Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Tubbergen

Besluit maatschappelijke ondersteuning

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieTubbergen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit maatschappelijke ondersteuning
CiteertitelBesluit maatschappelijke ondersteuning
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Het besluit bevat geen aanhef en geen afsluiting

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Verordening maatschappelijke ondersteuning, art. 40

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-08-201001-01-201008-07-2012Art. 2.2 (aanpassing bedragen)

06-08-2010

Gemeenteblad 2010, 18

Geen
21-11-200701-01-200707-08-2010Nieuwe regeling

13-03-2007

Gemeenteblad 2007, 21

07-2189

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning

 

 

Besluit maatschappelijke ondersteuning

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen.

  • 1.

    In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a.

      inkomen: inkomen als genoemd in hoofdstuk IV landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning;

    • b.

      norminkomen: de bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet werk en bijstand, verhoogd met loonbelasting en premies van 1 januari twee jaar voorafgaand aan de datum van aanvraag;

    • c.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de gehandicapte zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien de gehandicapte met een briefadres is ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven in de gemeentelijke basis administratie;

    • d.

      gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de gehandicapte en ruimten die onder het gehuurde vallen en/of waarvan de gehandicapte gebruik moet kunnen maken vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken;

    • e.

      woningaanpassing: ingreep van bouw- of woontechnische aard die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een persoon ondervindt bij het normale gebruik van de woonruimte;

    • f.

      eenheid: een eenheid als bedoeld in artikel 11 van de verordening betreft een aangesloten tijdsduur van 60 minuten;

    • g.

      gemaximeerde financiële tegemoetkoming: een bijdrage in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt;

    • h.

      peiljaar:het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin aan een persoon maatschappelijke ondersteuning is verleend;

    • i.

      verordening:de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tubbergen.

  • 2.

    De begripsbepalingen in artikel 1 van de verordening zijn van toepassing op de begrippen die in dit besluit worden gebruikt.

Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 2.1. Keuzevrijheid

  • 1.

    Indien een voorziening wordt toegekend wordt de aanvrager de mogelijkheid geboden om te kiezen tussen een persoonsgebonden budget en een voorziening in natura (eventueel in de vorm van een financiële tegemoetkoming), tenzij overwegende bezwaren bestaan tegen het verstrekken van een persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Van overwegende bezwaren als bedoeld in het vorige lid is in ieder geval sprake wanneer:

    • a.

      de aanvrager naar het oordeel van het college niet voldoende in staat is om het persoonsgebonden budget te beheren en de bestedingen te verantwoorden;

    • b.

      de toekenning van een persoonsgebonden budget het in stand houden van een adequate algemene voorziening ondergraaft.

  • 3.

    Indien het college meerdere aanbieders heeft gecontracteerd voor het leveren van een bepaalde voorziening in natura wordt de aanvrager de mogelijkheid geboden om hieruit een aanbieder te kiezen.

Artikel 2.2. Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1.

    Voor hulp bij het huishouden bedraagt het persoonsgebonden respectievelijk voor hh1 € 13,99 (inclusief btw) per uur en voor hh2 € 18,30 (inclusief btw) per uur.

  • 2.

    Bij overige voorzieningen is het persoonsgebonden budget gelijk aan de tegenwaarde van een vergelijkbare voorziening in natura, zoals deze door de gemeente kan worden aangeschaft bij de gecontracteerde leverancier.

  • 3.

    Het bedrag van het persoonsgebonden budget als bedoeld in lid 2 is vastgesteld op basis van:

    • a.

      de nieuwprijs van de voorziening;

    • b.

      de kosten van keuring, reparatie, onderhoud en verzekering voor een periode van vijf jaar;

    • c.

      een economische levensduur van vijf jaar.

Artikel 2.3. Verplichtingen persoonsgebonden budget

Bij de verlening van een persoonsgebonden budget wordt de budgethouder de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de budgethouder gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend voor betaling van de voorziening en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

  • b.

    de budgethouder besteedt het persoonsgebonden budget uitsluitend aan een kwalitatief verantwoorde en adequate voorziening conform het Programma van Eisen;

  • c.

    de budgethouder zorgt voor een goede en controleerbare vastlegging van ontvangsten, uitgaven en verplichtingen en houdt deze gedurende 7 jaar beschikbaar vanaf de ingangsdatum van toekenning persoonsgebonden budget;

  • d.

    de budgethouder geeft de op grond van het persoonsgebonden budget aangeschafte voorziening terug aan de gemeente als de voorziening niet meer volgens de opgelegde voorwaarden wordt gebruikt.

Artikel 2.4. Uitvoering persoonsgebonden budget

  • 1.

    De gemeente betaalt het persoonsgebonden budget per kwartaal vooraf aan de budgethouder voor hulp bij het huishouden.

  • 2.

    De gemeente betaalt ineens aan de budgethouder voor de overige voorzieningen het verleende persoonsgebonden budget.

  • 3.

    De budgethouder is een eigen bijdrage verschuldigd, waarbij de hoogte van de eigen bijdrage door het CAK wordt vastgesteld.

  • 4.

    De budgethouder verantwoordt de besteding van het persoonsgebonden budget waarop het budget betrekking heeft. In de beschikking wordt vermeld wat de budgethouder, voor zover van toepassing, aan het college verstrekt:

    • a.

      de factuur van de aangeschafte voorziening;

    • b.

      een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

    • c.

      een overzicht van de salarisadministratie;

    • d.

      een kopie van de arbeidsovereenkomst;

    • e.

      overige bescheiden die het college voor de verantwoording noodzakelijk acht.

  • 5.

    Het college gaat steekproefsgewijs na of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor bij lid 4 genoemde stukken op verzoek aan het college te verstrekken.

Artikel 2.5. Verplichtingen bij een financiële tegemoetkoming

Bij de verlening van een financiële tegemoetkoming wordt de belanghebbende de volgende verplichtingen opgelegd:

  • 1.

    de belanghebbende gebruikt de financiële tegemoetkoming uitsluitend voor betaling van de voorziening die in de beschikking is genoemd en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

  • 2.

    de belanghebbende zorgt voor een goede en controleerbare vastlegging van ontvangsten, uitgaven en verplichtingen.

Artikel 2.6. Uitvoering financiële tegemoetkoming

  • 1.

    De gemeente betaalt de financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing aan de eigenaar van de woning.

  • 2.

    De gemeente betaalt de overige financiële tegemoetkomingen aan de belanghebbende.

  • 3.

    De belanghebbende van een financiële tegemoetkoming is een eigen aandeel verschuldigd, waarvan de hoogte door de gemeente wordt vastgesteld. Het eigen aandeel wordt door de gemeente geïnd.

  • 4.

    Een financiële tegemoetkoming voor het verwerven van een natura voorziening wordt uitbetaald nadat de belanghebbende van de tegemoetkoming door middel van een een geldige offerte de kosten van de voorziening heeft aangetoond.

  • 5.

    In afwijking van het tweede lid, kan de uitbetaling, indien dat tussen aanvrager en college wordt overeengekomen, ook direct aan de leverancier plaatsvinden.

Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen, eigen aandeel, besparingsbijdrage en verplichtingen.

Artikel 3.1 Omvang van eigen bijdrage dan wel een eigen aandeel

De eigen bijdrage dan wel eigen aandeel in de kosten voor een voorziening :

  • 1.

    Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 jaar dienen te betalen is € 16,60 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 16.137,-- dat boven dit bedrag per vier weken ook betaald moet worden een 13e deel van 15% bedraagt.

  • 2.

    Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen is € 16,60 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 14.162,-- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden een 13e deel van 15% bedraagt.

  • 3.

    Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen indien één van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar dienen te betalen is € 23,80 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 20.810,-- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden een 13e deel van 15% bedraagt.

  • 4.

    Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen is € 23,80 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 19.837,-- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden een 13e deel van 15% bedraagt.

Artikel 3.2. Geen eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd

In afwijking van artikel 3.1 geldt dat geen eigen bijdrage of eigen aandeel is verschuldigd voor:

  • a.

    Een rolstoel;

  • b.

    De kosten van een vervoersvoorziening in de vorm van:

    • -

      een forfaitaire vergoeding voor eigen auto c.q. auto van derden;

    • -

      een forfaitaire vergoeding voor (rolstoel)taxi;

    • -

      een scootmobiel;

    • -

      een ander verplaatsingsmiddel.

  • c.

    Een woonvoorziening, in de vorm van:

    • -

      een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten;

    • -

      een tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting en huurderving;

    • -

      een tegemoetkoming in de kosten van woningsanering;

    • -

      een roerende woonvoorziening in bruikleen;

    • -

      een traplift.

Artikel 3.3. Negenendertig perioden van vier weken.

  • 1.

    Indien de voorziening bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak, wordt gedurende negenendertig perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht.

  • 2.

    Indien de voorziening bestaat uit een woningaanpassing wordt bij aanvrager een eigen aandeel in rekening gebracht. Het eigen aandeel is gelijk aan de eigen bijdrage gedurende negenendertig perioden van vier weken.

  • 3.

    Indien de voorziening bestaat uit een autoaanpassing wordt een eigen aandeel ineens in mindering gebracht op de financiële tegemoetkoming. Het eigen aandeel is gelijk aan de eigen bijdrage gedurende negenendertig perioden van vier weken.

  • 4.

    De verschuldigde eigen bijdrage danwel het eigen aandeel kan nooit meer bedragen dan de kosten van de voorziening.

  • 5.

    De looptijd van de eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden en voor bruikleenvoorzieningen is gelijk aan de duur van de toegekende voorziening.

Artikel 3.4. Geen eigen bijdrage wegens nalatigheid gemeente-CAK

De eigen bijdrage als bedoeld in artikel 3.1. wordt niet opgelegd voor zover binnen twee jaar na verzending van de Wmo-beschikking waarin de voorziening wordt toegekend, voor de te betalen eigen bijdrage geen beschikking dan wel voorlopige beschikking van het CAK tot vaststelling van deze bijdrage is verzonden.

Artikel 3.5. Reparatie, onderhoud en gebruik van voorzieningen

  • 1.

    Reparatie, onderhoud, keuring en verzekering worden uitsluitend uitgevoerd op het woonadres, in het gebruiksgebied of in de werkplaats van de leverancier.

  • 2.

    Aan het gebruik van voorzieningen in bruikleen worden voorwaarden gesteld volgens bijlage I.

Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden

Artikel 4.1. Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van hulp bij het huishouden wordt vastgesteld in eenheden aan de hand van de tabellen zoals die zijn opgenomen in het hoofdstuk hulp bij het huishouden in het verstrekkingenboek maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen

Artikel 5.1. Woningaanpassing

De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 15 onder b van de verordening wordt als volgt vastgesteld:

  • 1.

    de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2.

    de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • 3.

    het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in de DNR 2005 (De Nieuwe Regeling 2005), voorzover het College het inschakelen van een architect noodzakelijk acht;

  • 4.

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 5.

    de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 6.

    renteverlies, i.v.m. het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • 7.

    de prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

  • 8.

    de door het College schriftelijk goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • 9.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 10.

    de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • 11.

    de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte bedragen, voorzover de kosten genoemd onder 1 tot en met 10 meer dan € 900,-- zijn, 10% van die kosten met een maximum van € 340,--.

Artikel 5.2. Begrenzing roerende woonvoorzieningen.

Roerende woonvoorzieningen met een aanschafwaarde:

  • a.

    tot € 250,-- (inclusief btw) worden uitsluitend in eigendom verstrekt. Hiervoor is geen eigen bijdrage verschuldigd;

  • b.

    vanaf € 250,-- (inclusief btw) worden uitsluitend in bruikleen verstrekt.

Artikel 5.3. Verhuis- en inrichtingskosten

  • 1.

    De hoogte van de tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 15 onder a van de verordening aan de persoon die verhuist naar een adequaat aangepaste woning is gelijk aan de werkelijke kosten doch bedraagt ten hoogste € 1135,--.

  • 2.

    De hoogte van de tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 15 onder a van de verordening aan de persoon die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een persoon met beperkingen, de woonruimte heeft ontruimd, is gelijk aan de werkelijke kosten doch bedraagt ten hoogste € 2269,--.

  • 3.

    Het bezoekbaar maken van een woonruimte, als bedoeld in artikel 19 van de verordening, is niet aan een maximumbedrag gebonden.

Artikel 5.4. Woningsanering

De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van woningsanering als bedoeld in artikel 13 onder d van de verordening is afhankelijk van de leeftijd van de huidige stoffering (zie bijlage II) en bedraagt maximaal voor:

a.

gladde afneembare vloerbedekking voor de woonkamer

€ 424,--

 

gladde afneembare vloerbedekking voor de slaapkamer

€ 185,50

b.

overgordijnen

€ 112,50

 

rolgordijnen

€   30,--

Artikel 5.5. Tijdelijke huisvesting

  • 1.

    Het college kan een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van tijdelijke huisvesting, die door de persoon met beperkingen moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      de huidige woonruimte van de persoon met beperkingen;

    • b.

      de door de persoon met beperkingen nog te betrekken woonruimte;

    • c.

      de financiële tegemoetkoming als bedoeld onder a en b wordt verleend uitsluitend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de persoon met beperkingen als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 2.

    Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de aanvrager redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten heeft.

  • 3.

    Het college verleent maximaal zes maanden een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Het college verleent uitsluitend een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid indien deze kosten gemaakt worden in verband met het

    • a.

      tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte;

    • b.

      tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte, of

    • c.

      langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

  • 5.

    Het college verleent een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting afhankelijk van de kale huur van de woonruimte, met een maximum gelijk aan de maximale huurgrens als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag. Bij niet zelfstandige woonruimte bedraagt de financiële tegemoetkoming de helft van de maximale huurgrens als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 5.6. Huurderving

  • 1.

    In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden.

  • 2.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in het vorige lid is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte met een maximum gelijk aan de maximale huurgrens als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 5.7. Gereedmelding en vaststelling financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget.

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

  • 2.

    Na de voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 13 sub d van de verordening, maar uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming, verklaart de woningeigenaar, onder overlegging van de originele facturen, aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 3.

    De verklaring (gereedmelding) als bedoeld in het tweede lid is een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

Artikel 5.8. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie.

  • 1.

    Behalve ingeval van nalatigheid verleent het college een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen als genoemd in bijlage 3.

  • 2.

    De tegemoetkoming in het eerste lid, is gemaximeerd tot de bedragen als genoemd in bijlage 3.

Artikel 5.9. Terugbetalen van de financiële tegemoetkoming bij verkoop van de woning (anti speculatiebeding)

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 21 van de verordening moet worden terugbetaald indien de woning binnen 10 jaar na gereedmelding van de woonvoorziening wordt verkocht en de hoogte van de financiële tegemoetkoming meer bedraagt dan € 7.500,--.

  • 2.

    De hoogte van het terug te betalen bedrag wordt vastgesteld overeenkomstig onderstaand afschrijvingsschema:

  • -

    voor het eerste jaar 100%

  • -

    voor het tweede jaar 90%

  • -

    voor het derde jaar 80%

  • -

    voor het vierde jaar 70%

  • -

    voor het vijfde jaar 60%

  • -

    voor het zesde jaar 50%

  • -

    voor het zevende jaar 40%

  • -

    voor het achtste jaar 30%

  • -

    voor het negende jaar 20%

  • -

    voor het tiende jaar 10%

Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 6.1. Soorten vervoersvoorzieningen

De door het college te verstrekken vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 22 van de verordening, kan bestaan uit:

  • 1.

    een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer;

  • 2.

    een voorziening in natura in de vorm van:

    a.een open elektrische buitenwagen

    b. een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen

    c. een al dan niet aangepaste auto

    d. een ander verplaatsingsmiddel

  • 3.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

    a. aanpassing van een eigen auto

    b. gebruik van een taxi, een (eigen) auto of vervoer door derden

    c. gebruik van een rolstoeltaxi

    d. gebruik van een bruikleen auto

    d.gebruik van een bruikleen auto

    e.aanschaf van een ander verplaatsingsmiddel

  • 4.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening als bedoeld in lid 2.

Artikel 6.2. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

De inkomensgrens als bedoeld in artikel 25 van de verordening bedraagt 1,5 maal het norminkomen.

Artikel 6.3. Financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoersvoorzieningen

Voor de financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto/taxi/vervoer door derden, een bruikleen auto of rolstoeltaxi wordt uitgegaan van een aantal normbedragen op jaarbasis en wordt rekening gehouden met het inkomen van de gehandicapte, met de individuele vervoersbehoefte van de gehandicapte en met de mate waarin een systeem van collectief aanvullend vervoer in de vervoersbehoefte kan voorzien.

Bij het vaststellen van de financiële tegemoetkoming wordt uitgegaan van de volgende bedragen: 

Voor het gebruik van

normbedrag per jaar

100%

75%

50%

Afwijkende

bedragen

een eigen auto/taxi/vervoer door derden

€ 357,16

€ 267,86

€ 178,61

€ 89,30 (=25%)

Een bruikleen auto

€ 203,38

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Een rolstoeltaxi

€ 535,88

n.v.t.

€ 267,93

€ 119,09

(= 1/3)

Artikel 6.4.

Omvang van de vervoersvoorziening

  • 1.

    Voor echtgenoten en partners, als bedoeld in artikel 1, lid 2 t/m 7 van de wet, die beiden in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.1, lid 3 sub b, c en d wordt, voorzover de behoeften van de echtgenoten niet samenvallen, aan de beide echtgenoten gezamenlijk niet meer dan maximaal 100% van de normbedragen genoemd in artikel 6.3 toegekend.

  • 2.

    Indien belanghebbende in het bezit is van een gesloten buitenwagen, fiets met hulpmotor of scootmobiel en tevens een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt als bedoeld in artikel 6.1, lid 3 sub b, c en d wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming als genoemd in artikel 6.3 verminderd met 50%.

Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 7.1. Sportrolstoel

  • 1.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel zoals bedoeld in artikel 27 sub d van de verordening, wordt bepaald door de aanschafwaarde van de voorziening vermeerderd met 20% van de aanschafwaarde voor te verwachten reparatie- en onderhoudskosten en bedraagt maximaal € 2.450,--. De voorziening wordt ten hoogste eens in de drie jaar verstrekt.

  • 2.

    Het eerste lid van dit artikel geldt ook voor alle aangepaste vervoermiddelen die voor sport gebruikt worden.

Hoofdstuk 8. Samenhangende afstemming

Artikel 8.1. Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager als genoemd in artikel 33 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning dient aandacht besteed te worden aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    de psychische en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Hoofdstuk 9. Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 9.1. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 9.2. Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als: Het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Tubbergen 2007.

Bijlage I Voorwaarden bruikleenvoorzieningen

Een bruikleenvoorziening wordt via een beschikking aan de aanvrager (de bruiklener), in bruikleen verstrekt, met in achtneming van de hieronder genoemde bepalingen/voorwaarden

Algemeen

De bruiklener:

  • 1.

    mag de bruikleenvoorziening niet gratis of tegen een vergoeding in gebruik afstaan of verhuren aan een derde;

  • 2.

    wordt geacht met zorg om te gaan met de bruikleenvoorziening;

  • 3.

    wordt geacht de bruikleenvoorziening uitsluitend te gebruiken voor het doel waarvoor deze is bestemd;

  • 4.

    mag niet zonder schriftelijke toestemming van de gemeente wijzigingen en/of aanpassingen in of aan de voorziening aanbrengen;

  • 5.

    wordt geacht de voorschriften (indien van toepassing) zoals deze door de fabrikant zijn bijgeleverd met betrekking tot het gebruik, de bediening en het onderhoud van de bruikleenvoorziening stipt na te komen;

  • 6.

    wordt geacht een door de gemeente aangewezen persoon gelegenheid te bieden de bruikleenvoorziening te controleren en hem/haar desgevraagd alle inlichtingen over de voorziening direct te verstrekken;

  • 7.

    wordt geacht de gemeente onverwijld in kennis te stellen van:

    • a.

      ziekte of verslechtering in zijn/haar toestand, die zodanig is, dat de bruikleenvoorziening voor langer dan drie maanden niet door hem/haar kan worden gebruikt;

    • b.

      een adreswijziging;

    • c.

      beslaglegging op de voorziening;

    • d.

      elk ander voorval of wijziging die van invloed is op de voorzetting van de bruikleenvoorziening;

  • 8.

    wordt geacht, indien de bruikleenvoorziening een elektrische rolstoel/scootmobiel betreft, te beschikken over een ontheffingsbewijs voor het gebruik van een elektrische rolstoel/scootmobiel indien hij/zij jonger is dan 16 jaar;

  • 9.

    wordt geacht de gemeente onmiddellijk in kennis te stellen, indien hij/zij de voorziening niet meer gebruikt.

Onderhoud, keuring en reparaties

  • 1.

    Bruiklener wordt geacht toestemming te vragen aan de gemeente voor het laten uitvoeren van onderhoudsbeurten, keuringen en reparaties aan de bruikleenvoorziening;

  • 2.

    deze toestemming is niet nodig voor klein onderhoud en kleine reparaties die door de bruiklener zelf kunnen worden uitgevoerd, zoals het oppompen en repareren van banden, het bijvullen van accu’s e.d.;

  • 3.

    bruiklener wordt geacht de onderhoudsbeurten en reparaties (niet zijnde klein onderhoud en kleine reparaties) uit te laten voeren door de leverancier van de voorziening;

  • 4.

    bruiklener wordt geacht alle door de gemeente noodzakelijk geachte onderhoudsbeurten en reparaties tijdig te laten verrichten;

  • 5.

    de kosten van reparatie, keuring en onderhoud komen voor rekening van de gemeente, voor zover deze niet gedekt worden door een verzekering of vallen binnen de garantietermijn. Dit geldt niet als het onderhoud of de reparaties nodig zijn door eigen toedoen of nalatigheid van de bruiklener of van de personen voor wie de bruiklener aansprakelijk is.

Verzekering

  • 1.

    De gemeente draagt zorg voor de WA-verzekering van vervoersvoorzieningen.

  • 2.

    Betreft de bruikleenvoorziening een lift, dan verzekert de bruiklener de lift tegen brand en diefstal tot het einde van de bruikleentermijn;

  • 3.

    Bruiklener ondertekent bij aflevering van de bruikleenvoorziening het verzekeringscontract

  • 4.

    Indien een verzekeringsmaatschappij een verzekering beëindigt als gevolg van gedragingen van de bruiklener, dan is dit in de regel voor de gemeente aanleiding de beschikking waarin de bruikleenvoorziening is toegekend, in te trekken. Deze intrekking heeft tot gevolg dat het recht op de bruikleenvoorziening is komen te vervallen en dat de bruikleenvoorziening wordt ingenomen.

Schade, vermissing en diefstal

  • 1.

    Bruiklener wordt geacht bij schade, vermissing of diefstal, de gemeente en de leverancier hiervan direct in kennis te stellen;

  • 2.

    bruiklener wordt vervolgens geacht de door de gemeente te geven instructies op te volgen;

  • 3.

    zijn er bij een schadegeval derden betrokken, dan dient een volledige schademelding binnen 48 uur nadat de schade is veroorzaakt door de gemeente te zijn ontvangen;

  • 4.

    als schadegevallen waarbij derden betrokken zijn, worden slechts aangemerkt die gebeurtenissen:

    • a.

      waarvan door een daartoe bevoegd overheidsorgaan een proces-verbaal is opgemaakt;

    • b.

      waarbij maatregelen getroffen zijn dat de verzekeraar op grond van de maatregelen tot betaling van de schadevergoeding overgaat;

  • 5.

    het niet melden van schade, vermissing of diefstal en/of het niet juist opvolgen van de instructies van de gemeente, kan tot gevolg hebben dat de kosten die verbonden zijn aan het betreffende voorval voor rekening van de bruiklener komen;

  • 6.

    bruiklener mag, nadat zich een schadeoorzaak heeft voorgedaan, niet tegenover wie dan ook schuld erkennen en/of een schadevergoeding toezeggen;

  • 7.

    de gemeente is gevrijwaard van schades die niet verhaald kunnen worden op de verzekeringsmaatschappij;

Beëindiging en teruggave

  • 1.

    Door intrekking van de beschikking waarin de bruikleenvoorziening is toegekend, vervalt het recht op de bruikleenvoorziening;

  • 2.

    indien het recht op de bruikleenvoorziening is vervallen, is de bruiklener gehouden de bruikleenvoorziening, binnen een door de gemeente aan te geven termijn, aan de gemeente terug te geven;

  • 3.

    indien teruggave wordt geweigerd, zal de gemeente overgaan tot inname via een gerechtelijke procedure. De kosten hiervan komen voor rekening van de (voormalig) bruiklener.

  • 4.

    bij de beoordeling van de staat van de voorziening blijven normale slijtage en veroudering buiten beschouwing.

Bijlage II Woningsanering

Inleiding

Een woningsanering wordt aangemerkt als een niet aard- en nagelvaste woonvoorziening. Men spreekt in dit verband ook wel van een roerende woonvoorziening of een woonvoorziening van niet-

bouwkundige of woontechnische aard.

Allergie, astma of chronische bronchitis (CARA) kunnen aanleiding zijn voor woningsanering. Daarnaast kan het voor de gebruiker van een rolstoel noodzakelijk zijn dat de gewone vloerbedekking wordt vervangen door rolstoelvast tapijt.

Onder voorwaarden kan men voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van woningsanering in aanmerking komen:

Voorwaarden:

  • -

    ingeval van CARA is een verklaring van een medisch specialist noodzakelijk;

  • -

    de aanvrager heeft voorafgaande aan de aanschaf niet kunnen weten dat CARA zou ontstaan/verergeren;

  • -

    de aanvrager heeft voorafgaande aan de aanschaf niet kunnen weten dat men afhankelijk zou worden van het gebruik van een rolstoel in huis;

  • -

    vervanging van de voorziening is medisch gezien op korte termijn noodzakelijk;

  • -

    de aanvrager wordt geacht ook zelf maatregelen te treffen ter voorkoming van CARA-klachten; de woningsanering betreft in de regel het vervangen van tapijt in het slaapvertrek. Indien de aanvrager jonger is dan vier jaar, kan ook de woonkamer worden gesaneerd;

  • -

    de te vervangen stoffering is niet ouder dan acht jaar.

Afschrijvingstermijn

Een financiële tegemoetkoming wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. De financiële tegemoetkoming bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de volgende afschrijvingsperiode:

  • -

    100% indien het artikel nieuwer is dan twee jaar;

  • -

    75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

  • -

    50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

  • -

    25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

Normbedragen

Als normbedragen worden gehanteerd:

  • -

    voor zeil of linoleum € 53,-- per meter (uitgaande van een gemiddelde lengte van de rol van 4 meter), inclusief egalisatiekosten;

  • -

    gordijnen: € 15,-- per meter voor rolgordijnen of een ander soort gladde gordijnen.

Geen financiële tegemoetkoming

Geen financiële tegemoetkoming wordt verstrekt, indien:

  • -

    het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de aanvrager leidt;

  • -

    de aanvrager bij aanschaf van het artikel/voorziening redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert;

  • -

    de aanvrager gaat verhuizen;

  • -

    het artikel/voorziening ouder is dan acht jaar.

Overig

De noodzaak voor het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in de kosten van woningsanering,wordt mede bepaald in relatie tot: het levenspatroon en de leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en –gedrag van de aanvrager bepaald.

Bijlage III Kosten onderhoud, keuring en reparatie van voorzieningen

De maximale vergoeding van kosten voor onderhoud en keuring van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen bedraagt:

Keuring van

Beginkeuring

Kosten incl. btw

Frequentie periodieke controle

Kosten incl. btw

Stoelliften

Ja

€ 312,40

1 x per 4 jr.

€ 217,07

Rolstoelplateauliften

Ja

€ 312,40

1 x per 4 jr.

€ 217,07

Staplateauliften

Ja

€ 312,40

1 x per 4 jr.

€ 217,07

Woonhuisliften

*

*

1 x per 1,5 jr.

€ 349,69

Hefplateauliften

*

*

1 x per 1,5 jr

€ 281,48

Balansliften

**

€ 300,26

1 x per 1,5 jr

€ 150,11

* De prijs van de beginkeuring van woonhuisliften en hefplateauliften is tegenwoordig inbegrepen in de totale nieuwprijs van de lift.

** Balansliften worden niet meer nieuw gemaakt. Beginkeuringen komen daarom nauwelijks voor. Bestaande balansliften kunnen nog wel gewoon gekeurd en onderhouden worden.

In de hierboven genoemde bedragen zijn opgenomen de kosten voor de keuring door het Liftinstituut (voorrijkosten + keuringstarieven), vermenigvuldigd met een factor 2 (personen), vanwege de noodzakelijke assistentie door de onderhoudsfirma.

Onderhoud van

Frequentie periodiek onderhoud

Kosten incl. btw

Stoelliften

1 x per jaar

€ 171,94

Rolstoelplateauliften

1 x per jaar

€ 171,94

Staplateauliften

1 x per jaar

€ 171,94

Woonhuisliften

1 x per jaar

€ 247,59

Hefplateauliften

1 x per jaar

€ 171,94

Balansliften

1 x per jaar

€ 171,94

Elektrische deuropeners

1 x per jaar

€ 131,85

Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven:

  • -

    50% voor installaties, geplaatst buiten de woning;

  • -

    50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen;

  • -

    50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging respectievelijk elektrisch wegklapbare raildelen.

  • -

    De maximale vergoeding van de kosten voor reparatie van de genoemde soorten liften in woningen en trappenhuizen bedraagt 100% van de werkelijk gemaakte kosten.

 

 

 

Toelichting op het besluit maatschappelijke ondersteuning

Inleiding.

Naast een Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is er ook een besluit maatschappelijke ondersteuning. De gemeenteraad stelt, op grond van haar bevoegdheden, de kaders vast in een verordening en het college werkt deze nader uit in het besluit maatschappelijke ondersteuning. In dit besluit zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college van burgemeester en wethouders bevat, in het besluit ingevuld. Het college kan binnen de door de raad gestelde kaders alle bedragen in het besluit op een eenvoudige wijze aanpassen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt).

Het eerste onderwerp dat in het besluit aan de orde komt is het persoonsgebonden budget. Van alle soorten voorzieningen waarvoor een persoonsgebonden budget mogelijk is, wordt in het besluit uitgewerkt hoe het bedrag van het persoonsgebonden budget wordt samengesteld. Een ander onderwerp is de eigen bijdrage en het eigen aandeel. Deze zijn ontworpen binnen het kader van de mogelijkheden die de AMvB biedt. Het uitgangspunt is dat daar waar mogelijk wordt aangesloten bij de eigen bijdrageheffingen voor die voorzieningen zoals die in de Wet voorzieningen gehandicapten en de AWBZ golden, uiteraard binnen de mogelijkheden van het vernieuwde systeem.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

Deze begrippen zijn voldoende omschreven. Zij behoeven geen nadere toelichting.

Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 2.1. Keuzevrijheid

De systematiek van de Verordening is dat steeds algemene voorzieningen, waaronder collectief vervoer (de regiotaxi), het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt en er bij algemene voorzieningen een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt en er bij de verstrekking daarvan nooit een inkomensafhankelijke eigen bijdrage wordt gevraagd. Ook financiële tegemoetkomingen worden uitgesloten van een persoonsgebonden budget. In vorm lijken deze voorzieningen veel op elkaar. Bij een financiële tegemoetkoming gaat het echter om een tegemoetkoming in een deel van de kosten. Een persoonsgebonden budget is echter de tegenhanger van een voorziening in natura. Bij een voorziening in natura en dus ook bij een persoonsgebonden budget gaat het om een voorziening die de kosten (eventueel na aftrek van een eigen bijdrage) zoveel mogelijk volledig dekt. Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan de volgende bijzondere regels gelden.

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de belanghebbende. Dit vormt normaliter onderdeel van de aanvraag, Een belanghebbende komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de belanghebbende al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de belanghebbende verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Allereerst is het niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als de algemene voorziening zoals het collectief vervoer een toereikende oplossing biedt. Daarnaast zal ook in situaties waarin er sprake is van een progressief ziektebeeld of dat de verwachting is dat belanghebbende niet met geld om kan gaan danwel niet in staat is om de eigen administratie bij te houden geen persoonsgebonden budget worden verstrekt. Praktijkvoorbeelden zijn mensen met schulden- en/of verslavingsproblematiek of mensen die in het verleden niet zorgvuldig met een persoonsgebonden budget zijn omgegaan.

Ook leent een persoonsgebonden budget zich meestal niet voor zaken waarin spoed of een korte termijn zich voordoet, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis. Als de gemeente al gecompenseerd heeft, wordt er geen persoonsgebonden budget verstrekt. Dit kan het geval zijn als er al een voorziening in natura is verstrekt of als er al eerder een persoonsgebonden budget is verstrekt en de normale gebruikstermijn van de voorziening nog niet is verstreken. Het verstrekken van een volgende voorziening binnen de afloop van de normale gebruiksduur kan slechts in die gevallen waarin er sprake is van een wijziging in omstandigheden (wijziging van de indicatie).

In geval een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp door omstandigheden vroegtijdig wordt beëindigd (zoals permanente opname in een AWBZ –instelling of overlijden), loopt de budgethouder risico voor de doorlopende werkgeversverplichtingen. Het persoonsgebonden budget wordt per het eerstvolgende kwartaal beëindigd. De budgethouder moet de werkgeversverplichtingen nakomen. Ingeval van misbruik verspeelt de cliënt het recht op een persoonsgebonden budget. Het ten onrechte verstrekte persoonsgebonden budget wordt dan volledig teruggevorderd. Voor hulp bij het huishouden geldt dat het persoonsgebonden budget per kwartaal vooraf wordt uitgekeerd. Voor de aanschaf van hulpmiddelen geldt dat deze budgetten ineens worden uitgekeerd.

Een deel van het budget voor huishoudelijke hulp is vrij besteedbaar om te kunnen voorzien in kosten die moeilijk te specificeren zijn (telefoonkosten, administratiekosten, kosten voor het inwinnen van deskundig advies). Dit percentage is gezet op 1,5% van het netto PGB met een minimum van € 250,- tot een maximum van € 1.250,- Hierbij wordt aangesloten bij de AWBZ.

Artikel 2.2. Hoogte persoonsgebonden budget

De hoogte van het uurtarief hh1 en hh2 (hh=hulp bij het huishouden) komt overeen met 90% van het gemiddelde tarief van de gegunde inschrijvers van de vijf samenwerkende Wmo-gemeenten (Hellendoorn, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand en Wierden). De budgethouder heeft ten opzichte van de zorgaanbieder minder overheadkosten waardoor het niet reëel is om het uurtarief van de gegunde inschrijvers te hanteren.

Omdat de tarieven per leverancier verschillen, wordt de pgb-houder met een budget ter hoogte van 90% van de gemiddelde tarief in staat geacht om op de markt een zorgleverancier te vinden en daarmee tevens personele zaken zoals bijv.: verzekeringen voor loonkosten, arbo en WA te kunnen regelen.

Artikel 2.3. Verplichtingen persoonsgebonden budget

De verplichtingen verbonden aan een persoonsgebonden budget worden vermeld in een beschikking.

De verplichtingen houden verband met de besteding, bestemming, kwaliteit en adequaatheid van de voorziening die in de vorm van een persoonsgebonden budget is verstrekt. Vanaf de datum dat het persoonsgebonden budget is verstrekt, is de budgethouder verplicht om gedurende 7 jaar zijn boekhouding en bewijsstukken beschikbaar te stellen aan de gemeente. De termijn van 7 jaar komt overeen met wat de belastingdienst hanteert voor het controleren van gegevens.

Verder is bepaald dat een, op basis van een persoonsgebonden budget, aangeschafte voorziening moet worden teruggegeven aan de gemeente als deze voorziening, om welke redenen dan ook, niet meer wordt gebruikt. De voorziening is immers met gemeenschapsgeld aangeschaft en het kan niet de bedoeling zijn dat de opbrengst van de voorziening ten gunste komt van de gebruiker. Door de voorziening terug te halen is het college in staat tot herverstrekking van deze voorziening, waardoor het gemeenschapsgeld optimaal wordt gebruikt. Eventueel kan ook de tegenwaarde in geld (op basis van de afschrijvingsmethodiek van de gecontracteerde leverancier) worden teruggegeven.

De budgethouder is verplicht meldingen over niet meer gebruiken van voorzieningen aan het college te verstrekken. Deze plicht vloeit voort uit artikel 34 van de verordening.

Artikel 2.4. Uitvoering persoonsgebonden budget

De betalingen voor de hulp bij het huishouden zijn periodiek en wel per kwartaal vooraf. Dit voorkomt dat de budgethouders gelden moeten voorschieten. Voor de overige voorzieningen is de betaling ineens.

De eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door het CAK. Van de budgethouder wordt gevraagd om de besteding van het persoonsgebonden budget te verantwoorden. De wijze van het steekproefsgewijs controleren van het persoonsgebonden budget wordt opgenomen in een controleplan danwel verstrekkingenboek.

Artikel 2.5. Verplichtingen bij een financiële tegemoetkoming

Artikel 2.6. Uitvoering financiële tegemoetkoming

Beide artikelen bevatten controle aspecten en behoeven geen nadere toelichting.

Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen, eigen aandeel en verplichtingen

Artikel 3.1. Omvang van eigen bijdrage dan wel eigen aandeel

Het begrip eigen bijdrage heeft betrekking op de financiële inkomensafhankelijke bijdrage die door het CAK wordt vastgesteld voor hulp bij het huishouden. Het begrip eigen aandeel heeft betrekking op financiële tegemoetkomingen voor woning- en auto aanpassingen. De gemeente stelt het eigen aandeel vast, legt het op via de beschikking en brengt het zoveel mogelijk ineens in mindering op de financiële tegemoetkoming. De berekeningssystematiek van de eigen bijdrage en het eigen aandeel is gelijk. Het bedrag van het eigen aandeel wordt doorgegeven aan het CAK ter voorkoming van opstapeling van bijdragen.

Artikel 3.2. Geen eigen bijdrage of geen eigen aandeel verschuldigd

Dit artikel spreekt voor zich. Dit betekent dat o.a. voor een driewielfiets en een traplift geen eigen bijdrage verschuldigd is.

Artikel 3.3. Negenendertig perioden van vier weken

Bij roerende zaken (zoals een autoaanpassing) of bij bouwkundige of woontechnische aanpassingen die in eigendom worden verstrekt wordt de eigen bijdrage of het eigen aandeel over maximaal 39 perioden van 4 weken (= 3 jaar) in rekening gebracht.

Voor hulp bij het huishouden is de duur van de eigen bijdrage gelijk aan de duur van de feitelijke hulp. De verschuldigde eigen bijdrage danwel het eigen aandeel kan nooit meer bedragen dan de kosten van de voorziening.

Rekenvoorbeeld van een eigen bijdrage met een fictief verzamelinkomen:

 

A

B

C

D

E

F

G

Leefsituatie

Verzamel-

inkomen

Sociaal minimum

Meer inkomen

(A minus B)

15% van meerinkomen

(15% x C)

Omgerekend naar 4 weken

(D x 1/13)

Vast bedrag Eigen bijdrage per 4 weken

Maximale Eigen bijdrage per 4 weken

(E +F)

Ongehuwde < 65 jr

18.000

16.137

1.863

279,45

21,50

16,60

38,10

Ongehuwde >65 jr

18.000

14.162

3.838

575,70

44,28

16,60

60,88

Gehuwden < 65 jr

Of 1 persoon < 65 jr

30.000

20.810

9.190

1.378,50

106,04

23,80

129,84

Gehuwden > 65 jr

19.837

19.837

0

0

0

23,80

23,80

Toelichting: Onafhankelijk van de hoogte van het inkomen is altijd een minimum eigen bijdrage verschuldigd volgens kolom F.

Artikel 3.4. Geen eigen bijdrage wegens nalatigheid gemeente-CAK

In alle redelijkheid moet de cliënt binnen 2 jaar na datum verzending van de Wmo-beschikking een nota van de eigen bijdrage ontvangen. Blijft dit achterwege, dan kan de gemeente de schuldvraag bij haarzelf neerleggen omdat zijzelf in gebreke is op de controle inning eigen bijdragen door het CAK.

Artikel 3.5. Reparatie, onderhoud en gebruik van voorzieningen

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden

Artikel 4.1. Omvang van de hulp bij het huishouden

Voor een uitgebreide toelichting op dit artikel wordt verwezen naar de verstrekkingenboek maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen

Artikel 5.1. Woningaanpassing 1)

In dit artikel wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming van een woningaanpassing bepaald waarbij rekening wordt gehouden met de kosten van een goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Hierbij kan gedacht worden aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten van de architect (zoals een sterkte berekening), kosten van vergunningen en kosten van toezicht. Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Onder uitvoeringskosten zijn tevens de kosten begrepen van werkzaamheden die de sociale verhuurders door de eigen technische dienst uitvoeren.

1) Sterkste schouders dragen de zwaarste lasten (visie-document), minder bureaucratie, minder regels, voorzieningenniveau wordt niet aangetast

Artikel 5.2. Begrenzing roerende woonvoorzieningen

Met name bij de relatief kleine woningaanpassingen geeft de onverkorte toepassing van de bepalingen van dit besluit onevenredige administratieve rompslomp (zowel bij de gemeente als ook bij de cliënt) die in geen verhouding staat tot het te verstrekken bedrag. Ter voorkoming hiervan worden kleine roerende woonvoorzieningen met een aanschafwaarde tot € 250,- (inclusief btw) uitsluitend in eigendom verstrekt, waarvoor geen eigen bijdrage is verschuldigd. Vanaf € 250,- (inclusief btw) worden deze voorzieningen in bruikleen verstrekt. Deze regeling komt overeen met de werkafspraken die zijn gemaakt met de gecontracteerde leverancier in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten.

Artikel 5.3. Verhuis- en inrichtingskosten

De financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting wordt vanwege de eenvoud in de vorm van een vast bedrag verstrekt. Voor het bezoekbaar maken van een woning zal het te verstrekken bedrag afgestemd worden op de situatie en op de goedkoopste en adequate voorziening.

Artikel 5.4. Woningsanering

Een woningsanering wordt aangemerkt als een niet aard- en nagelvaste woonvoorziening. Men spreekt in dit verband ook wel van een roerende woonvoorziening of een woonvoorziening van niet-

bouwkundige of woontechnische aard.

Allergie, astma of chronische bronchitis (CARA) kunnen aanleiding zijn voor woningsanering. Daarnaast kan het voor de gebruiker van een rolstoel noodzakelijk zijn dat de gewone vloerbedekking wordt vervangen door rolstoelvast tapijt.

Onder de volgende voorwaarden kan men voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van woningsanering in aanmerking komen:

Voorwaarden:

  • -

    ingeval van CARA, dient de belanghebbende te beschikken over een verslag van de CARA-verpleegkundige (niet van toepassing bij vervanging vanwege rolstoelgebruik);

  • -

    de belanghebbende heeft voorafgaande aan de aanschaf niet kunnen weten dat CARA zou ontstaan/verergeren (niet van toepassing bij vervanging vanwege rolstoelgebruik);

  • -

    vervanging van de voorziening is medisch gezien op korte termijn noodzakelijk;

  • -

    de belanghebbende wordt geacht ook zelf maatregelen te treffen ter voorkoming van CARA-klachten (niet van toepassing bij vervanging vanwege rolstoelgebruik);

  • -

    de woningsanering betreft in de regel het vervangen van tapijt in het slaapvertrek. Indien de belanghebbende jonger is dan vier jaar, kan ook de woonkamer worden gesaneerd;

  • -

    de te vervangen stoffering is niet ouder dan acht jaar.

  • -

    (specifiek rolstoel)de belanghebbende heeft voorafgaande aan de aanschaf niet kunnen weten dat men afhankelijk zou worden van het gebruik van een rolstoel in huis;

Afschrijvingstermijn

Een financiële tegemoetkoming wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. De financiële tegemoetkoming bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de volgende afschrijvingsperiode:

  • -

    100% indien het artikel nieuwer is dan twee jaar;

  • -

    75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

  • -

    50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

  • -

    25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

Normbedragen

Als normbedragen worden gehanteerd:

  • -

    voor zeil of linoleum € 53,-- per meter (uitgaande van een gemiddelde lengte van de rol van 4 meter), inclusief egalisatiekosten;

  • -

    gordijnen: € 15,-- per meter voor rolgordijnen of een ander soort gladde gordijnen.

Afmetingen

Uitgaande van het uitrustingsniveau sociale woningbouw, worden de volgende afmetingen gehanteerd voor zeil en linoleum en gordijnen:

Zeil of linoleum

 

Woonkamer

8 x 4 meter (afgerond)

Slaapkamer

3,5 x 4 meter (afgerond

 

 

Gordijnen

 

Overgordijnen:

210 cm railbreedte

 

220 cm raamhoogte

Benodigde stof:

7 1/2 m1

Vinyl rolgordijn

200 cm breed x 170 cm hoog

Geen financiële tegemoetkoming

Geen financiële tegemoetkoming wordt verstrekt, indien:

  • -

    het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de belanghebbende leidt;

  • -

    de belanghebbende bij aanschaf van het artikel/voorziening redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert;

  • -

    de belanghebbende gaat verhuizen;

  • -

    het artikel/de voorziening ouder is dan acht jaar.

Overig

De noodzaak voor het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in de kosten van woningsanering,wordt mede bepaald in relatie tot: het levenspatroon en de leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en –gedrag van de belanghebbende.

Artikel 5.5. Tijdelijke huisvesting

Dit artikel regelt de financiële tegemoetkoming in de kosten van noodzakelijk tijdelijke huisvesting. Deze bedragen zijn gebaseerd op de huurbedragen die in aanmerking worden genomen bij het berekenen van de huurtoeslag.

Artikel 5.6. Huurderving

In die gevallen waarin de gehandicapte tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden naar een andere woonruimte uitwijkt, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan de termijnen die voor niet-gehandicapten gelden. Om deze reden is een grens getrokken bij een investeringsbedrag van € 10.000,=. Woningen die voor een lager bedrag zijn aangepast, zullen in veel gevallen niet zo specifiek zijn aangepast, dat het vinden van een geschikte kandidaat door de woningaanpassingen belemmerd wordt. Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor gehandicapten. De duur van de tegemoetkoming kan afhankelijk gesteld worden van de situatie ter plaatse. Een algemene termijn die redelijk kan worden geacht, is 6 maanden.

Door het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van huurderving, deelt de gemeente het in de risico's van de verhuurder. Het zou niet redelijk zijn als een van beide partijen het risico voor de volle 100% zou moeten lopen. Beide partijen hebben er belang bij dat de woning op zo kort mogelijke termijn weer kan worden verhuurd. De in dit lid opgenomen mogelijkheid tot subsidiëring is mede bedoeld als stimulans om de bereidheid van de woningeigenaar te vergroten zijn medewerking aan het aanpassen van de woonruimte te verlenen.

Artikel 5.7. Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling financiële tegemoetkoming of Persoonsgebonden budget

Artikel 5.8. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie.

Artikel 5.9. Terugbetalen van de financiële tegemoetkoming bij verkoop woning (anti speculatiebeding)

Deze artikelen spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.

Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 6.1. Soorten vervoersvoorzieningen

Een vervoersvoorziening kan bestaan uit een collectiefsysteem zoals de regiotaxi, een voorziening in natura, in de vorm van een financiële tegemoetkoming als ook in de vorm van een pgb indien men geen voorziening in natura wens.

In het artikel is expliciet vermeld voor welke voorzieningen een vergoeding kan worden verstrekt.

Artikel 6.2. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening moet het inkomen zoals bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001 beneden 1,5 x het norminkomen zijn.

Norminkomen

Onder het regiem van de Wvg werd laatstelijk het norminkomen bepaald door de relevante netto bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag als bedoeld in de Wet werk en bijstand:

  • -

    voor een echtpaar (100% van het netto minimum loon),

  • -

    voor een alleenstaande met kinderen (90% van het netto minimum loon) en

  • -

    voor een alleenstaande zonder kinderen (70% van het netto minimum loon)

Voor personen van 65 jaar en ouder gold voor dezelfde categorieën een wat hogere netto norm.

Voor personen in een inrichting geldt niet meer de zak- en kleedgeldnorm (zie jurisprudentie).

Onder het regiem van de Wmo wordt voor de berekening van de drempel voor het ontvangen van bepaalde voorzieningen uitgegaan van een bruto inkomen. Dit om de toets te kunnen doen aan het bruto inkomen dat ook wordt gehanteerd voor de berekening van de eigen bijdrage Wmo/AWBZ en het eigen aandeel financiële tegemoetkomingen Wmo.

Daarom wordt er voor gekozen om vanaf 1 januari 2007 niet meer uit te gaan van de netto bijstandsnorm (= netto wettelijk minimum loon) maar van de bruto bijstandsnorm (= bruto wettelijk minimum loon) per 1 januari van het kalenderjaar, gecorrigeerd met heffingskortingen en premie Zorgverzekeringswet. Artikel 37 lid 1 en 2 van de Wet werk en bijstand (Wwb) geeft aan hoe de netto bijstandsnorm wordt opgehoogd in een bruto norm:

Art. 37 WWB - Nettominimumloon en prijsindexcijfer

1. In deze paragraaf wordt onder nettominimumloon verstaan het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, verhoogd met de aanspraak op vakantiebijslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon ten minste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet, en vermeerderd met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet.

2. De in het eerste lid bedoelde loonbelasting en premies volksverzekeringen worden berekend voor een werknemer jonger dan 65 jaar, rekening houdend met uitsluitend tweemaal de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de loonbelasting 1964, over het minimumloon en de aanspraak op vakantiebijslag daarover, vermeerderd met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, en verminderd met de premies werknemersverzekeringen.

Dit betekent dat bij de uitvoering van de Wmo rekening wordt gehouden met 6 bruto norminkomens zoals die gelden per 1 januari van het kalenderjaar:

Norminkomen 1-1-2006

65 -/-

65 +/+

 

Per maand

Per jaar

150%

Per maand

Per jaar

150%

Echtpaar

1.374,40

16.492,80

24.739,20

1.272,60

15.271,20

22.906,80

Alleenstaande met kinderen

1.236,96

14.843,52

22.265,28

1.145,34

13.744,08

20.616,12

Alleenstaande

962,08

11.544,96

17.317,44

€ 883,82

10.689,84

16.034,76

Artikel 6.3. Financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoersvoorzieningen

De financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto, taxi of rolstoeltaxi wordt uitgegaan van een aantal normbedragen op jaarbasis en wordt rekening gehouden met het inkomen van de gehandicapte, met de individuele vervoersbehoefte van de gehandicapte en met de mate waarin een systeem van collectief aanvullend vervoer in de vervoersbehoefte kan voorzien.

Bij het vaststellen van de financiële tegemoetkoming wordt uitgegaan van de volgende bedragen.

Voor het gebruik van

normbedrag per jaar

100%

75%

50%

Afwijkende

bedragen

een eigen auto/taxi/vervoer door derden

€ 357,16

€ 267,86

€ 178,61

€ 89,30 (=25%)

Een bruikleen auto

€ 203,38

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Een rolstoeltaxi

€ 535,88

n.v.t.

€ 267,93

€ 119,09

(= 1/3)

Artikel 6.4. Omvang van de vervoersvoorziening

Indien beide echtgenoten een tegemoetkoming in de vervoerskosten aanvragen, kan aan beide echtgenoten samen niet meer worden verstrekt dan 100% van de normbedragen als genoemd in artikel 6.3.

Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 7.1. Sportrolstoel

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

Hoofdstuk 8. Samenhangende afstemming.

Artikel 8.1 Samenhangende afstemming

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

Hoofdstuk 9. Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 9.1 Inwerkingtreding.

Artikel 9.2 Citeertitel

Deze artikelen spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.