Organisatie | Tubbergen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit maatschappelijke ondersteuning |
Citeertitel | Besluit maatschappelijke ondersteuning |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Het besluit bevat geen aanhef en geen afsluiting
Verordening maatschappelijke ondersteuning, art. 40
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-08-2010 | 01-01-2010 | 08-07-2012 | Art. 2.2 (aanpassing bedragen) | 06-08-2010 | Geen |
21-11-2007 | 01-01-2007 | 07-08-2010 | Nieuwe regeling | 13-03-2007 Gemeenteblad 2007, 21 | 07-2189 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1.1. Begripsbepalingen.
In dit besluit wordt verstaan onder:
hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de gehandicapte zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien de gehandicapte met een briefadres is ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven in de gemeentelijke basis administratie;
gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de gehandicapte en ruimten die onder het gehuurde vallen en/of waarvan de gehandicapte gebruik moet kunnen maken vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken;
Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen
Indien een voorziening wordt toegekend wordt de aanvrager de mogelijkheid geboden om te kiezen tussen een persoonsgebonden budget en een voorziening in natura (eventueel in de vorm van een financiële tegemoetkoming), tenzij overwegende bezwaren bestaan tegen het verstrekken van een persoonsgebonden budget.
Artikel 2.3. Verplichtingen persoonsgebonden budget
Bij de verlening van een persoonsgebonden budget wordt de budgethouder de volgende verplichtingen opgelegd:
Artikel 2.5. Verplichtingen bij een financiële tegemoetkoming
Bij de verlening van een financiële tegemoetkoming wordt de belanghebbende de volgende verplichtingen opgelegd:
Hoofdstuk 3. Eigen bijdragen, eigen aandeel, besparingsbijdrage en verplichtingen.
Artikel 3.1 Omvang van eigen bijdrage dan wel een eigen aandeel
De eigen bijdrage dan wel eigen aandeel in de kosten voor een voorziening :
Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen indien één van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar dienen te betalen is € 23,80 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 20.810,-- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden een 13e deel van 15% bedraagt.
Artikel 3.2. Geen eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd
In afwijking van artikel 3.1 geldt dat geen eigen bijdrage of eigen aandeel is verschuldigd voor:
Artikel 3.4. Geen eigen bijdrage wegens nalatigheid gemeente-CAK
De eigen bijdrage als bedoeld in artikel 3.1. wordt niet opgelegd voor zover binnen twee jaar na verzending van de Wmo-beschikking waarin de voorziening wordt toegekend, voor de te betalen eigen bijdrage geen beschikking dan wel voorlopige beschikking van het CAK tot vaststelling van deze bijdrage is verzonden.
Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen
De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 15 onder b van de verordening wordt als volgt vastgesteld:
Artikel 5.2. Begrenzing roerende woonvoorzieningen.
Roerende woonvoorzieningen met een aanschafwaarde:
Artikel 5.3. Verhuis- en inrichtingskosten
De hoogte van de tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 15 onder a van de verordening aan de persoon die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een persoon met beperkingen, de woonruimte heeft ontruimd, is gelijk aan de werkelijke kosten doch bedraagt ten hoogste € 2269,--.
De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van woningsanering als bedoeld in artikel 13 onder d van de verordening is afhankelijk van de leeftijd van de huidige stoffering (zie bijlage II) en bedraagt maximaal voor:
Artikel 5.5. Tijdelijke huisvesting
Het college verleent een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting afhankelijk van de kale huur van de woonruimte, met een maximum gelijk aan de maximale huurgrens als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag. Bij niet zelfstandige woonruimte bedraagt de financiële tegemoetkoming de helft van de maximale huurgrens als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag.
Artikel 5.7. Gereedmelding en vaststelling financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget.
Na de voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 13 sub d van de verordening, maar uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming, verklaart de woningeigenaar, onder overlegging van de originele facturen, aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.
Artikel 5.9. Terugbetalen van de financiële tegemoetkoming bij verkoop van de woning (anti speculatiebeding)
De financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 21 van de verordening moet worden terugbetaald indien de woning binnen 10 jaar na gereedmelding van de woonvoorziening wordt verkocht en de hoogte van de financiële tegemoetkoming meer bedraagt dan € 7.500,--.
Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 6.1. Soorten vervoersvoorzieningen
De door het college te verstrekken vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 22 van de verordening, kan bestaan uit:
Artikel 6.2. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen
De inkomensgrens als bedoeld in artikel 25 van de verordening bedraagt 1,5 maal het norminkomen.
Artikel 6.3. Financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoersvoorzieningen
Voor de financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto/taxi/vervoer door derden, een bruikleen auto of rolstoeltaxi wordt uitgegaan van een aantal normbedragen op jaarbasis en wordt rekening gehouden met het inkomen van de gehandicapte, met de individuele vervoersbehoefte van de gehandicapte en met de mate waarin een systeem van collectief aanvullend vervoer in de vervoersbehoefte kan voorzien.
Bij het vaststellen van de financiële tegemoetkoming wordt uitgegaan van de volgende bedragen:
Omvang van de vervoersvoorziening
Voor echtgenoten en partners, als bedoeld in artikel 1, lid 2 t/m 7 van de wet, die beiden in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.1, lid 3 sub b, c en d wordt, voorzover de behoeften van de echtgenoten niet samenvallen, aan de beide echtgenoten gezamenlijk niet meer dan maximaal 100% van de normbedragen genoemd in artikel 6.3 toegekend.
Indien belanghebbende in het bezit is van een gesloten buitenwagen, fiets met hulpmotor of scootmobiel en tevens een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt als bedoeld in artikel 6.1, lid 3 sub b, c en d wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming als genoemd in artikel 6.3 verminderd met 50%.
Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning.
De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel zoals bedoeld in artikel 27 sub d van de verordening, wordt bepaald door de aanschafwaarde van de voorziening vermeerderd met 20% van de aanschafwaarde voor te verwachten reparatie- en onderhoudskosten en bedraagt maximaal € 2.450,--. De voorziening wordt ten hoogste eens in de drie jaar verstrekt.
Bijlage I Voorwaarden bruikleenvoorzieningen
Een bruikleenvoorziening wordt via een beschikking aan de aanvrager (de bruiklener), in bruikleen verstrekt, met in achtneming van de hieronder genoemde bepalingen/voorwaarden
Onderhoud, keuring en reparaties
de kosten van reparatie, keuring en onderhoud komen voor rekening van de gemeente, voor zover deze niet gedekt worden door een verzekering of vallen binnen de garantietermijn. Dit geldt niet als het onderhoud of de reparaties nodig zijn door eigen toedoen of nalatigheid van de bruiklener of van de personen voor wie de bruiklener aansprakelijk is.
Indien een verzekeringsmaatschappij een verzekering beëindigt als gevolg van gedragingen van de bruiklener, dan is dit in de regel voor de gemeente aanleiding de beschikking waarin de bruikleenvoorziening is toegekend, in te trekken. Deze intrekking heeft tot gevolg dat het recht op de bruikleenvoorziening is komen te vervallen en dat de bruikleenvoorziening wordt ingenomen.
Schade, vermissing en diefstal
Een woningsanering wordt aangemerkt als een niet aard- en nagelvaste woonvoorziening. Men spreekt in dit verband ook wel van een roerende woonvoorziening of een woonvoorziening van niet-
bouwkundige of woontechnische aard.
Allergie, astma of chronische bronchitis (CARA) kunnen aanleiding zijn voor woningsanering. Daarnaast kan het voor de gebruiker van een rolstoel noodzakelijk zijn dat de gewone vloerbedekking wordt vervangen door rolstoelvast tapijt.
Onder voorwaarden kan men voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van woningsanering in aanmerking komen:
Een financiële tegemoetkoming wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. De financiële tegemoetkoming bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de volgende afschrijvingsperiode:
Als normbedragen worden gehanteerd:
Geen financiële tegemoetkoming
Geen financiële tegemoetkoming wordt verstrekt, indien:
De noodzaak voor het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in de kosten van woningsanering,wordt mede bepaald in relatie tot: het levenspatroon en de leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en –gedrag van de aanvrager bepaald.
Bijlage III Kosten onderhoud, keuring en reparatie van voorzieningen
De maximale vergoeding van kosten voor onderhoud en keuring van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen bedraagt:
* De prijs van de beginkeuring van woonhuisliften en hefplateauliften is tegenwoordig inbegrepen in de totale nieuwprijs van de lift.
** Balansliften worden niet meer nieuw gemaakt. Beginkeuringen komen daarom nauwelijks voor. Bestaande balansliften kunnen nog wel gewoon gekeurd en onderhouden worden.
In de hierboven genoemde bedragen zijn opgenomen de kosten voor de keuring door het Liftinstituut (voorrijkosten + keuringstarieven), vermenigvuldigd met een factor 2 (personen), vanwege de noodzakelijke assistentie door de onderhoudsfirma.
Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven:
Naast een Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is er ook een besluit maatschappelijke ondersteuning. De gemeenteraad stelt, op grond van haar bevoegdheden, de kaders vast in een verordening en het college werkt deze nader uit in het besluit maatschappelijke ondersteuning. In dit besluit zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de verordening moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college van burgemeester en wethouders bevat, in het besluit ingevuld. Het college kan binnen de door de raad gestelde kaders alle bedragen in het besluit op een eenvoudige wijze aanpassen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt).
Het eerste onderwerp dat in het besluit aan de orde komt is het persoonsgebonden budget. Van alle soorten voorzieningen waarvoor een persoonsgebonden budget mogelijk is, wordt in het besluit uitgewerkt hoe het bedrag van het persoonsgebonden budget wordt samengesteld. Een ander onderwerp is de eigen bijdrage en het eigen aandeel. Deze zijn ontworpen binnen het kader van de mogelijkheden die de AMvB biedt. Het uitgangspunt is dat daar waar mogelijk wordt aangesloten bij de eigen bijdrageheffingen voor die voorzieningen zoals die in de Wet voorzieningen gehandicapten en de AWBZ golden, uiteraard binnen de mogelijkheden van het vernieuwde systeem.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1.1. Begripsbepalingen
Deze begrippen zijn voldoende omschreven. Zij behoeven geen nadere toelichting.
Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen
De systematiek van de Verordening is dat steeds algemene voorzieningen, waaronder collectief vervoer (de regiotaxi), het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt en er bij algemene voorzieningen een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt en er bij de verstrekking daarvan nooit een inkomensafhankelijke eigen bijdrage wordt gevraagd. Ook financiële tegemoetkomingen worden uitgesloten van een persoonsgebonden budget. In vorm lijken deze voorzieningen veel op elkaar. Bij een financiële tegemoetkoming gaat het echter om een tegemoetkoming in een deel van de kosten. Een persoonsgebonden budget is echter de tegenhanger van een voorziening in natura. Bij een voorziening in natura en dus ook bij een persoonsgebonden budget gaat het om een voorziening die de kosten (eventueel na aftrek van een eigen bijdrage) zoveel mogelijk volledig dekt. Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan de volgende bijzondere regels gelden.
Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de belanghebbende. Dit vormt normaliter onderdeel van de aanvraag, Een belanghebbende komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de belanghebbende al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de belanghebbende verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Allereerst is het niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als de algemene voorziening zoals het collectief vervoer een toereikende oplossing biedt. Daarnaast zal ook in situaties waarin er sprake is van een progressief ziektebeeld of dat de verwachting is dat belanghebbende niet met geld om kan gaan danwel niet in staat is om de eigen administratie bij te houden geen persoonsgebonden budget worden verstrekt. Praktijkvoorbeelden zijn mensen met schulden- en/of verslavingsproblematiek of mensen die in het verleden niet zorgvuldig met een persoonsgebonden budget zijn omgegaan.
Ook leent een persoonsgebonden budget zich meestal niet voor zaken waarin spoed of een korte termijn zich voordoet, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis. Als de gemeente al gecompenseerd heeft, wordt er geen persoonsgebonden budget verstrekt. Dit kan het geval zijn als er al een voorziening in natura is verstrekt of als er al eerder een persoonsgebonden budget is verstrekt en de normale gebruikstermijn van de voorziening nog niet is verstreken. Het verstrekken van een volgende voorziening binnen de afloop van de normale gebruiksduur kan slechts in die gevallen waarin er sprake is van een wijziging in omstandigheden (wijziging van de indicatie).
In geval een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp door omstandigheden vroegtijdig wordt beëindigd (zoals permanente opname in een AWBZ –instelling of overlijden), loopt de budgethouder risico voor de doorlopende werkgeversverplichtingen. Het persoonsgebonden budget wordt per het eerstvolgende kwartaal beëindigd. De budgethouder moet de werkgeversverplichtingen nakomen. Ingeval van misbruik verspeelt de cliënt het recht op een persoonsgebonden budget. Het ten onrechte verstrekte persoonsgebonden budget wordt dan volledig teruggevorderd. Voor hulp bij het huishouden geldt dat het persoonsgebonden budget per kwartaal vooraf wordt uitgekeerd. Voor de aanschaf van hulpmiddelen geldt dat deze budgetten ineens worden uitgekeerd.
Een deel van het budget voor huishoudelijke hulp is vrij besteedbaar om te kunnen voorzien in kosten die moeilijk te specificeren zijn (telefoonkosten, administratiekosten, kosten voor het inwinnen van deskundig advies). Dit percentage is gezet op 1,5% van het netto PGB met een minimum van € 250,- tot een maximum van € 1.250,- Hierbij wordt aangesloten bij de AWBZ.
Artikel 2.2. Hoogte persoonsgebonden budget
De hoogte van het uurtarief hh1 en hh2 (hh=hulp bij het huishouden) komt overeen met 90% van het gemiddelde tarief van de gegunde inschrijvers van de vijf samenwerkende Wmo-gemeenten (Hellendoorn, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand en Wierden). De budgethouder heeft ten opzichte van de zorgaanbieder minder overheadkosten waardoor het niet reëel is om het uurtarief van de gegunde inschrijvers te hanteren.
Omdat de tarieven per leverancier verschillen, wordt de pgb-houder met een budget ter hoogte van 90% van de gemiddelde tarief in staat geacht om op de markt een zorgleverancier te vinden en daarmee tevens personele zaken zoals bijv.: verzekeringen voor loonkosten, arbo en WA te kunnen regelen.
Artikel 2.3. Verplichtingen persoonsgebonden budget
De verplichtingen verbonden aan een persoonsgebonden budget worden vermeld in een beschikking.
De verplichtingen houden verband met de besteding, bestemming, kwaliteit en adequaatheid van de voorziening die in de vorm van een persoonsgebonden budget is verstrekt. Vanaf de datum dat het persoonsgebonden budget is verstrekt, is de budgethouder verplicht om gedurende 7 jaar zijn boekhouding en bewijsstukken beschikbaar te stellen aan de gemeente. De termijn van 7 jaar komt overeen met wat de belastingdienst hanteert voor het controleren van gegevens.
Verder is bepaald dat een, op basis van een persoonsgebonden budget, aangeschafte voorziening moet worden teruggegeven aan de gemeente als deze voorziening, om welke redenen dan ook, niet meer wordt gebruikt. De voorziening is immers met gemeenschapsgeld aangeschaft en het kan niet de bedoeling zijn dat de opbrengst van de voorziening ten gunste komt van de gebruiker. Door de voorziening terug te halen is het college in staat tot herverstrekking van deze voorziening, waardoor het gemeenschapsgeld optimaal wordt gebruikt. Eventueel kan ook de tegenwaarde in geld (op basis van de afschrijvingsmethodiek van de gecontracteerde leverancier) worden teruggegeven.
De budgethouder is verplicht meldingen over niet meer gebruiken van voorzieningen aan het college te verstrekken. Deze plicht vloeit voort uit artikel 34 van de verordening.
Artikel 2.4. Uitvoering persoonsgebonden budget
De betalingen voor de hulp bij het huishouden zijn periodiek en wel per kwartaal vooraf. Dit voorkomt dat de budgethouders gelden moeten voorschieten. Voor de overige voorzieningen is de betaling ineens.
De eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door het CAK. Van de budgethouder wordt gevraagd om de besteding van het persoonsgebonden budget te verantwoorden. De wijze van het steekproefsgewijs controleren van het persoonsgebonden budget wordt opgenomen in een controleplan danwel verstrekkingenboek.
Artikel 2.5. Verplichtingen bij een financiële tegemoetkoming
Artikel 2.6. Uitvoering financiële tegemoetkoming
Beide artikelen bevatten controle aspecten en behoeven geen nadere toelichting.
Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen, eigen aandeel en verplichtingen
Artikel 3.1. Omvang van eigen bijdrage dan wel eigen aandeel
Het begrip eigen bijdrage heeft betrekking op de financiële inkomensafhankelijke bijdrage die door het CAK wordt vastgesteld voor hulp bij het huishouden. Het begrip eigen aandeel heeft betrekking op financiële tegemoetkomingen voor woning- en auto aanpassingen. De gemeente stelt het eigen aandeel vast, legt het op via de beschikking en brengt het zoveel mogelijk ineens in mindering op de financiële tegemoetkoming. De berekeningssystematiek van de eigen bijdrage en het eigen aandeel is gelijk. Het bedrag van het eigen aandeel wordt doorgegeven aan het CAK ter voorkoming van opstapeling van bijdragen.
Artikel 3.2. Geen eigen bijdrage of geen eigen aandeel verschuldigd
Dit artikel spreekt voor zich. Dit betekent dat o.a. voor een driewielfiets en een traplift geen eigen bijdrage verschuldigd is.
Artikel 3.3. Negenendertig perioden van vier weken
Bij roerende zaken (zoals een autoaanpassing) of bij bouwkundige of woontechnische aanpassingen die in eigendom worden verstrekt wordt de eigen bijdrage of het eigen aandeel over maximaal 39 perioden van 4 weken (= 3 jaar) in rekening gebracht.
Voor hulp bij het huishouden is de duur van de eigen bijdrage gelijk aan de duur van de feitelijke hulp. De verschuldigde eigen bijdrage danwel het eigen aandeel kan nooit meer bedragen dan de kosten van de voorziening.
Rekenvoorbeeld van een eigen bijdrage met een fictief verzamelinkomen:
Toelichting: Onafhankelijk van de hoogte van het inkomen is altijd een minimum eigen bijdrage verschuldigd volgens kolom F.
Artikel 3.4. Geen eigen bijdrage wegens nalatigheid gemeente-CAK
In alle redelijkheid moet de cliënt binnen 2 jaar na datum verzending van de Wmo-beschikking een nota van de eigen bijdrage ontvangen. Blijft dit achterwege, dan kan de gemeente de schuldvraag bij haarzelf neerleggen omdat zijzelf in gebreke is op de controle inning eigen bijdragen door het CAK.
Artikel 3.5. Reparatie, onderhoud en gebruik van voorzieningen
Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.
Hoofdstuk 4. Hulp bij het huishouden
Artikel 4.1. Omvang van de hulp bij het huishouden
Voor een uitgebreide toelichting op dit artikel wordt verwezen naar de verstrekkingenboek maatschappelijke ondersteuning.
Hoofdstuk 5. Woonvoorzieningen
Artikel 5.1. Woningaanpassing 1)
In dit artikel wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming van een woningaanpassing bepaald waarbij rekening wordt gehouden met de kosten van een goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Hierbij kan gedacht worden aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten van de architect (zoals een sterkte berekening), kosten van vergunningen en kosten van toezicht. Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Onder uitvoeringskosten zijn tevens de kosten begrepen van werkzaamheden die de sociale verhuurders door de eigen technische dienst uitvoeren.
1) Sterkste schouders dragen de zwaarste lasten (visie-document), minder bureaucratie, minder regels, voorzieningenniveau wordt niet aangetast
Artikel 5.2. Begrenzing roerende woonvoorzieningen
Met name bij de relatief kleine woningaanpassingen geeft de onverkorte toepassing van de bepalingen van dit besluit onevenredige administratieve rompslomp (zowel bij de gemeente als ook bij de cliënt) die in geen verhouding staat tot het te verstrekken bedrag. Ter voorkoming hiervan worden kleine roerende woonvoorzieningen met een aanschafwaarde tot € 250,- (inclusief btw) uitsluitend in eigendom verstrekt, waarvoor geen eigen bijdrage is verschuldigd. Vanaf € 250,- (inclusief btw) worden deze voorzieningen in bruikleen verstrekt. Deze regeling komt overeen met de werkafspraken die zijn gemaakt met de gecontracteerde leverancier in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten.
Artikel 5.3. Verhuis- en inrichtingskosten
De financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting wordt vanwege de eenvoud in de vorm van een vast bedrag verstrekt. Voor het bezoekbaar maken van een woning zal het te verstrekken bedrag afgestemd worden op de situatie en op de goedkoopste en adequate voorziening.
Een woningsanering wordt aangemerkt als een niet aard- en nagelvaste woonvoorziening. Men spreekt in dit verband ook wel van een roerende woonvoorziening of een woonvoorziening van niet-
bouwkundige of woontechnische aard.
Allergie, astma of chronische bronchitis (CARA) kunnen aanleiding zijn voor woningsanering. Daarnaast kan het voor de gebruiker van een rolstoel noodzakelijk zijn dat de gewone vloerbedekking wordt vervangen door rolstoelvast tapijt.
Onder de volgende voorwaarden kan men voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van woningsanering in aanmerking komen:
Een financiële tegemoetkoming wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. De financiële tegemoetkoming bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de volgende afschrijvingsperiode:
Als normbedragen worden gehanteerd:
Uitgaande van het uitrustingsniveau sociale woningbouw, worden de volgende afmetingen gehanteerd voor zeil en linoleum en gordijnen:
Geen financiële tegemoetkoming
Geen financiële tegemoetkoming wordt verstrekt, indien:
De noodzaak voor het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in de kosten van woningsanering,wordt mede bepaald in relatie tot: het levenspatroon en de leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en –gedrag van de belanghebbende.
Artikel 5.5. Tijdelijke huisvesting
Dit artikel regelt de financiële tegemoetkoming in de kosten van noodzakelijk tijdelijke huisvesting. Deze bedragen zijn gebaseerd op de huurbedragen die in aanmerking worden genomen bij het berekenen van de huurtoeslag.
In die gevallen waarin de gehandicapte tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden naar een andere woonruimte uitwijkt, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan de termijnen die voor niet-gehandicapten gelden. Om deze reden is een grens getrokken bij een investeringsbedrag van € 10.000,=. Woningen die voor een lager bedrag zijn aangepast, zullen in veel gevallen niet zo specifiek zijn aangepast, dat het vinden van een geschikte kandidaat door de woningaanpassingen belemmerd wordt. Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor gehandicapten. De duur van de tegemoetkoming kan afhankelijk gesteld worden van de situatie ter plaatse. Een algemene termijn die redelijk kan worden geacht, is 6 maanden.
Door het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van huurderving, deelt de gemeente het in de risico's van de verhuurder. Het zou niet redelijk zijn als een van beide partijen het risico voor de volle 100% zou moeten lopen. Beide partijen hebben er belang bij dat de woning op zo kort mogelijke termijn weer kan worden verhuurd. De in dit lid opgenomen mogelijkheid tot subsidiëring is mede bedoeld als stimulans om de bereidheid van de woningeigenaar te vergroten zijn medewerking aan het aanpassen van de woonruimte te verlenen.
Artikel 5.7. Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling financiële tegemoetkoming of Persoonsgebonden budget
Artikel 5.8. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie.
Artikel 5.9. Terugbetalen van de financiële tegemoetkoming bij verkoop woning (anti speculatiebeding)
Deze artikelen spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.
Hoofdstuk 6. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 6.1. Soorten vervoersvoorzieningen
Een vervoersvoorziening kan bestaan uit een collectiefsysteem zoals de regiotaxi, een voorziening in natura, in de vorm van een financiële tegemoetkoming als ook in de vorm van een pgb indien men geen voorziening in natura wens.
In het artikel is expliciet vermeld voor welke voorzieningen een vergoeding kan worden verstrekt.
Artikel 6.2. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen
Om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening moet het inkomen zoals bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001 beneden 1,5 x het norminkomen zijn.
Onder het regiem van de Wvg werd laatstelijk het norminkomen bepaald door de relevante netto bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag als bedoeld in de Wet werk en bijstand:
Voor personen van 65 jaar en ouder gold voor dezelfde categorieën een wat hogere netto norm.
Voor personen in een inrichting geldt niet meer de zak- en kleedgeldnorm (zie jurisprudentie).
Onder het regiem van de Wmo wordt voor de berekening van de drempel voor het ontvangen van bepaalde voorzieningen uitgegaan van een bruto inkomen. Dit om de toets te kunnen doen aan het bruto inkomen dat ook wordt gehanteerd voor de berekening van de eigen bijdrage Wmo/AWBZ en het eigen aandeel financiële tegemoetkomingen Wmo.
Daarom wordt er voor gekozen om vanaf 1 januari 2007 niet meer uit te gaan van de netto bijstandsnorm (= netto wettelijk minimum loon) maar van de bruto bijstandsnorm (= bruto wettelijk minimum loon) per 1 januari van het kalenderjaar, gecorrigeerd met heffingskortingen en premie Zorgverzekeringswet. Artikel 37 lid 1 en 2 van de Wet werk en bijstand (Wwb) geeft aan hoe de netto bijstandsnorm wordt opgehoogd in een bruto norm:
Art. 37 WWB - Nettominimumloon en prijsindexcijfer
1. In deze paragraaf wordt onder nettominimumloon verstaan het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, verhoogd met de aanspraak op vakantiebijslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon ten minste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet, en vermeerderd met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet.
2. De in het eerste lid bedoelde loonbelasting en premies volksverzekeringen worden berekend voor een werknemer jonger dan 65 jaar, rekening houdend met uitsluitend tweemaal de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de loonbelasting 1964, over het minimumloon en de aanspraak op vakantiebijslag daarover, vermeerderd met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, en verminderd met de premies werknemersverzekeringen.
Dit betekent dat bij de uitvoering van de Wmo rekening wordt gehouden met 6 bruto norminkomens zoals die gelden per 1 januari van het kalenderjaar:
Artikel 6.3. Financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoersvoorzieningen
De financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto, taxi of rolstoeltaxi wordt uitgegaan van een aantal normbedragen op jaarbasis en wordt rekening gehouden met het inkomen van de gehandicapte, met de individuele vervoersbehoefte van de gehandicapte en met de mate waarin een systeem van collectief aanvullend vervoer in de vervoersbehoefte kan voorzien.
Bij het vaststellen van de financiële tegemoetkoming wordt uitgegaan van de volgende bedragen.
Artikel 6.4. Omvang van de vervoersvoorziening
Indien beide echtgenoten een tegemoetkoming in de vervoerskosten aanvragen, kan aan beide echtgenoten samen niet meer worden verstrekt dan 100% van de normbedragen als genoemd in artikel 6.3.
Hoofdstuk 7. Verplaatsen in en rond de woning
Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.
Hoofdstuk 8. Samenhangende afstemming.
Artikel 8.1 Samenhangende afstemming
Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.
Hoofdstuk 9. Inwerkingtreding en citeertitel
Deze artikelen spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.