Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Aalsmeer

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012 Aalsmeer

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAalsmeer
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingToeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012 Aalsmeer
CiteertitelToeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012 Aalsmeer
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8 juncto 30 
  2. Wet werk en bijstand, art. 30 

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-2013Artikel 1, 2, 3, 4, 4a, 5, 6, 7

14-02-2013

Nieuwe Meerbode, 07-03-2013

2013/47
01-01-201201-04-2013nieuwe regeling

29-03-2012

Nieuwe Meerbode, 16-02-2012

2012/2725-BO

Tekst van de regeling

Intitulé

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012 Aalsmeer

Registratienr. 2012/2725-BO

De raad van de gemeente Aalsmeer;

gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders met registratienummer 2012/2384; overwegende dat:

het noodzakelijkis het verstrekken van toeslagen en het verlagen van normen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

gelet op artikel 8 lid 1 onderdeel c juncto 30 van de Wet Werk en Bijstand;

besluit:

vast te stellen de:

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012 Aalsmeer

Hoofdstuk 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepaling

Artikel 2. Categorieën

  • 1.

    De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2.

    De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing van artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

Hoofdstuk 2. CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORM

Artikel 3. Toeslagen

  • 1.

    Aan de alleenstaande of de alleenstaande ouder die géén aantoonbare woonkosten zelf betaalt wordt géén toeslag verstrekt.

  • 2.

    Indien geen toepassing is gegeven aan het eerste lid, bedraagt de toeslag, als bedoeld in artikel 25 WWB, eerste lid, van de wet:

    • a.

      20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3.

    Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

  • 4.

    Indien het een alleenstaande van 21 jaar betreft, wordt geen toeslag toegekend.

  • 5.

    Indien het een alleenstaande van 22 jaar betreft, wordt

    • a.

      een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm toegekend, indien in diens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft

    • b.

      geen toeslag toegekend indien in diens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft.

Hoofdstuk 3. CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM

Artikel 4. Verlaging gehuwden

  • 1.

    De gehuwdennorm van het gezin dat géén aantoonbare woonkosten zelf betaalt, wordt verlaagd met 20 procent.

  • 2.

    De gehuwdennorm van het gezin in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verlaagd met 10 procent.

  • 3.

    Het vierde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4a. Verlaging woonsituatie

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:

  • a.

    20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbenden geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn;

  • b.

    10 procent van de gehuwdennorm indien geen woning bewoond wordt.

Hoofdstuk 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 5. Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 6. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening toeslagen en verlagingen WWB Uithoorn 2012.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Aldus besloten in de openbare vergadering van 29 maart 2012.

ALGEMENE TOELICHTING

De WWB wordt met ingang van 1 januari 2012 ingrijpend veranderd. Deze veranderingen maken een aanpassing van de Toeslagenverordening noodzakelijk. In de ‘oude’ WWB wordt er vanuit gegaan dat alleen gehuwden of daarmee gelijkgestelden (familieleden in de tweede graad), de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen delen waardoor er bij hen sprake was van maximale schaalvoordelen binnen de huishouding. Inwonende meerderjarige kinderen hadden een eigen recht op uitkering. De regering is echter van mening dat er ook sprake is van schaalvoordelen bij bloed- en aanvenwanten in de eerste graad die bij elkaar wonen in dezelfde woonruimte. In de nieuwe WWB worden bloed- en aanverwanten in de eerste graad en die in dezelfde woonruimte het hoofdverblijf hebben, daarom als gezin aangemerkt. Zij ontvangen de norm voor een gezin. Meerderjarige inwonende kinderen hebben vanaf 1 januari 2012 geen eigen recht op uitkering meer. Het gezin kan slechts in gezamenlijkheid aanspraak op bijstand maken. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat binnen de WWB een nieuwe term, het gezin, wordt geïntroduceerd. In twee situaties wordt een uitzondering gemaakt op de gezinsbijstand;

  • 1.

    de situatie waarin een meerderjarig bloed- of aanverwant in de eerste graad studeert of een opleiding volgt en waarvan het inkomen (inclusief de ontvangen studiefinanciering) niet meer bedraagt dan € 1.023,42 per maand [1] 2. de situatie dat er sprake is van een gezinslid, jonger dan 65 jaar en zorgbehoevend. Daarvan is sprake (kortweg) als iemand onderdeel uitmaakt van een gezin en beschikt over een geldig indicatiebesluit op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor 10 of meer uren zorg per week en deze zorg voor minstens dat aantal uren door een ander gezinslid wordt verleend. De WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen. Er zijn een drietal basisnormen, te weten: gezin (100% van het WML), alleenstaande ouders (70% WML) en alleenstaanden (50%WML).

Daarnaast kan een toeslag worden verstrekt of een verlaging toegepast. De norm inclusief verlaging of inclusief toeslag levert de bijstandsnorm op. Alleenstaanden en alleenstaande ouders kunnen in aanmerking komen voor een toeslag als zij de woonkosten niet of slechts gedeeltelijk kunnen delen met een ander. Gehuwden kunnen een verlaging op de uitkering krijgen als zij de woonkosten kunnen delen met een ander. De hoogte van de verlaging of toeslag wordt geregeld in deze toeslagenverordening. In de nieuwe Toeslagen verordening is niet langer de verlaging voor schoolverlaters als bedoeld in artikel 28 van de wet opgenomen. Deze verlaging werd al zeer weinig toegepast. Door opname van deze verlaging zou de verordening nodeloos ingewikkeld worden (mogelijke cumulatie van verlagingen, waardoor een anticumulatie-bepaling in de verordening zou moeten worden opgenomen). Deze verordening garandeert; dat de bijstandsnorm niet onder de geldende basisnorm komt.

Geen hardheidsclausule

In deze verordening is geen hardheidsclausule opgenomen. Dit heeft de volgende reden. De wet kent een limitatieve opsomming van mogelijkheden om bij verordening het verhogen en verlagen van uitkeringen te regelen. Buiten de in de wet genoemde mogelijkheden bestaat geen bevoegdheid om te verhogen of verlagen op grond van de verordening. Mocht toepassing van deze verordening leiden tot een uitkering die in het individuele geval te hoog ofte laag is, dan is het college, zoals hierboven al vermeld, bevoegd de uitkering op grond van artikel 18, eerste lid van de wet af te stemmen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

Er Is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Lid 2 onderdeel b: gezinsnorm: Voor het begrip ‘gezinsnorm’ wordt verwezen naar de norm voor een gezin waarvan alle meerderjarige gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn, zoals bedoeld in artikel 21 lid 1 WWB. Deze norm komt overeen met de gehuwdennorm zoals die luidde vóór 1 januari 2012 waarbij beide echtgenoten jonger dan 65 jaar zijn.

Lid 2 onderdeel c: woning: Het begrip ‘woning’ is in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd omdat de tekst van de WWB nergens een omschrijving geeft van dit begrip. Wel vermeldt artikel 3 lid 6 WWB dat in de WWB en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of een woonschip verstaan moet worden. Voorts volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WWB dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Daarom is in deze verordening bepaald dat onder ‘woning’ wordt verstaan: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB.

Lid 2 onderdeel d: woonkosten: Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van de in deze verordening opgenomen mogelijkheid om te verlagen vanwege het niet (zelf) betalen van woonkosten. Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Volgens de CRvB volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Abw dat het begrip woonkosten ten tijde van de Abw (nog steeds) moest worden uitgelegd conform de bepalingen van het tot 1 januari 1996 geldende Bijstandsbesluit landelijke normering. Aangenomen moet worden dat deze rechtspraak ook onder de WWB nog van betekenis is. Bij “het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten” kan worden gedacht aan het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon.

Artikel 2. Doelgroep

De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar. In het geval van een gezin is ervoor gekozen om deze verordening uitsluitend toe te passen indien alle gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn en ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder zijn. Hier is aansluiting gezocht bij de gezinsnormen zoals neergelegd in artikel 21 van de wet. Ten aanzien van een gezin waarvan ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn, geldt immers de gezinsnorm zoals neergelegd in artikel 21 lid 1 van de wet. Voor gezinnen die bestaan uit twee meerderjarige personen waarvan één of beide 18, 19 of 20 jaar zijn en gezinnen die bestaan uit drie meerderjarige personen, waarvan twee personen 18,19 of 20 jaar zijn, gelden lagere normen zoals opgenomen in artikel 21 lid 2 van de wet.

Ten aanzien van deze gezinnen is deze verordening niet van toepassing.

Hoofdstuk 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3. Verhoging van de norm

In het eerste lid is bepaald, dat aan de alleenstaande of de alleenstaande ouder die géén aantoonbare woonkosten zelf betaalt géén toeslag wordt verstrekt.

Eerst indien geen toepassing wordt gegeven aan het eerste lid van dit artikel, kan uitvoering worden gegeven aan de daarop volgende leden.

Op grond van artikel 30 tweede lid onderdeel a van de wet is de hoogte van de toeslag 20 procent van de gezinsnorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft zonder dat sprake is van een gezin, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf. Een toeslag blijft echter op zijn plaats. In de Toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gezinsnorm in het geval één of meer andere in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Hierop wordt een aantal uitzonderingen gemaakt, dat in het derde lid wordt uitgewerkt. In afwijking van het tweede lid onderdeel b bedraagt de toeslag 20 procent als de ander:

  • a.

    een ten laste komend is, of

  • b.

    het een meerderjarig studerend kind is met een inkomen dat niet meer bedraagt dan € 1.023,42 (netto) per maand of

  • c.

    de persoon is die zorg nodig heeft als bedoeld in artikel 4 vijfde lid van de wet en waarbij het college heeft besloten dat deze persoon niet tot het gezin behoort. Kortom, als het inwonende kind (dat niet tot het gezin wordt gerekend) een inkomen heeft hoger is dan € 1.023,42 per maand), dan behoort hij tot het gezin en wordt de bijstandsnorm hierop afgestemd.

Bij onderdeel c van het derde lid wordt opgemerkt dat het niet tot het gezin rekenen van personen als bedoeld in artikel 4, vijfde lid van de wet eerst geschiedt nadat het college daartoe op verzoek van belanghebbenden heeft besloten. Het vierde lid bepaalt dat de alleenstaande van 21 jaar, gezien de hoogte van het minimumjeugdloon, geen toeslag krijgt. Het vijfde lid bepaalt dat, indien het een belanghebbende van 22 jaar betreft:

  • 1.

    een toeslag van 10 procent van de gezinsnorm wordt toegekend, indien in diens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 2.

    geen toeslag wordt toegekend indien in diens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft.

Het zesde lid bepaalt dat, in afwijking van het vijfde lid onderdeel b, de toeslag 10 procent bedraagt, als de ander een persoon betreft, zoals genoemd in het derde lid.

Hoofdstuk 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm

Artikel 4. Verlaging van de norm

Als aan een woning van het gezin geen woonkosten verbonden zijn, is er sprake van lagere bestaanskosten dan in andere gevallen. Artikel 27 van de wet geeft om die reden de mogelijkheid om de gezinsnorm te verlagen. De gezinsnorm wordt, in de situatie dat het gezin geen woonkosten betaalt, verlaagd met 20 procent. In de gezinsnorm is al rekening gehouden met het feit dat gezinsleden de kosten van het huishouden kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. De gezinsnorm van het gezin in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt daarom verlaagd met 10 procent. Er geldt echter een aantal uitzonderingen. Het tweede lid is niet van toepassing indien al toepassing is gegeven aan het eerste lid, de verlaging van de gezinsnorm bedraagt dus nooit meer dan 20%. Nog een uitzondering op het kunnen delen van de noodzakelijke kosten is in gezinssituaties waarbij 3 of meer meerderjarigen tot het gezin behoren. Er wordt geen verlaging op de gezinsnorm toegepast. Er is hiervoor gekozen, omdat een verlaging leidt tot een onbillijke situatie waarbij drie of meer gezinsleden ieder een ziektekostenverzekering moet betalen waardoor het besteedbare inkomen onevenredig lager uitvalt dan in andere situaties.

Er wordt geen verlaging toegepast wanneer:

  • a.

    een ten laste komend is, of

  • b.

    het een meerderjarig studerend kind is met een inkomen dat niet meer bedraagt dan € 1.023,42 (netto) per maand of

  • c.

    de persoon is die zorg nodig heeft als bedoeld in artikel 4 vijfde lid van de wet en waarbij het college heeft besloten dat deze persoon niet tot het gezin behoort.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 5. Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening, alsook de intrekking van de oude toeslagenverordening.

Het tweede en derde lid benoemen het overgangsrecht. Bij wet is hierover het volgende geregeld. Kamerstukken II, 2010/11, 32 815, nr. 3, p. 66: De persoon die op de dag voor inwerkingtreding van deze wet een zelfstandig recht heeft op algemene bijstand of een inkomensvoorziening op grond van de WIJ, dat - eventueel op grond van artikel 78[t] omgezette - recht op algemene bijstand gedurende de zes maanden na inwerkingtreding van deze wet niet eindigt als gevolg van de nieuwe definitie van gezin.

Ten slotte is bepaald dat voor deze personen gedurende zes maanden in de artikelen 21 (eerste lid, tweede lid, onderdeel a, aanhef, en onderdeel b, aanhef,) en 22 (onderdeel c) voor «een gezin» wordt gelezen «gehuwden» en voor «meerderjarige gezinsleden» wordt gelezen «echtgenoten». Kamerstukken II, 2011/12, 32 815, nr. 10, p. 23-24: Overigens zal omzetting van het zittend bestand tussen 1 januari 2012 en 1 juli 2012 alleen plaatsvinden bij mutaties. In alle andere gevallen gaan de wijzigingen voor het zittend bestand in per 1 juli 2012.

Omzetting van het zittend bestand naar de nieuwe situatie tussen 1 januari 2012 en 1 juli 2012 zal alleen plaatsvinden bij mutaties die aanleiding geven tot beëindiging van het overgangsrecht, zoals verhuizing van een meerderjarig kind naar de woning van de ouder(s).

Artikel 6. Citeertitel

Dit artikel regelt de naamgeving.

 

 

Voetnoot

 

[1]

Bedrag zoals genoemd in artikel vier, tweede lid, WWB.