Organisatie | Zuidhorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ |
Citeertitel | Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze verordening vervangt de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-04-2013 | 01-01-2015 | Onbekend | 08-04-2013 Westerkwartier, 17-04-2013 | Geen |
De raad van de gemeente Zuidhorn;
Overwegende dat de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand aanpassing behoeft;
Gezien het advies Burgemeester en Wethouders van 5 maart 2013;
Gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en de artikelen 8 lid 1 sub b en h, 9a lid 12 en 18 van de Wet werk en bijstand (WWB); de artikelen 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de artikelen 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).
Vast te stellen de Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.
Artikel 1.4 Het besluit tot het opleggen van een verlaging
In het besluit tot het opleggen van een verlaging worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging.
Artikel 1.6 Ingangsdatum en tijdvak
De verlaging wordt toegepast op de uitkering respectievelijk de bijzondere bijstand die verleend is met toepassing van artikel 12 WWB. De verlaging wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van een verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.
In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden opgelegd, in het geval de uitkering is beëindigd of is ingetrokken, op de uitkering over de periode waarop de gedraging betrekking heeft gehad dan wel de uitkering over de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden.
Artikel 1.7 Samenloop van gedragingen
Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen, voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Indien een belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd, opnieuw maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging of een verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie, wordt de duur van de verlaging verdubbeld. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 1:5 lid 2 van deze verordening.
Indien een belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van het laatste besluit waarbij een verlaging is opgelegd, voor de derde of volgende maal schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging of een verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie, kan het college een maatregel opleggen voor onbepaalde duur.
Hoofdstuk 2 Niet nakomen van de plicht tot de arbeidsinschakeling
Artikel 2.1 Gedragingen ingedeeld in categorieën
Gedragingen van de belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt behouden of één van de verplichtingen op grond van de artikelen 9, 9a en 55 WWB, respectievelijk de artikelen 37 en 38 IOAW of de artikelen 37 en 38 IOAZ niet of onvoldoende worden nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
aa. Het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden.
bb. Het door een jongere niet naar vermogen trachten de mogelijkheden naar uit ’s rijks kas bekostigd onderwijs te onderzoeken gedurende de termijn, genoemd in artikel 41, lid 4 WWB.
cc. Het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
aa. Het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening zoals bedoeld in de artikelen 9 lid 1 sub b en 10 lid 1 WWB respectievelijk de artikelen 36 lid 1 en 37 lid 1 sub e IOAW of de artikelen 36 lid 1 en 37 lid 1 sub e IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
bb. Het niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak zoals bedoeld in artikel 44a WWB, indien van toepassing;
cc. Het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 sub b WWB respectievelijk artikel 37 lid 1 sub e IOAW en artikel 37 lid 1 e IOAZ niet te willen nakomen, wat indien van toepassing heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder zoals bedoeld in artikel 9a lid 1 en 9a lid 5 sub d WWB respectievelijk artikel 38 lid 1 IOAW en artikel 38 lid 1 IOAZ;
dd. Het onvoldoende nakomen van de verplichtingen zoals bedoeld in de artikelen 9 lid 1 en 55 WWB, voor zover het gaat om een jongere, gedurende 4 weken na de melding zoals bedoeld in artikel 43 lid 4 en 5 WWB.
aa. Het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;
bb. Het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
cc. Het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening zoals bedoeld in de artikelen 9 lid 1 sub b en 10 lid 1 WWB respectievelijk de artikelen 36 lid 1 en 37 lid 1 sub e IOAW of de artikelen 36 lid 1 en 37 lid 1 sub e IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
dd. Het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen, zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 sub c WWB, artikel 37 lid 1 sub f IOAW, of artikel 37 lid 1 sub f IOAZ.
Artikel 2.2 Hoogte en duur van de verlaging
Van het opleggen van een verlaging kan worden afgezien en worden volstaan met een schriftelijke waarschuwing ten aanzien van een verwijtbare gedraging bedoeld in artikel 9 lid 1 sub a WWB, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van dezelfde verplichting plaatsvindt binnen een periode van 12 maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Hoofdstuk 3 Niet nakomen van overige verplichtingen
Artikel 3.2 Niet tonen van een identificatiebewijs
Indien een belanghebbende op verzoek niet een identificatiebewijs kan tonen als bedoeld in artikel 17 leden 3 en 4 WWB, wordt met toepassing van artikel 54 WWB een verlaging opgelegd van 5% van de bijstandsnorm gedurende één maand, onverminderd artikel 1:2.
Artikel 3.3 Niet nakomen van overige verplichtingen
Indien een belanghebbende een of meer verplichtingen als bedoeld in artikel 55 WWB zijn opgelegd en deze niet of in onvoldoende mate worden nagekomen, wordt onverminderd artikel 1:2 een verlaging gedurende één maand toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op:
20% van de bijstandsnorm bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling;
20% van de bijstandsnorm bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand;
40% van de bijstandsnorm bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand;
100% van de bijstandsnorm bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.
Artikel 3.4 Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden van de WWB, IOAW of IOAZ, als bedoeld in artikel 18 lid 2 WWB wordt onverminderd artikel 1:2 een verlaging opgelegd van minimaal 50% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
Hoofdstuk 4 Blijvende of tijdelijke weigering IOAW of IOAZ
Artikel 4.1 Samenloop bij weigering uitkering IOAW of IOAZ
Indien het college de uitkering op grond van artikel 20 lid 1 IOAW of artikel 20 lid 2 IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging, die leidt tot deze weigering, tevens op grond van deze verordening tot een andere verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.