Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hilversum

Re-integratieverordening Hilversum 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHilversum
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRe-integratieverordening Hilversum 2013
CiteertitelRe-integratieverordenig 2013
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147, WWB, art. 8, lid 1, sub a, juncto art. 7, lid 1, sub a.
  2. IOAW, art. 35, lid 1, sub a juncto art. 34, lid 1, sub a
  3. IOAZ, art. 35, lid 1, sub a juncto art. 34, lid 1, sub a
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-03-201301-01-2015nieuwe regeling

13-03-2013

de Gooi- en Eemlander

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Re-integratieverordening Hilversum 2013

RAADSBESLUIT

De raad van de gemeente Hilversum,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 29 januari 2013;

Overwegende dat de Re-integratieverordening 2009 aanpassing behoeft;

Gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, artikel 8, lid 1, sub a, juncto artikel 7, lid 1, sub

a, van de Wet werk en bijstand (WWB), artikel 35, eerste lid, sub a juncto artikel 34, eerste lid, sub a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) en artikel 35, eerste lid, sub a juncto artikel 34, eerste lid, sub a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

 

PARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Doel

Deze verordening heeft betrekking op de arbeidsmarkt(re-)integratie van uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet.

De ingezette middelen hebben tot doel:

  • a.

    het bevorderen van economische zelfstandigheid en maatschappelijke participatie;

  • b.

    het bevorderen van integratie en emancipatie;

  • c.

    het tegengaan van uitkeringsafhankelijkheid.

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit op grond van deze verordening is betrokken;

  • c.

    uitkeringsgerechtigde: de persoon met een uitkering ingevolge de WWB, de IOAW of de IOAZ;

  • d.

    ANW-er: de persoon met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet;

  • e.

    Nugger: de niet-uitkeringsgerechtigde, als bedoeld in artikel 6 lid 1 sub a van de wet;

  • f.

    het College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum;

  • g.

    de Raad: de gemeenteraad van de gemeente Hilversum

  • h.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • i.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • j.

    voorziening: specifiek re-integratiemiddel gericht op arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 7, lid 1 sub a. van de wet;

  • k.

    trajectplan/plan van aanpak: een stapsgewijze en planmatige beschrijving van de wederzijdse verplichtingen, afspraken en in te zetten voorzieningen tussen de belanghebbende en de gemeente, zoals bedoeld in artikel 44a van de wet;

  • l.

    algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid die naar vermogen kan worden verricht en die niet in strijd is met de wet;

  • m.

    succesvolle (duurzame) uitstroom: het beëindigen van uitkeringsafhankelijkheid door middel van het aanvaarden van reguliere arbeid in loondienst dan wel door middel van inkomsten uit zelfstandige arbeid gedurende ten minste 6 maanden.

  • n.

    samenwerkende regiogemeenten: Bussum, Naarden, Muiden, Huizen, Eemnes, Blaricum, Laren, Wijdemeren, Hilversum en Weesp.

PARAGRAAF 2 OPDRACHT AAN HET COLLEGE
Artikel 3 Algemene opdracht
  • 1.

    Het college biedt de belanghebbende bij arbeidsinschakeling een voorziening aan gericht op arbeidsinschakeling en het behoud van deze arbeid.

  • 2.

    Het college biedt de belanghebbende een voorziening aan gericht op (maatschappelijke) participatie.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan voorzieningen.

  • 4.

    Het college neemt voor elke belanghebbende een besluit, waarin bepaald wordt of het aanbieden van een voorziening, noodzakelijk is.

  • 5.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 6.

    In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 4 Sluitende aanpak
  • 1.

    Met elke uitkeringsgerechtigde of Nugger wordt een trajectplan of plan van aanpak opgesteld en wordt zo mogelijk een aanbod gedaan voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in lid 7 van artikel 9a van de wet is het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor de uitkeringsgerechtigde een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

Artikel 5 Beleidsregels
  • 1.

    Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening beleidsregels op, waarin prioriteiten worden aangegeven, alsmede voorwaarden, hoogte en wijze van financiering.

  • 2.

    Deze beleidsregels omvatten in elk geval:

    • a.

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen;

    • b.

      de criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeidsverplichting, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg;

    • c.

      het flankerend beleid ten aanzien van zorg, kinderopvang en hulpverlening;

    • d.

      de wijze waarop de aanbesteding wordt vormgegeven;

  • 3.

    Bij de beleidsregels wordt het oordeel van de cliëntenraad gevoegd.

Artikel 6 Aanspraak op ondersteuning
  • 1.

    Uitkeringsgerechtigden, ANW-ers, Nuggers alsmede personen als bedoeld in artikel 10 van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en in de in artikel 5 genoemde beleidsregels.

PARAGRAAF 3 FINANCIËN
Artikel 7 Verdeling

Het college stelt jaarlijks een verdeling op van de beschikbare middelen zoals bedoeld in artikel 69, eerste lid onder a van de wet, over de verschillende voorzieningen.

Artikel 8 Wijze van ter beschikking stellen middelen
  • 1.

    Indien het trajectplan is vastgesteld draagt het college zorg voor inkoop, aanmelding en betaling van de voorziening.

  • 2.

    In geval van een persoongebonden (re-)integratiebudget draagt het college zorg voor de beoordeling, begeleiding en de betaling van de voorziening.

  • 3.

    Er worden in geval van een persoonsgebonden (re-)integratiebudget geen geldelijke middelen rechtstreeks aan de belanghebbende ter beschikking gesteld, behoudens de in artikel 14 van deze verordening bedoelde overige vergoedingen.

PARAGRAAF 4 VOORWAARDEN EN VERPLICHTINGEN
Artikel 9 Verplichtingen van belanghebbende
  • 1.

    Een uitkeringsgerechtigde aan wie door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2.

    De belanghebbende die gebruik maakt van een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3.

    De belanghebbende neemt met de ondertekening van het trajectplan de verplichting op zich de hierin gemaakte afspraken na te komen en zich in te zetten het traject succesvol af te ronden.

Artikel 10 Inkomen en criteria
  • 1.

    Het college beoordeelt op grond van het gezinsinkomen of de ANW´er of Nugger in aanmerking komt voor een vergoeding van de voorziening en zo ja, in welke mate.

  • 2.

    Onder inkomen wordt verstaan het inkomen als bedoeld in de artikelen 32 en 33 van de wet.

Artikel 11 Vermogen
  • 1.

    De ANW’er, Nugger als ook de IOAW´er en IOAZ´er hebben recht op een vergoeding in de kosten ingevolge deze verordening indien het vermogen minder bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens van artikel 34 lid 3 van de wet, en het gestelde in artikel 10 lid 1 van toepassing is.

  • 2.

    Indien dit vermogen meer bedraagt dan het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt 100% van het meerdere als draagkracht in aanmerking genomen.

  • 3.

    Bij de bepaling van de draagkracht uit dit vermogen wordt uitgegaan van de stand van het vermogen ten tijde van het doen van de aanvraag.

  • 4.

    Voor zover dit vermogen bestaat uit overwaarde van een door de aanvrager bewoonde eigen woning telt deze niet mee voor de vermogensberekening.

Artikel 12 Inkomstenvrijlating
  • 1.

    De uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of heeft aanvaard, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief maximale toeslag, heeft recht op vrijlating van inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 31 tweede lid onder n en r van de wet, respectievelijk artikel 8 van de IOAW of de IOAZ.

  • 2.

    De regeling vrijlating van inkomsten als bedoeld in het vorige lid geldt alleen als tijdig bewijsstukken van het inkomen aan het college worden overgelegd.

Artikel 13 Premies
  • 1.

    Het college kan aan de belanghebbende een premie toekennen met in achtneming van het gestelde in artikel 31, tweede lid onder j van de wet.

  • 2.

    Het college stelt regels ten aanzien van de hoogte en de verplichtingen die aan de premie worden verbonden.

Artikel 14 Overige vergoedingen

Het college kan aan de belanghebbende een vergoeding verstrekken voor extra kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling.

Artikel 15 Subsidie in loonkosten
  • 1.

    Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een uitkeringsgerechtigde uit Hilversum een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3.

    De loonkostensubsidie wordt verstrekt conform de voorwaarden genoemd in de “ Beleidsaanbeveling inzake werkgelegenheidssteun” zoals opgenomen in de bijlage bij deze verordening.

  • 4.

    De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

PARAGRAAF 5 BEËINDIGING, TERUGVORDERING EN AFSTEMMING

 

Artikel 16 Beëindigingsgronden

Een traject wordt door het college voortijdig beëindigd indien:

  • a.

    de belanghebbende zich onvoldoende inspanningen getroost om tot een succesvolle afronding van (een deel) van het trajectplan te komen;

  • b.

    de belanghebbende arbeid in loondienst aanvaardt dan wel als zelfstandige gaat werken en daarmee een inkomen gaat verwerven dat meer bedraagt dan de van toepassing zijnde norm;

  • c.

    de belanghebbende zich in detentie bevindt, dan wel gaat bevinden;

  • d.

    de belanghebbende naar een andere gemeente buiten de samenwerkende regiogemeenten verhuist en er naar de mening van het college geen overeenstemming plaatsvindt over de voortzetting ervan;

  • e.

    er zich naar de mening van het college omstandigheden voordoen die noodzakelijkerwijs tot beëindiging dienen te leiden.

Artikel 17 Weigeringsgrond

Deelname aan een voorziening kan worden geweigerd indien:

  • a.

    de belanghebbende niet behoort tot de personen zoals bedoeld en omschreven in artikel 7, eerste lid, sub a van de wet;

  • b.

    de belanghebbende één of meer van zijn verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet respectievelijk niet of onvoldoende nakomt;

  • c.

    voor de gevraagde voorziening een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening;

  • d.

    de gevraagde voorziening niet overeenkomt met het gestelde in artikel 3 van deze verordening.

Artikel 18 Terugvordering

Indien de ANW´er of Nugger, die deelneemt aan een voorziening niet of in onvoldoende mate voldoet aan de verplichtingen gesteld in artikel 9 van deze verordening, kan het college de kosten van de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

PARAGRAAF 6 SLOTBEPALINGEN
Artikel 19 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van zwaarwegende aard leidt.

Artikel 20 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Re-integratieverordening 2013”.

Artikel 21 Inwerkingtreding

1.Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking en werkt terug tot en met

1. 1 januari 2012.

2 Met de inwerkingtreding van deze verordening komt de verordening “Re-integratieverordening 2009” alsmede het "Raadsbesluit tijdelijke regels Aanscherping Wet werk en bijstand" voor zover betrekking hebbend op deze verordening, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 21 december 2011, te vervallen.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van

13 maart 2013,

de griffier, de voorzitter,

K.E. Driehuijs P.I. Broertjes

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING OP DE RE-INTEGRATIEVERORDENING 2013

 

PARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Doel

Voor de doelgroep van de WWB dient de gemeente zich primair te richten op de inschakeling in de reguliere arbeid. Indien inschakeling op de arbeidsmarkt niet direct mogelijk is, staat maatschappelijke c.q. sociale activering open. Hiermee wordt gewerkt aan het vergroten van de kansen op terugkeer naar de arbeidsmarkt. Dit zal echter niet in alle gevallen mogelijk zijn en in dat geval wordt sociale activering ingezet als welzijnsinstrument. Deelnemen aan de maatschappij is dan het doel. Tevens kan integratie en/of emancipatie als doel worden gesteld. Dit is geheel afhankelijk van de individuele omstandigheden en ter beoordeling van het college.

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

Behoeft geen nadere toelichting.

PARAGRAAF 2 OPDRACHT AAN HET COLLEGE
Artikel 3 Algemene opdracht

Dit artikel vermeldt kort de algemene taken die het college van de gemeenteraad heeft gekregen ten aanzien van de re-integratie van de cliënten van sociale zaken. Dit behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 4 Sluitende aanpak

Bij alle uitkeringsgerechtigden wordt een beoordeling gemaakt hoe het traject er uit gaat zien en wordt een voorziening gericht op arbeidsinschakeling opgenomen in een trajectplan. In dit trajectplan staat werk of een aan werk gerelateerde activiteit gericht op terugkeer naar de arbeidsmarkt centraal.

Voor niet-uitkeringsgerechtigden (Nuggers) en ANW-ers geldt ook dat een trajectplan wordt opgesteld waarin werk of een gerelateerde activiteit en het behalen van een startkwalificatie centraal staat. Bij deze groep is vaak sprake van een grote afstand tot de arbeidsmarkt, veroorzaakt door een gebrek aan recente werkervaring en/of scholing.

Artikel 5 Beleidsregels

Dit artikel betreft het meest inhoudelijk gedeelte van de verordening. Dit artikel vormt een opsomming van de aspecten rondom ‘re-integratie’ waarover het college beleid moet vaststellen. Het gaat om nadere invulling van het re-integratiebeleid waarbij o.a. doelgroepen worden vastgesteld, welke cliënten vrijstelling van plichten en activiteiten krijgen, op welke wijze invulling wordt gegeven aan zorgtaken, welke voorzieningen worden getroffen ten behoeve van arbeidsmarktinschakeling en scholing, aan welke voorwaarden moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor een voorziening en op welke wijze invulling wordt gegeven aan het toepassen van vrijlating van inkomsten en toekenning van premies.

Artikel 6 Aanspraak op ondersteuning

Niet alleen bestaat de verplichting van uitkeringsgerechtigden om mee te werken aan inschakeling op de arbeidsmarkt, ook heeft de gemeente de verplichting om mee te werken aan verzoeken van iedereen die ingevolge de wet tot de doelgroep behoort, om deel te mogen nemen aan op inschakeling op de arbeidsmarkt gerichte activiteiten. Dit houdt tevens in dat in geval van een echtpaar ook de minder kansrijke een verzoek kan doen om een voorziening. Hiervoor gelden geen minimum of maximum bedragen, maar is aan het oordeel van het college.

PARAGRAAF 3 FINANCIEN
Artikel 7 Verdeling

Jaarlijks stelt het college een begroting op, waarbij het uitgangspunt het Participatiebudget is dat de gemeente van het ministerie ontvangt. Het college maakt, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling van de middelen over de verschillende voorzieningen van de verschillende regelingen.

Artikel 8 Wijze van het ter beschikking stellen van middelen

Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente om re-integratieproducten in te kopen, de cliënt aan te melden en voor betaling zorg te dragen. Het aanbestedingsbeleid en de inkoopprocedure van re-integratieopdrachten is geregeld in de nota “Aanbesteding en inkoop van de gemeente Hilversum”. Indien aanspraak wordt gedaan op een PRB (Persoonsgebonden Re-integratiebudget) of een PIB (Persoonsgebonden Integratiebudget) wordt het (re-)integratiebudget niet op voorhand aan de aanvrager vergoed. De kosten worden door de gemeente aan de aanbieder van de re-integratieactiviteit vergoed.

PARAGRAAF 4 VOORWAARDEN EN VERPLICHTINGEN
Artikel 9 Verplichtingen van belanghebbende

Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Uitkeringsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van de uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor niet-uitkeringsgerechtigden moeten voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze voorwaarden worden opgenomen in het trajectplan dat de belanghebbende dient te ondertekenen. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of de gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Van een succesvolle afronding wordt gesproken als een belanghebbende na afronding van een traject financieel onafhankelijk is voor tenminste 6 maanden. Voor de 6 maanden termijn is aangesloten op de Werkloosheidswet (WW).

Artikel 10 Inkomsten en criteria

Aan de hand van het gezinsinkomen van de ANW´er of Nugger, gemeten over een periode van 3 maanden voorafgaande aan de datum van de aanvraag, en de relevante bijstandsnorm plus maximale toeslag wordt bepaald of recht op ondersteuning en (gedeeltelijke) vergoeding van de voorziening bestaat. In de beleidsregels wordt aandacht besteed aan de voorwaarden waar de doelgroep aan moet voldoen en de hoogte van de vergoeding.

Artikel 11 Vermogen

De peildatum voor de bepaling van het vermogen, is de datum van indiening van de aanvraag. Als het vermogen van de ANW´er, Nugger, IOAW´er of IOAZ´er meer bedraagt dan de bedragen genoemd in artikel 34, lid 3 WWB dan wordt 100% van het meerdere aangemerkt als draagkracht. Vermogen in een woning/woonwagen wordt bij deze doelgroep buiten beschouwing gelaten.

Artikel 12 Inkomstenvrijlating

Op individuele gronden kan voor een uitkeringsgerechtigde die werkt in deeltijd, gedurende een korte tijd (maximaal zes maanden aaneengesloten), een deel van de inkomsten uit arbeid worden vrijgelaten. De vrijlating is bij wet gebonden aan een maximaal percentage en een maximaal bedrag. Uit het oogpunt van transparante en uniforme wetstoepassing worden in de beleidsregels de criteria benoemd die worden gehanteerd bij het vraagstuk: “naar het oordeel van het college bijdraagt aan arbeidsinschakeling”. Uiteraard is dit artikel slechts van toepassing op inkomsten uit arbeid die lager zijn dan de van toepassing zijnde bijstandsuitkering. De vrijlatingen van artikel 31 lid 2 onder n en r worden voorshands aaneensluitend toegekend, zodat de totale duur van de vrijlatingen gezamenlijk maximaal 36 maanden bedraagt. Na afloop van deze periode kan deze (op verzoek of ambtshalve) verlengd worden indien en voor zover niet aaneensluitende toekenning voor betrokkene gunstiger is. Voor de IOAW (art 8 lid 2 en 5) en IOAZ (art 8 lid 3 en 9) bestaan gelijksoortige regelingen. Het uitgangspunt is dat deeltijdarbeid bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Dit geldt echter niet wanneer belanghebbende geen melding heeft gemaakt van de inkomsten. De vrijlating wordt daarom niet verleend over inkomsten die zijn verzwegen. Als de inkomsten wel gemeld zijn, maar de bewijsstukken niet tijdig zijn ingeleverd, staat dat niet in de weg aan de vrijlating, maar levert dat wel een schending van de inlichtingenplicht op.

Artikel 13 Premies

De premie is onbelast, en telt dus niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde kalenderjaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt. Indien namelijk beide worden ontvangen, zijn beide belast.

In de beleidsregels zal aandacht worden besteed aan de doelgroep, de hoogte van de premie en het moment van uitbetalen.

Artikel 14 Overige vergoedingen

Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. Te denken valt bijvoorbeeld aan reiskosten en kosten voor kinderopvang, maar ook aan representatieve kosten. In de beleidsregels zullen aard en omvang van de vergoedingen worden benoemd.

Artikel 15 Subsidie in loonkosten

Over het verstrekken van loonkostensubsidie aan werkgevers in Nederland bestaat Europese regelgeving. Om gemeenten te faciliteren heeft het ministerie van Sociale Zaken een beleidsaanbeveling geschreven zoals opgenomen in de bijlage bij deze verordening . Een expliciete verwijzing naar de beleidsaanbeveling over deze wetgeving dient opgenomen te zijn in de gemeentelijke Re-integratieverordening. Hiermee is voldaan aan de Europese eisen.

De wijze waarop het college subsidie verstrekt aan de werkgevers wordt opgenomen in de beleidsregels als bedoeld in artikel 5 van deze verordening.

PARAGRAAF 5 BEËINDIGING, TERUGVORDERING EN AFSTEMMING
Artikel 16 Beëindiginggronden

Dit artikel geeft aan dat het college een voorziening kan stopzetten en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindiging wordt ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringbaan. In het laatste geval dienen de bepalingen uit het arbeidsrecht in acht te worden genomen. Bij beëindiging van een voorziening geldt dit ook voor het re-integratiebedrijf dat de voorziening verzorgt.

De inzet van re-integratievoorzieningen is niet beperkt tot de eigen inwoners van een gemeente. Hiermee wordt samenwerking tussen gemeenten op het terrein van re-integratie eenvoudiger. Indien sprake is van een verhuizing naar een samenwerkende regiogemeente wordt de financiering (deels) voortgezet, afhankelijk van de fase van het traject waarin de belanghebbende zich bevindt.

Indien een belanghebbende naar een andere gemeente dan een van de samenwerkende regiogemeenten verhuist, dient met de nieuwe gemeente overleg gevoerd te worden over de financiering van het traject en de eventuele voortzetting daarvan. Beëindiging van de financiering ligt hier (nog) wel voor de hand.

Er zal een intensief contact met de uitvoerder van de re-integratieopdracht moeten worden onderhouden om een oordeel te kunnen vormen omtrent de inspanning die betrokkene levert. Indien deze onvoldoende is, dan dient belanghebbende daarop te worden aangesproken. Bij onvoldoende verandering zal het traject worden beëindigd.

Artikel 17 Weigeringsgronden

Artikel 7 van de wet is niet voor iedereen integraal van toepassing (bijvoorbeeld jongeren o.g.v. art.7 lid 8 van de wet) en voor hen worden voorzieningen om die reden in zoverre geweigerd.

In de artikelen 9 en 17 van de wet en artikel 20 van de IOAW en IOAZ zijn de plichten tot arbeidsinschakeling en de inlichtingenplicht opgenomen. Voldoet de belanghebbende hier niet aan, kan deelname aan een voorziening worden geweigerd. Het college beoordeelt of de voorziening voldoet aan het gestelde in de algemene opdracht aan het college. Is hier geen sprake van kan het college de gevraagde voorziening weigeren. Tevens beoordeelt het college of voor de voorziening een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening.

Artikel 18 Terugvordering

Indien een voorziening door verwijtbaar gedrag voortijdig wordt beëindigd, kan het college indien het uitkeringsgerechtigden betreft, beslissen om op grond van de maatregelenverordening een maatregel op te leggen. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage.

Bij Nuggers, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen. Dit is geen terugvordering op grond van de terugvorderingsparagraaf van de WWB. Hier moet een civiele procedure worden gevolgd.

PARAGRAAF 6 SLOTBEPALINGEN
Artikel 19 Hardheidsclausule

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 20 Citeertitel

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 21 Inwerkintreding

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 22 Overgangsrecht

De huishoudinkomenstoets is per 1 januari 2012 met terugwerkende kracht ingetrokken. Voor wie de toepassing van die toets tot een hogere uitkering leidt blijft deze van toepassing tot uiterlijk 1 januari 2013. Voor hen geldt dan ook nog de oude verordening met bijbehorende definities en omschrijvingen.

Bijlage

behorende bij art.15 van de Re-integratieverordening Wwb

Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden

Doelstelling van deze beleidsaanbeveling

Deze beleidsaanbeveling kan gemeenten ontlasten van de administratieve verplichting –

welke voortvloeit uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap – om een samenvatting van de (loonkosten-) subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar re-integratieverordening) op te sturen naar de Europese Commissie en jaarlijks de Europese Commissie een verslag te verstrekken. De gemeente dient daartoe in haar re-integratieverordening deze beleidsaanbeveling te incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen.

Algemeen: de kwalificatie van gesubsidieerde arbeid als staatssteun

Van verboden staatssteun in de zin van artikel 87 lid 1 EG is sprake, indien is voldaan aan de volgende omschrijving: een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen waardoor de mededinging wordt vervalst en het interstatelijk handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Voorbeelden van steunmaatregelen zijn het verlenen van financiële voordelen door middel van bijvoorbeeld subsidies aan bepaalde sectoren (sectorale steunmaatregel) of aan ondernemingen in bepaalde regio’s (regionale steunmaatregel). Zodra aan bepaalde ondernemingen met staatsmiddelen een voordeel wordt verschaft, is het ter beoordeling van de Commissie of ten gevolge van de vervalsing van de mededinging, het handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Daartoe strekt de aanmelding van voorgenomen steunmaatregelen (artikel 88 lid 3 EG); alleen indien een vrijstellingsverordening toepasselijk is, is aanmelding niet noodzakelijk.

Gesubsidieerde arbeid (meer in het algemeen: loonkostensubsidie) kan, indien er sprake is van een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen, aangemerkt worden als een aanmeldingsplichtige steunmaatregel. Hiervan is echter in ieder geval geen sprake indien:

  • ·

    er sprake is van een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle ondernemingen, in alle sectoren van de economie in heel Nederland; of

  • ·

    de subsidieontvanger geen economische activiteit uitvoert.

De Europese regels inzake staatssteun in relatie tot. de gemeentelijke re-integratieverordening

Gemeenten kunnen met tal van subsidieregelingen de re-integratie van werkzoekenden bevorderen: voor de beoordeling in hoeverre er daarbij sprake kan zijn van staatssteun is het volgende onderscheid van belang:

A: subsidieregelingen die direct de werknemer subsidieren

Te denken valt daarbij ondermeer aan stimuleringspremies aan werkzoekenden bij het aanvaarden van een betrekking. De premie dient direct te worden betaald aan de werknemer. In dat geval is er geen staatssteun volgens het Verdrag; gemeenten hoeven niet aan te melden en hoeven geen goedkeuring te vragen aan de Europese Commissie.

B: generieke regelingen

(maatregelen die voor alle bedrijven gelden in alle sectoren). Een lokale subsidieregeling kan een generieke regeling zijn wanneer ieder bedrijf of onderneming, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van tewerkstelling van de werknemer, een beroep kan doen op subsidie wanneer deze onderneming een uitkeringsgerechtigde van de betreffende gemeente in dienst neemt. Dit is ook geen staatssteun, want hier profiteren geen specifieke bedrijven of sectoren van.

NB: Wanneer bijvoorbeeld andere dan lokale ondernemers van de subsidiëring zijn uitgesloten, of wanneer de subsidiemogelijkheid is voorbehouden aan een bepaalde onderneming of sector dan geldt de subsidieregeling per definitie als specifieke steunmaatregel en is er dus sprake van staatssteun.

 

C: subsidieregelingen die organisaties subsidiëren die geen economische activiteiten verrichten

Voorzover gemeenten (loonkosten-) subsidies verstrekken aan organisaties die geen economische activiteiten verrichten, worden deze niet aangemerkt als staatssteun.

D: overige werkgelegenheidsmaatregelen:

Gemeenten doen er verstandig aan er op te letten dat (loonkosten-) subsidies die wel als

staatssteun zouden kunnen worden aangemerkt voldoen aan de bepalingen van de (EG)

vrijstellingsverordeningen – in het bijzonder de Verordening werkgelegenheidssteun. Het is bovendien van belang dat de gemeente in haar re-integratieverordening een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt. Dit voorkomt dat de gemeente een samenvatting van de subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar re-integratieverordening) dient op te sturen naar de Europese Commissie en de Commissie jaarlijks dient te informeren over de toepassing van de Verordening werkgelegenheidssteun. Indien de gemeentelijke re-integratieverordening niet voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun, kan worden nagegaan of de Verordening de minimissteun van toepassing is. Als deze evenmin van toepassing is, dient – afhankelijk van de situatie – de subsidieregeling dan wel de individuele (loonkosten-) subsidie door de gemeente te worden aangemeld bij de Europese Commissie.

De belangrijkste voorwaarden waar de gemeentelijke subsidieregeling vanuit de Verordening werkgelegenheidssteun aan dient te voldoen zijn:

a. doelgroepen en steunintensiteit

Voorzover de subsidieverlening betrekking heeft op loonkosten in verband met de indienstneming van benadeelde of gehandicapte werknemers gelden de volgendeplafonds (bruto steunintensiteiten): 50 procent (voor benadeelde werknemers) en 60 procent van de loonkosten (voor gehandicapte werknemers).

Voor beide genoemde groepen (benadeelde en gehandicapte werknemers) is het overigens eveneens toegestaan om niet een forfaitair percentage van de loonkosten te hanteren maar de optelsom van de kosten van compensatie van de eventueel lagere productiviteit en de kosten van begeleiding, werkplekaanpassingen en apparatuur (dit laatste geldt specifiek alleen voor gehandicapte werknemers). Voorwaarde is daarbij wel dat er een individueel dossier wordt bijgehouden waarin alle

informatie wordt opgenomen die het voor de Europese Commissie desgewenst mogelijk maakt om te beoordelen of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan.

b. duur van het arbeidscontract:

Behalve in het geval van gewettigd ontslag, moet(en) de werknemer(s) aanspraak

kunnen maken op een ononderbroken tewerkstelling van tenminste 12 maanden.

c. geen verdringing van bestaande werkgelegenheid:

Wanneer de indienstneming niet leidt tot een netto-toename van het aantal werknemers

in de betrokken vestiging, moeten de vacatures zijn ontstaan ten gevolge van

ontslag of vermindering van werktijd, beide op initiatief van de werknemer, ouderdomspensionering of gewettigd ontslag en niet door afvloeiingen.

Als de overheidsbijdrage als staatssteun moet worden aangemerkt en de gemeente in de re-integratieverordening een verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt en bij de vaststelling van de subsidie de bepalingen van de (EG) Verordening werkgelegenheidssteun in acht neemt, dan hoeft zij geen samenvatting van de lokale subsidieregeling toe te zenden aan de Europese Commissie. De gemeente kan dan zonder verdere actie richting Europese Commissie de loonkostensubsidieregeling uitvoeren en heeft uitsluitend te maken met de verplichting tot levering van enkele gegevens aan het ministerie van SZW.

Het verslag over de Uitvoering (art. 77 WWB) en de bestaande statistieken voorzien in informatie over aantallen plaatsingen en het totaalbedrag van de verleende subsidie. In geval van een bij de Commissie ingediende klacht tegen een door de gemeente verstrekte subsidie kan de gemeente overigens wel gehouden zijn de voor de beoordeling van die klacht relevante gegevens ter beschikking te stellen van de Europese Commissie. Wanneer de gemeente anders dan op grond van de lokale subsidieregeling die als zodanig voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun en anders dan op grond van de Verordening de minimissteun, subsidie wil verlenen aan een individuele onderneming dan dient zij deze maatregel ter goedkeuring voor te leggen aan de EC. Zolang de Commissie de vereiste goedkeuring niet heeft verleend mag geen subsidie worden verleend.

Algemene toelichting EC-Verordening Minimisteun

Algemeen

De verplichting tot naleving van de bepalingen van het EG-verdrag betreffende staatssteun berust bij de lidstaat Nederland. Deze bepalingen behelzen vooral de in artikel 88, lid 3, EG vermelde verplichtingen: het tijdig aanmelden van voorgenomen steunmaatregelen en het zogenaamde stand-still beginsel, dat wil zeggen dat de voorgenomen maatregelen niet mogen worden uitgevoerd voordat de Commissie een eindbeslissing heeft gegeven. De lidstaat Nederland omvat alle overheden: centrale overheid, decentrale overheden, ZBO’s en PBO’s.

Deze overheden hebben dus zelf de uitsluitende verantwoordelijkheid voor de aanmeldingen die onder de hun toebedeelde huishouding vallen, zowel qua tijdigheid als qua inhoud, evenals voor het eventueel beantwoorden van vragen van de Europese Commissie in verband met aanmeldingen.

Deze beleidsaanbeveling is bedoeld om de gemeenten te ontlasten van de administratieve verplichtingen welke voortvloeien uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap. De gemeente dient daartoe deze beleidsaanbeveling in haar re-integratieverordening te incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen. Deze beleidsaanbeveling ontneemt gemeenten overigens niet de mogelijkheid om een subsidieregeling te notificeren; bijvoorbeeld wanneer de gemeente zeker wil zijn van goedkeuring door de Europese Commissie.

De Verordening de minimissteun

Naast de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) bestaat er de Verordening de minimissteun (Verordening (EG) Nr. 69/2001). Deze verordening legt vast dat de totale steun die ondernemingen gedurende een periode van drie jaar ontvangen niet hoger mag zijn dan een vastgesteld plafondbedrag (€ 100.000,-- in een periode van drie jaar – dit is een verschuivende termijn). In de subsidiebeschikking moet een verwijzing naar de Verordening de minimissteun worden opgenomen en de werkgever moet een verklaring tekenen dat de ontvangen steun er niet toe leidt dat de totale ontvangen steun (gecumuleerd) het drempelbedrag te boven gaat. Voor de toepassing van de Verordening de minimissteun hoeft de gemeente geen verordening vast te stellen.

Als de subsidieregeling en de op grond hiervan getroffen individuele subsidies – dan wel de individuele subsidies zonder grondslag in een subsidieregeling – voldoen aan de voorwaarden van deze verordening, kan de gemeente volstaan met het bijhouden en bewaren van dossiers.

Dossiervorming

Om een zorgvuldige behandeling van eventuele klachten van derden mogelijk te maken,

dient de gemeente de gegevens met betrekking tot de subsidieverlening gedurende een

periode van 10 jaar (gerekend vanaf het tijdstip van de laatste individuele steunverlening) te bewaren, zodanig dat in de klachtenprocedure kan worden nagegaan of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan.