eerste lid van de WWB het college echter verplicht tot terugvordering van de kosten van bijstand en tot deze kosten eveneens de eventueel afgedragen belasting en premies behoren, heeft het college op dit vlak niet de vrijheid om (gedeeltelijk) van brutering af te zien indien verrekening niet mogelijk blijkt.
Het college vindt het van groot belang dat de bijstand alleen terechtkomt bij die burgers die hier - op wettelijke gronden - aanspraak op kunnen maken en acht zich verplicht tot de aanpak van fraude.
Met betrekking tot de gevallen waar sprake is van schending van de inlichtingenplicht laat de wet ten aanzien van de terugvordering geen beleidskeuze. Art. 58 lid 1 WWB bepaalt dat in die gevallen de bijstand wordt teruggevorderd.
Hoewel de wet met betrekking tot de intrekking en herziening van de bijstand beleidsvrijheid laat, volgt uit de plicht tot terugvordering in art. 58 lid 1 WWB – naar de aard van bijstand – dat het college in die gevallen de bijstand met terugwerkende kracht naar de juiste situatie herziet dan wel met terugwerkende kracht het recht op uitkering intrekt alvorens tot terugvordering over te gaan.
Gelet op het hierboven geformuleerde uitgangspunt dat het college het van groot belang acht dat de bijstand alleen daar terechtkomt bij de burgers die daar op wettelijke gronden aanspraak op kunnen maken, maakt het college ook gebruik van de bevoegdheid tot herziening dan wel intrekking van het recht op bijstand indien er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht, maar desondanks van een uitkering die tot een te hoog bedrag of ten onrechte is verleend. De teveel of ten onrechte ontvangen bijstand wordt dan ook teruggevorderd (art. 58 lid 2 sub a), tenzij anders in deze beleidsregel is vermeld.
Op grond van hetzelfde hierboven genoemde uitgangspunt maakt het college ook gebruik van de andere in art. 58 lid 2 WWB genoemde bevoegdheden, tenzij anders in deze beleidsregel is vermeld.
Er wordt een onderscheid gemaakt met betrekking tot de termijn van kwijtschelding of buiten invordering stellen van vorderingen. Het college maakt gebruikt van de bevoegdheid om fraudevordering kwijt te schelden of het buiten invordering stellen van fraudevorderingen na 10 jaar indien voldaan wordt aan de voorwaarden zoals genoemd in lid 1.
De termijn voor overige vorderingen is 5 jaar indien voldaan wordt aan de voorwaarden zoals genoemd in lid 1.
Indien ter aflossing of dekking (toekomstige aflossing) van een vordering pand of hypotheek is gevestigd op een goed of goederen, komt de vordering ter aflossing of dekking waarvan pand of hypotheek is gevestigd, niet in aanmerking voor de kwijtschelding. Het is namelijk inherent aan de overeenkomst (akte van pandrecht / hypotheekakte) die de klant met de gemeente heeft gesloten omtrent de afbetaling van de vordering, dat deze voor zover mogelijk wordt voldaan uit de effectuering van het pandrecht/hypotheek.
Er wordt afgezien van terugvordering of (verdere) invordering bij de zogenaamde kruimelbedragen, zoals beschreven in respectievelijk het eerste en tweede lid van dit artikel. De kosten zijn in die gevallen vele malen hoger dan de mogelijke baten. Is de vordering echter een fraudevordering (art. 58 lid 1 WWB) dan kan er op grond van de wet niet afgezien worden van terugvordering of (verdere) invordering en dient het volledige bedrag teruggevorderd en ingevorderd te worden.
De in het eerste lid van dit artikel opgenomen beperking met betrekking tot vorderingen op grond van art. 58 lid 1 WWB volgt uit art. 60c WWB. De wet biedt het college op dit punt geen beleidsvrijheid.
Met betrekking tot het tweede lid sub a:
Indien belanghebbende in beginsel in staat moet worden geacht zijn schulden binnen een redelijke periode te kunnen voldoen, is er geen reden om af te zien van terugvordering. Pas als voorzienbaar is dat belanghebbende niet zal kunnen doorgaan met het betalen van zijn schulden kan er aanleiding zijn om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Met betrekking tot het tweede lid sub b:
Daar volgens de ‘Gedragscode Schuldregeling Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet’ schuldhulpverlenende instellingen slechts meewerken indien de gehele schuldenlast kan worden gesaneerd, stemt de gemeente slechts toe indien alle schuldeisers meewerken.
Met betrekking tot het tweede lid sub c:
De gemeente die bijstand terugvordert wordt als preferente schuldeiser aangemerkt. Om akkoord te kunnen gaan met een voorstel, dient aan de gemeente derhalve een dubbel percentage aangeboden te worden ten opzichte van concurrente schuldeisers.
Het college acht het van belang dat de teruggevorderde bijstand zo snel mogelijk wordt afgelost, zoals is vastgelegd in art. 9 van deze beleidsregel.
Gelet op dat uitgangspunt zal het college - voor zover mogelijk - alle bijstandsvorderingen verrekenen, ook indien het vorderingen betreft die niet op grond van art. 58 lid 1 WWB zijn teruggevorderd.
Bezwaar of een beroep tegen het terugvorderingsbesluit of aan daaraan gerelateerd besluit (bijvoorbeeld het intrekkings- of herzieningsbesluit, het invorderingsbesluit of een boetebesluit), heeft geen schorsende werking met betrekking tot de invordering. Dit betekent dat belanghebbende ongeacht het ingediende bezwaar of beroep dient te blijven voldoen aan zijn/haar betalingsverplichting. Indien het bezwaar of beroep gedeeltelijk of geheel gegrond wordt verklaard, zal het teveel geïnde bedrag aan belanghebbende worden terugbetaald.
Het college acht zich op grond van de wet verplicht om zo voortvarend mogelijk de ten onrechte verstrekte bijstand te innen. In dat kader past het dan ook niet, om bij bezwaar of beroep de invordering op te schorten.
De niet schorsende werking van bezwaar of beroep voorkomt bovendien dat een belanghebbende willens en wetens het invorderingstraject kan frustreren.
Indien er sprake is van verminderde verwijtbaarheid dan wordt er een boete opgelegd van 50%.
Er is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid indien:
In de volgende hoofdstukken wordt het verhaalsregime weergegeven dat geldt voor mensen die na 1 maart 2013 voor het eerst zijn aangeschreven.
Inkomen uit alimentatie is een voorliggende voorziening voor de WWB-uitkering en op grond van artikel 15 lid 1 WWB bestaat er geen recht op een WWB uitkering voor zover er een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening. Voorwaarde om met toepassing van artikel 15 lid 1 WWB een verzoek om bijstand (gedeeltelijk) af te kunnen wijzen is volgens de CRvB dat de belanghebbende ook daadwerkelijk een beroep op de betreffende voorziening kan doen (zie CRvB 25-05-1999, nr. 97/10163 ABW en CRvB 25-04-2000, nr. 98/5173 NABW).
De mogelijkheid om de onderhoudsgerechtigde te verplichten om de voorliggende voorziening in de vorm van alimentatie voor zichzelf of voor eventuele kinderen "binnen te halen" dient dan ook zo veel mogelijk te worden aangegrepen.
Toekenning van alimentatie door de Rechtbank heeft ook voor de onderhoudsgerechtigde zelf voordelen: na beëindiging van de uitkering kan hij of zij immers blijven beschikken over de alimentatie als welkome aanvulling op het maandelijks inkomen.
Artikel 15 Bevoegdheid tot het verhalen van bijstand
De artikelen 61 tot en met 62i WWB zijn zogeheten “kan” bepalingen. Verhaal is derhalve een bevoegdheid van het College en anders dan onder de Abw geen verplichting.
Keerzijde van deze medaille is echter, dat het Ministerie van SZW wél verwacht, dat de uitkeringsinstantie zich inzet om zoveel mogelijk terug ontvangsten uit verhaal te genereren, zeker als er op de afdelingen Werk en Inkomen sprake is van tekorten. De indruk, dat er in verhouding te weinig terug ontvangsten voor verhaal zijn kan zelfs leiden tot kortingen op het budget.
Om geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden verhaald, is de hoofdregel dwingend geformuleerd: Het college maakt in alle gevallen gebruik van de bevoegdheid om uitkering te verhalen.
Dit laat onverlet dat het college ambtshalve gehouden is bij toepassing van de uitvoeringsregels, rekening te houden met haar inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Een uitzondering wordt gemaakt ten aanzien van verhaal op de onderhoudsplichtige ten behoeve van de ex-partner indien er geen alimentatie-uitspraak is. Hieraan liggen een aantal overwegingen ten grondslag. Bij verhaal op grond van artikel 62 ten behoeve van de ex-partner ontstaat rechtsongelijkheid tussen gehuwden en niet gehuwd samenwonenden. Verhaal op de ex-partner bij verlating is namelijk niet mogelijk als betrokkenen niet gehuwd zijn (geweest). Voorts is het uitvoeren van deze vorm van verhaal is zeer bewerkelijk en staat de opbrengst niet in verhouding tot de kosten. Verder levert dit onderdeel verhaal geen voordeel op voor de klant of diens uitstroom uit de bijstand.
Artikel 16 Verhaal van uitkering t.b.v. ten laste komende kinderen
De onderhoudsplicht t.a.v. ten laste komende kinderen is beschreven in titel 17 van Boek 1 BW (artikelen 392 t/m407).
De kring van mogelijke onderhoudsplichtigen is nogal ruim, bijvoorbeeld:
Per 01-01-2013 bedraagt het bedrag dat de fiscus heeft vastgesteld om in aanmerking te komen voor kinderaftrek: € 136,00 per kind per maand. Dit bedrag wordt periodiek door de fiscus vastgesteld. En als zodanig overgenomen door de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) in het Rapport Alimentatienormen (ook wel genaamd de ‘Tremanormen’ of het ‘Tremarapport’).
Artikel 17 Verhaal van uitkering t.b.v. jongmeerderjarigen
De onderhoudsplicht t.a.v. jongmeerderjarigen is beschreven in de artikelen 395a en 395b Boek 1 BW. Op grond van artikel 12 kan een jong meerderjarige een beroep doen op aanvullende bijzondere bijstand. Deze situatie zal in de praktijk waarschijnlijk zelden voorkomen. Immers, voordat er een beroep kan worden gedaan op de aanvullende bijzondere bijstand dienen de ouders door de jongere al te worden aangesproken, dit blijkt uit artikel 12 lid 1 WWB. Daarnaast zal de jongmeerderjarige in het huidige regime vaak een onderdeel uitmaken van het gezin en als zodanig geen zelfstandig recht op aanvullende bijzondere bijstand hebben.
Verhaal van bijstand t.b.v. jongmeerderjarigen geschiedt naar draagkracht van de onderhoudsplichtige(n) en tot maximaal het bedrag van de bruto aanvullende bijzondere bijstand voor levensonderhoud. De berekening van de draagkracht geschiedt volgens de Tremanormen (netto-rekenmethode).
Artikel 1 9 Afzien van verhaal om dringende redenen
Het college bepaalt of geheel of gedeeltelijk van verhaal kan worden afgezien indien daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaald wordt of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.
In het algemeen kan slechts sprake zijn van dringende redenen indien bepaalde feiten ertoe nopen om af te zien van verhaal ter bescherming van lijf en geest van de belanghebbende. Uit de aard der zaak kan een dringende reden nimmer financieel van aard zijn: indien de onderhoudsplichtige niet in staat is om bij te dragen in de bijstandskosten is verhaal (tijdelijk) wegens het ontbreken van draagkracht niet mogelijk. Een beslissing om af te zien van verhaal wordt uitvoerig gemotiveerd.
Artikel 20 Vaststelling van het te verhalen bedrag in verband met onderhoudsplicht
De vaststelling van de hoogte van de verhaalsbijdrage geschiedt op basis van de Tremanormen. Bij de berekening wordt uitgegaan van de netto-rekenmethode. Tevens wordt rekening gehouden met de omstandigheden, die van belang zijn, als de rechter dient te beslissen, of en tot welk bedrag een alimentatie na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk moeten worden toegekend.
Een recente rechterlijke uitspraak wordt gevolgd indien er met de Tremanormen is gerekend. Er is een berekening gemaakt en dan dient de onderhoudsplichtige enige vorm van rechtszekerheid te hebben. Als in de afgelopen 6 maanden alimentatie is opgelegd moet de onderhoudsplichtige er op kunnen vertrouwen dat deze voorlopig niet wijzigt. Indien er sprake is van alimentatie op basis van onderlinge afspraak in bijvoorbeeld een echtscheidingsconvenant zonder Trema berekening wordt deze niet gevolgd.
Artikel 2 1 Indienen verzoekschrift t.b.v. verhaal in rechte
In dit artikel is de hoofdregel bepaald dat verhaal in rechte wordt toegepast indien degene op wie wordt verhaald de door de gemeente vastgestelde verhaalsbijdrage niet voldoet. Om doelmatigheidsredenen kan hiervan worden afgezien.
De afweging of het verzoek om vaststelling in rechte enige kans van slagen heeft wordt door de medewerker Terugvordering en Verhaal gemotiveerd gemaakt.
Afhankelijk van de financiële en/of maatschappelijke situatie van belanghebbende kan er reden zijn om vaker een heronderzoek in te stellen.
Bijvoorbeeld minimaal 1x per 3 jaar heronderzoek met de mogelijkheid om de periode in te korten, als dat nodig is. Zolang iemand het maximale bedrag volgens de geldende uitvoeringsregels voldoet, hoeft er geen heronderzoek vastgesteld te worden.
Let op: volgens de tremanormen wijzigt de bijstandsbehoefte van kinderen jaarlijks (gevolg van stijgende leeftijd)!
De afweging, of en wanneer er een heronderzoek wordt ingesteld, wordt gemotiveerd door de medewerker van BSD gemaakt.
Aldus besloten tijdens de vergadering van het college van burgemeester en wethouders der gemeente Heerlen van 12 maart 2013.