Organisatie | Hilversum |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening Hilversum 2013 |
Citeertitel | Re-integratieverordenig 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-03-2013 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 13-03-2013 de Gooi- en Eemlander | Onbekend |
De raad van de gemeente Hilversum,
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 29 januari 2013;
Overwegende dat de Re-integratieverordening 2009 aanpassing behoeft;
Gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, artikel 8, lid 1, sub a, juncto artikel 7, lid 1, sub
a, van de Wet werk en bijstand (WWB), artikel 35, eerste lid, sub a juncto artikel 34, eerste lid, sub a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) en artikel 35, eerste lid, sub a juncto artikel 34, eerste lid, sub a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);
Deze verordening heeft betrekking op de arbeidsmarkt(re-)integratie van uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet.
De ingezette middelen hebben tot doel:
Het college stelt jaarlijks een verdeling op van de beschikbare middelen zoals bedoeld in artikel 69, eerste lid onder a van de wet, over de verschillende voorzieningen.
De uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of heeft aanvaard, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief maximale toeslag, heeft recht op vrijlating van inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 31 tweede lid onder n en r van de wet, respectievelijk artikel 8 van de IOAW of de IOAZ.
Het college kan aan de belanghebbende een vergoeding verstrekken voor extra kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van zwaarwegende aard leidt.
1.Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking en werkt terug tot en met
2 Met de inwerkingtreding van deze verordening komt de verordening “Re-integratieverordening 2009” alsmede het "Raadsbesluit tijdelijke regels Aanscherping Wet werk en bijstand" voor zover betrekking hebbend op deze verordening, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 21 december 2011, te vervallen.
Voor de doelgroep van de WWB dient de gemeente zich primair te richten op de inschakeling in de reguliere arbeid. Indien inschakeling op de arbeidsmarkt niet direct mogelijk is, staat maatschappelijke c.q. sociale activering open. Hiermee wordt gewerkt aan het vergroten van de kansen op terugkeer naar de arbeidsmarkt. Dit zal echter niet in alle gevallen mogelijk zijn en in dat geval wordt sociale activering ingezet als welzijnsinstrument. Deelnemen aan de maatschappij is dan het doel. Tevens kan integratie en/of emancipatie als doel worden gesteld. Dit is geheel afhankelijk van de individuele omstandigheden en ter beoordeling van het college.
Dit artikel vermeldt kort de algemene taken die het college van de gemeenteraad heeft gekregen ten aanzien van de re-integratie van de cliënten van sociale zaken. Dit behoeft geen verdere toelichting.
Bij alle uitkeringsgerechtigden wordt een beoordeling gemaakt hoe het traject er uit gaat zien en wordt een voorziening gericht op arbeidsinschakeling opgenomen in een trajectplan. In dit trajectplan staat werk of een aan werk gerelateerde activiteit gericht op terugkeer naar de arbeidsmarkt centraal.
Voor niet-uitkeringsgerechtigden (Nuggers) en ANW-ers geldt ook dat een trajectplan wordt opgesteld waarin werk of een gerelateerde activiteit en het behalen van een startkwalificatie centraal staat. Bij deze groep is vaak sprake van een grote afstand tot de arbeidsmarkt, veroorzaakt door een gebrek aan recente werkervaring en/of scholing.
Dit artikel betreft het meest inhoudelijk gedeelte van de verordening. Dit artikel vormt een opsomming van de aspecten rondom ‘re-integratie’ waarover het college beleid moet vaststellen. Het gaat om nadere invulling van het re-integratiebeleid waarbij o.a. doelgroepen worden vastgesteld, welke cliënten vrijstelling van plichten en activiteiten krijgen, op welke wijze invulling wordt gegeven aan zorgtaken, welke voorzieningen worden getroffen ten behoeve van arbeidsmarktinschakeling en scholing, aan welke voorwaarden moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor een voorziening en op welke wijze invulling wordt gegeven aan het toepassen van vrijlating van inkomsten en toekenning van premies.
Niet alleen bestaat de verplichting van uitkeringsgerechtigden om mee te werken aan inschakeling op de arbeidsmarkt, ook heeft de gemeente de verplichting om mee te werken aan verzoeken van iedereen die ingevolge de wet tot de doelgroep behoort, om deel te mogen nemen aan op inschakeling op de arbeidsmarkt gerichte activiteiten. Dit houdt tevens in dat in geval van een echtpaar ook de minder kansrijke een verzoek kan doen om een voorziening. Hiervoor gelden geen minimum of maximum bedragen, maar is aan het oordeel van het college.
Jaarlijks stelt het college een begroting op, waarbij het uitgangspunt het Participatiebudget is dat de gemeente van het ministerie ontvangt. Het college maakt, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling van de middelen over de verschillende voorzieningen van de verschillende regelingen.
Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente om re-integratieproducten in te kopen, de cliënt aan te melden en voor betaling zorg te dragen. Het aanbestedingsbeleid en de inkoopprocedure van re-integratieopdrachten is geregeld in de nota “Aanbesteding en inkoop van de gemeente Hilversum”. Indien aanspraak wordt gedaan op een PRB (Persoonsgebonden Re-integratiebudget) of een PIB (Persoonsgebonden Integratiebudget) wordt het (re-)integratiebudget niet op voorhand aan de aanvrager vergoed. De kosten worden door de gemeente aan de aanbieder van de re-integratieactiviteit vergoed.
Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Uitkeringsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van de uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor niet-uitkeringsgerechtigden moeten voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze voorwaarden worden opgenomen in het trajectplan dat de belanghebbende dient te ondertekenen. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of de gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Van een succesvolle afronding wordt gesproken als een belanghebbende na afronding van een traject financieel onafhankelijk is voor tenminste 6 maanden. Voor de 6 maanden termijn is aangesloten op de Werkloosheidswet (WW).
Aan de hand van het gezinsinkomen van de ANW´er of Nugger, gemeten over een periode van 3 maanden voorafgaande aan de datum van de aanvraag, en de relevante bijstandsnorm plus maximale toeslag wordt bepaald of recht op ondersteuning en (gedeeltelijke) vergoeding van de voorziening bestaat. In de beleidsregels wordt aandacht besteed aan de voorwaarden waar de doelgroep aan moet voldoen en de hoogte van de vergoeding.
De peildatum voor de bepaling van het vermogen, is de datum van indiening van de aanvraag. Als het vermogen van de ANW´er, Nugger, IOAW´er of IOAZ´er meer bedraagt dan de bedragen genoemd in artikel 34, lid 3 WWB dan wordt 100% van het meerdere aangemerkt als draagkracht. Vermogen in een woning/woonwagen wordt bij deze doelgroep buiten beschouwing gelaten.
Op individuele gronden kan voor een uitkeringsgerechtigde die werkt in deeltijd, gedurende een korte tijd (maximaal zes maanden aaneengesloten), een deel van de inkomsten uit arbeid worden vrijgelaten. De vrijlating is bij wet gebonden aan een maximaal percentage en een maximaal bedrag. Uit het oogpunt van transparante en uniforme wetstoepassing worden in de beleidsregels de criteria benoemd die worden gehanteerd bij het vraagstuk: “naar het oordeel van het college bijdraagt aan arbeidsinschakeling”. Uiteraard is dit artikel slechts van toepassing op inkomsten uit arbeid die lager zijn dan de van toepassing zijnde bijstandsuitkering. De vrijlatingen van artikel 31 lid 2 onder n en r worden voorshands aaneensluitend toegekend, zodat de totale duur van de vrijlatingen gezamenlijk maximaal 36 maanden bedraagt. Na afloop van deze periode kan deze (op verzoek of ambtshalve) verlengd worden indien en voor zover niet aaneensluitende toekenning voor betrokkene gunstiger is. Voor de IOAW (art 8 lid 2 en 5) en IOAZ (art 8 lid 3 en 9) bestaan gelijksoortige regelingen. Het uitgangspunt is dat deeltijdarbeid bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Dit geldt echter niet wanneer belanghebbende geen melding heeft gemaakt van de inkomsten. De vrijlating wordt daarom niet verleend over inkomsten die zijn verzwegen. Als de inkomsten wel gemeld zijn, maar de bewijsstukken niet tijdig zijn ingeleverd, staat dat niet in de weg aan de vrijlating, maar levert dat wel een schending van de inlichtingenplicht op.
De premie is onbelast, en telt dus niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde kalenderjaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt. Indien namelijk beide worden ontvangen, zijn beide belast.
In de beleidsregels zal aandacht worden besteed aan de doelgroep, de hoogte van de premie en het moment van uitbetalen.
Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. Te denken valt bijvoorbeeld aan reiskosten en kosten voor kinderopvang, maar ook aan representatieve kosten. In de beleidsregels zullen aard en omvang van de vergoedingen worden benoemd.
Over het verstrekken van loonkostensubsidie aan werkgevers in Nederland bestaat Europese regelgeving. Om gemeenten te faciliteren heeft het ministerie van Sociale Zaken een beleidsaanbeveling geschreven zoals opgenomen in de bijlage bij deze verordening . Een expliciete verwijzing naar de beleidsaanbeveling over deze wetgeving dient opgenomen te zijn in de gemeentelijke Re-integratieverordening. Hiermee is voldaan aan de Europese eisen.
De wijze waarop het college subsidie verstrekt aan de werkgevers wordt opgenomen in de beleidsregels als bedoeld in artikel 5 van deze verordening.
Dit artikel geeft aan dat het college een voorziening kan stopzetten en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindiging wordt ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringbaan. In het laatste geval dienen de bepalingen uit het arbeidsrecht in acht te worden genomen. Bij beëindiging van een voorziening geldt dit ook voor het re-integratiebedrijf dat de voorziening verzorgt.
De inzet van re-integratievoorzieningen is niet beperkt tot de eigen inwoners van een gemeente. Hiermee wordt samenwerking tussen gemeenten op het terrein van re-integratie eenvoudiger. Indien sprake is van een verhuizing naar een samenwerkende regiogemeente wordt de financiering (deels) voortgezet, afhankelijk van de fase van het traject waarin de belanghebbende zich bevindt.
Indien een belanghebbende naar een andere gemeente dan een van de samenwerkende regiogemeenten verhuist, dient met de nieuwe gemeente overleg gevoerd te worden over de financiering van het traject en de eventuele voortzetting daarvan. Beëindiging van de financiering ligt hier (nog) wel voor de hand.
Er zal een intensief contact met de uitvoerder van de re-integratieopdracht moeten worden onderhouden om een oordeel te kunnen vormen omtrent de inspanning die betrokkene levert. Indien deze onvoldoende is, dan dient belanghebbende daarop te worden aangesproken. Bij onvoldoende verandering zal het traject worden beëindigd.
Artikel 7 van de wet is niet voor iedereen integraal van toepassing (bijvoorbeeld jongeren o.g.v. art.7 lid 8 van de wet) en voor hen worden voorzieningen om die reden in zoverre geweigerd.
In de artikelen 9 en 17 van de wet en artikel 20 van de IOAW en IOAZ zijn de plichten tot arbeidsinschakeling en de inlichtingenplicht opgenomen. Voldoet de belanghebbende hier niet aan, kan deelname aan een voorziening worden geweigerd. Het college beoordeelt of de voorziening voldoet aan het gestelde in de algemene opdracht aan het college. Is hier geen sprake van kan het college de gevraagde voorziening weigeren. Tevens beoordeelt het college of voor de voorziening een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening.
Indien een voorziening door verwijtbaar gedrag voortijdig wordt beëindigd, kan het college indien het uitkeringsgerechtigden betreft, beslissen om op grond van de maatregelenverordening een maatregel op te leggen. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage.
Bij Nuggers, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen. Dit is geen terugvordering op grond van de terugvorderingsparagraaf van de WWB. Hier moet een civiele procedure worden gevolgd.
De huishoudinkomenstoets is per 1 januari 2012 met terugwerkende kracht ingetrokken. Voor wie de toepassing van die toets tot een hogere uitkering leidt blijft deze van toepassing tot uiterlijk 1 januari 2013. Voor hen geldt dan ook nog de oude verordening met bijbehorende definities en omschrijvingen.
behorende bij art.15 van de Re-integratieverordening Wwb
Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden
Doelstelling van deze beleidsaanbeveling
Deze beleidsaanbeveling kan gemeenten ontlasten van de administratieve verplichting –
welke voortvloeit uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap – om een samenvatting van de (loonkosten-) subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar re-integratieverordening) op te sturen naar de Europese Commissie en jaarlijks de Europese Commissie een verslag te verstrekken. De gemeente dient daartoe in haar re-integratieverordening deze beleidsaanbeveling te incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen.
Algemeen: de kwalificatie van gesubsidieerde arbeid als staatssteun
Van verboden staatssteun in de zin van artikel 87 lid 1 EG is sprake, indien is voldaan aan de volgende omschrijving: een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen waardoor de mededinging wordt vervalst en het interstatelijk handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Voorbeelden van steunmaatregelen zijn het verlenen van financiële voordelen door middel van bijvoorbeeld subsidies aan bepaalde sectoren (sectorale steunmaatregel) of aan ondernemingen in bepaalde regio’s (regionale steunmaatregel). Zodra aan bepaalde ondernemingen met staatsmiddelen een voordeel wordt verschaft, is het ter beoordeling van de Commissie of ten gevolge van de vervalsing van de mededinging, het handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Daartoe strekt de aanmelding van voorgenomen steunmaatregelen (artikel 88 lid 3 EG); alleen indien een vrijstellingsverordening toepasselijk is, is aanmelding niet noodzakelijk.
Gesubsidieerde arbeid (meer in het algemeen: loonkostensubsidie) kan, indien er sprake is van een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen, aangemerkt worden als een aanmeldingsplichtige steunmaatregel. Hiervan is echter in ieder geval geen sprake indien:
De Europese regels inzake staatssteun in relatie tot. de gemeentelijke re-integratieverordening
Gemeenten kunnen met tal van subsidieregelingen de re-integratie van werkzoekenden bevorderen: voor de beoordeling in hoeverre er daarbij sprake kan zijn van staatssteun is het volgende onderscheid van belang:
Te denken valt daarbij ondermeer aan stimuleringspremies aan werkzoekenden bij het aanvaarden van een betrekking. De premie dient direct te worden betaald aan de werknemer. In dat geval is er geen staatssteun volgens het Verdrag; gemeenten hoeven niet aan te melden en hoeven geen goedkeuring te vragen aan de Europese Commissie.
(maatregelen die voor alle bedrijven gelden in alle sectoren). Een lokale subsidieregeling kan een generieke regeling zijn wanneer ieder bedrijf of onderneming, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van tewerkstelling van de werknemer, een beroep kan doen op subsidie wanneer deze onderneming een uitkeringsgerechtigde van de betreffende gemeente in dienst neemt. Dit is ook geen staatssteun, want hier profiteren geen specifieke bedrijven of sectoren van.
NB: Wanneer bijvoorbeeld andere dan lokale ondernemers van de subsidiëring zijn uitgesloten, of wanneer de subsidiemogelijkheid is voorbehouden aan een bepaalde onderneming of sector dan geldt de subsidieregeling per definitie als specifieke steunmaatregel en is er dus sprake van staatssteun.
Voorzover gemeenten (loonkosten-) subsidies verstrekken aan organisaties die geen economische activiteiten verrichten, worden deze niet aangemerkt als staatssteun.
Gemeenten doen er verstandig aan er op te letten dat (loonkosten-) subsidies die wel als
staatssteun zouden kunnen worden aangemerkt voldoen aan de bepalingen van de (EG)
vrijstellingsverordeningen – in het bijzonder de Verordening werkgelegenheidssteun. Het is bovendien van belang dat de gemeente in haar re-integratieverordening een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt. Dit voorkomt dat de gemeente een samenvatting van de subsidieregeling (zoals vastgelegd in haar re-integratieverordening) dient op te sturen naar de Europese Commissie en de Commissie jaarlijks dient te informeren over de toepassing van de Verordening werkgelegenheidssteun. Indien de gemeentelijke re-integratieverordening niet voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun, kan worden nagegaan of de Verordening de minimissteun van toepassing is. Als deze evenmin van toepassing is, dient – afhankelijk van de situatie – de subsidieregeling dan wel de individuele (loonkosten-) subsidie door de gemeente te worden aangemeld bij de Europese Commissie.
De belangrijkste voorwaarden waar de gemeentelijke subsidieregeling vanuit de Verordening werkgelegenheidssteun aan dient te voldoen zijn:
a. doelgroepen en steunintensiteit
Voorzover de subsidieverlening betrekking heeft op loonkosten in verband met de indienstneming van benadeelde of gehandicapte werknemers gelden de volgendeplafonds (bruto steunintensiteiten): 50 procent (voor benadeelde werknemers) en 60 procent van de loonkosten (voor gehandicapte werknemers).
Voor beide genoemde groepen (benadeelde en gehandicapte werknemers) is het overigens eveneens toegestaan om niet een forfaitair percentage van de loonkosten te hanteren maar de optelsom van de kosten van compensatie van de eventueel lagere productiviteit en de kosten van begeleiding, werkplekaanpassingen en apparatuur (dit laatste geldt specifiek alleen voor gehandicapte werknemers). Voorwaarde is daarbij wel dat er een individueel dossier wordt bijgehouden waarin alle
informatie wordt opgenomen die het voor de Europese Commissie desgewenst mogelijk maakt om te beoordelen of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan.
b. duur van het arbeidscontract:
Behalve in het geval van gewettigd ontslag, moet(en) de werknemer(s) aanspraak
kunnen maken op een ononderbroken tewerkstelling van tenminste 12 maanden.
c. geen verdringing van bestaande werkgelegenheid:
Wanneer de indienstneming niet leidt tot een netto-toename van het aantal werknemers
in de betrokken vestiging, moeten de vacatures zijn ontstaan ten gevolge van
ontslag of vermindering van werktijd, beide op initiatief van de werknemer, ouderdomspensionering of gewettigd ontslag en niet door afvloeiingen.
Als de overheidsbijdrage als staatssteun moet worden aangemerkt en de gemeente in de re-integratieverordening een verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opneemt en bij de vaststelling van de subsidie de bepalingen van de (EG) Verordening werkgelegenheidssteun in acht neemt, dan hoeft zij geen samenvatting van de lokale subsidieregeling toe te zenden aan de Europese Commissie. De gemeente kan dan zonder verdere actie richting Europese Commissie de loonkostensubsidieregeling uitvoeren en heeft uitsluitend te maken met de verplichting tot levering van enkele gegevens aan het ministerie van SZW.
Het verslag over de Uitvoering (art. 77 WWB) en de bestaande statistieken voorzien in informatie over aantallen plaatsingen en het totaalbedrag van de verleende subsidie. In geval van een bij de Commissie ingediende klacht tegen een door de gemeente verstrekte subsidie kan de gemeente overigens wel gehouden zijn de voor de beoordeling van die klacht relevante gegevens ter beschikking te stellen van de Europese Commissie. Wanneer de gemeente anders dan op grond van de lokale subsidieregeling die als zodanig voldoet aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun en anders dan op grond van de Verordening de minimissteun, subsidie wil verlenen aan een individuele onderneming dan dient zij deze maatregel ter goedkeuring voor te leggen aan de EC. Zolang de Commissie de vereiste goedkeuring niet heeft verleend mag geen subsidie worden verleend.
De verplichting tot naleving van de bepalingen van het EG-verdrag betreffende staatssteun berust bij de lidstaat Nederland. Deze bepalingen behelzen vooral de in artikel 88, lid 3, EG vermelde verplichtingen: het tijdig aanmelden van voorgenomen steunmaatregelen en het zogenaamde stand-still beginsel, dat wil zeggen dat de voorgenomen maatregelen niet mogen worden uitgevoerd voordat de Commissie een eindbeslissing heeft gegeven. De lidstaat Nederland omvat alle overheden: centrale overheid, decentrale overheden, ZBO’s en PBO’s.
Deze overheden hebben dus zelf de uitsluitende verantwoordelijkheid voor de aanmeldingen die onder de hun toebedeelde huishouding vallen, zowel qua tijdigheid als qua inhoud, evenals voor het eventueel beantwoorden van vragen van de Europese Commissie in verband met aanmeldingen.
Deze beleidsaanbeveling is bedoeld om de gemeenten te ontlasten van de administratieve verplichtingen welke voortvloeien uit de regelgeving van de Europese Gemeenschap. De gemeente dient daartoe deze beleidsaanbeveling in haar re-integratieverordening te incorporeren en een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling op te nemen. Deze beleidsaanbeveling ontneemt gemeenten overigens niet de mogelijkheid om een subsidieregeling te notificeren; bijvoorbeeld wanneer de gemeente zeker wil zijn van goedkeuring door de Europese Commissie.
De Verordening de minimissteun
Naast de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) bestaat er de Verordening de minimissteun (Verordening (EG) Nr. 69/2001). Deze verordening legt vast dat de totale steun die ondernemingen gedurende een periode van drie jaar ontvangen niet hoger mag zijn dan een vastgesteld plafondbedrag (€ 100.000,-- in een periode van drie jaar – dit is een verschuivende termijn). In de subsidiebeschikking moet een verwijzing naar de Verordening de minimissteun worden opgenomen en de werkgever moet een verklaring tekenen dat de ontvangen steun er niet toe leidt dat de totale ontvangen steun (gecumuleerd) het drempelbedrag te boven gaat. Voor de toepassing van de Verordening de minimissteun hoeft de gemeente geen verordening vast te stellen.
Als de subsidieregeling en de op grond hiervan getroffen individuele subsidies – dan wel de individuele subsidies zonder grondslag in een subsidieregeling – voldoen aan de voorwaarden van deze verordening, kan de gemeente volstaan met het bijhouden en bewaren van dossiers.
Om een zorgvuldige behandeling van eventuele klachten van derden mogelijk te maken,
dient de gemeente de gegevens met betrekking tot de subsidieverlening gedurende een
periode van 10 jaar (gerekend vanaf het tijdstip van de laatste individuele steunverlening) te bewaren, zodanig dat in de klachtenprocedure kan worden nagegaan of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan.